Aan de orde is de behandeling van:

het verslag van een algemeen overleg met de staatssecretaris van Defensie over het Actieplan diversiteit Defensie 2009-2012 en nadere uitwerking van het reservistenbeleid (31700 X, nr. 117).

De beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Dit VAO is aangevraagd door de heer Brinkman, maar die is er niet. Daarom gaan wij beginnen met de volgende op de sprekerslijst en dat is de heer Boekestijn.

De heer Boekestijn (VVD):

Voorzitter. De VVD-fractie is teleurgesteld over het reservistenbeleid van deze regering. Reservisten spelen een steeds belangrijkere rol in onze krijgsmacht. Mijn partij hecht daar veel waarde aan. Mijn fractie vreest dat de werkgeversregel van de staatssecretaris arbitrair is. Volgens de huidige regeling krijgen werkgevers € 50 per dag, maar met terugwerkende kracht en pas als de reservist langer dan drie maanden uitgezonden wordt. Zo krijgen wij dus discriminatie tussen iemand die twaalf weken uitgezonden wordt en iemand die dertien weken uitgezonden wordt. Wij vrezen dat bedrijven hierdoor terughoudend zullen zijn om de werknemers te laten gaan. Om al deze redenen lijkt ons een termijn van zes weken veel evenwichtiger. Het is om deze reden dat de heer Brinkman hopelijk nog komt en daarover een motie zal indienen die mede door mij is ondertekend.

Voorts menen wij dat de federatie van reservistenorganisaties een belangrijke rol kan spelen ter ondersteuning van Defensie bij het aantrekken en betrokken houden van reservepersoneel. Deze organisaties kunnen tevens een belangrijke ambassadeursfunctie vervullen in de samenleving. Daarover dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat goed reservistenbeleid van groot belang is voor de krijgsmacht;

overwegende dat in het wetgevingsoverleg van 14 juni 2007 het amendement-Knops c.s. (30674, nr. 13) is ingediend, met als doel de reservistenorganisaties de ruimte te geven tot het verrichten van ondersteunende werkzaamheden die bijdragen tot een adequate taakvervulling van de krijgsmacht en gericht zijn op versterking van het maatschappelijk draagvlak voor Boekestijnde Nederlandse krijgsmacht;

overwegende dat de federatie van reservistenorganisaties een belangrijke rol kan spelen ter ondersteuning van Defensie bij het aantrekken en betrokken houden van reservepersoneel en met haar reservisten tevens een belangrijke ambassadeursfunctie kan vervullen in de samenleving;

overwegende dat op basis van de daarop door de staatssecretaris gedane beloften en toezeggingen het amendement-Knops c.s. is ingetrokken, maar dat de gedane toezeggingen om in de geest van het debat tot een convenant te komen met de Nederlandse Reservisten Federatie Krijgsmacht nog steeds niet zijn nagekomen,

constaterende dat het oude convenant stamt uit 1999;

constaterende dat er tot op heden ondanks gedane toezeggingen nog steeds geen nieuw convenant is afgesloten;

verzoekt de regering, de reservistenorganisaties op deze gebieden te ondersteunen en deze ondersteunende taken in het op te stellen convenant vast te leggen en hierover de Kamer voor 1 oktober 2009 te berichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Boekestijn. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 118(31700 X).

Mevrouw Van Velzen (SP):

Er is een motie aangekondigd die waarschijnlijk helemaal niet wordt ingediend. Ik ben toch benieuwd naar het standpunt van de VVD-fractie. Ik zie dat er een probleem is met de financiële vergoeding aan werkgevers als hun werknemers als reservist worden uitgezonden. De termijn van drie maanden is inderdaad arbitrair; dat vindt de SP-fractie ook. Nu stelt de heer Boekestijn echter een termijn van zes weken voor. Ik zou graag willen weten wat de ratio daarachter is. Het lijkt me een verbetering, maar desalniettemin is een termijn van zes weken net zo goed arbitrair.

De heer Boekestijn (VVD):

Daar zal ik eens een goed antwoord op geven. Ik vind zes weken ook arbitrair. Dat is een heel goed argument van mevrouw Van Velzen. De heer Brinkman – het is heel jammer dat hij er niet is – en ik denken dat wij een meerderheid voor de motie kunnen krijgen als wij de termijn op zes weken stellen. Ideaaltypisch is er helemaal geen termijn en kreeg men direct vanaf de eerste dag een vergoeding. Zoiets lijkt mij inderdaad veel beter, maar zo'n motie bleek geen meerderheid te kunnen halen.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Dus u kiest voor een arbitraire periode van zes weken, puur en alleen op basis van het draagvlak en niet op basis van een of andere ratio achter zes weken?

De heer Boekestijn (VVD):

Het is goed dat u die vraag stelt. Zes weken is inderdaad veel eerlijker dan drie maanden. Dat laatste betekent namelijk dat je niks krijgt als je twaalf weken gaat en alles als je dertien weken gaat. Bij zes weken is het beter, maar niet optimaal; daarin heeft u volkomen gelijk.

Mevrouw Van Velzen (SP):

In dat geval zou ik nul weken voorstellen. Dat is eerlijker en kunt u ook verdedigen.

De heer Boekestijn (VVD):

Ja, maar zo'n motie gaat het niet halen.

De heer Knops (CDA):

Voorzitter. In het algemeen overleg heeft de CDA-fractie een- en andermaal aangedrongen op een spoedige uitwerking van de reservistenbrief. In de afgelopen tijd is er een goede aanzet gegeven tot het uitwerken van het reservistenbeleid. Juist in deze tijden van een groot aantal vacatures en een grote vraag naar operationele inzetbaarheid van de krijgsmacht vinden wij het van groot belang om prioritair invulling te geven aan een verdere uitwerking van de reservistenbrief.

In dat kader zijn wij niet tevreden met de toezegging van de staatssecretaris om pas in de loop van 2010 een vergelijkend en verkennend onderzoek naar het reservistenbeleid in andere landen die hierin vooroplopen, te doen, zeker niet als daarvoor nog de nieuwe Reservistennota of -brief naar de Kamer zal gaan. Vandaar deze motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat goed reservistenbeleid van groot belang is voor de krijgsmacht;

overwegende dat een goed reservistenbeleid ertoe kan bijdragen dat de operationele inzetbaarheid juist in tijden van druk op de organisatie – als gevolg van uitzendingen en een groot aantal vacatures – op peil gehouden wordt;

van mening dat het van belang is om alle relevante opties te betrekken bij de verdere uitwerking van de reservistenbrief naar een reservistennota;

verzoekt de regering om onderzoek te doen in landen met veel ervaring met de inzet van reservisten binnen de krijgsmacht: de VS, Canada en Australië. Daarbij dient in het bijzonder onderzocht te worden hoe zij de operationele inzet vergroten en flexibeler maken en tegen welke financiële en maatschappelijke kosten;

verzoekt de regering tevens om ervaringsdeskundigen Knopsop reservistenterrein binnen Nederland te betrekken bij dit onderzoek en de uitkomsten hiervan aan de Kamer te rapporteren en te betrekken bij de reservistennota die voor 1 november 2009 naar de Kamer gestuurd wordt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Knops, Jacobi en Boekestijn. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 119(31700 X).

Mevrouw Van Velzen (SP):

Voorzitter. Een paar vragen bij deze motie. Het lijkt me een goede zaak om te bekijken hoe andere landen hun reservistenbeleid hebben ingericht, maar ik zou dan wel de voor- én nadelen daarvan willen bekijken. Deze motie is namelijk nogal jubelend, maar ik neem aan dat de heer Knops het met mij eens is dat zowel de positieve als de negatieve kanten dienen te worden belicht. Deze motie zal wel worden aangenomen, dus ik kijk hiervoor ook naar de staatssecretaris.

