Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 9 december 2010 over het capaciteitsplan justitiële jeugdinrichtingen.

Mevrouw Kooiman (SP):

Voorzitter. Ik ga twee moties indienen, waarvan zeker de eerste bedoeld is als een aanmoediging.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regering heeft toegezegd, zich maximaal in te spannen om boventallig geworden personeel van justitiële jeugdinrichtingen naar ander werk te begeleiden;

overwegende dat voor enkele justitiële jeugdinrichtingen al alternatieven zijn gevonden waarbij personeel aan het werk kan blijven en dat voor de overige justitiële jeugdinrichtingen creatief zal worden gezocht naar alternatief gebruik;

verzoekt de regering, onverminderd door te gaan met het zoeken naar alternatieve bestemmingen voor gebouwen en alternatieve inzet van personeel en de Kamer hierover uiterlijk 1 maart 2011 tussentijds te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kooiman en Bouwmeester. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 409(24587).

Mevrouw Kooiman (SP):

Voorzitter. Dan nu mijn tweede motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat ongeveer 1100 fte aan personeel uit de justitiële jeugdinrichtingen boventallig is geworden en dat voor veel van deze mensen ander werk wordt gezocht;

overwegende dat de regering heeft toegezegd dat gedwongen ontslagen in ieder geval het komende jaar nog niet aan de orde zijn, maar dat het overeengekomen sociaal flankerend beleid eind 2011 afloopt;

verzoekt de regering, de Kamer uitdrukkelijk over de stand van zaken te informeren ruim voordat gedwongen ontslagen aan de orde komen en nu reeds uit te spreken dat het thans geldende sociaal flankerend beleid wordt voortgezet voor medewerkers die als gevolg van de huidige reorganisatie boventallig dreigen te worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kooiman en Bouwmeester. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 410(24587).

Het woord is aan mevrouw Bouwmeester van de PvdA-fractie.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA):

Voorzitter ...

De voorzitter:

Ik zie u verbaasd kijken. U hoeft natuurlijk niet het woord te voeren. Als u geen motie wilt indienen, blijft u dan rustig zitten.

De volgende op mijn lijst is de heer Dibi, maar hij is niet aanwezig. De laatste op mijn lijst is mevrouw Toorenburg, maar ik zie aan haar gezichtsuitdrukking dat zij geen motie heeft in te dienen. Dat gaat lekker snel.

De staatssecretaris beschikt nog niet over de tekst van de moties. Ik schors totdat hij over de moties beschikt.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Voorzitter: Bosma

Staatssecretaris Teeven:

Voorzitter. Mevrouw Kooiman heeft twee moties ingediend die beide zeer sympathiek ogen. Ik denk ook dat ze zo bedoeld zijn. De regering ziet deze moties daarom als een aanmoediging.

Ik ben het bijna met niets in de tekst van de eerste motie oneens. Met drie lettergrepen ben ik het echter wel oneens, namelijk "1 maart 2011". Daarover verschillen wij van mening. In het algemeen overleg heb ik al gezegd dat de staatssecretaris van VWS en ik de Kamer voor 1 juni zullen informeren. Daaraan wil ik vasthouden. Mevrouw Kooiman wil een andere datum, 1 maart 2011, en dat wil ik dus niet. Het zou overigens heel goed zo kunnen zijn dat ik de Kamer al voor 1 maart 2011 informeer, maar evengoed kan het april of mei worden. In ieder geval kom ik voor 1 juni bij de Kamer terug. De staatssecretaris en ik hebben beiden namelijk enige tijd nodig om zaken af te stemmen rond instellingen, gebouwen en personeel. Volgens mij zijn wij het over ongeveer alles eens. Wij zijn het eens over de overwegingen en over het verzoek, maar wij zijn het niet eens over de datum. Wellicht geeft mijn toelichting mevrouw Kooiman voldoende vertrouwen dat deze bewindslieden het op een goede manier gaan doen. Als dat niet zo is en zij houdt vast aan de datum van 1 maart, moet ik de aanneming van de motie ontraden. In alle andere gevallen zie ik de motie als een warme ondersteuning van het beleid dat het kabinet heeft ingezet.

