Noot 1 (zie blz. 4430)

Interpellatievragen van het lid Kant (SP) aan de minister-president, minister van Algemene Zaken over uitlatingen van een voormalig topambtenaar over Nederlandse steun aan een oorlog in Irak (ingezonden 17 februari 2009).

1

Wat is uw reactie op de uitspraak van een voormalig topambtenaar dat rondom de besluitvorming voor het steunen van de oorlog in Irak de vraag niet was «óf we de VS in Irak zouden steunen» maar dat de vraag was «welke argumentatie we daarbij zouden verzinnen?» Is dit waar? Kunt u een dergelijke gang van zaken uit sluiten?

2

Is er na het besluit dat Nederland politieke steun zou verlenen aan de oorlog in Irak een opdracht uitgegaan naar inlichtingendiensten en ministeries die de reeds gemaakt beslissing verder moesten onderbouwen?

3

Kunt u uitsluiten dat de besluitvorming over de politieke steun aan de oorlog in Irak vooral is ingegeven door de Nederlandse politieke posities en belangen ten opzichte van de VS? Zo ja, over welke informatie, die niet inmiddels in de openbaarheid als onjuist is bestempeld, beschikte het kabinet om een eigen afweging te kunnen maken?

4

Wat is uw reactie op de geschetste cultuur op ministeries, dat niet argumentatie en openheid de norm zijn, maar het volgen van het pad dat altijd gevolgd wordt, namelijk onvoorwaardelijke steun aan de besluiten vanuit de VS?

5

Wat is uw mening over het feit dat in Groot Brittannië de inlichtingen en feiten aan het gewenste beleid zijn aangepast, ter rechtvaardiging van de oorlog, zoals blijkt uit een geheim memo (Downing Street memorandum) dat gepubliceerd is in de Sunday Times in mei 2005? Acht u het mogelijk dat in Nederland iets soortgelijks is gebeurt ?

6

Waren Nederlandse ambtenaren op de ministeries bekend met de Engelse discussie over de legitimiteit van de naderende oorlog, zoals het standpunt van de attorney-general Goldsmith, die, naar later bleek, grote juridische bezwaren had tegen de rechtmatigheid van de oorlog? Op welke wijze speelde deze discussie een rol in het Nederlandse voorlichtingsbeleid? Is er druk uitgeoefend op de strategiegroep van de directeuren voorlichting om twijfel vanuit het buitenland buiten het voorlichtingsbeleid te houden?

7

Als de Nederlandse strategiegroep van de directeuren voorlichting bekend was met deze Engelse discussie, hoe werd in de stuurgroep over aarzelingen en kritiek geoordeeld? Kunt u inzicht geven in de discussies van de werkgroep waarin weerstand bestond tegen het verzinnen van bij passende argumenten?

8

Als de stuurgroep voor directeuren voorlichting niet bekend was met de Engelse discussie hoe oordeelt u dan over de kwaliteit van het werk van deze stuurgroep? Op welke wijze vond hoor en wederhoor plaats en werd er geargumenteerd over de politieke keuzen van de regering?

Naar boven