Verder lijkt het me goed als de juridische en medische kanten worden belicht: wat doe je met teruggekeerde reservisten die jaren later medische of psychosociale gevolgen ondervinden, en bijvoorbeeld PTSS ontwikkelen? Het lijkt mij van belang om te weten hoe andere landen daarmee omgaan. Is de heer Knops dat met mij eens?

De heer Knops (CDA):

Allereerst is dit geen jubelende motie. Feitelijk vraagt ze om de best practices van andere landen in het onderzoek mee te nemen. De slechte dingen van andere landen moeten vooral ook daar blijven; die hoeven wij niet over te nemen. Het gaat erom dat in beeld wordt gebracht hoe andere landen het doen en welke elementen geschikt zouden zijn om in onze situatie te implementeren, ervan uitgaande en wetende dat een aantal landen hierin veel verder zijn. Dat betekent dus niet simpelweg de blauwdrukken kopiëren, maar goed bekijken wat voor ons van belang is. Het laatste dat u noemde maakt volgens ons een integraal onderdeel uit van het gehele personeelsbeleid van Defensie, ook, en misschien wel juist, van het reservistenbeleid.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Uiteraard moeten wij slechte dingen niet overnemen, maar ik zou wel graag zien dat deze zaken uitdrukkelijk worden gemeld in het onderzoek van de staatssecretaris, zodat een afgewogen keuze kan worden gemaakt.

Staatssecretaris De Vries:

Voorzitter. Ik dank de Kamer voor haar inbreng. De Kamer en het kabinet zitten volstrekt op één lijn wat het reservistenbeleid betreft. Wij hebben vastgesteld dat wij nu, ten tijde van de economische crisis, veel gemakkelijker personeel kunnen werven voor Defensie. De tekorten worden ingelopen, maar voor de lange termijn zullen wij altijd meer reservisten nodig hebben om de operationele taken van Defensie goed te kunnen uitvoeren. Wij willen reservisten inzetten voor missies in het buitenland en reservisten om opengevallen functies in Nederland op te vullen. Daarover is volstrekt geen verschil van mening.

Wij hebben met elkaar gezocht naar een manier waarop wij dat kunnen proberen. Wij zien dat de termijn nu vaak maximaal drie maanden is. Men is een maand met de opleiding bezig en zal dan maximaal twee maanden worden uitgezonden. De vraag is hoe wij deze periode kunnen verlengen. Het blijkt dat de werkgever daar vaak bezwaren tegen maakt. Vanuit die probleemanalyse hebben wij geprobeerd een oplossing te bedenken.

De grens van drie maanden is volstrekt geen willekeurige grens. Deze grens past in onze probleemanalyse en in het uitgangspunt dat wij de termijn langer willen maken. De beste stimuleringsmaatregel is natuurlijk om de bestaande werkelijkheid te verbeteren door een extra subsidie te geven vanaf die drie maanden. Ik heb de Kamer in het vorige debat al gezegd dat de middelen beperkt zijn; wij zitten tenslotte in een bezuinigingsperiode. Ik kan prima onderzoeken en bekijken wat de Kamer wil om er twee maanden en zes weken van te maken. Ik ben het eens met mevrouw Van Velzen dat dit volstrekt willekeurig is en niet aansluit op de huidige probleemanalyse. Het enige resultaat is dat het bedrag per dag omlaag zal gaan en het effect van de stimuleringsmaatregel zal verminderen.

Er is nu geen motie ingediend door de heer Brinkman, maar ik wil toch even reageren op de inbreng in eerste termijn.

Op het volgende punt heeft de heer Boekestijn een motie ingediend. De keuzes die wij maken binnen het reservistenbeleid worden met steun van de Kamer heel nadrukkelijk gericht op actieve reservisten. Daar ligt de prioriteit en de aandacht van de Kamer.

De heer Boekestijn (VVD):

Ik wil graag reageren op het vorige blokje. De staatssecretaris reageert nu op mijn motie en daarvoor sprak hij over een motie die niet is ingediend.

De voorzitter:

Er zijn toch grenzen. Dat begrijpt u toch ook wel?

De heer Boekestijn (VVD):

Ik geef toe dat het niet mijn schuld is dat de heer Brinkman hier niet is.

De voorzitter:

Ik wil hier niet over spookmoties praten. Zegt u nu maar snel wat u wilt.

De heer Boekestijn (VVD):

Het feit dat wij hierover geen motie hebben, is kwalijk. Wij kunnen echter wel spreken op het niveau van toezeggingen. Laat ik dat als volgt formuleren. De staatssecretaris moet het toch met mij eens zijn dat de driemaandenregel die wij nu hebben arbitrair is.

Staatssecretaris De Vries:

Nee, dat ben ik niet met de heer Boekestijn eens.

De heer Boekestijn (VVD):

Luister nu toch eens. Hoe kan de staatssecretaris verdedigen dat iemand die dertien weken weg is, alles vergoed krijgt? Als iemand twaalf weken weg is, krijgt hij niets. Dat is toch een merkwaardige situatie?

Staatssecretaris De Vries:

Dat is niet merkwaardig. Wij maken vaker in de politiek mee dat nieuw gedrag wordt gestimuleerd vanuit de bestaande situatie. De bestaande situatie is dat de grens nu ligt bij drie maanden en de Kamer vraagt zich af hoe die periode langer kan worden gemaakt. Ik verzin een stimuleringsmaatregel, die natuurlijk begint bij het uitgangspunt, namelijk dat de huidige werkelijkheid drie maanden is. Als wij willen dat die periode langer wordt, moeten wij daar de bonus op zetten en niet de grens verleggen naar een volstrekt willekeurige termijn van zes weken waar ik niets mee kan.

De voorzitter:

De heer Boekestijn krijgt niet meer het woord. Het is sommigen ontgaan dat dit een VAO is, maar hem niet.

Staatssecretaris De Vries:

Het volgende punt is het convenant met de reservistenorganisatie. De werkelijkheid is dat wij als defensieorganisatie een vernieuwing van het convenant wilden. Op 20 november 2008 hebben wij een nieuw convenant voorgelegd, maar daarop hebben wij geen officiële reactie ontvangen. Wij hebben een volledig herschreven eigen convenant ontvangen, maar zo werkt het niet met een departement wanneer het gaat om subsidie. Daar leggen wij een convenant onder en dan mag er natuurlijk gereageerd worden op ons voorstel. Maar dan kun je niet zeggen: wij gooien een voorstel van Defensie weg en wij hebben een geheel eigen voorstel. Naar een aantal punten kijken wij inderdaad kritisch. De Kamer heeft ook van ons gevraagd dat het subsidiebeleid wel voldoende representatief moet zijn. Daarom begon ik net te zeggen dat wij ons willen concentreren op de actieve reservisten, die daarin voldoende vertegenwoordigd zijn. Wanneer het gaat om ondersteuning vanuit Defensie is het toch echt zo dat Defensie aangeeft wat daarbij onze grenzen en onze incentives zijn. Dan werkt het niet omgekeerd. Daar moeten wij met elkaar uit zien te komen. Dat betekent dat er een nieuwe vergadering gepland staat met deze organisatie, in juni of in juli, zodat wij na afloop daarvan conform het verzoek van de heer Boekestijn kunnen rapporteren hoe wij hier naar ik denk goed uitgekomen zijn, want daar ga ik van uit.