Ik kom bij de motie waarin mevrouw Kooiman vraagt, de Kamer uitdrukkelijk over de stand van zaken te informeren ruim voordat gedwongen ontslagen aan de orde komen. Ik heb in het algemeen overleg de Kamer geïnformeerd over twee fasen: in fase 2 staat vrijwilligheid voorop en in fase 3 spreken wij over gedwongen situaties. In dat algemeen overleg heb ik bij herhaling aangegeven dat zowel de staatssecretaris als ik alles eraan zal doen om gedwongen ontslagen te voorkomen, om te komen tot een maximaal samengaan van capaciteit en om verspilling van mensen en middelen te voorkomen. Ook mevrouw Van der Burg heeft hiervoor nadrukkelijk aandacht gevraagd. Dat willen wij ook zeker doen. Ik denk dat er ook geen probleem is als mevrouw Kooiman vraagt om het sociaal flankerend beleid voort te zetten als het gaat om medewerkers die boventallig worden, want volgens mij heb ik al gezegd dat wij maximaal zullen investeren met het sociaal flankerend beleid. Mijn vraag aan mevrouw Kooiman is dus eigenlijk of mijn toelichting op beide moties haar voldoende vertrouwen geeft in het kabinet om de moties aan te houden of in te trekken.

Mevrouw Kooiman (SP):

In mijn eerste motie heb ik expres de datum van 1 maart genoemd. Ik denk dat dit goed is voor het personeel, dat ontzettend benieuwd is wat hen te wachten staat. Ook voor de gebouwen is het belangrijk dat er eerder informatie komt. Dat is ook sympathiek ten opzichte van het personeel en de werkgevers; vandaar dat ik vasthoud aan de datum van 1 maart. Inzake de tweede motie denk ik dat wij elkaar redelijk goed begrijpen. Het sociaal flankerend beleid loopt echter af aan het einde van 2011. Ik vraag in deze motie om het te laten doorlopen voor de mensen die dan eventueel overtollig zijn geworden. Ik denk dat wij elkaar daarin kunnen vinden, dus ik hoop dat de staatssecretaris de motie ook als zodanig ziet. Ik vind het alleen wel belangrijk om haar ook in stemming te brengen, omdat ik het van belang vind om dit soort afspraken goed vast te leggen.

Staatssecretaris Teeven:

In het algemeen overleg heb ik al laten weten dat wij het sociaal flankerend beleid gaan "doen". Wij hebben ook met elkaar vastgesteld dat er een vrijwillige periode is en een periode waarin het gedwongen gebeurt. Ik denk dus dat de motie overbodig is. Ik heb dat in het algemeen overleg al gezegd en ik bevestig dat hier. Of de motie in stemming wordt gebracht of niet, daar ga ik niet over. Wat de eerste motie betreft, spijkert mevrouw Kooiman mij vast op de datum van 1 maart. Ik heb al gezegd dat het goed mogelijk is dat de staatssecretaris van VWS en ik de Kamer medio februari berichten, maar het kan ook zijn dat wij het half maart doen omdat wij dan een totaalplaatje hebben. Dat laat onverlet, zo zeg ik tot mevrouw Kooiman, dat de directies en het personeel van de instellingen natuurlijk ook via de ambtelijke weg en via de bondskanalen worden geïnformeerd. Zij vraagt mij echter om de Kamer op 1 maart te informeren. Het zou heel goed kunnen zijn dat het beter is om dat op een later tijdstip te doen. De datum van 1 maart is het enige waarover wij van mening verschillen; voor de rest zijn wij het totaal eens.

Mevrouw Kooiman (SP):

Ik verzoek eigenlijk alleen om een tussenrapportage. Tijdens het AO waren er weer allemaal nieuwe ontwikkelingen en ik vind het heel belangrijk dat de Kamer daarvan op de hoogte wordt gehouden. Laat het anders een tussenrapportage zijn; het hoeft geen eindrapportage te zijn. Ik vind het gewoon belangrijk dat wij regelmatig op de hoogte worden gehouden.

Staatssecretaris Teeven:

Ik heb al gezegd dat wij een tussenrapportage zullen leveren. Het kan heel goed zijn dat de Kamer die half februari al krijgt, maar het kan ook goed zijn dat het half maart wordt.

De beraadslaging wordt gesloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven