Verordening op de precariobelasting waterschap Scheldestromen 2019

Registratienummer: 2018039232

 

De algemene vergadering van waterschap Scheldestromen;

 

gezien het voorstel van het dagelijks bestuur van maandag 14 november 2018;

 

 

gelet op de artikelen 110, 113 en 114 van de Waterschapswet en artikel VI van de Wet van 22 maart 2017 tot wijziging van de Gemeentewet, de Provinciewet en de Waterschapswet in verband met het beperken van de heffingsbevoegdheid van precariobelasting voor enige openbare werken van algemeen nut

 

 

besluit:

 

vast te stellen de:

 

Verordening precariobelasting waterschap Scheldestromen 2019.

 

BELASTBAAR FEIT

 

Artikel 1

Onder de naam precariobelasting wordt een directe belasting geheven voor het hebben van voorwerpen onder, op of boven grond van het waterschap, voor de openbare dienst bestemd.

 

BELASTINGPLICHT

 

Artikel 2

De belasting wordt geheven van degene die één of meer voorwerpen heeft onder, op of boven grond van het waterschap, voor de openbare dienst bestemd, dan wel van degene te wiens behoeve voorwerpen onder, op of boven de grond van het waterschap, voor de openbare dienst bestemd, aanwezig zijn.

 

HEFFINGSMAATSTAF EN TARIEF

 

Artikel 3

1. De belasting wordt geheven naar de maatstaven en de tarieven die zijn opgenomen in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende tarieventabel.

2. Voor de berekening van de belasting worden een gedeelte van een in de tarieventabel genoemde eenheid van hoeveelheid of afmeting als een volle eenheid aangemerkt.

3. Ingeval de belasting wordt geheven naar de oppervlakte van een voorwerp geldt als maatstaf de oppervlakte van de projectie van dat voorwerp in een horizontaal vlak.

 

VRIJSTELLINGEN

 

Artikel 4

De belasting wordt niet geheven:

a. voor het hebben van een voorwerp waarvan het waterschap genothebbende is krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, met uitzondering van voorwerpen die in gebruik zijn bij een derde;

b. voor het hebben van een voorwerp ter zake waarvan door het waterschap een retributie wordt geheven dan wel uit anderen hoofde een vergoeding is overeengekomen.

 

BELASTINGJAAR

 

Artikel 5

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

 

WIJZE VAN HEFFING

 

Artikel 6

De belasting wordt geheven bij wege van aanslag.

 

ONTSTAAN VAN DE BELASTINGSCHULD EN HEFFING NAAR TIJDSGELANG

 

Artikel 7

1. De belastingschuld is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

2. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar nog volle kalendermaanden over zijn.

2. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht nog volle kalendermaanden over zijn.

 

 

BETALINGSTERMIJN

 

Artikel 8

1. De aanslag zoals bedoeld in artikel 8 sub 1 moet worden betaald in één termijn, die vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet.

2. De kennisgeving zoals bedoeld in artikel 8 sub 2 moeten worden betaald binnen een maand na de dagtekening van de schriftelijke kennisgeving.

 

NIET OPLEGGEN VAN AANSLAGEN

 

Artikel 9

Aanslagen van minder dan €25,00 worden niet opgelegd.

 

NADERE REGELS

 

Artikel 10

Het dagelijks bestuur van het waterschap kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de precariobelasting.

 

SLOTBEPALINGEN

 

Artikel 11

1 .De Verordening op de precariobelasting van waterschap Scheldestromen 2011, vastgesteld bij besluit van 6 januari 2011 met de wijzigingen sindsdien, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde ingang van de datum van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na die van haar bekendmaking.

3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2019.

4. Deze verordening kan worden aangehaald als 'Verordening op de precariobelasting waterschap Scheldestromen 2019'.

 

 

 

 

TARIEVENTABEL PRECARIOBELASTING SCHELDESTROMEN

Tarieventabel behorend bij de Verordening precariobelasting 2019

 

 

Voorwerpen

Tarief per jaar

I

 

 

1

a. kabels, buizen en leidingen

b. boven het onder a. genoemde tarief wordt voorts in rekening gebracht voor elke te plaatsen (lantaarn)paal, antenne- of lichtmast

€0,30/m1

 

€8,08/stuk

2

een verdeel-, aansluit-, schakelkast of dergelijk werk

€26,96/stuk

3

een transformatorhuisje of station, afsluiterput, drukregelruimte, aan- of opjaagstation of dergelijke inrichting

€40,38/stuk

4

een zak-, vergaar-, vul-, wel-, filter-, regulateur-, pomp- en meterput of dergelijk werk

€26.96/stuk

5

een waterpomp, windmolentje, af- en opmalingsinstallatie, onderbemalingsinstallatie of daarmee gelijk te stellen werk

€40,38/stuk

6

een service-, benzinestation, benzinepomp (inclusief tanks, leidingen e.d.)

€15,00/m2

7

een paviljoen, kiosk, terras of een standplaats met een tent, kraam, voertuig, manden of iets dergelijks voor de verkoop van (etens)waren of dranken, gebied

- de boulevards in Vlissingen, de Langstraat in Zoutelande, de Veersedam en het duingebied tussen Vlissingen en Domburg

- langs de kust van de kop van Schouwen-Duiveland, langs de kust tussen Cadzand-Bad en Breskens

-Overige locaties

 

 

 

€35,00/m2

 

€30,00/m2

€15,00/m2

II

In gevallen waarvoor in het bepaalde onder Igeen bijzonder tarief is opgenomen, geldt een algemeen tarief van € 1,10 per strekkende of vierkante meter.

 

III

Het bedrag van de precariobelasting, verschuldigd ingevolge het onder I en II bepaalde, wordt naar boven afgerond op een veelvoud van € 0,50.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

TOELICHTING VERORDENING PRECARIOBELASTING WATERSCHAP SCHELDESTROMEN

Artikel 1 Belastbaar feit

Het belastbare feit is volgens artikel 114 Waterschapswet het hebben van voorwerpen onder, op of boven grond of water van het waterschap, voor de openbare dienst bestemd. Uit jurisprudentie blijkt dat dit moet worden opgevat als grond of water in eigendom van het waterschap. In de terminologie van het Burgerlijk Wetboek is het strikt genomen niet noodzakelijk de toevoeging 'of water' in de wettekst te hanteren. In de vergelijkbare bepaling in de Gemeentewet is deze toevoeging ook achterwege gelaten. Dit houdt verband met het feit dat er geen afzonderlijk eigendom van water kan bestaan, omdat het water van niemand is dan wel toebehoort aan de eigenaar van de grond onder het water. Hoewel de huidige wettekst als voordeel heeft dat daarmee wordt aangesloten op de fysieke gesteldheid van de objecten zoals men die waarneemt, is er in de verordening voor gekozen de toevoeging of water' achterwege te laten.

 

Uit de tekst van de wet en de jurisprudentie blijken voorwaarden waaraan moet worden voldaan, wil er sprake zijn van een belastbaar feit voor de heffing van precariobelasting.

 

1. Er moet sprake zijn van het hebben van voorwerpen onder, op of boven grond van het waterschap. Tot het begrip voorwerpen kan in dit kader alles worden gerekend dat tot het begrip 'zaak' in de zin van het BW behoort, met andere woorden alle voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten.

In de bijlage bij de verordening is een aantal voorwerpen opgesomd die voor de heffing van precariobelasting in aanmerking kunnen komen.

In tegenstelling tot de situatie bij de gebruiksretributies hoeft er voor het hebben van voorwerpen geen sprake te zijn van gebruik overeenkomstig de bestemming van de grond. Wel moet er sprake zijn van enige duurzaamheid waar het de aanwezigheid van de voorwerpen betreft.

 

2. Het waterschap moet rechtens bevoegd zijn het hebben van de voorwerpen te verbieden. Indien het hebben van voorwerpen moet worden gedoogd, bijvoorbeeld op grond van de Belemmeringenwet privaatrecht of de Wet op de telecommunicatievoorzieningen, is heffing van precariobelasting niet mogelijk.

Opgemerkt moet worden dat het begrip gedogen tegenwoordig veelal specifiek wordt gebruikt voor situaties waarin overtreding van wettelijke voorschriften min of meer uitdrukkelijk door een bestuursorgaan wordt toegestaan. Bij de precariobelasting gaat het er echter om dat het waterschap rechtens bevoegd moet zijn om het hebben van voorwerpen te verbieden. Is dit niet het geval, dan is er sprake van gedoogplicht en kan geen precariobelasting worden geheven (zie ook HR 10 juli 2009, nr. 43195, UN: BG5920).

Het feit dat er voor het waterschap de bevoegdheid bestaat een vergunning of ontheffing ter zake van het gebruik van de grond te verlenen staat aan de heffing van precariobelasting niet in de weg (HR 21 januari 1987, nr. 24060, Belastingblad 1987, blz. 377).

 

3. De grond waaronder, -op of -boven voorwerpen zich bevinden moet voor de openbare dienst bestemd zijn. Grond die eigendom is van het waterschap is voor de openbare dienst bestemd indien die grond strekt tot algemeen nut en indien in beginsel een ieder bij die grond belang kan hebben (Hof Amsterdam 2 maart 1990, Belastingblad 1991, blz. 42). Uit deze (en eerdere) jurisprudentie blijkt dat de planologische bestemming van de grond niet relevant is. Het gaat om de feitelijke situatie.

 

Openbare land- en vaarwegen, bruggen, havens en markten zullen vrijwel altijd zijn aan te merken als voor de openbare dienst bestemd. Deze zaken strekken niet slechts tot nut van één of meer individuen, maar tot nut van de gemeenschap. Bovendien kan normaliter een ieder gebruik maken van deze zaken. Niet van belang is of dit ook daadwerkelijk gebeurt. Als echter door verboden of fysieke maatregelen (zoals hekken) feitelijk slechts een beperkt aantal personen toegang of op andere wijze belang heeft bij een stuk grond, kan niet meer gesproken worden van voor de openbare dienst bestemd. Een deel van de grond in eigendom van het waterschap betreft waterkeringen. Waterkeringen zijn voor de openbare dienst bestemd, nu ze strekken tot algemeen nut. Het komt nogal eens voor dat aan derden ontheffing wordt

verleend om kabels en leidingen in deze waterkeringen te leggen. Aangezien er in dat geval sprake is van het hebben van voorwerpen in grond van het waterschap, kan voor deze kabels en leidingen precariobelasting worden geheven.

 

Het komt voor dat waterkeringen worden verhuurd of verpacht om als grasland te worden gebruikt. De vraag is dan of deze grond nog steeds kan worden aangemerkt als 'voor de openbare dienst bestemd'.

In de eerste plaats wordt opgemerkt dat de aanwezigheid van een pacht- of huurovereenkomst op zichzelf de bestemming voor de openbare dienst nooit kan aantasten. Het gaat immers om de feitelijke situatie.

In veel gevallen is echter ook een fysieke afscheiding aangebracht van het verpachte of verhuurde deel van de waterkering. In die gevallen zal de waterkering feitelijk meestal niet meer toegankelijk zijn voor derden.

Dit tast echter de bestemming van de waterkering voor de openbare dienst niet aan. Anders dan bijvoorbeeld bij wegen en plantsoenen is de bestemming voor de openbare dienst van waterkeringen niet afhankelijk van de toegankelijkheid. Het algemeen nut van de waterkering is namelijk de bescherming die de waterkering garandeert tegen overstroming. Indien de 'oppervlakte' van de waterkering niet toegankelijk is voor publiek, blijft de waterkering haar functie voor de openbare dienst behouden.

In een aantal gevallen zal het afsluiten van de dijk de waterkerende functie zelfs ten goede komen, zodat het afsluiten de bestemming voor de openbare dienst versterkt. Als gronden op de waterkering worden verhuurd of verpacht

blijft het mogelijk om precariobelasting te heffen voor het hebben van voorwerpen onder, op of boven die waterkering. Dit geldt echter veelal niet voor voorwerpen die door de pachter of huurder worden gehouden. Op grond van de pacht- of huurovereenkomst zal het waterschap het hebben van deze voorwerpen niet kunnen verbieden, zodat niet aan één van de noodzakelijke voorwaarden voor het heffen van precariobelasting is voldaan.

 

4. Het waterschap moet eigenaar zijn van de grond waaronder, -op of waarboven zich de voorwerpen bevinden. Bloot beheer of onderhoud is niet voldoende.

 

Bij de wet van 22 maart 2017 tot wijziging van de Gemeentewet, Provinciewet en Waterschapswet is aan artikel 114 Waterschapswet een lid 2 toegevoegd waarbij is bepaald dat voor werken (infrastructuur, netwerken, e.d.) van bepaalde nutsvoorzieningen geen precariobelasting meer geheven mag worden. In artikel VI lid 1 van de genoemd wet is geregeld dat waterschappen waarin op 10 februari 2016 een belastingverordening gold voor het heffen van precariobelasting voor enige openbare werken van algemeen nut, die belasting kunnen blijven heffen tot 1 januari 2022, tot ten hoogste het in die verordening vastgestelde tarief. De in de bij deze verordening behorende tarieventabel opgenomen tarieven voor de bedoelde werken zijn dan ook niet gewijzigd ten opzichte van de tarieven zoals die op 10 februari 2016 golden en zullen tot 1 januari 2022 geheven worden.

 

Artikel 2 Belastingplicht

Artikel 114 Waterschapswet maakt een ruime omschrijving van de belastingplichtige mogelijk. Door in artikel 2 te spreken over 'degene die één of meer voorwerpen heeft dan wel te wiens behoeve de voorwerpen worden aangetroffen' komt een ieder die enige beschikkingsmacht heeft over het voorwerp in aanmerking als belastingplichtige.

In een aantal gevallen dient dus een keuze te worden gemaakt uit meerdere potentiële belastingplichtigen. Volgens jurisprudentie mag deze keuze niet willekeurig geschieden, maar moet worden gebaseerd op vast beleid. Dit houdt in dat er een 'aanwijzingsbeleid' door het dagelijks bestuur zal moeten worden vastgesteld in het geval zich regelmatig situaties voordoen waarin een keuze tussen verschillende belastingplichtigen moet worden gemaakt.

 

Artikel 3 Heffingsmaatstaf en tarief

Vanwege de mogelijkheid een groot aantal voorwerpen op te nemen waarvan precariobelasting kan worden geheven en de diversiteit van de daarbij behorende maatstaven is een afzonderlijke tabel bij de verordening opgenomen.

Gezien het karakter van de belasting ligt het voor de hand om als heffingsmaatstaf te kiezen voor kenmerken van het voorwerp die de omvang van dat voorwerp tot uitdrukking te brengen. Door middel van een berekening naar tijdsevenredigheid (artikel 7 lid 2 en 3)) wordt daarnaast ook een relatie gelegd met de tijdsduur van het houden van voorwerpen.

Indien een tarief per vierkante meter moet worden berekend, moet bij de berekening van de belasting worden uitgegaan van de omvang van de voorwerpen zelf. De ruimte tussen (bij elkaar horende) voorwerpen moet buiten beschouwing worden gelaten (Hof Amsterdam, 2 maart 1990, 4211/88 MIV, Belastingblad 1991, blz. 42).

Omdat de precariobelasting geen retributie is, bestaat er ook geen wettelijke beperking aan de opbrengst, en daarmee aan het tarief van de belasting.

Zoals eerder reeds is opgemerkt mag het tarief echter niet zodanig hoog zijn dat het gebruik van de grond van het waterschap feitelijk onmogelijk wordt gemaakt. De in de tabel op te nemen tarieven zijn tarieven per jaar.

 

Artikel 4 Vrijstellingen

Uit doelmatigheidsoverwegingen zijn eigendommen van het waterschap vrijgesteld, voor zover deze niet in gebruik zijn bij derden.

In onderdeel b is bepaald dat geen precariobelasting wordt geheven indien reeds een privaatrechtelijke vergoeding voor het hebben van voorwerpen is overeengekomen. Daarmee wordt twee maal betalen voor hetzelfde feit voorkomen.

In de toelichting op artikel 1 is reeds aangegeven dat aan diverse voorwaarden

moet zijn voldaan voordat precariobelasting kan worden geheven. Situaties waarin niet kan worden geheven zijn niet als vrijstelling geformuleerd.

 

Artikel 5 Belastingjaar

De precariobelasting heeft (meestal) betrekking op voorwerpen die zich betrekkelijk duurzaam onder, op of boven grond van het waterschap worden gehouden. Daarom is hier gekozen voor een heffing per belastingjaar, waarbij het belastingjaar is gelijkgesteld met het kalenderjaar.

 

Artikel 6 Wijze van heffing

De heffingswijze is 'heffing bij wege van aanslag', het al dan niet doen van aangifte speelt derhalve geen essentiële rol. Ook zonder dat aangifte is gedaan kan op grond van artikel 11, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) een aanslag worden opgelegd.

 

Artikel 7 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

In het eerste lid is bepaald dat de belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar, tenzij de belastingplicht later aanvangt. Aangezien een jaartarief geldt kan met de regeling inzake de heffing naar tijdsgelang zoals opgenomen en de volgende leden van dit artikel de “exacte” omvang van de belastingschuld worden vastgesteld.

 

Artikel 8 Betalingstermijn

In artikel 8 is gebruik gemaakt van de mogelijkheid die artikel 139 van de Waterschapswet biedt om in de belastingverordening van de aldaar gehanteerde betalingstermijnen af te wijken. In artikel 10 is bepaald dat de aanslag of kennisgeving één maand na dagtekening invorderbaar is. Gezien de veelal beperkte belastingbedragen bestaat er geen bezwaar om één, relatief korte, termijn te stellen. Het stellen van één termijn voorkomt de noodzaak tot het bijhouden van tussentijdse termijnbetalingen en de daaraan verbonden maatregelen van dwanginvordering.

 

Artikel 9 Niet opleggen van aanslagen

Dit artikel bevat de zogenaamde aanslaggrens. Om redenen van doelmatigheid kan namelijk de behoefte bestaan aanslagen beneden een bepaald bedrag niet op te leggen vanwege de daarmee gemoeide perceptiekosten.

 

Artikel 10 Nadere regels

In verband met de inwerkingtreding van de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht op 1 januari 1998 kan het dagelijks bestuur geen bevoegdheden meer overdragen (delegatie) aan ambtenaren. In plaats daarvan kent de Waterschapswet direct bevoegdheden toe (attributie) aan ambtenaren.

Op grond van dit artikel heeft het dagelijks bestuur de mogelijkheid met betrekking tot de heffing en invordering van de belasting nadere regels te stellen.

 

Artikel 11 Slotbepalingen

Pas vanaf het moment dat de verordening in werking is getreden kunnen aanslagen worden opgelegd.

 

Omdat een belastingverordening algemeen verbindende regels stelt, kan deze niet in werking treden alvorens te zijn bekendgemaakt. De wijze van bekendmaken is geregeld in artikel 73 van de Waterschapswet.

In artikel 13 is gebruik gemaakt van de mogelijkheid die artikel 74 van de Waterschapswet biedt om voor de inwerkingtreding een kortere termijn te kiezen dan de aldaar genoemde acht dagen. De inwerkingtreding is bepaald op de eerste dag na die van de bekendmaking.

Het tijdstip van ingang van de heffing geeft aan op welk tijdstip de belastingplicht aanvangt. Dit tijdstip dient te liggen na de datum waarop de verordening door het algemeen bestuur wordt vastgesteld. Aangezien de belasting wordt geheven over kalenderjaren, wordt de datum van ingang van de heffing gesteld op 1 januari van het eerste belastingjaar.

 

Aldus vastgesteld in de vergadering van de algemene vergadering van woensdag 12 december 2018 van waterschap Scheldestromen.

dr. A.P.M.A. Vonck,

secretaris-directeur

mr. drs. A.J.G. Poppelaars,

dijkgraaf

Naar boven