Ook over de motie van de heer Knops is er geen verschil van mening dat ik het gevraagde onderzoek niet zou willen. Ik heb alleen begrip van de Kamer gevraagd. De heer Knops wil dat onderzoek snel, op 1 november 2009, met het zomerreces ertussen, maar hij kent de discussie over de invulling van de bezuinigingstaakstelling en de begroting die moet worden gerealiseerd ook. Ik heb hem alleen verzocht, ons iets meer tijd te geven om dit goed te doen. Ik wil best een poging doen om te kijken wat ik kan inventariseren tot 1 november, maar laten wij wel de afspraak maken dat ik dan niet te horen krijg dat de Kamer een veel uitgebreider onderzoek had verwacht. Ik geef nu al aan dat ik ga doen wat ik kan op die termijn. Ik maak die inventarisatie, zodat de Kamer in ieder geval de landen kan vergelijken.

De heer Knops (CDA):

Het punt dat ik heb gemaakt, is dat de staatssecretaris heeft toegezegd dat er een nieuwe reservistennota komt en dat hij daarna nog eens dit onderzoek wil doen. Dat is wat mij betreft de omgekeerde wereld. Ik heb liever een onderzoek dat iets later is en dan integraal wordt uitgevoerd, met een daarin doorvertaalde nieuwe reservistennota, dan de volgorde die de staatssecretaris noemt. Dat is ook de strekking van mijn motie.

Staatssecretaris De Vries:

Volgens mij hadden wij het niet over een nieuwe reservistennota maar over een update van het personeelsbeleid zoals wij die met de Kamer hebben afgesproken, waarin wij het reservistendeel zouden meenemen. Daaraan hebt u een verzoek om een onderzoek gekoppeld. Nogmaals, het verschil zit hem niet in de inhoud en ook niet in mijn bereidwilligheid om het gevraagde te doen, maar in de tijd. Geef ons even de tijd om dit zorgvuldig te doen, gegeven de werklast van ons defensiepersoneel.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Begrijp ik de staatssecretaris over de wel ingediende motie van de heer Boekestijn over het convenant nu goed dat hij zegt: dit convenant is er nog niet, wij komen er wel uit, ik rapporteer aan de Kamer, dus ik ontraad deze motie? Hij gaf geen conclusie.

Staatssecretaris De Vries:

Ik constateer dat er wel degelijk een verschil van mening is. Ik vind dat Defensie leading is in dit dossier en dat wij ook kritisch moeten kijken als het gaat om subsidies. Dat heeft ook de Kamer breed aan dit kabinet gevraagd. Dus ja, ik ga het gesprek aan om toch te zorgen dat er een nieuw convenant komt. Het verzoek van de heer Boekestijn om daarover de Kamer voor 1 oktober te berichten gaan wij inwilligen, maar op de uitkomst kan ik nog niet vooruitlopen. Dus in die zin heb ik geen probleem met het dictum van de motie, maar deel ik niet alle overwegingen die eraan voorafgaan. Dat is verder geen probleem.

Van de motie-Knops zou ik willen zeggen: geef ons iets meer ruimte voor de invulling, ik zorg dat wij informatie aanleveren, maar laten wij geen messen gaan trekken over de vraag of het uitgebreid genoeg is, omdat ik u op voorhand heb aangekondigd beperkte menskracht voor dit onderzoek te hebben.

De heer Knops (CDA):

Om even te kijken hoe ik dit moet interpreteren, ik begrijp dat de staatssecretaris wel duidelijk heeft toegezegd dat hij het dictum van de motie waar het gaat om de inhoud van het onderzoek ondersteunt.

Staatssecretaris De Vries:

Jazeker, met de aantekening: laten wij in het debat dat wij dan hebben welwillend kijken naar het feit dat ik op voorhand heb aangegeven dat u niet een heel uitgebreid onderzoeksrapport mag verwachten op 1 november. De eerste inventarisatie krijgt u van ons conform de datum waarop u dat in deze motie verzoekt.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Zijn de toezeggingen van de staatssecretaris voor de indieners reden om hun moties aan te houden of in te trekken? Ik constateer dat dat niet het geval is.

Over de moties wordt volgende week dinsdag gestemd.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven