Keur 2011, gewijzigd en uitgebreid d.d. 28 januari 2014

De Algemene Vergadering van Waterschap Zuiderzeeland;

gelezen het voorstel d.d. 26 november 2013, nummer bestuursvoorstel 179711, nummer AV-voorstel 1179786;

besluit:

vast te stellen de Keur 2011, gewijzigd en uitgebreid d.d. 28 januari 2014.

Hoofdstuk 1
Algemene bepalingen

Artikel 1.1
Begripsomschrijvingen

In deze Keur en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder:

  • a.bergingsgebied: een krachtens de Wet ruimtelijke ordening voor waterstaatkundige doeleinden bestemd gebied, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan, dat dient ter verruiming van de bergingscapaciteit van één of meer watersystemen en als bergingsgebied in de legger is opgenomen;

  • b.beschermd buitendijks gebied: gebieden die buitendijks zijn gelegen en begrensd worden door de daarbij behorende regionale waterkeringen en zoals aangegeven op bijgevoegde kaarten in bijlage 1;

  • c.beschermingszone: aan een waterstaatswerk grenzende zone, die als zodanig in de legger is opgenomen, waarin ter bescherming van dat waterstaatswerk voorschriften krachtens deze Keur van toepassing zijn;

  • d.binnenbeschermingszone: de binnenbeschermingszone zoals bedoeld in de legger;

  • e.bronbemaling: het onttrekken van grondwater ten behoeve van het in den droge uitvoeren van bouwactiviteiten of ontgravingen;

  • f.buitenbeschermingszone: de buitenbeschermingszone zoals bedoeld in de legger;

  • g.college: het college van Dijkgraaf en Heemraden van Waterschap Zuiderzeeland;

  • h.coupure: doorgraving van waterkeringen ten behoeve van spoorwegen, enz.;

  • i.gestuwd water: water waarin het waterpeil wordt geregeld door middel van een stuw (een vaste of een beweegbare constructie) en aangegeven op de kaart in bijlage 2;

  • j.grondsanering: het verrichten van handelingen met het oogmerk het beperken en zoveel mogelijk ongedaan maken van dreigingen van verontreiniging van grond;

  • k.grondwater: water dat vrij onder het aardoppervlak voorkomt met de daarin aanwezige stoffen, voor zover het waterschap door de Wet met het beheer over dat grondwater is belast;

  • l.grondwaterlichaam: samenhangende grondwatermassa;

  • m.grondwatersanering: het verrichten van handelingen met het oogmerk het beperken en ongedaan maken van verontreiniging en de directe gevolgen daarvan of dreiging van verontreiniging van het grondwater;

  • n.infiltreren van water: water in de bodem brengen ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater;

    Plaatje1Kernzoneie76faa60-51a8-43b7-916a-827eeb0d097a.jpg

  • o.insteek: snijlijn van het bovenwatertalud met het aangrenzende maaiveld;

  • p.kernprofiel: het kernprofiel zoals aangegeven in de legger;

  • q.kernzone: de kernzone zoals bedoeld in de legger;

  • r.kernzone stedelijk water: in de legger vastgelegde zone waarin een verbodsbepaling op basis van de Keur geldt. In principe bestaat de kernzone uit de natte bak inclusief eventueel aanwezige oeverconstructie(s). In geval van watergangen waar een ‘Kritische onderhoudsprofiel’ is, is de Kernzone breder dan alleen de natte bak en de oeverconstructies en loopt van Insteek tot Insteek;

  • s.kritisch onderhoudsprofiel: onderhoudsprofiel met een waterdiepte van minder dan 1 meter, welke niet voorzien is van een oeverconstructie en waar het onderhoud in 1 werkgang gebeurt;

  • t.legger: legger als bedoeld in artikel 5.1 van de Waterwet of in artikel 78 tweede lid van de Waterschapswet. De legger bestaat uit geografische informatie met de ligging, maatvoering en onderhoudsplichtigen van waterstaatswerken;

  • u.natte bak: dat deel van de watergang dat permanent onder water staat;

  • v.natuurvriendelijke oever: natuurlijke overgang van water naar land; flauwe taluds en poelen; soms gebruik makend van harde materialen zoals betonblokken.

  • w.oeverbescherming: materiaal op de grens van water en land, ofwel langs de waterkant, om ofwel de oever tegen afkalving te beschermen;

  • x.oeverconstructie: constructie in de oeverlijn om de oever tegen afkalving te beschermen. Voorbeelden hiervan zijn beschoeiingen, bestaande uit een aan één gesloten rij palen of planken en betuiningen of damwanden;

  • y.ontgrondingskuil: gat dat ontstaat wanneer bijvoorbeeld een boom omwaait of een drukleiding bezwijkt;

  • z.onttrekken: onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam of van grondwater door middel van een onttrekkingsinrichting;

  • aa.oppervlaktewaterlichaam: samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende waterbodem, oevers en voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens de Wet, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna;

  • bb.overhoogte: het verschil tussen de minimaal vereiste kruinhoogte en de actuele kruinhoogte;

  • cc.recreatief medegebruik: recreatief gebruik van het water, zoals bijvoorbeeld kanoën, varen, zwemmen en duiken;

  • dd.stedelijk water: de watersystemen die binnen de bebouwde kom van het stedelijk gebied van een gemeente liggen;

  • ee.streefpeil: het gewenste peil in watergangen, dat wordt vastgesteld in peilbesluiten;

  • ff.talud: het aflopende deel (oever) naar de natte bak toe;

  • gg.tussenbeschermingszone: de tussenbeschermingszone zoals bedoeld in de legger;

  • hh.verhard oppervlak: alle oppervlakten waar neerslag niet in de bodem kan indringen, maar oppervlakkig tot afstroming komt, zoals daken, wegen en parkeerterreinen.

  • ii.watergang: een langgerekte verlaging in het terrein van natuurlijke of kunstmatige oorsprong die permanent of periodiek stromend water bevat;

  • jj.waterhuishoudkundige functie: de functie die de provincie en/of het waterschap aan het waterstaatswerk (oppervlaktewaterlichaam) heeft toegekend;

  • kk.waterhuishoudkundig belang: de goede werking van het Watersysteem, gelet op de waterkwaliteit, waterkwantiteit en het bergend vermogen van het Watersysteem;

  • ll.waterpeil: het actuele niveau van het water in watergangen;

  • mm.waterkering: kunstmatige hoogte, (gedeelten van) natuurlijke hoogten of hoge gronden met ondersteunende kunstwerken die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben;

  • nn.(regionaal) watersysteem: watersystemen die niet door het Rijk worden beheerd. Het omvat een samenhangend geheel van één of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken;

  • oo.waterstaatswerk: oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering en ondersteunend kunstwerk, dat als zodanig in de legger is aangegeven, tenzij dat werk is vrijgesteld van de opneming in de legger als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet, dan wel dat, indien de vaststelling van de legger nog niet heeft plaatsgevonden, op de in artikel 6.3 bedoelde Keurkaart is aangegeven;

  • pp.watervergunning: vergunning als bedoeld in artikel 1 van de Wet;

  • qq.werken: alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies met toebehoren;

  • rr.Wet: Waterwet.

Artikel 1.2

1.De verplichtingen ingevolge deze Keur berusten op de zakelijk gerechtigde van het perceel grond gelegen naast een waterstaatswerk.

Hoofdstuk 2
Ecologische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen

Artikel 2.1
Visplan

Het is verboden visserij uit te oefenen in door het waterschap verhuurde oppervlaktewaterlichamen anders dan op basis van en in overeenstemming met een door het college goedgekeurd visplan.

De in het beheergebied van het waterschap opererende visrechthebbenden overleggen aan het college een visplan.

In het visplan verwoorden de visrechthebbenden hoe zij bijdragen aan het bevorderen en handhaven van een evenwichtige visstand in de oppervlaktewaterlichamen in relatie tot de doelstellingen van de Kaderrichtlijn water, welke doelstellingen zijn weergegeven in het vigerende waterbeheerplan van het waterschap.

In samenhang met het verhuren van het visrecht in oppervlaktewaterlichamen wordt het visplan zonodig herzien, doch tenminste eenmaal per zes jaar.

Het (herziene) visplan behoeft de goedkeuring van het college. Het besluit hierover wordt gegeven binnen acht weken na indiening bij het college van het ontvankelijk verklaarde visplan.

Hoofdstuk 3
Beheer van waterstaatswerken

Gebodsbepalingen

Artikel 3.1
Afrasteringen

De eigenaren van gronden, die gebruikt worden voor het houden van dieren, welke gronden zijn gelegen aan waterstaatswerken, kunnen door het college verplicht worden langs hun gronden een voldoende kerende afrastering aan te brengen.

Het college kan algemene regels stellen omtrent afrasteringconstructies en wijze van plaatsing.

Artikel 3.2
Coupures en sluizen

1.De eigenaren van in waterkeringen voorkomende coupures en sluizen kunnen door het college verplicht worden deze terstond te sluiten.

Artikel 3.3
Stuwen

De eigenaren van stuwen kunnen door het college verplicht worden deze op een daarbij bepaald stuwpeil te stellen.

Het college besluit omtrent de aanwijzing van stuwen en van stuwpeilen bedoeld in het eerste lid.

Onderhoud aan waterstaatswerken en beschermd buitendijks gebied

Artikel 3.4
Onderhoudsplicht

1.Onderhoudsplichtig zijn degenen die in de legger tot het plegen van gewoon en/of buitengewoon onderhoud aan waterstaatswerken en beschermd buitendijks gebied zijn aangewezen.

Onderhoud aan waterkeringen

Artikel 3.5
Gewoon onderhoud waterkeringen

1.De onderhoudsplichtigen dragen zorg voor een goede toestand van de waterkeringen door het bestrijden van schadelijk wild, het herstellen van geringe beschadigingen en het in stand houden van begroeiingen en materialen, dienstig aan de waterkering.

Artikel 3.6
Buitengewoon onderhoud waterkeringen

De onderhoudsplichtigen van waterkeringen zijn verplicht tot instandhouding daarvan overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie.

Buitengewoon onderhoud mag niet worden uitgevoerd in de periode van 15 oktober tot 15 maart.

Artikel 3.7
Ondersteunende kunstwerken en werken

1. De onderhoudsplichtigen van ondersteunende kunstwerken en/of werken die in, op, aan of boven waterkeringen of de beschermingszone zijn aangebracht en (mede) een waterkerende functie hebben, zijn verplicht deze waterkerend te houden.

Onderhoud aan oppervlaktewaterlichamen

Artikel 3.8
Gewoon onderhoud

1. De onderhoudsplichtigen van oppervlaktewaterlichamen zijn verplicht tot het daaruit verwijderen van begroeiingen, van voorwerpen, materialen en stoffen die de af- en/of aanvoer en/of berging van oppervlaktewaterlichamen hinderen, tot het in stand houden van die oppervlaktewaterlichamen én tot het onderhouden van begroeiingen, dienstig aan de waterhuishoudkundige functies die aan die oppervlaktewaterlichamen zijn toegekend.

Artikel 3.9
Buitengewoon onderhoud

1.De onderhoudsplichtigen van oppervlaktewaterlichamen zijn verplicht tot instandhouding daarvan overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie.

Artikel 3.10
Ontvangst van baggerspecie en maaisel

1.In aanvulling op artikel 5.23, tweede lid, van de Wet worden erven en gronden die gescheiden zijn van het oppervlaktewaterlichaam door een weg, voetpad of ander werk of door een grondstrook die te gering van breedte is om specie of maaisel te ontvangen, aangemerkt als aan het oppervlaktewaterlichaam gelegen.

Afwijking onderhoud

Artikel 3.11
Afwijken van de onderhoudsverplichting

1.Het is verboden zonder vergunning van het college af te wijken van de onderhoudsverplichtingen zoals bedoeld in Hoofdstuk 3 van deze Keur.

Hoofdstuk 4
Handelingen in het watersysteem

Artikel 4.1
Algeheel verbod bij calamiteiten

1.In geval van grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of bij het in ongerede raken van een waterstaatswerk, dan wel indien zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan, kan het college zonodig in afwijking van verleende vergunningen of geldende peilbesluiten, verbieden:

  • a.water af te voeren naar en/of aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen;

  • b.water te lozen op of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen;

  • c.grondwater te onttrekken of water te infiltreren.

2. Zodra het college handhaving van het verbod krachtens het eerste lid niet langer noodzakelijk acht, maakt het onverwijld de intrekking van het verbod bekend.

Artikel 4.2
Algeheel verbod voor kwetsbare oppervlakte-, grondwaterlichamen en gebieden

  • 1.De Algemene Vergadering van Waterschap Zuiderzeeland kan een algeheel verbod instellen om water af te voeren naar of aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen, water te lozen op of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen, in het gebied of de gebieden die op een nog nader vast te stellen kaart behorende bij deze Keur zijn aangegeven.

  • 2.Het is verboden grondwater te onttrekken of water te infiltreren in een op bij deze Keur behorende kaart in bijlage 3 aangegeven zone, indien de onttrekking of infiltratie plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van NAP, zoals aangegeven op deze kaart, dan in die zone is toegestaan.

  • 3.Het tweede lid heeft geen betrekking op:

    • a.onttrekkingen ten behoeve van de grondwatermonitoring, met het oog op de openbare drinkwaterproductie;

    • b.onttrekkingen ten behoeve van het grondwaterbeheer door of op last van het college of Gedeputeerde Staten;

    • c.onttrekkingen ten behoeve van het onderzoeken en saneren van de bodem danwel onttrekkingen ten behoeve van handelingen tengevolge waarvan een verontreiniging in de bodem wordt verminderd of verplaatst, indien voor dat saneren of die handelingen het bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming opdracht of toestemming heeft gegeven.

  • 4.Het college zal geen ontheffing, van de in lid 1 en lid 2 bedoelde verboden verlenen

Artikel 4.3
Waterstaatswerken, beschermingszones en/of beschermd buitendijks gebied

1.Het is verboden zonder vergunning van het college de onder A tot en met L genoemde handelingen te verrichten in, op, boven, over of onder waterstaatwerken, beschermingszone en/of beschermd buitendijks gebied, voor zover die activiteit in onderstaande tabel is aangegeven.

Omschrijving

Handelingen

Waterstaatswerken

Bergingsgebieden en ondersteunende kunstwerken zoals bedoeld in

artikel 1.1 v

A

B

C

D

E

F

G

H

I

J

K

Primaire waterkeringen

Kernzone

A

B

C

D

E

F

G

H

I

J

K

Binnenbeschermingszone

A

B

C

D

E

F

Tussenbeschermingszone

A

B

C

Buitenbeschermingszone

A

B

Regionale waterkeringen buitendijks

Kernzone

A

B

C

D

E

F

Beschermd buitendijks gebied (conform legger)

A

B

C

D

Oppervlaktewaterlichamen

Kernzone

A

B

C

D

E

F

G

H

I

L

Binnenbeschermingszone

A

B

C

D

E

F

Buitenbeschermingszone

A

B

C

Beschermd buitendijks gebied (voor zover deze gebieden nog niet zijn opgenomen in de legger)

A

B

C

D

E

F

Onder handelingen wordt verstaan:

A.

ontgrondingen of afgravingen te verrichten alsmede seismische onderzoeken te verrichten;

B.

explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben;

C.

heiwerkzaamheden te verrichten of werken, waaronder begrepen gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde te plaatsen, te wijzigen of te verwijderen;

D.

kabels, drukleidingen en/of drukvaten te plaatsen en/of te hebben;

E.

werkzaamheden te verrichten;

F.

opgaande (hout)beplantingen te plaatsen of te behouden, dan wel aanwezige (hout)beplantingen te verwijderen;

G.

activiteiten te houden op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen;

H.

zich anders dan als rechthebbende te bevinden, indien dat op een voor het publiek kenbare wijze is aangegeven;

I.

vaste stoffen, voorwerpen of dieren te brengen of te hebben of te (be)houden;

J.

buiten openbare verharde wegen met rij- of voertuigen, dan wel met een lastdier te rijden of vee te drijven;

K.

op andere wijze bemesting toe te passen dan door het college is bepaald;

L.

de waterstand op een peil te brengen of te houden, anders dan het peil dat daarvoor in het betreffende peilbesluit is opgenomen of dat normaal wordt aangehouden.

  • 2.Het is verboden zonder vergunning van het college binnen 25 meter van de in- of uitstroomopening van een hevel, inlaat, bemalingsinstallatie en/of een uitstroompunt van een afvalwaterzuiveringsinstallatie een ligplaats in te nemen met een schip, dan wel te zwemmen, te duiken of watersport te beoefenen;

  • 3.Het is verboden zonder vergunning van het college enige andere handeling te verrichten langs, aan, boven en onder waterstaatswerken, waardoor schade wordt of kan worden toegebracht aan de waterstaatswerken of waardoor de werking van deze waterstaatswerken wordt belet, gehinderd of verzwakt.

Artikel 4.3.A
Toename verharding

  • 1.Het is verboden zonder watervergunning van het college neerslag door aanleg van nieuw verhard oppervlak versneld tot afvoer te laten komen.

  • 2.In afwijking van lid 1 is geen vergunning vereist in de volgende gevallen:

    • a.Bij een kleine toename van verharding in landelijk gebied, te weten <2.500 m2;

    • b.Bij een kleine toename van verharding in stedelijk gebied, te weten <750 m2.

Hier is geen compensatie verplicht, tenzij het watersysteem al om andere redenen moet worden aangepast.

Artikel 4.3.B
Watervergunning stedelijk water

Het is verboden zonder watervergunning van het college gebruik te maken van de Kernzone door, anders dan in overeenstemming met de Waterhuishoudkundige functie(s) (waaronder gewoon onderhoud conform artikel 3.8 en recreatief medegebruik), daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen.

Het college kan aan een Watervergunning het voorschrift verbinden dat de houder van die vergunning een betaling of een andere compensatie verricht met het oog op de bescherming van de belangen waarvoor het vereiste van een vergunning is gesteld.

Er is vrijstelling van de in lid 1 opgenomen vergunningplicht in gevallen waarbij de Natte bak geheel in particulier bezit is. In deze gevallen geldt een verbod op het dempen van open water of belemmering van de afvoerfunctie. In bijlage 5 zijn kaarten opgenomen waar dit artikel van toepassing is.

Artikel 4.3.C
Talud stedelijk water

Op het talud mogen activiteiten worden verricht door degene die daar onderhoudsplichtig is. Er mag geen beschadiging van een eventuele oeverconstructie of de natte bak optreden en het onderhoud van de natte bak of oeverconstructie vanaf het water door een derde moet mogelijk blijven. Ook mag de activiteit de levensduur van de oeverconstructie niet verkorten. Iemand die niet onderhoudsplichtig van het talud is, mag geen activiteiten op het talud verrichten.

Artikel 4.4
Algemene regels

  • 1.Het college kan voor het verrichten van handelingen als bedoeld in artikel 4.3 een vrijstelling verlenen van de vergunningplicht, dan wel een algeheel verbod opleggen voor het verrichten van die handelingen.

  • 2.Bij regeling krachtens het voorgaande lid, kan de verplichting worden opgelegd handelingen te melden, metingen uit te voeren, gegevens te registreren en daarvan opgave te doen aan het college.

  • 3.Voor handelingen betreffende artikel 4.3, lid 1 onder E wordt conform lid 1 vrijstelling verleend van de vergunningplicht indien het handelingen betreft ter verdieping van een oppervlaktewaterlichaam tot maximaal 20 centimeter ten opzichte van het leggerprofiel ter uitvoering van het Convenant Rugstreeppadmanagementplan Noordoostpolder.

Een voorgenomen handeling, zoals bedoeld in dit lid, dient te worden gemeld aan het college.

  • 4.Voor steigers, vlonders en overhangende bouwwerken (bijlage 1) en oeverconstructies (bijlage 2) in het stedelijk water zijn algemene regels vastgesteld.

  • 5.Ten aanzien van het verrichten van handelingen waarvoor krachtens het eerste lid geen watervergunning is vereist, kan het college maatwerkvoorschriften stellen met het oog op de bescherming van het watersysteem.

  • 6.Voor handelingen betreffende artikel 4.3, lid 1 onder A wordt, conform lid 1 vrijstelling verleend van de vergunningplicht indien het gaat om ontgrondingen van maximaal 1 meter diep met een maximaal totaal volume van 10m3 in het beschermd buitendijks gebied (conform legger).

Een voorgenomen handeling, zoals bedoeld in dit lid, hoeft niet te worden gemeld aan het college.

  • 7.Voor handelingen betreffende artikel 4.3, lid 1 onder C wordt, conform lid 1 vrijstelling verleend van de vergunningplicht indien het gaat om het verrichten van werken in beschermd buitendijks gebied op meer dan 15 meter van de buitenkruinlijn van de regionale waterwaterkering. Heiwerkzaamheden vallen niet onder deze vrijstelling.

Een voorgenomen handeling, zoals bedoeld in dit lid, hoeft niet te worden gemeld aan het college.

  • 8.Voor handelingen betreffende artikel 4.3, lid 1 onder D wordt, conform lid 1 vrijstelling verleend van de vergunningplicht indien het gaat om kabels en leidingen in het beschermd buitendijks gebied, op voorwaarde dat de veiligheidszone rond de leidingen buiten het kernprofiel ligt en de werkzaamheden worden uitgevoerd conform de vigerende NEN. Degene die de kabels of leidingen aanlegt, behoudt of verwijdert deze op eerste aanzegging van het college indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer en/of onderhoud door het waterschap of anderszins in het belang van de buitendijkse regionale waterwaterkering. Degene die kabels of leidingen aanlegt of verwijdert meldt dit tenminste 2 weken voor aanvang van de werkzaamheden aan het college.

  • 9.Voor handelingen betreffende artikel 4.3, lid 1 onder E wordt, conform lid 1 vrijstelling verleend van de vergunningplicht indien het handelingen betreft ten behoeve van gewoon onderhoud aan de buitendijkse regionale waterwaterkering.

Een voorgenomen handeling, zoals bedoeld in dit lid, hoeft niet te worden gemeld aan het college.

  • 10.Voor handelingen betreffende artikel 4.3, lid 1 onder E wordt, conform lid 1 vrijstelling verleend van de vergunningplicht indien het gebruikelijke handelingen in en aan tuinen in de kernzone van buitendijkse regionale waterkeringen op de kruin met een minimale overhoogte van 50 cm ten opzichte van de minimaal benodigde kruinhoogte betreft. Onder gebruikelijke handelingen in en aan tuinen wordt o.a. verstaan het aanbrengen, onderhouden en verwijderen van beplanting, bestrating, trappetjes, steigers, hekken, schuttingen en tuinhuisjes. Handelingen waarvoor een ontgronding nodig is, zoals het aanleggen van vijvers of zitkuilen, vallen hier niet onder. Voorwaarde voor bomen is dat de ontgrondingskuil minimaal 5 meter uit de buitenkruinlijn (binnendijks)moet liggen.

Voorwaarden voor bouwwerken en objecten (hekken, schuttingen en tuinhuisjes) zijn:

  • -dat deze in zijn geheel verwijderbaar of eenvoudig demontabel zijn;

  • -dat de toegankelijkheid van de waterwaterkering als geheel niet achteruit gaat.

Degene die de handelingen aan tuinen verricht maakt deze op eigen kosten ongedaan op eerste aanzegging van het college indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer en/of onderhoud door het waterschap of anderszins in het belang van waterstaatswerken.

Een voorgenomen handeling, zoals bedoeld in dit lid, hoeft niet te worden gemeld aan het college.

Oppervlaktewaterlichamen

Artikel 4.5
Watervergunning oppervlaktewaterlichamen

  • 1.Het is verboden zonder vergunning van het college water te lozen in of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen, dan wel af te voeren naar of aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen, indien op de voorgenomen wijze:

    • a.meer dan 540 m³ water per uur kan worden geloosd in of afgevoerd naar dat oppervlaktewaterlichaam;

    • b.meer dan 250 m³ water per uur kan worden onttrokken aan of aangevoerd uit dat oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.Het is verboden zonder vergunning van het college water te lozen in of af te voeren naar oppervlaktewaterlichamen die water aanvoeren uit oppervlaktewaterlichamen gelegen buiten het beheersgebied van Waterschap Zuiderzeeland.

  • 3.Het is verboden zonder vergunning van het college water aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen die niet in beheer zijn van Waterschap Zuiderzeeland, met uitzondering van aanvoer van water als gevolg van spuien ter plaatse van schutsluizen.

Artikel 4.6
Meldplicht oppervlaktewaterlichamen

  • 1.Degene, die water loost in, onttrekt aan, afvoert naar of aanvoert uit oppervlaktewaterlichamen is verplicht dit aan het college te melden met opgave van de situering, de wijze, de hoeveelheid en de tijdsduur daarvan, indien:

    • a.meer dan 225 m³ water per uur kan worden geloosd in of afgevoerd naar dat oppervlaktewaterlichaam;

    • b.meer dan 125 m³ water per uur kan worden onttrokken aan of aangevoerd uit dat oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.Degene, die water loost in, onttrekt aan, afvoert naar of aanvoert uit gestuwde oppervlaktewaterlichamen, zoals aangegeven op kaart in bijlage 2, is verplicht dit aan het college te melden met opgave van de situering, de wijze, de hoeveelheid en tijdsduur daarvan, indien:

    • a.meer dan 225 m³ water per uur kan worden geloosd in of afgevoerd naar dat oppervlaktewaterlichaam;

    • b.meer dan 30 m³ water per uur kan worden onttrokken aan of aangevoerd uit dat oppervlaktewaterlichaam.

  • 3.Degene die water onttrekt aan of aanvoert uit oppervlaktewaterlichamen die water aanvoeren uit oppervlaktewaterlichamen gelegen buiten het beheersgebied van Waterschap Zuiderzeeland, zoals aangegeven op kaart in bijlage 4, is verplicht dit aan het college te melden met opgave van de situering, de wijze, de hoeveelheid en de tijdsduur daarvan, indien:

    • a.meer dan 30 m³ water per uur kan worden onttrokken aan of aangevoerd uit dat oppervlaktewaterlichaam.

Grondwaterlichamen

Artikel 4.7
Watervergunning onttrekken en/of infiltreren van grondwater

Het is verboden zonder vergunning van het college grondwater te onttrekken, en/of water in de bodem te infiltreren.

Het eerste lid is niet van toepassing op onttrekkingen van grondwater zoals bedoeld in artikel 4.2, lid 2.

Geen vergunning krachtens het eerste lid is vereist, indien het betreft het onttrekken van grondwater uitsluitend bedoeld voor genoemde doeleinden en beneden de grenswaarden zoals aangegeven in onderstaande tabel:

Doeleinden

Grenswaarden

Permanente agrarische doeleinden:

1.veedrenking

2.agrarische bedrijfshygiëne

3.gewasbescherming

4.beregening en bevloeiing

1.< 10 m³ per uur

2.< 10 m³ per uur

3.< 10 m³ per uur

4.< 60 m³ per uur

Tijdelijke doeleinden:

1.bronbemaling ten behoeve van bouwkundige of civieltechnische werken

2.grondsanering

3.proefonttrekkingen

4.grondwatersanering

5.noodvoorzieningen

1.< 100.000 m³ per maand en max. 6 maanden

2.< 100.000 m³ per maand en max. 6 maanden

3.< 100.000 m³ per maand en max. 6 maanden

4.< 50.000 m³ per maand

5.Geen

Overige doeleinden

< 10 m³ per uur en max. 12.000 m³ per kwartaal

Artikel 4.8
Meldplicht onttrekken van grondwater

1.Degene die voornemens is grondwater te onttrekken waarop artikel 4.7. lid 3 van toepassing is en indien de hoeveelheid te onttrekken water meer kan bedragen dan 1 m³ per uur, meldt de onttrekking minimaal vier weken voor aanvang van de onttrekking aan het college.

Artikel 4.9
Toepassing algemene regels

1.De in artikel 4.10 genoemde algemene regels zijn van toepassing op de onttrekkingen krachtens artikel 4.7.

Artikel 4.10
Algemene regels

  • 1.Degene die grondwater onttrekt, is verplicht de boorgaten zo spoedig mogelijk na het plaatsen van de putfilters op te vullen. Ter hoogte van slecht doorlatende lagen alsmede tussen één en drie meter beneden maaiveld wordt een afdichting van bentoniet of een gelijkwaardig materiaal aangebracht.

  • 2.Bij beëindiging van de onttrekking worden de boorgaten zoals bedoeld in lid 1, opgevuld met bentoniet of een gelijkwaardig materiaal.

  • 3.Het college kan het onttrekken van grondwater verbieden indien:

    • a.door de onttrekking nadelige effecten voor de bij het grondwaterbeheer betrokken belangen ontstaan of dreigen te ontstaan;

    • b.degene die grondwater onttrekt geen of onvoldoende voorzieningen treft om het onttrokken grondwater in de bodem terug te brengen, een en ander voor zover het treffen van deze voorzieningen redelijkerwijs kan worden gevergd;

    • c.het gebruik van oppervlaktewater redelijkerwijs kan worden gevergd;

    • d.gedurende drie achtereenvolgende jaren geen onttrekking heeft plaatsgevonden.

Overige bepalingen

Artikel 4.11
Meet- en registratieplicht

  • 1.Degene, die meer dan 10.000 m³ water per jaar onttrekt uit een grondwaterlichaam en degene die water infiltreert in een grondwaterlichaam anders dan voor de volgende doeleinden:

    • a.ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening

    • b.een bodemenergiesysteem

    • c.voor industriële doeleinden indien de onttrokken hoeveelheid meer dan 150.000 m³ per jaar bedraagt

is verplicht:

  • d.de onttrekking op te geven aan het college;

  • e.de hoeveelheden water die worden onttrokken, te meten en daarvan aantekening te houden;

  • f.telkenmale in de maand januari of, bij beëindiging van de onttrekking, binnen een maand na die beëindiging, aan het college opgave te verstrekken van de in het voorafgaande onderscheidenlijk het lopende kalenderjaar per kwartaal onttrokken hoeveelheid water

  • g.bij de onder f. bedoelde opgave kennis te geven van wijzigingen die zich in het voorafgaande, onderscheidenlijk het lopende kalenderjaar hebben voorgedaan met betrekking tot de bij de opgave, als bedoeld onder d. en e., verstrekte gegevens.

Artikel 4.12
Vrijstelling watergunningplicht voor beheershandelingen

Geen vergunning krachtens artikel 4.3, 4.5 of 4.7 is vereist voor handelingen die plaats hebben door of in opdracht van het college ten behoeve van het aan het waterschap op grond van artikel 2 Waterschapswet opgedragen beheer.

Vrijstelling van de vergunningplicht geldt ook voor alle onderhoudsplichtigen tot het uitvoeren van het gewoon onderhoud en voor recreatief medegebruik voor locaties vanaf 25 meter van de in- of uitstroomopening van een hevel, inlaat, bemalingsinstallatie en/of een uitstroompunt van een afvalwaterzuiveringsinstallatie.

Artikel 4.13
Nadere vrijstellingen

1. Het college kan andere oppervlaktewaterlichamen, grondwaterlichamen of gebieden aanwijzen op de bij deze Keur behorende kaarten, waarop of waarin de in dit hoofdstuk bedoelde vrijstellingen van toepassing zijn.

Artikel 4.14
Zorgplicht

Ieder die handelingen verricht of nalaat en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen of door het nalaten van handelingen inbreuk kan worden gemaakt op het door het waterschap beheerde watersysteem, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van hem verwacht mogen worden, ten einde die inbreuk te voorkomen, dan wel indien daarvan reeds sprake is, al het mogelijke te doen om de gevolgen daarvan zoveel mogelijk ongedaan te maken. Indien de inbreuk het gevolg is van een ongewoon voorval, worden de maatregelen onverwijld genomen.

Degene die handelingen verricht als bedoeld in het vorige lid en daarbij kennis neemt van een inbreuk die door die handelingen wordt veroorzaakt, meldt die inbreuk en de maatregelen die hij voornemens is te treffen of reeds heeft getroffen, zo spoedig mogelijk aan het de college.

Het college kan aanwijzingen geven over die maatregelen.

Hoofdstuk 5
Toezicht en handhaving

Artikel 5.1
Schouw

Door of namens het college wordt schouw gevoerd over de waterstaatswerken volgens een door dat college vastgesteld schema.

Het college kan indien het zulks nodig acht besluiten een extra schouw te voeren.

Het college stelt de datum van de schouw vast en maakt die tenminste twee weken tevoren bekend door kennisgeving ervan in een dag-, nieuws- of huis aan huisblad, dan wel op andere geschikte wijze.

De in het derde lid voorgeschreven bekendmaking kan in spoedeisende gevallen voor de aanvang van een extra schouw worden vervangen door een persoonlijke mededeling. Daarbij kan met een kortere termijn dan genoemd in het derde lid worden volstaan.

Artikel 5.2
Aanwijzing toezichthouders

1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde in of krachtens deze Keur zijn belast de daartoe door het college aangewezen ambtenaren of andere personen.

Artikel 5.3
Strafbepalingen

Overtreding van de bepalingen van deze Keur en de daarop gebaseerde regelgeving wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 Wetboek van strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Indien ten tijde van het plegen van de in het eerste lid genoemde overtreding nog geen jaar is verlopen sinds een vroegere veroordeling van de overtreder wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis tot het dubbele van het gestelde maximum worden opgelegd.

Hoofdstuk 6
Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6.1
Vergunningen

Een vergunning of ontheffing verleend vóór inwerkingtreding van deze Keur voor een ingevolge deze Keur vergunningplichtig handelen, wordt geacht ingevolge deze Keur te zijn verleend.

Voor al hetgeen vóór de inwerkingtreding van deze Keur rechtmatig tot stand is gebracht, wordt geacht vergunning ingevolge deze Keur te zijn verleend.

Vergunningen verleend voor de inwerkingtreding van de Keur Waterschap Zuiderzeeland 2011, voor permanente agrarische onttrekkingen ten behoeve van beregening en bevloeiing met een hoeveelheid te onttrekken grondwater van minder dan 60 m³ per uur worden beschouwd als zijnde een melding in de zin van artikel 4.8. met uitzondering van de vergunningen die afgegeven zijn voor onttrekkingen of infiltraties die op een grotere diepte ten opzichte van NAP plaatsvinden, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 3.

Artikel 6.2
Bestaande vergunningen voor onttrekkingen uit derde watervoerende pakket

1.Vergunningen voor onttrekkingen van grondwater die op het moment van inwerkingtreding van deze Keur vallen onder het verbod als bedoeld in artikel 4.2, lid 2, blijven van kracht tot het moment dat de onttrekking wordt beëindigd of tot 1 januari 2025.

Artikel 6.3
Keurkaart

Voor waterstaatswerken waarvoor krachtens artikel 5.1 van de Wet vaststelling van een legger is voorgeschreven, maar waarvoor vaststelling nog niet heeft plaatsgehad, wordt als legger aangemerkt de bij deze Keur behorende kaarten in bijlage 1 en 5, waarop de ligging en indien mogelijk vorm, afmetingen en constructie van de betrokken waterstaatswerken zijn aangegeven.

De daarbij aangegeven grenzen bepalen de toepassing van de verbodsbepalingen bedoeld in deze Keur.

Indien de insteek van een oppervlaktewaterlichaam niet duidelijk is vast te stellen geldt als grens de waterlijn, die behoort bij het streefpeil dat is vastgelegd in het peilbesluit van het betreffende oppervlaktewaterlichaam, plus 5 meter uit deze waterlijn.

Artikel 6.4
Onderhoud aan waterstaatswerken

Voor waterstaatswerken, waarvoor bij of krachtens de Wet of provinciale verordening het vaststellen van een legger is voorgeschreven, maar waarvoor vaststelling nog niet heeft plaatsgehad, berust het onderhoud bij de eigenaar van het waterstaatswerk.

De onderhoudsplichtigen van waterstaatswerken zijn, in het geval bedoeld in het eerste lid, verplicht tot instandhouding van het waterstaatswerk overeenkomstig het bepaalde omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie op de kaart bedoeld in artikel 6.3.

Artikel 6.5
Inwerkingtreding

Deze Keur treedt in werking op 5 mei 2011. Op die datum wordt de tot dan toe geldende Keur ”Keur Waterschap Zuiderzeeland 2009" d.d. 17 december 2009, in werking getreden op 24 december 2009, ingetrokken.

De uitbreiding en wijziging van de Keur treden in werking op 14 februari 2014.

Artikel 6.6
Citeertitel

1. Deze Keur wordt aangehaald als: Keur Waterschap Zuiderzeeland 2011, gewijzigd en uitgebreid d.d. 28 januari 2014..

Aldus vastgesteld in de Algemene Vergadering van Waterschap Zuiderzeeland, d.d. 28 januari 2014.

Lelystad, 28 januari 2014,

de secretaris, de voorzitter,

ir. J.B. van der Veen. ir. H.C. Klavers.

Toelichting op de Keur Waterschap Zuiderzeeland 2011, gewijzigd en uitgebreid op 28 januari 2014

Algemeen

Wetgeving en beleid

Deze Keur is gebaseerd op de Waterschapswet, de Waterwet en het Waterbesluit en is afgestemd op de provinciale Verordening voor de fysieke leefomgeving (VFL). In 2009 is de Keur geactualiseerd vanwege de totstandkoming van de Waterwet, en de daarmee verschoven bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer en door uitbreiding van het juridisch instrumentarium. Waterschap Zuiderzeeland heeft daarnaast in belangrijke mate te maken met de provincie Flevoland als bevoegd gezag voor het vaststellen van regionale waterplannen en andere relevante omgevingsplannen, waarin zij de meer strategische aspecten van het waterbeheer opneemt. Zij verwacht dat het waterschap dat beheer adequaat uitvoert, mede om provinciale doelstellingen te verwezenlijken. De provincie biedt het waterschap daartoe nadere regels omtrent het regionale waterbeheer in haar VFL.

Bij het opstellen van de voorliggende Keur is dan ook niet alleen uitgegaan van de Waterwet en het Waterbesluit, maar ook van de VFL. De Waterschapswet (artikel 78) verleent de waterschappen de bevoegdheid om verordeningen vast te stellen. De Waterwet gaat verder uit van nadere regels van waterschappen bij verordening (Keur). In het kader van de nieuwe regelgeving is het waterschap de regionale waterbeheerder voor het stellen van gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot de bij het waterschap in beheer zijnde watersystemen, indien en voor zover het waterschap door de Waterwet met de zorg voor onderdelen van dat watersysteem is belast. De Keur ziet toe op de uitoefening van het regionale waterbeheer door Waterschap Zuiderzeeland. In deze Keur wordt ervan uitgegaan dat in provinciale verordeningen geen gebods- en verbodsbepalingen voorkomen betreffende de waterstaatswerken in beheer bij het waterschap die afwijken van bepalingen in de Keur.

Deze Keur is gebaseerd op de Waterschapswet, de Waterwet en het Waterbesluit en is afgestemd op de provinciale Verordening voor de fysieke leefomgeving (VFL). In 2009 is de Keur geactualiseerd vanwege de totstandkoming van de Waterwet, en de daarmee verschoven bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer en door uitbreiding van het juridisch instrumentarium. Waterschap Zuiderzeeland heeft daarnaast in belangrijke mate te maken met de provincie Flevoland als bevoegd gezag voor het vaststellen van regionale waterplannen en andere relevante omgevingsplannen, waarin zij de meer strategische aspecten van het waterbeheer opneemt. Zij verwacht dat het waterschap dat beheer adequaat uitvoert, mede om provinciale doelstellingen te verwezenlijken. De provincie biedt het waterschap daartoe nadere regels omtrent het regionale waterbeheer in haar VFL.

Bij het opstellen van de voorliggende Keur is dan ook niet alleen uitgegaan van de Waterwet en het Waterbesluit, maar ook van de VFL. De Waterschapswet (artikel 78) verleent de waterschappen de bevoegdheid om verordeningen vast te stellen. De Waterwet gaat verder uit van nadere regels van waterschappen bij verordening (Keur). In het kader van de nieuwe regelgeving is het waterschap de regionale waterbeheerder voor het stellen van gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot de bij het waterschap in beheer zijnde watersystemen, indien en voor zover het waterschap door de Waterwet met de zorg voor onderdelen van dat watersysteem is belast. De Keur ziet toe op de uitoefening van het regionale waterbeheer door Waterschap Zuiderzeeland. In deze Keur wordt ervan uitgegaan dat in provinciale verordeningen geen gebods- en verbodsbepalingen voorkomen betreffende de waterstaatswerken in beheer bij het waterschap die afwijken van bepalingen in de Keur.

Herziening Keur 2009

De Keur 2009 is op 24 december 2009 in werking getreden. Met de Keur 2009 is een jaar ervaring opgedaan, op grond waarvan een herziening nodig bleek. In de nota Partiële wijziging Keur 2009 zijn de voorstellen opgenomen voor aanpassing van de Keur 2009. In de Keur 2011 zijn deze aanpassingen opgenomen.

De waterkwaliteitszorg is in deze Keur geen onderwerp van regeling waar het betreft de regulering van lozingen van schadelijke of verontreinigende stoffen op een oppervlaktewaterlichaam met het oog op de bescherming van de fysisch/chemische waterkwaliteit. De op 1 oktober 2010 in werking getreden Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Waterwet regelen dit nagenoeg uitputtend en laten derhalve weinig ruimte voor aanvullende regeling op decentraal niveau. Wel zijn in deze Keur bepalingen ter bescherming van de ecologische waterkwaliteit opgenomen, indien en voor zover andere wetgeving daarin niet voorziet. Zo is een bepaling over visbeheer opgenomen. Doel daarvan is om de ecologische kwaliteit van de betreffende (vis)wateren veilig te stellen dan wel te verbeteren.

Verder zijn in deze Keur bepalingen opgenomen over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in grondwaterlichamen. Het waterschap is sedert de inwerkingtreding van de Waterwet (22 december 2009) bevoegd delen van deze taak uit te oefenen. Het gaat om de onttrekkingen van grondwater behoudens die ten behoeve van industriële toepassingen, indien de onttrokken hoeveelheid water meer dan 150.000 m³ per jaar bedraagt en indien het gaat om onttrekkingen voor de openbare drinkwatervoorziening of een bodemenergiesysteem. De regulering van die onttrekkingen blijft een bevoegdheid van de provincie.

In deze Keur komen geen keurafstanden en maten voor. Uitgangspunt is dat de waterstaatswerken en de beschermingszones qua omvang zijn aangegeven in de legger, dan wel in ieder geval wat betreft de ligging, op kaarten in bijlage 5 van de Keur. Indien deze legger niet beschikbaar is, voorziet artikel 6.3 daarin.

De Keur 2009 is op 24 december 2009 in werking getreden. Met de Keur 2009 is een jaar ervaring opgedaan, op grond waarvan een herziening nodig bleek. In de nota Partiële wijziging Keur 2009 zijn de voorstellen opgenomen voor aanpassing van de Keur 2009. In de Keur 2011 zijn deze aanpassingen opgenomen.

De waterkwaliteitszorg is in deze Keur geen onderwerp van regeling waar het betreft de regulering van lozingen van schadelijke of verontreinigende stoffen op een oppervlaktewaterlichaam met het oog op de bescherming van de fysisch/chemische waterkwaliteit. De op 1 oktober 2010 in werking getreden Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Waterwet regelen dit nagenoeg uitputtend en laten derhalve weinig ruimte voor aanvullende regeling op decentraal niveau. Wel zijn in deze Keur bepalingen ter bescherming van de ecologische waterkwaliteit opgenomen, indien en voor zover andere wetgeving daarin niet voorziet. Zo is een bepaling over visbeheer opgenomen. Doel daarvan is om de ecologische kwaliteit van de betreffende (vis)wateren veilig te stellen dan wel te verbeteren.

Verder zijn in deze Keur bepalingen opgenomen over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in grondwaterlichamen. Het waterschap is sedert de inwerkingtreding van de Waterwet (22 december 2009) bevoegd delen van deze taak uit te oefenen. Het gaat om de onttrekkingen van grondwater behoudens die ten behoeve van industriële toepassingen, indien de onttrokken hoeveelheid water meer dan 150.000 m³ per jaar bedraagt en indien het gaat om onttrekkingen voor de openbare drinkwatervoorziening of een bodemenergiesysteem. De regulering van die onttrekkingen blijft een bevoegdheid van de provincie.

In deze Keur komen geen keurafstanden en maten voor. Uitgangspunt is dat de waterstaatswerken en de beschermingszones qua omvang zijn aangegeven in de legger, dan wel in ieder geval wat betreft de ligging, op kaarten in bijlage 5 van de Keur. Indien deze legger niet beschikbaar is, voorziet artikel 6.3 daarin.

Uitbreiding Keur 2011

Stedelijk water

Het passieve beheer was, ook in stedelijk gebied, altijd al een taak van het waterschap. Met de overdracht van het actief beheer van de openbare wateren van de gemeenten aan het waterschap, is het waterschap meer aanwezig in het stedelijk gebied en daarmee werd duidelijk dat de Keur 2011 en beleidsregels primair georiënteerd waren op waterstaatswerken in het landelijk gebied en minder goed toepasbaar op het stedelijk gebied. Daarom is een uitbreiding op de Keur 2011 gemaakt, die op 10 juli 2013 in werking treedt. De Keur 2011 is niet herzien, alleen uitgebreid, herziening gebeurt op een later moment.

De voorschriften in de Keur zijn van toepassing op de keurzones die in de legger zijn opgenomen, waarbij er voor landelijk gebied naast de kernzone een beschermingszone is opgenomen, waarbinnen verboden gelden. In het stedelijk gebied zijn die voorschriften en zone-indeling minder/niet toepasbaar of handhaafbaar, gezien het meervoudige gebruik en de beleving van het water, de taluds en het maaiveld en de verschillende onderhoudsplichtigen van de natte bak, de oeverconstructies en de taluds.

Het passieve beheer was, ook in stedelijk gebied, altijd al een taak van het waterschap. Met de overdracht van het actief beheer van de openbare wateren van de gemeenten aan het waterschap, is het waterschap meer aanwezig in het stedelijk gebied en daarmee werd duidelijk dat de Keur 2011 en beleidsregels primair georiënteerd waren op waterstaatswerken in het landelijk gebied en minder goed toepasbaar op het stedelijk gebied. Daarom is een uitbreiding op de Keur 2011 gemaakt, die op 10 juli 2013 in werking treedt. De Keur 2011 is niet herzien, alleen uitgebreid, herziening gebeurt op een later moment.

De voorschriften in de Keur zijn van toepassing op de keurzones die in de legger zijn opgenomen, waarbij er voor landelijk gebied naast de kernzone een beschermingszone is opgenomen, waarbinnen verboden gelden. In het stedelijk gebied zijn die voorschriften en zone-indeling minder/niet toepasbaar of handhaafbaar, gezien het meervoudige gebruik en de beleving van het water, de taluds en het maaiveld en de verschillende onderhoudsplichtigen van de natte bak, de oeverconstructies en de taluds.

Landelijke ontwikkelingen

Vanuit de Unie van Waterschappen wordt landelijk aangestuurd op deregulering en efficiency en hoofdstuk 6 van de Waterwet heeft als uitgangspunt opgenomen ‘streven naar meer algemene regels’. Vanaf begin 2011 is vanuit de Unie gewerkt aan een actualisatie van modelregelgeving, wat heeft geleid tot een kwartet, bestaande uit een modelkeur, een set model algemene regels, een set model beleidsregels en een modellegger. De uitbreiding van de Keur met stedelijk water is in lijn met (de filosofie van) de nieuwe modelkeur vanuit de Unie. Daarnaast zijn de sets model algemene regels en model beleidsregels de leidraad geweest voor het instellen van twee algemene regels en één beleidsregel. Tenslotte is de legger stedelijk water in lijn met deze voorstellen opgesteld.

Vanuit de Unie van Waterschappen wordt landelijk aangestuurd op deregulering en efficiency en hoofdstuk 6 van de Waterwet heeft als uitgangspunt opgenomen ‘streven naar meer algemene regels’. Vanaf begin 2011 is vanuit de Unie gewerkt aan een actualisatie van modelregelgeving, wat heeft geleid tot een kwartet, bestaande uit een modelkeur, een set model algemene regels, een set model beleidsregels en een modellegger. De uitbreiding van de Keur met stedelijk water is in lijn met (de filosofie van) de nieuwe modelkeur vanuit de Unie. Daarnaast zijn de sets model algemene regels en model beleidsregels de leidraad geweest voor het instellen van twee algemene regels en één beleidsregel. Tenslotte is de legger stedelijk water in lijn met deze voorstellen opgesteld.

Uitgangspunten voorstel uitbreiding Keur

Het voorstel voor uitbreiding van de Keur is ontwikkeld aan de hand van een aantal richtinggevende uitgangspunten:

  • -de strategie om het stedelijk watersysteem te waarborgen door los te laten waar mogelijk en goed te regelen waar nodig;

  • -de ambitie om alleen (Keur)voorschriften op te nemen die nodig zijn ter bescherming van het watersysteem, uitlegbaar zijn en waar actief toezicht op kan worden gehouden en die handhaafbaar zijn;

  • -het nastreven van uniformiteit voor het stedelijk water in alle gemeenten;

  • -de houding dat in eerste instantie ‘zachte instrumenten’, zoals voorlichting en communicatie worden ingezet om het doel – bescherming van het watersysteem – te bereiken en pas in tweede instantie ‘harde (regulerende) instrumenten’ worden ingezet. Met deze uitbreiding van de Keur voor stedelijk water wordt wel gezorgd dat er een juridische grond is om ‘harde instrumenten’ in te zetten;

  • -het beheer en onderhoud door het waterschap wordt zo efficiënt mogelijk uitgevoerd;

  • -het inzetten van instrumenten door het waterschap gebeurt risico gestuurd.

Het voorstel voor uitbreiding van de Keur is ontwikkeld aan de hand van een aantal richtinggevende uitgangspunten:

  • -de strategie om het stedelijk watersysteem te waarborgen door los te laten waar mogelijk en goed te regelen waar nodig;

  • -de ambitie om alleen (Keur)voorschriften op te nemen die nodig zijn ter bescherming van het watersysteem, uitlegbaar zijn en waar actief toezicht op kan worden gehouden en die handhaafbaar zijn;

  • -het nastreven van uniformiteit voor het stedelijk water in alle gemeenten;

  • -de houding dat in eerste instantie ‘zachte instrumenten’, zoals voorlichting en communicatie worden ingezet om het doel – bescherming van het watersysteem – te bereiken en pas in tweede instantie ‘harde (regulerende) instrumenten’ worden ingezet. Met deze uitbreiding van de Keur voor stedelijk water wordt wel gezorgd dat er een juridische grond is om ‘harde instrumenten’ in te zetten;

  • -het beheer en onderhoud door het waterschap wordt zo efficiënt mogelijk uitgevoerd;

  • -het inzetten van instrumenten door het waterschap gebeurt risico gestuurd.

Risicogestuurde aanpak

Het waterschap reguleert gericht op het vermijden of verminderen van risicosituaties voor het waterschap:

  • -enerzijds risico’s voor het watersysteem (o.a. afname van berging, optreden van versnippering in het systeem, belemmering in de wateraan- of -afvoer, afname van de ecologische kwaliteit) en

  • -anderzijds risico’s die effect op hebben op het efficiënt uitvoeren van het beheer en onderhoud

  • -belemmering op de bereikbaarheid of uitvoerbaarheid van onderhoud, dan wel afname van de levensduur van de constructies (oeverconstructies, talud).

Het waterschap reguleert gericht op het vermijden of verminderen van risicosituaties voor het waterschap:

  • -enerzijds risico’s voor het watersysteem (o.a. afname van berging, optreden van versnippering in het systeem, belemmering in de wateraan- of -afvoer, afname van de ecologische kwaliteit) en

  • -anderzijds risico’s die effect op hebben op het efficiënt uitvoeren van het beheer en onderhoud

  • -belemmering op de bereikbaarheid of uitvoerbaarheid van onderhoud, dan wel afname van de levensduur van de constructies (oeverconstructies, talud).

Wijziging Keur 2011

Beleidsregel Compensatie toename verharding en versnelde afvoer

Verharding leidt tot een versnelde afvoer van water naar het watersysteem. Door ingrepen in een natuurgebied, kan er ook sprake zijn van een snellere afvoer uit het gebied. De snellere afvoer kan problemen geven in het peilgebied of het benedenstroomse peilgebied. Er kunnen sneller en grotere peilstijgingen optreden waardoor wateroverlast kan ontstaan. De nadelige gevolgen van een plan moeten door de initiatiefnemer worden gecompenseerd.

In de Keur is voor de aanleg van extra verharding daarom een nieuw artikel opgenomen dat compensatie vraagt voor deze versnelde afvoer. In de beleidsregel Compensatie toename verharding en versnelde afvoer is deze compensatie verder vorm gegeven. Op dit onderdeel is de tekst in hoofdstuk 4 gewijzigd en is het keurartikel over Toename verharding ingevoegd.

Verharding leidt tot een versnelde afvoer van water naar het watersysteem. Door ingrepen in een natuurgebied, kan er ook sprake zijn van een snellere afvoer uit het gebied. De snellere afvoer kan problemen geven in het peilgebied of het benedenstroomse peilgebied. Er kunnen sneller en grotere peilstijgingen optreden waardoor wateroverlast kan ontstaan. De nadelige gevolgen van een plan moeten door de initiatiefnemer worden gecompenseerd.

In de Keur is voor de aanleg van extra verharding daarom een nieuw artikel opgenomen dat compensatie vraagt voor deze versnelde afvoer. In de beleidsregel Compensatie toename verharding en versnelde afvoer is deze compensatie verder vorm gegeven. Op dit onderdeel is de tekst in hoofdstuk 4 gewijzigd en is het keurartikel over Toename verharding ingevoegd.

De opbouw van de Keur

De opbouw van de Keur is als volgt:

  • -hoofdstuk 1: begripsomschrijvingen en hoofdelijke aansprakelijkheid;

  • -hoofdstuk 2: ecologische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen;

  • -hoofdstuk 3: beheer van waterstaatswerken met gebodsbepalingen en onderhoudsverplichtingen;

  • -hoofdstuk 4: handelingen in het watersysteem met vergunning en algemene regels voor het gebruik van waterstaatswerken, het aan- en afvoeren van water, het lozen en onttrekken van water met betrekking tot oppervlaktewaterlichamen en tot grondwater en het infiltreren. Ook staan hier algehele verboden, meldplichten, meet- en registratieplichten en vrijstellingen. Het hoofdstuk eindigt met een zorgplichtartikel;

  • -hoofdstuk 5: toezicht, handhaving, schouw en strafbepalingen;

  • -hoofdstuk 6: overgangs- en slotbepalingen.

In de Keur zijn definitiebepalingen, waarin waterstaatswerken en de begrenzingen daarvan worden omschreven, zoveel mogelijk vermeden door te werken met leggers en kaarten, waarop de waterstaatswerken qua ligging, vorm, afmeting en constructie zijn aangegeven. Het college heeft de bevoegdheid regels te stellen (artikel 4.4), dan wel kaarten bij de Keur te wijzigen, met als gevolg dat Keurbepalingen een ruimere strekking krijgen, dan wel juist geen toepassing vinden. In de Keur is de mogelijkheid geformuleerd tot het stellen van algehele verboden, in die zin dat waar een absoluut verbod geldt, er geen mogelijkheid is een vergunning te verlenen (artikel 4.1 en 4.2 van de Keur). Aan de houder van een vergunning kan de verplichting worden opgelegd financiële zekerheid te stellen voor de bekostiging van de verwijdering van het op grond van de vergunning aangebrachte werk na de beëindiging van het gebruik daarvan. Voorts bestaat de mogelijkheid een voorschrift aan de vergunning te verbinden op grond waarvan de houder van een vergunning een financiële zekerheid stelt met het oog op de bescherming van het belang of de belangen waarom het vereiste van vergunning is gesteld. Bepalingen die dat mogelijk maken, zijn niet in de Keur zelf opgenomen, omdat artikel 6.20 van de Waterwet daarin voorziet. Hetzelfde geldt voor het verzoek om schadevergoeding door een derde. Dit staat in artikel 7.14 van de Waterwet.

De opbouw van de Keur is als volgt:

  • -hoofdstuk 1: begripsomschrijvingen en hoofdelijke aansprakelijkheid;

  • -hoofdstuk 2: ecologische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen;

  • -hoofdstuk 3: beheer van waterstaatswerken met gebodsbepalingen en onderhoudsverplichtingen;

  • -hoofdstuk 4: handelingen in het watersysteem met vergunning en algemene regels voor het gebruik van waterstaatswerken, het aan- en afvoeren van water, het lozen en onttrekken van water met betrekking tot oppervlaktewaterlichamen en tot grondwater en het infiltreren. Ook staan hier algehele verboden, meldplichten, meet- en registratieplichten en vrijstellingen. Het hoofdstuk eindigt met een zorgplichtartikel;

  • -hoofdstuk 5: toezicht, handhaving, schouw en strafbepalingen;

  • -hoofdstuk 6: overgangs- en slotbepalingen.

In de Keur zijn definitiebepalingen, waarin waterstaatswerken en de begrenzingen daarvan worden omschreven, zoveel mogelijk vermeden door te werken met leggers en kaarten, waarop de waterstaatswerken qua ligging, vorm, afmeting en constructie zijn aangegeven. Het college heeft de bevoegdheid regels te stellen (artikel 4.4), dan wel kaarten bij de Keur te wijzigen, met als gevolg dat Keurbepalingen een ruimere strekking krijgen, dan wel juist geen toepassing vinden. In de Keur is de mogelijkheid geformuleerd tot het stellen van algehele verboden, in die zin dat waar een absoluut verbod geldt, er geen mogelijkheid is een vergunning te verlenen (artikel 4.1 en 4.2 van de Keur). Aan de houder van een vergunning kan de verplichting worden opgelegd financiële zekerheid te stellen voor de bekostiging van de verwijdering van het op grond van de vergunning aangebrachte werk na de beëindiging van het gebruik daarvan. Voorts bestaat de mogelijkheid een voorschrift aan de vergunning te verbinden op grond waarvan de houder van een vergunning een financiële zekerheid stelt met het oog op de bescherming van het belang of de belangen waarom het vereiste van vergunning is gesteld. Bepalingen die dat mogelijk maken, zijn niet in de Keur zelf opgenomen, omdat artikel 6.20 van de Waterwet daarin voorziet. Hetzelfde geldt voor het verzoek om schadevergoeding door een derde. Dit staat in artikel 7.14 van de Waterwet.

Indieningsvereisten

Bij het indienen van een melding of aanvraag om een watervergunning dienen gegevens te worden verstrekt. De gegevens die dienen te worden verstrekt, zijn vastgelegd in paragraaf 6 van de Waterregeling.

Bij het indienen van een melding of aanvraag om een watervergunning dienen gegevens te worden verstrekt. De gegevens die dienen te worden verstrekt, zijn vastgelegd in paragraaf 6 van de Waterregeling.

Beleid en beleidsregels voor toepassing van de Keur

De bepalingen in de Keur worden toegepast met inachtneming van het geldende beleid. Het in het waterbeheerplan van het waterschap verwoorde beleid is richtinggevend bij de uitvoering van de Keur door het waterschap. In concreto betekent dit dat als een oppervlaktewaterlichaam (b.v. een tocht) ingevolge het waterbeheerplan een ecologische functie heeft, een vergunningaanvraag - die bij inwilliging daarvan tot gevolg heeft dat die functie verdwijnt dan wel wordt ondermijnd - geweigerd kan worden, omdat de waterstaatkundige functie van die tocht zich verzet tegen de inwilliging van de aanvraag.

Voor de toepassing van de Keur kan het college beleidsregels vaststellen, die richtinggevend zijn voor op grond van de Keur te nemen besluiten en waarnaar ter motivering van de besluiten kan worden verwezen en waarvan slechts gemotiveerd kan worden afgeweken (Titel 4.3 Awb).

Waterschap Zuiderzeeland heeft als beleidsregel vastgesteld:

  • -bouwen nabij primaire keringen;

  • -maaischouw, dempen sloten en herprofileren sloten;

  • -windmolens, beplantingen en kabels en leidingen primaire waterkeringen;

  • -buitendijkse regionale waterkeringen: algemeen, bebouwing, kabels en leidingen en buitengewoon onderhoud;

  • -wateraanvoer;

  • -drijvende woningen/woonboten;

  • -compensatie toename verharding en versnelde afvoer.

De bepalingen in de Keur worden toegepast met inachtneming van het geldende beleid. Het in het waterbeheerplan van het waterschap verwoorde beleid is richtinggevend bij de uitvoering van de Keur door het waterschap. In concreto betekent dit dat als een oppervlaktewaterlichaam (b.v. een tocht) ingevolge het waterbeheerplan een ecologische functie heeft, een vergunningaanvraag - die bij inwilliging daarvan tot gevolg heeft dat die functie verdwijnt dan wel wordt ondermijnd - geweigerd kan worden, omdat de waterstaatkundige functie van die tocht zich verzet tegen de inwilliging van de aanvraag.

Voor de toepassing van de Keur kan het college beleidsregels vaststellen, die richtinggevend zijn voor op grond van de Keur te nemen besluiten en waarnaar ter motivering van de besluiten kan worden verwezen en waarvan slechts gemotiveerd kan worden afgeweken (Titel 4.3 Awb).

Waterschap Zuiderzeeland heeft als beleidsregel vastgesteld:

  • -bouwen nabij primaire keringen;

  • -maaischouw, dempen sloten en herprofileren sloten;

  • -windmolens, beplantingen en kabels en leidingen primaire waterkeringen;

  • -buitendijkse regionale waterkeringen: algemeen, bebouwing, kabels en leidingen en buitengewoon onderhoud;

  • -wateraanvoer;

  • -drijvende woningen/woonboten;

  • -compensatie toename verharding en versnelde afvoer.

Keur en legger

Voor het merendeel van de bij Waterschap Zuiderzeeland in beheer zijnde waterstaatswerken geldt dat de begrenzingen van deze werken ingevolge wettelijke regeling zijn vastgelegd in een legger. Artikel 5.1 van de Waterwet vereist van het waterschap dat zij voor haar waterstaatswerken de legger op orde heeft. Het aangeven van de begrenzingen van waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen, waarop de gebods- en verbodsbepalingen van de Keur van toepassing zijn, heeft plaats door verwijzing naar de legger, waarin die begrenzingen zijn vastgelegd.

Conform de Waterwet artikel 5.1 dient het waterschap een legger vast te stellen. Voor bepaalde waterstaatswerken gelden voor het vaststellen van de legger overgangstermijnen. Onderstaand is weergegeven wanneer voor welk deel de legger vastgesteld dient te zijn:

  • -primaire waterkeringen 22 december 2009 op basis van de Waterwet (artikel 5.1)

  • -regionale waterkeringen per 1 januari 2015 op basis van de Verordening Fysieke Leefomgeving van de provincie (artikel 5.21)

  • -overige waterstaatswerken (o.a. watergangen) per 22 december 2012 op basis van de Invoeringswet Waterwet (artikel 2.14).

Uit de legger kan - naast de vermelding van de onderhoudsplichtigen – worden opgemaakt tot hoever waterstaatswerken en beschermingszones zich uitstrekken, ofwel waar het gebods- en verbodsregime van de Keur van toepassing is. De legger bepaalt met de daarin opgenomen maten de reikwijdte van de verbodsbepalingen en onderhoudsverplichtingen van de Keur (zogenaamde gelede normstelling). Wijziging van de legger betekent ook een wijziging in de toepassing van de Keur.

Voor belanghebbenden zijn in de legger ligging, vorm, afmeting en constructie en de consequenties daarvan in relatie tot de Keurbepalingen vastgelegd.

Voor de vaststelling of wijziging van de Keur zijn in de artikelen 79 en 80 Waterschapswet een aantal specifieke procedurevoorschriften gesteld, die op de vaststelling van de legger op overeenkomstige wijze worden toegepast, zodat de toepassing van de legger ook uit oogpunt van rechtsbescherming is gelegitimeerd. Voor het waterschap als beheerder heeft het onderhavige systeem het voordeel dat het op duidelijke wijze voor zijn beheersobjecten gegradeerde beschermingsregimes van verschillende zwaarte in de legger kan vaststellen.

Artikel 5.1 voorziet in een vrijstelling, als het gaat om tertiaire onderdelen van het watersysteem (greppels bijvoorbeeld) of meanderende wateren. Voor waterstaatswerken, waarvoor het vaststellen van een legger niet is voorgeschreven of waarvoor nog geen legger is vastgesteld, voorziet de Keur in het overgangsrecht (artikel 6.3) in het aangeven van ligging en indien mogelijk afmetingen van de betrokken werken op een bij de Keur behorende kaart. De provinciale VFL geeft aan voor welke delen van oppervlaktewaterlichamen die vrijstelling van kracht is.

De leggerplicht van artikel 5.1 is gecombineerd met de bestaande leggerplicht voor onderhoud, zoals vereist op grond van artikel 78 Waterschapswet. De Waterwet staat die integratie toe.

De leggerplicht van artikel 78 Waterschapswet betreft de zogenaamde onderhoudslegger, dat wil zeggen een register van onderhoudsplichtigen of onderhoudsverplichtingen. De onderhoudslegger registreert voor welke onderdelen van het watersysteem onderhoudsverplichtingen van kracht zijn, dat wil zeggen voor welke zakelijk gerechtigde (met private rechten op onroerende zaken die grenzen aan die onderdelen) deze verplichtingen gelden. Deze verplichtingen tot betaling in natura maken van oudsher onderdeel uit van het waterschapsbestel.

Het systeem van watervergunningen vloeit voort uit de Waterwet. Deze wet biedt de mogelijkheid voor de waterbeheerder bij verordening nadere regels te stellen. Indien en voor zover de Keur van het waterschap regulering bij beschikking (vergunning) introduceert, is ook sprake van een watervergunning. In geval van watervergunningen voor verschillende samenhangende handelingen (behorend bij hetzelfde initiatief) vindt samenloop van vergunningen plaats en wordt één watervergunning afgegeven. De Waterwet voorziet bij samenloop in het gezag dat bevoegd is tot vergunningverlening, zie hiertoe artikel 6.17 van de Waterwet.

Van de Keur gaat een conserverende werking uit, indien daarin het toekomstig tracé van een waterstaatswerk wordt beschermd; bijvoorbeeld de hoogte van dijken gerelateerd aan toekomstige klimaatscenario’s. Het waterschap heeft dan de bevoegdheid om in het belang van de waterstaatszorg in de legger een profiel van vrije ruimte op te nemen voor toekomstige verbeteringen van de waterkering. In deze Keur zijn daartoe de beschermingszones van de waterkeringen nader gespecificeerd in zones: kernzones, binnenbeschermingszones, tussenbeschermingszones en buitenbeschermingszones. Om de belangen hiervoor af te wegen, is een beleidsregel Bouwen nabij primaire keringen door het college vastgesteld.

De conserverende werking kan worden opgeheven na belangenafweging in het concrete geval van een aanvraag om watervergunning door betreffende bedrijven of instanties.

Voor het merendeel van de bij Waterschap Zuiderzeeland in beheer zijnde waterstaatswerken geldt dat de begrenzingen van deze werken ingevolge wettelijke regeling zijn vastgelegd in een legger. Artikel 5.1 van de Waterwet vereist van het waterschap dat zij voor haar waterstaatswerken de legger op orde heeft. Het aangeven van de begrenzingen van waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen, waarop de gebods- en verbodsbepalingen van de Keur van toepassing zijn, heeft plaats door verwijzing naar de legger, waarin die begrenzingen zijn vastgelegd.

Conform de Waterwet artikel 5.1 dient het waterschap een legger vast te stellen. Voor bepaalde waterstaatswerken gelden voor het vaststellen van de legger overgangstermijnen. Onderstaand is weergegeven wanneer voor welk deel de legger vastgesteld dient te zijn:

  • -primaire waterkeringen 22 december 2009 op basis van de Waterwet (artikel 5.1)

  • -regionale waterkeringen per 1 januari 2015 op basis van de Verordening Fysieke Leefomgeving van de provincie (artikel 5.21)

  • -overige waterstaatswerken (o.a. watergangen) per 22 december 2012 op basis van de Invoeringswet Waterwet (artikel 2.14).

Uit de legger kan - naast de vermelding van de onderhoudsplichtigen – worden opgemaakt tot hoever waterstaatswerken en beschermingszones zich uitstrekken, ofwel waar het gebods- en verbodsregime van de Keur van toepassing is. De legger bepaalt met de daarin opgenomen maten de reikwijdte van de verbodsbepalingen en onderhoudsverplichtingen van de Keur (zogenaamde gelede normstelling). Wijziging van de legger betekent ook een wijziging in de toepassing van de Keur.

Voor belanghebbenden zijn in de legger ligging, vorm, afmeting en constructie en de consequenties daarvan in relatie tot de Keurbepalingen vastgelegd.

Voor de vaststelling of wijziging van de Keur zijn in de artikelen 79 en 80 Waterschapswet een aantal specifieke procedurevoorschriften gesteld, die op de vaststelling van de legger op overeenkomstige wijze worden toegepast, zodat de toepassing van de legger ook uit oogpunt van rechtsbescherming is gelegitimeerd. Voor het waterschap als beheerder heeft het onderhavige systeem het voordeel dat het op duidelijke wijze voor zijn beheersobjecten gegradeerde beschermingsregimes van verschillende zwaarte in de legger kan vaststellen.

Artikel 5.1 voorziet in een vrijstelling, als het gaat om tertiaire onderdelen van het watersysteem (greppels bijvoorbeeld) of meanderende wateren. Voor waterstaatswerken, waarvoor het vaststellen van een legger niet is voorgeschreven of waarvoor nog geen legger is vastgesteld, voorziet de Keur in het overgangsrecht (artikel 6.3) in het aangeven van ligging en indien mogelijk afmetingen van de betrokken werken op een bij de Keur behorende kaart. De provinciale VFL geeft aan voor welke delen van oppervlaktewaterlichamen die vrijstelling van kracht is.

De leggerplicht van artikel 5.1 is gecombineerd met de bestaande leggerplicht voor onderhoud, zoals vereist op grond van artikel 78 Waterschapswet. De Waterwet staat die integratie toe.

De leggerplicht van artikel 78 Waterschapswet betreft de zogenaamde onderhoudslegger, dat wil zeggen een register van onderhoudsplichtigen of onderhoudsverplichtingen. De onderhoudslegger registreert voor welke onderdelen van het watersysteem onderhoudsverplichtingen van kracht zijn, dat wil zeggen voor welke zakelijk gerechtigde (met private rechten op onroerende zaken die grenzen aan die onderdelen) deze verplichtingen gelden. Deze verplichtingen tot betaling in natura maken van oudsher onderdeel uit van het waterschapsbestel.

Het systeem van watervergunningen vloeit voort uit de Waterwet. Deze wet biedt de mogelijkheid voor de waterbeheerder bij verordening nadere regels te stellen. Indien en voor zover de Keur van het waterschap regulering bij beschikking (vergunning) introduceert, is ook sprake van een watervergunning. In geval van watervergunningen voor verschillende samenhangende handelingen (behorend bij hetzelfde initiatief) vindt samenloop van vergunningen plaats en wordt één watervergunning afgegeven. De Waterwet voorziet bij samenloop in het gezag dat bevoegd is tot vergunningverlening, zie hiertoe artikel 6.17 van de Waterwet.

Van de Keur gaat een conserverende werking uit, indien daarin het toekomstig tracé van een waterstaatswerk wordt beschermd; bijvoorbeeld de hoogte van dijken gerelateerd aan toekomstige klimaatscenario’s. Het waterschap heeft dan de bevoegdheid om in het belang van de waterstaatszorg in de legger een profiel van vrije ruimte op te nemen voor toekomstige verbeteringen van de waterkering. In deze Keur zijn daartoe de beschermingszones van de waterkeringen nader gespecificeerd in zones: kernzones, binnenbeschermingszones, tussenbeschermingszones en buitenbeschermingszones. Om de belangen hiervoor af te wegen, is een beleidsregel Bouwen nabij primaire keringen door het college vastgesteld.

De conserverende werking kan worden opgeheven na belangenafweging in het concrete geval van een aanvraag om watervergunning door betreffende bedrijven of instanties.

Artikelgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze Keur is er voor gekozen om in de lijst met begripsomschrijvingen de meest essentiële begrippen voor het waterschap en voor de in het beheergebied gevestigde burgers en bedrijven een plaats te geven. Daarmee wordt beoogd van de Keur van Waterschap Zuiderzeeland een zelfstandig leesbaar document te maken, zij het dat de lijst niet uitputtend is. Voor het in alle opzichten goed kunnen doorzien wat de waterbeheerwetgeving voor alle partijen betekent, ontkomt men er niet aan ook de Waterwet zelf en haar Memorie van Toelichting (MvT), de Invoeringswet Waterwet en haar MvT, het Waterbesluit en de provinciale VFL en aanpalende wet- en regelgeving er op na te slaan.

Onderstaand worden bepaalde begripsomschrijvingen nader toegelicht; de overige zoals geformuleerd in de Keur spreken voor zich:

  • a.bergingsgebied: dit begrip is overgenomen uit de Waterwet, waarbij de relatie met de Wet ruimtelijke ordening is gelegd.

  • c.beschermingszone: dit begrip is deels overgenomen uit de Waterwet, met de toevoeging dat die zone in de legger is vermeld en dat het betreffende waterstaatswerk en de betreffende beschermingszone wordt beschermd door voorschriften krachtens deze Keur. In deze omschrijving wordt de relatie gelegd tussen de legger met de ligging, vorm, afmetingen en constructie van dat waterstaatswerk en de Keur met haar instrumentarium om die waterstaatswerken daadwerkelijk te beschermen tegen ingrepen van derden.

    Bij waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen maakt de kernzone deel uit van het waterstaatswerk. De beschermingszones grenzen aan het waterstaatswerk en dus ook aan de kernzone. Ten aanzien van het begrip beschermingszone maakt Waterschap Zuiderzeeland bij waterkeringen onderscheid in binnenbeschermingszones, tussenbeschermingszones en buitenbeschermingszones. Bij oppervlaktewaterlichamen wordt onderscheid gemaakt in binnenbeschermingszones en buitenbeschermingszones. Ook deze onderscheidene zones zijn als begrip omschreven.

  • k.grondwater: de omschrijving van dit begrip is uit de Waterwet overgenomen, met de toevoeging dat het in deze Keur om een onderdeel van het grondwater gaat. Het gaat om dat grondwater, voor zover het waterschap door de Waterwet belast is met het beheer van dat onderdeel van het grondwater. De Waterwet gaat uit van het toekennen aan waterschappen van het passieve, kwantitatieve beheer van grondwater, voor zover het betreft de regulering van het onttrekken van water aan grondwater voor industriële toepassingen met een hoeveelheid van niet meer dan 150.000 m³ per jaar, dan wel voor zover het niet gaat om onttrekkingen voor de openbare drinkwatervoorziening of voor bodemenergiesystemen.

  • n.infiltreren van water: dit is geheel overgenomen uit de Wet.

  • t.legger: zoals bedoeld in artikel 5.1 van de Wet of in artikel 78 tweede lid van de Waterschapswet.

    Het begrip legger is voor de waterbeheerder van groot belang. Zeker nu artikel 5.1 van de Wet verplicht stelt dat de beheerder zijn waterstaatswerken vastlegt in de Waterwetlegger. Daarnaast hanteren de waterschappen al sinds lange tijd de Waterschapswetlegger, als bedoeld in artikel 78, tweede lid van de Waterschapswet. Daarin nemen zij de lijst van onderhoudsplichtigen voor waterstaatswerken op. Het onderhoud van bepaalde waterstaatswerken door de aanliggende zakelijk gerechtigde komt nog veelvuldig in het regionale waterbeheer voor, zo ook in het beheergebied van Waterschap Zuiderzeeland. Er is geen formeel beletsel om deze twee verschillende leggers te integreren tot één waterschapslegger, reden waarom Waterschap Zuiderzeeland de twee leggers heeft geïntegreerd.

    De mogelijkheid van vrijstelling van de leggerplicht ex Waterwet is vervat in de VFL.

  • z.onttrekken: dit begrip is deels overgenomen uit de Waterwet en gaat in op zowel het onttrekken van grondwater alsook op het onttrekken van water aan het oppervlaktewaterlichaam. In artikel 1 derde lid van de Grondwaterwet was opgenomen dat ontwaterings- en afwateringsactiviteiten zijn uitgezonderd van het onttrekkingsbegrip. Dat geldt ook voor het hier opgenomen begrip ‘onttrekken van grondwater’. De betreffende artikelen 4.7 tot en met 4.10 van de Keur zien dus niet toe op ont- en afwateren. In hoofdstuk 4 van deze Keur is een uitgekristalliseerd instrumentarium opgenomen voor de regulering van onttrekkingen aan oppervlaktewaterlichamen en voor het onttrekken van grondwater in combinatie met infiltraties.

  • aa.oppervlaktewaterlichaam: dit begrip is overgenomen uit de Waterwet. Het betreft oppervlaktewater met de daarin aanwezige stoffen, de waterbodem, de oevers (dat kunnen ook de drogere oevergebieden zijn, voor zover die uitdrukkelijk krachtens de Waterwet zijn aangewezen) en flora en fauna. Die drogere oevergebieden zijn via de Invoeringswet Waterwet toegevoegd aan dit begrip. Dat is nodig vanwege het opnemen van de regeling voor de waterbodemsanering in de Waterwet (afkomstig uit de Wet bodembescherming) en het onderscheid daarbij tussen de sanering van de landbodem en de waterbodem. Het begrip oppervlaktewaterlichaam gaat verder dan de op grond van de Kaderrichtlijn Water door de waterbeheerders als oppervlaktewaterlichamen bestempelde wateren. Deze ruime omschrijving gaat ook verder dan de omschrijving van het begrip ‘oppervlaktewater’, zoals dat door de jurisprudentie in de jaren ’80 en ’90 is gevormd.

    Het gaat hierbij om oppervlaktewater, zoals kavelsloten, wegsloten, erfsloten, dijksloten, tochten, vaarten en plassen. Daarnaast kan men niet om het begrip ‘water’ heen, omdat daarmee wordt bedoeld de substantie in de formule H2O. Dat begrip komt voor in hoofdstuk 4, waarin het aanvoeren van water of het onttrekken van water aan het grondwater is gereguleerd.

    Het begrip ‘oppervlaktewaterlichaam’ komt in de plaats van de in het verleden veel gehanteerde begrippen ‘watergangen of waterlopen’. Het begrip is opgenomen, omdat de regionale waterbeheerder zijn beheertaken uitvoert in en om oppervlaktewater. Het begrip oppervlaktewaterlichaam is onderdeel van het meer omvattende begrip waterstaatswerk, welk begrip op zijn beurt weer deel uitmaakt van het brede begrip watersysteem. Watersysteem is het meest omvattende van alle in de Waterwet en hier gebruikte begrippen. Het is hét object van beheer in de Waterwet. Voor de waterbeheerder en voor derden is het essentieel dat een ieder weet waarover het gaat en vooral wat de reikwijdte is van ge- en verbodsbepalingen in relatie tot bepaalde beheerobjecten. De begrippen moeten onderscheiden worden, omdat het beheer gericht kan zijn op onderdelen van het watersysteem. Scheiden is niet mogelijk, want het voert het waterbeheer integraal uit. Uitoefening van de beheertaak waterkeringen mag in principe niet ten koste gaan van bijvoorbeeld het aquatische ecosysteem van oppervlaktewateren in de nabijheid.

  • mm.waterkering: deze begripsomschrijving komt in de Waterwet niet voor. De omschrijving is nodig om aan te geven wanneer het waterschap een object als waterkering aanduidt. Hij beheert niet alleen de primaire, maar ook de regionale waterkeringen. Het begrip dekt beide soorten kering.

  • nn.(regionaal) watersysteem: dit begrip is overgenomen uit de Waterwet, met de opmerking dat de zinsnede ‘en grondwaterlichamen’ aanvullend op de begripsomschrijving is gezet, omdat die geen waterkeringen en ondersteunende kunstwerken behoeven.

  • pp.watervergunning: het gaat om de vergunning die de Waterwet introduceert voor bepaalde handelingen in het watersysteem en die de Keur voor het beheergebied van het waterschap concretiseert. We spreken dus niet langer van een keurontheffing of -vergunning, maar van een watervergunning.

  • qq.werken: dit begrip komt niet voor in de Waterwet. Het is nodig omdat het realiseren van dergelijke werken in watersystemen afbreuk kan doen aan de functies die aan die watersystemen of onderdelen daarvan zijn toegekend. De regionale waterbeheerder kan daartoe zijn Keurinstrumentarium inzetten om dergelijke ingrepen van derden te voorkómen door de handeling te verbieden, dan wel de realisatie van voorschriften te voorzien via een watervergunning. Als de aspirant-bouwer van het werk bekend is met de algemene regels van het waterschap, kan hij, afhankelijk van de aard van zijn constructie en de locatie, ook volstaan met het doen van een melding aan het waterschap.

  • rr.Wet: dit is de Waterwet, waarop het Keurinstrumentarium inhoudelijk is gestoeld, naast de provinciale Verordening voor de fysieke leefomgeving (VFL).

In deze Keur is er voor gekozen om in de lijst met begripsomschrijvingen de meest essentiële begrippen voor het waterschap en voor de in het beheergebied gevestigde burgers en bedrijven een plaats te geven. Daarmee wordt beoogd van de Keur van Waterschap Zuiderzeeland een zelfstandig leesbaar document te maken, zij het dat de lijst niet uitputtend is. Voor het in alle opzichten goed kunnen doorzien wat de waterbeheerwetgeving voor alle partijen betekent, ontkomt men er niet aan ook de Waterwet zelf en haar Memorie van Toelichting (MvT), de Invoeringswet Waterwet en haar MvT, het Waterbesluit en de provinciale VFL en aanpalende wet- en regelgeving er op na te slaan.

Onderstaand worden bepaalde begripsomschrijvingen nader toegelicht; de overige zoals geformuleerd in de Keur spreken voor zich:

  • a.bergingsgebied: dit begrip is overgenomen uit de Waterwet, waarbij de relatie met de Wet ruimtelijke ordening is gelegd.

  • c.beschermingszone: dit begrip is deels overgenomen uit de Waterwet, met de toevoeging dat die zone in de legger is vermeld en dat het betreffende waterstaatswerk en de betreffende beschermingszone wordt beschermd door voorschriften krachtens deze Keur. In deze omschrijving wordt de relatie gelegd tussen de legger met de ligging, vorm, afmetingen en constructie van dat waterstaatswerk en de Keur met haar instrumentarium om die waterstaatswerken daadwerkelijk te beschermen tegen ingrepen van derden.

    Bij waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen maakt de kernzone deel uit van het waterstaatswerk. De beschermingszones grenzen aan het waterstaatswerk en dus ook aan de kernzone. Ten aanzien van het begrip beschermingszone maakt Waterschap Zuiderzeeland bij waterkeringen onderscheid in binnenbeschermingszones, tussenbeschermingszones en buitenbeschermingszones. Bij oppervlaktewaterlichamen wordt onderscheid gemaakt in binnenbeschermingszones en buitenbeschermingszones. Ook deze onderscheidene zones zijn als begrip omschreven.

  • k.grondwater: de omschrijving van dit begrip is uit de Waterwet overgenomen, met de toevoeging dat het in deze Keur om een onderdeel van het grondwater gaat. Het gaat om dat grondwater, voor zover het waterschap door de Waterwet belast is met het beheer van dat onderdeel van het grondwater. De Waterwet gaat uit van het toekennen aan waterschappen van het passieve, kwantitatieve beheer van grondwater, voor zover het betreft de regulering van het onttrekken van water aan grondwater voor industriële toepassingen met een hoeveelheid van niet meer dan 150.000 m³ per jaar, dan wel voor zover het niet gaat om onttrekkingen voor de openbare drinkwatervoorziening of voor bodemenergiesystemen.

  • n.infiltreren van water: dit is geheel overgenomen uit de Wet.

  • t.legger: zoals bedoeld in artikel 5.1 van de Wet of in artikel 78 tweede lid van de Waterschapswet.

    Het begrip legger is voor de waterbeheerder van groot belang. Zeker nu artikel 5.1 van de Wet verplicht stelt dat de beheerder zijn waterstaatswerken vastlegt in de Waterwetlegger. Daarnaast hanteren de waterschappen al sinds lange tijd de Waterschapswetlegger, als bedoeld in artikel 78, tweede lid van de Waterschapswet. Daarin nemen zij de lijst van onderhoudsplichtigen voor waterstaatswerken op. Het onderhoud van bepaalde waterstaatswerken door de aanliggende zakelijk gerechtigde komt nog veelvuldig in het regionale waterbeheer voor, zo ook in het beheergebied van Waterschap Zuiderzeeland. Er is geen formeel beletsel om deze twee verschillende leggers te integreren tot één waterschapslegger, reden waarom Waterschap Zuiderzeeland de twee leggers heeft geïntegreerd.

    De mogelijkheid van vrijstelling van de leggerplicht ex Waterwet is vervat in de VFL.

  • z.onttrekken: dit begrip is deels overgenomen uit de Waterwet en gaat in op zowel het onttrekken van grondwater alsook op het onttrekken van water aan het oppervlaktewaterlichaam. In artikel 1 derde lid van de Grondwaterwet was opgenomen dat ontwaterings- en afwateringsactiviteiten zijn uitgezonderd van het onttrekkingsbegrip. Dat geldt ook voor het hier opgenomen begrip ‘onttrekken van grondwater’. De betreffende artikelen 4.7 tot en met 4.10 van de Keur zien dus niet toe op ont- en afwateren. In hoofdstuk 4 van deze Keur is een uitgekristalliseerd instrumentarium opgenomen voor de regulering van onttrekkingen aan oppervlaktewaterlichamen en voor het onttrekken van grondwater in combinatie met infiltraties.

  • aa.oppervlaktewaterlichaam: dit begrip is overgenomen uit de Waterwet. Het betreft oppervlaktewater met de daarin aanwezige stoffen, de waterbodem, de oevers (dat kunnen ook de drogere oevergebieden zijn, voor zover die uitdrukkelijk krachtens de Waterwet zijn aangewezen) en flora en fauna. Die drogere oevergebieden zijn via de Invoeringswet Waterwet toegevoegd aan dit begrip. Dat is nodig vanwege het opnemen van de regeling voor de waterbodemsanering in de Waterwet (afkomstig uit de Wet bodembescherming) en het onderscheid daarbij tussen de sanering van de landbodem en de waterbodem. Het begrip oppervlaktewaterlichaam gaat verder dan de op grond van de Kaderrichtlijn Water door de waterbeheerders als oppervlaktewaterlichamen bestempelde wateren. Deze ruime omschrijving gaat ook verder dan de omschrijving van het begrip ‘oppervlaktewater’, zoals dat door de jurisprudentie in de jaren ’80 en ’90 is gevormd.

    Het gaat hierbij om oppervlaktewater, zoals kavelsloten, wegsloten, erfsloten, dijksloten, tochten, vaarten en plassen. Daarnaast kan men niet om het begrip ‘water’ heen, omdat daarmee wordt bedoeld de substantie in de formule H2O. Dat begrip komt voor in hoofdstuk 4, waarin het aanvoeren van water of het onttrekken van water aan het grondwater is gereguleerd.

    Het begrip ‘oppervlaktewaterlichaam’ komt in de plaats van de in het verleden veel gehanteerde begrippen ‘watergangen of waterlopen’. Het begrip is opgenomen, omdat de regionale waterbeheerder zijn beheertaken uitvoert in en om oppervlaktewater. Het begrip oppervlaktewaterlichaam is onderdeel van het meer omvattende begrip waterstaatswerk, welk begrip op zijn beurt weer deel uitmaakt van het brede begrip watersysteem. Watersysteem is het meest omvattende van alle in de Waterwet en hier gebruikte begrippen. Het is hét object van beheer in de Waterwet. Voor de waterbeheerder en voor derden is het essentieel dat een ieder weet waarover het gaat en vooral wat de reikwijdte is van ge- en verbodsbepalingen in relatie tot bepaalde beheerobjecten. De begrippen moeten onderscheiden worden, omdat het beheer gericht kan zijn op onderdelen van het watersysteem. Scheiden is niet mogelijk, want het voert het waterbeheer integraal uit. Uitoefening van de beheertaak waterkeringen mag in principe niet ten koste gaan van bijvoorbeeld het aquatische ecosysteem van oppervlaktewateren in de nabijheid.

  • mm.waterkering: deze begripsomschrijving komt in de Waterwet niet voor. De omschrijving is nodig om aan te geven wanneer het waterschap een object als waterkering aanduidt. Hij beheert niet alleen de primaire, maar ook de regionale waterkeringen. Het begrip dekt beide soorten kering.

  • nn.(regionaal) watersysteem: dit begrip is overgenomen uit de Waterwet, met de opmerking dat de zinsnede ‘en grondwaterlichamen’ aanvullend op de begripsomschrijving is gezet, omdat die geen waterkeringen en ondersteunende kunstwerken behoeven.

  • pp.watervergunning: het gaat om de vergunning die de Waterwet introduceert voor bepaalde handelingen in het watersysteem en die de Keur voor het beheergebied van het waterschap concretiseert. We spreken dus niet langer van een keurontheffing of -vergunning, maar van een watervergunning.

  • qq.werken: dit begrip komt niet voor in de Waterwet. Het is nodig omdat het realiseren van dergelijke werken in watersystemen afbreuk kan doen aan de functies die aan die watersystemen of onderdelen daarvan zijn toegekend. De regionale waterbeheerder kan daartoe zijn Keurinstrumentarium inzetten om dergelijke ingrepen van derden te voorkómen door de handeling te verbieden, dan wel de realisatie van voorschriften te voorzien via een watervergunning. Als de aspirant-bouwer van het werk bekend is met de algemene regels van het waterschap, kan hij, afhankelijk van de aard van zijn constructie en de locatie, ook volstaan met het doen van een melding aan het waterschap.

  • rr.Wet: dit is de Waterwet, waarop het Keurinstrumentarium inhoudelijk is gestoeld, naast de provinciale Verordening voor de fysieke leefomgeving (VFL).

Artikel 1.2 Aansprakelijkheid

Eigenaren en overige zakelijk gerechtigden van de grond zijn aansprakelijk voor de nakoming van verplichtingen, die ingevolge de Keur op de zakelijk gerechtigde van de grond rusten.

Eigenaren en overige zakelijk gerechtigden van de grond zijn aansprakelijk voor de nakoming van verplichtingen, die ingevolge de Keur op de zakelijk gerechtigde van de grond rusten.

Hoofdstuk 2 Ecologische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen

Eigenaren van oppervlaktewaterlichamen (kortweg wateren) zijn gerechtigd onder het stellen van voorwaarden wateren te verhuren ten behoeve van de visserij. Visrechthebbenden zijn zowel de eigenaren van die wateren als de hurende beroeps- en (verenigde) sportvissers. Dit visrecht kan dus verhuurd worden, hetgeen gebeurt op basis van de bepalingen uit de Visserijwet 1963.

Waterschap Zuiderzeeland verhuurt wateren in haar beheergebied aan sport- en beroepsvissers. Als gevolmachtigde mag het waterschap ook het visrecht in wateren verhuren welke zij niet in eigendom heeft, zoals de door de provincie beheerde vaarwegen. Het waterschap is zonder machtiging niet gerechtigd het visrecht in wateren, die particulier eigendom zijn, te verhuren zoals weg-, erf- en kavelsloten in het buitengebied en stedelijk water dat in eigendom is van de gemeente.

Het verhuren van wateren (het aalvisrecht en het schubvisvisrecht) dient afgestemd te worden op de KRW-doelstellingen betreffende de ecologische kwaliteit. Deze doelstellingen worden ook nagestreefd door het beheer en onderhoud van watergangen (zoals oeverinrichting, inrichten paaiplaatsen, maaien onderwaterbegroeiing, baggeren en doorstroming).

In de Visserijwet 1963 zelf of in de ministeriële regeling zal op termijn een wijziging worden opgenomen dat het verboden is de binnenvisserij uit te oefenen, anders dan op basis van en in overeenstemming met een visplan. Hieruit vloeit voort dat na de wijziging niet alleen de door het waterschap verhuurde visrechten, maar ook alle andere binnenvisserij onder deze regeling vallen. In een visplan wordt vastgelegd welke vissoorten in welke hoeveelheden, met welke vistuigen, op welke momenten, op welke locaties, door welke visser en met inachtneming van welke bijzondere voorwaarden mogen worden bevist. De visserij (sport- en beroepsvisserij) door de individuele vissers in het betreffende VBC-gebied dient plaats te vinden conform de hiervoor vastgelegde afspraken in het visplan. Een dergelijk visplan behoeft de instemming van de waterbeheerder. Daarbij toetst de waterbeheerder of het visplan aansluit bij de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water (KRW) voor de visstand in de betreffende wateren.

Voor alle als viswater verhuurde wateren dient een visplan te worden opgesteld. Na de al genoemde wijziging van de Visserijwet 1963 zal dit gelden voor alle viswateren in het beheersgebied. Voor een visplan zijn kaderstellend de KRW-doelen van het waterschap, de instandhoudingsdoelen van de Natura 2000-gebieden en de Europese aalverordening. Dit betekent dat voor veel binnenwateren doelstellingen en soorten maatregelen moeten worden opgesteld. Het is vervolgens aan het waterschap die maatregelen in de regionale binnenwateren uit te voeren. De visserijkundige eenheid die zo’n visplan (eventueel opgebouwd uit deelplannen) opstelt, is in het beheergebied van het waterschap de Visstand Beheer Commissie (VBC) Zuiderzeeland, waarin verenigd de visrechthebbenden en het waterschap.

Bij het opstellen van een visplan wordt mede afgestemd op de inhoud van de vigerende huurovereenkomsten voor aalvis- en schubvisvisrecht.

Eigenaren van oppervlaktewaterlichamen (kortweg wateren) zijn gerechtigd onder het stellen van voorwaarden wateren te verhuren ten behoeve van de visserij. Visrechthebbenden zijn zowel de eigenaren van die wateren als de hurende beroeps- en (verenigde) sportvissers. Dit visrecht kan dus verhuurd worden, hetgeen gebeurt op basis van de bepalingen uit de Visserijwet 1963.

Waterschap Zuiderzeeland verhuurt wateren in haar beheergebied aan sport- en beroepsvissers. Als gevolmachtigde mag het waterschap ook het visrecht in wateren verhuren welke zij niet in eigendom heeft, zoals de door de provincie beheerde vaarwegen. Het waterschap is zonder machtiging niet gerechtigd het visrecht in wateren, die particulier eigendom zijn, te verhuren zoals weg-, erf- en kavelsloten in het buitengebied en stedelijk water dat in eigendom is van de gemeente.

Het verhuren van wateren (het aalvisrecht en het schubvisvisrecht) dient afgestemd te worden op de KRW-doelstellingen betreffende de ecologische kwaliteit. Deze doelstellingen worden ook nagestreefd door het beheer en onderhoud van watergangen (zoals oeverinrichting, inrichten paaiplaatsen, maaien onderwaterbegroeiing, baggeren en doorstroming).

In de Visserijwet 1963 zelf of in de ministeriële regeling zal op termijn een wijziging worden opgenomen dat het verboden is de binnenvisserij uit te oefenen, anders dan op basis van en in overeenstemming met een visplan. Hieruit vloeit voort dat na de wijziging niet alleen de door het waterschap verhuurde visrechten, maar ook alle andere binnenvisserij onder deze regeling vallen. In een visplan wordt vastgelegd welke vissoorten in welke hoeveelheden, met welke vistuigen, op welke momenten, op welke locaties, door welke visser en met inachtneming van welke bijzondere voorwaarden mogen worden bevist. De visserij (sport- en beroepsvisserij) door de individuele vissers in het betreffende VBC-gebied dient plaats te vinden conform de hiervoor vastgelegde afspraken in het visplan. Een dergelijk visplan behoeft de instemming van de waterbeheerder. Daarbij toetst de waterbeheerder of het visplan aansluit bij de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water (KRW) voor de visstand in de betreffende wateren.

Voor alle als viswater verhuurde wateren dient een visplan te worden opgesteld. Na de al genoemde wijziging van de Visserijwet 1963 zal dit gelden voor alle viswateren in het beheersgebied. Voor een visplan zijn kaderstellend de KRW-doelen van het waterschap, de instandhoudingsdoelen van de Natura 2000-gebieden en de Europese aalverordening. Dit betekent dat voor veel binnenwateren doelstellingen en soorten maatregelen moeten worden opgesteld. Het is vervolgens aan het waterschap die maatregelen in de regionale binnenwateren uit te voeren. De visserijkundige eenheid die zo’n visplan (eventueel opgebouwd uit deelplannen) opstelt, is in het beheergebied van het waterschap de Visstand Beheer Commissie (VBC) Zuiderzeeland, waarin verenigd de visrechthebbenden en het waterschap.

Bij het opstellen van een visplan wordt mede afgestemd op de inhoud van de vigerende huurovereenkomsten voor aalvis- en schubvisvisrecht.

Hoofdstuk 3 Beheer van waterstaatswerken

Gebodsbepalingen

Artikel 3.1 Afrasteringen

Deze bepaling geeft het college de mogelijkheid aan te geven welke waterstaatswerken beschermd moeten worden tegen aftrap door dieren.

De bepaling geeft het college tevens de mogelijkheid regels te stellen omtrent afrasteringconstructies en wijzen van plaatsing.

Deze bepaling geeft het college de mogelijkheid aan te geven welke waterstaatswerken beschermd moeten worden tegen aftrap door dieren.

De bepaling geeft het college tevens de mogelijkheid regels te stellen omtrent afrasteringconstructies en wijzen van plaatsing.

Artikel 3.2 Coupures en sluizen

De eigenaren van coupures, sluizen, uitwateringen en andere doorgangen in waterkeringen, zijn verplicht deze op eerste aanzegging door of namens het college te sluiten met het oog op het voorkomen van overstroming van achter de waterkering gelegen gronden.

De eigenaren van coupures, sluizen, uitwateringen en andere doorgangen in waterkeringen, zijn verplicht deze op eerste aanzegging door of namens het college te sluiten met het oog op het voorkomen van overstroming van achter de waterkering gelegen gronden.

Artikel 3.3 Stuwen

Meestal zijn de stuwen in beheer bij het waterschap. In het geval dat het beheer/bediening van een stuw bij derden berust en hij bij de afstemming van die bediening op zijn belangen een situatie schept die voor het verdere beheer van het waterschap nadelig uitpakt (bijvoorbeeld een ander stuwpeil), is het noodzakelijk dat het waterschap dat kan reguleren. Het college kan hiertoe de eigenaar van stuwen verplichten middels het verlenen van een beschikking een bepaald stuwpeil in te stellen.

Meestal zijn de stuwen in beheer bij het waterschap. In het geval dat het beheer/bediening van een stuw bij derden berust en hij bij de afstemming van die bediening op zijn belangen een situatie schept die voor het verdere beheer van het waterschap nadelig uitpakt (bijvoorbeeld een ander stuwpeil), is het noodzakelijk dat het waterschap dat kan reguleren. Het college kan hiertoe de eigenaar van stuwen verplichten middels het verlenen van een beschikking een bepaald stuwpeil in te stellen.

Onderhoud aan waterstaatswerken en beschermd buitendijks gebied

Artikel 3.4 Onderhoudsplicht

Onderhoudsplichtigen worden ingevolge artikel 78, tweede lid, Waterschapswet aangewezen in de legger. De Keur sluit hierop aan door als onderhoudsplichtigen aan te wijzen degenen die in de legger tot het plegen van gewoon (in de legger ook genoemd ‘dagelijks onderhoud’) of buitengewoon onderhoud (in de legger ook genoemd ‘bouwkundig onderhoud’) zijn vermeld.

Over het algemeen zal die aanwijzing niet naar individu geschieden, maar een instantie betreffen, –in de meeste gevallen de gemeente, de provincie, het waterschap of de aangeland. Onder aangeland wordt verstaan de zakelijk gerechtigde van het perceel gelegen naast het waterstaatswerk.

Door het bepaalde in dit artikel geeft de legger de reikwijdte van de bepalingen van de Keur aan. Keur en legger doorlopen ingevolge de Waterschapswet een vaststellingsprocedure van overeenkomstige aard, zodat ook bij de onderhavige wijze van aanwijzing van onderhoudsplichtigen een voldoende rechtsbescherming van belanghebbenden is verzekerd.

De onderhoudsplicht is vastgelegd in de legger.

Voor onderhoudsactiviteiten ten behoeve van de waterstaatszorg is een Gedragscode voor de waterschappen opgesteld. Hierin is omschreven hoe te voldoen aan het vereiste van zorgvuldig handelen in gevolge artikel 2 van de Wet. Door te werken volgens die Gedragscode is een vrijstelling op basis van de Flora- en Faunawet gegeven. Dit geldt ook voor particulieren die onderhoudsplichtig zijn, als zij aantoonbaar in overeenstemming met de bestaande Gedragscode handelen en dit passend is binnen de eigen werkprocessen.

Onderhoudsplichtigen worden ingevolge artikel 78, tweede lid, Waterschapswet aangewezen in de legger. De Keur sluit hierop aan door als onderhoudsplichtigen aan te wijzen degenen die in de legger tot het plegen van gewoon (in de legger ook genoemd ‘dagelijks onderhoud’) of buitengewoon onderhoud (in de legger ook genoemd ‘bouwkundig onderhoud’) zijn vermeld.

Over het algemeen zal die aanwijzing niet naar individu geschieden, maar een instantie betreffen, –in de meeste gevallen de gemeente, de provincie, het waterschap of de aangeland. Onder aangeland wordt verstaan de zakelijk gerechtigde van het perceel gelegen naast het waterstaatswerk.

Door het bepaalde in dit artikel geeft de legger de reikwijdte van de bepalingen van de Keur aan. Keur en legger doorlopen ingevolge de Waterschapswet een vaststellingsprocedure van overeenkomstige aard, zodat ook bij de onderhavige wijze van aanwijzing van onderhoudsplichtigen een voldoende rechtsbescherming van belanghebbenden is verzekerd.

De onderhoudsplicht is vastgelegd in de legger.

Voor onderhoudsactiviteiten ten behoeve van de waterstaatszorg is een Gedragscode voor de waterschappen opgesteld. Hierin is omschreven hoe te voldoen aan het vereiste van zorgvuldig handelen in gevolge artikel 2 van de Wet. Door te werken volgens die Gedragscode is een vrijstelling op basis van de Flora- en Faunawet gegeven. Dit geldt ook voor particulieren die onderhoudsplichtig zijn, als zij aantoonbaar in overeenstemming met de bestaande Gedragscode handelen en dit passend is binnen de eigen werkprocessen.

Onderhoud aan waterkeringen

Artikel 3.5 Gewoon onderhoud waterkeringen

In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van het gewoon onderhoud aan waterkeringen gehouden zijn. Hieronder is o.a. te verstaan:

  • 1.het bestrijden van wild, mollen en ander gedierte (met uitzondering van muskusratten, het bestrijden daarvan wordt uitgevoerd door het waterschap) dat het waterkerend vermogen van de waterkering kan schaden;

  • 2.het vrijhouden van bentpollen, distels, onkruid, aanspoelsel, (stuif)zand, hout, afval, voorwerpen en materialen;

  • 3.het egaliseren van molshopen, het herstellen van beschadigingen, zoals veroorzaakt door het gebruik, verkeer, dieren en dergelijke;

  • 4.het melden van beschadigingen aan het college;

  • 5.het in stand houden van de aanwezige begroeiingen, de grasmat en oeverbegroeiingen, dienende tot verdediging van de waterkering;

  • 6.het maaien van gras en ruigte;

  • 7.het vrijwaren van wortels van opgaande begroeiing (bomen en struiken).

  • 8.het onderhouden en in stand houden van afrasteringen, bebordingen, hekken;

  • 9.het vervangen/herzetten van enkele zetstenen/bijstorten enkele stortstenen;

  • 10.het inwassen met grind van een glooiing bestaande uit zetstenen;

  • 11.het herstel van kleinschalige vernielingen / schade;

  • 12.het onderhouden van niet waterkerende onderdelen van een waterkerende constructie (wrijfhout, gordingen, bolders, deksloof e.d.);

  • 13.het vervangen van een enkele houten damwandplank;

  • 14.het onderhoud aan andere constructie (o.a. huizen) die (een onderdeel van) de waterkering vormen.

In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van het gewoon onderhoud aan waterkeringen gehouden zijn. Hieronder is o.a. te verstaan:

  • 1.het bestrijden van wild, mollen en ander gedierte (met uitzondering van muskusratten, het bestrijden daarvan wordt uitgevoerd door het waterschap) dat het waterkerend vermogen van de waterkering kan schaden;

  • 2.het vrijhouden van bentpollen, distels, onkruid, aanspoelsel, (stuif)zand, hout, afval, voorwerpen en materialen;

  • 3.het egaliseren van molshopen, het herstellen van beschadigingen, zoals veroorzaakt door het gebruik, verkeer, dieren en dergelijke;

  • 4.het melden van beschadigingen aan het college;

  • 5.het in stand houden van de aanwezige begroeiingen, de grasmat en oeverbegroeiingen, dienende tot verdediging van de waterkering;

  • 6.het maaien van gras en ruigte;

  • 7.het vrijwaren van wortels van opgaande begroeiing (bomen en struiken).

  • 8.het onderhouden en in stand houden van afrasteringen, bebordingen, hekken;

  • 9.het vervangen/herzetten van enkele zetstenen/bijstorten enkele stortstenen;

  • 10.het inwassen met grind van een glooiing bestaande uit zetstenen;

  • 11.het herstel van kleinschalige vernielingen / schade;

  • 12.het onderhouden van niet waterkerende onderdelen van een waterkerende constructie (wrijfhout, gordingen, bolders, deksloof e.d.);

  • 13.het vervangen van een enkele houten damwandplank;

  • 14.het onderhoud aan andere constructie (o.a. huizen) die (een onderdeel van) de waterkering vormen.

Artikel 3.6 Buitengewoon onderhoud waterkeringen

In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen gehouden zijn bij de uitvoering van het buitengewoon onderhoud aan waterkeringen. Als buitengewoon onderhoud wordt in de Keur aangemerkt het in stand houden van de waterkering overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm afmeting en constructie. De onderhavige bepaling ziet, zoals in de algemene toelichting is vermeld, niet op de situaties waarin Waterschap Zuiderzeeland het onderhoud uitvoert, maar op de omstandigheid waarin dit onderhoud bij derden berust en richt zich niet tot het waterschap als waterkeringbeheerder, maar tot derden-onderhoudsplichtigen.

Onder buitengewoon onderhoud is o.a. te verstaan:

  • 1.het herstel van grootschalige vernielingen / schade;

  • 2.het vervangen van damwanden;

  • 3.het (her)zetten van zetsteen;

  • 4.het aanvullen van stortsteen;

  • 5.het aanbrengen van nieuwe bestorting;

  • 6.het onderhouden en vervangen van (ondersteunende) kunstwerken en werken (zoals keersluizen, keerwanden, strekdammen etc.).

In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen gehouden zijn bij de uitvoering van het buitengewoon onderhoud aan waterkeringen. Als buitengewoon onderhoud wordt in de Keur aangemerkt het in stand houden van de waterkering overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm afmeting en constructie. De onderhavige bepaling ziet, zoals in de algemene toelichting is vermeld, niet op de situaties waarin Waterschap Zuiderzeeland het onderhoud uitvoert, maar op de omstandigheid waarin dit onderhoud bij derden berust en richt zich niet tot het waterschap als waterkeringbeheerder, maar tot derden-onderhoudsplichtigen.

Onder buitengewoon onderhoud is o.a. te verstaan:

  • 1.het herstel van grootschalige vernielingen / schade;

  • 2.het vervangen van damwanden;

  • 3.het (her)zetten van zetsteen;

  • 4.het aanvullen van stortsteen;

  • 5.het aanbrengen van nieuwe bestorting;

  • 6.het onderhouden en vervangen van (ondersteunende) kunstwerken en werken (zoals keersluizen, keerwanden, strekdammen etc.).

Artikel 3.7 Ondersteunende kunstwerken en werken

Het bepaalde in dit artikel richt zich in principe tot onderhoudsplichtigen van in, op, aan of over waterkeringen of beschermingszones van waterkeringen gelegen werken die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben.

Het bepaalde in dit artikel richt zich in principe tot onderhoudsplichtigen van in, op, aan of over waterkeringen of beschermingszones van waterkeringen gelegen werken die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben.

Onderhoud aan oppervlaktewaterlichamen

Artikel 3.8 Gewoon onderhoud

In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van het gewone onderhoud aan wateren gehouden zijn. De onderhoudsplichtigen zijn te allen tijde gehouden voorwerpen, materialen en stoffen uit wateren en kunstwerken (b.v. duikers) te verwijderen die de af- en/of aanvoer, dan wel de berging van water hinderen. Het gaat dan om die wateren waartoe zij onderhoudsplichtig zijn. Daarnaast schonen onderhoudsplichtigen de wateren. Dat gebeurt een aantal malen per jaar (meestal in het voor- en najaar), vóór de vooraf aan te kondigden schouw. Daarbij gaat het er om de maatgevende af- en/of aanvoer van water veilig te stellen.

De oevers en taluds alsmede de daartoe behorende oeververdedigingswerken dienen behoorlijk in stand te worden gehouden, voor zover dat nodig is om te voorkomen dat door inzakking de af- en/of aanvoer van water wordt gehinderd dan wel aangrenzende gronden door inzakking worden bedreigd.

Bij de totstandkoming van het Waterbeheerplan 2010 – 2015 hebben de natuurpartners van het waterschap kaarten aangeleverd waarop zij vanuit natuurecologisch perspectief hebben aangegeven voor welke vaarten en/of tochten het de grootste meerwaarde heeft om deze natuurvriendelijk in te richten en te beheren (zie kaart 13 uit het WBP 2). Daarnaast heeft de provincie in het Omgevingsplan Flevoland 2006 gebruiksfuncties en –doelen aangegeven (zie kaart 14 uit het WBP 2). Het waterschap gebruikt deze kaarten bij het opstellen van zijn plannen voor het nationaal bestuursakkoord Water en de Kaderrichtlijn Water. In een nadere uitwerking van het natuurecologisch perspectief kan dat ertoe leiden dat derden-onderhoudsplichtigen (b.v. Staatsbosbeheer en/of agrariërs bij natuurprojecten) worden gevrijwaard van het ‘gewone onderhoud’ door het verlenen van een watervergunning.

In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van het gewone onderhoud aan wateren gehouden zijn. De onderhoudsplichtigen zijn te allen tijde gehouden voorwerpen, materialen en stoffen uit wateren en kunstwerken (b.v. duikers) te verwijderen die de af- en/of aanvoer, dan wel de berging van water hinderen. Het gaat dan om die wateren waartoe zij onderhoudsplichtig zijn. Daarnaast schonen onderhoudsplichtigen de wateren. Dat gebeurt een aantal malen per jaar (meestal in het voor- en najaar), vóór de vooraf aan te kondigden schouw. Daarbij gaat het er om de maatgevende af- en/of aanvoer van water veilig te stellen.

De oevers en taluds alsmede de daartoe behorende oeververdedigingswerken dienen behoorlijk in stand te worden gehouden, voor zover dat nodig is om te voorkomen dat door inzakking de af- en/of aanvoer van water wordt gehinderd dan wel aangrenzende gronden door inzakking worden bedreigd.

Bij de totstandkoming van het Waterbeheerplan 2010 – 2015 hebben de natuurpartners van het waterschap kaarten aangeleverd waarop zij vanuit natuurecologisch perspectief hebben aangegeven voor welke vaarten en/of tochten het de grootste meerwaarde heeft om deze natuurvriendelijk in te richten en te beheren (zie kaart 13 uit het WBP 2). Daarnaast heeft de provincie in het Omgevingsplan Flevoland 2006 gebruiksfuncties en –doelen aangegeven (zie kaart 14 uit het WBP 2). Het waterschap gebruikt deze kaarten bij het opstellen van zijn plannen voor het nationaal bestuursakkoord Water en de Kaderrichtlijn Water. In een nadere uitwerking van het natuurecologisch perspectief kan dat ertoe leiden dat derden-onderhoudsplichtigen (b.v. Staatsbosbeheer en/of agrariërs bij natuurprojecten) worden gevrijwaard van het ‘gewone onderhoud’ door het verlenen van een watervergunning.

Artikel 3.9 Buitengewoon onderhoud

In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen, die tot de uitvoering van het buitengewoon onderhoud aan wateren zijn verplicht, gehouden zijn. Als buitengewoon onderhoud wordt in deze Keur aangemerkt het in stand houden van de wateren overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm afmeting en constructie (‘het profiel’).

Het buitengewoon onderhoud wordt, waar het betreft wateren van overwegend belang voor de af- en/of aanvoer van water voor een groter gebied, b.v. tochten, uitgevoerd door het waterschap. De onderhavige bepaling ziet niet op deze situatie, maar op de omstandigheid waarin dit onderhoud bij derden berust en richt zich dus niet tot het waterschap als kwantiteitsbeheerder, maar tot derden-onderhoudsplichtigen. De situatie waarin derden-onderhoudsplichtigen tot instandhouding van wateren verplicht zijn, doet zich met name voor bij kavel-, erf- en bermsloten die uitsluitend de afwatering van een bepaald aantal percelen dienen.

In de situatie dat geen legger aanwezig is, voorziet het overgangsrecht van deze Keur.

In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen, die tot de uitvoering van het buitengewoon onderhoud aan wateren zijn verplicht, gehouden zijn. Als buitengewoon onderhoud wordt in deze Keur aangemerkt het in stand houden van de wateren overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm afmeting en constructie (‘het profiel’).

Het buitengewoon onderhoud wordt, waar het betreft wateren van overwegend belang voor de af- en/of aanvoer van water voor een groter gebied, b.v. tochten, uitgevoerd door het waterschap. De onderhavige bepaling ziet niet op deze situatie, maar op de omstandigheid waarin dit onderhoud bij derden berust en richt zich dus niet tot het waterschap als kwantiteitsbeheerder, maar tot derden-onderhoudsplichtigen. De situatie waarin derden-onderhoudsplichtigen tot instandhouding van wateren verplicht zijn, doet zich met name voor bij kavel-, erf- en bermsloten die uitsluitend de afwatering van een bepaald aantal percelen dienen.

In de situatie dat geen legger aanwezig is, voorziet het overgangsrecht van deze Keur.

Artikel 3.10 Ontvangst van baggerspecie en maaisel

Artikel 5.23, tweede lid van de Waterwet bepaalt dat rechthebbenden ten aanzien van gronden, gelegen aan of in een oppervlaktewaterlichaam waarvan het onderhoud geschiedt door of onder toezicht van een beheerder, zijn gehouden op die gronden specie en maaisel te ontvangen, dit tot regulier onderhoud van dat oppervlaktewaterlichaam.

Uit artikel 3.10 van de Keur volgt dat als het aan het oppervlaktewaterlichaam grenzend perceel te smal is om specie of maaisel te ontvangen, de rechthebbende van het daarachter gelegen perceel verplicht is de specie of het maaisel te ontvangen.

Artikel 5.23, tweede lid van de Waterwet bepaalt dat rechthebbenden ten aanzien van gronden, gelegen aan of in een oppervlaktewaterlichaam waarvan het onderhoud geschiedt door of onder toezicht van een beheerder, zijn gehouden op die gronden specie en maaisel te ontvangen, dit tot regulier onderhoud van dat oppervlaktewaterlichaam.

Uit artikel 3.10 van de Keur volgt dat als het aan het oppervlaktewaterlichaam grenzend perceel te smal is om specie of maaisel te ontvangen, de rechthebbende van het daarachter gelegen perceel verplicht is de specie of het maaisel te ontvangen.

Artikel 3.11 Afwijken van de onderhoudsverplichting

In hoofdstuk 3 van de Keur 2011 zijn de onderhoudsverplichtingen opgenomen aan waterstaatswerken. De in de Keur opgenomen onderhoudsverplichtingen aan waterstaatswerken zijn vervolgens specifieker opgenomen in de nota Onderhoudsverplichtingen en Schouw in combinatie met de Legger watergangen. De nota Onderhoudsverplichtingen en Schouw maakt onderdeel uit van de Legger watergangen. In specifieke situaties is het gewenst van deze onderhoudsverplichtingen af te wijken. In de Keur 2011 is de mogelijkheid opgenomen om met vergunning af te wijken van de in de nota Onderhoudsverplichtingen en Schouw beschreven onderhoudsverlichting.

Situaties waarin het gewenst is af te wijken van de onderhoudsverplichting zijn o.a.:

  • -Natuurlijke oevers

  • -Inpandige sloten betreffende de zomerschouw

Een aanvraag om af te wijken van de vastgestelde onderhoudsverplichting wordt getoetst aan de volgende criteria:

  • -het aangepaste onderhoud levert geen probleem op voor het waterbeheer

  • -het aangepaste beheer levert geen problemen op voor derden.

Het betreft in de meeste situaties een afwijking van de onderhoudsverplichting in relatie tot natuurbeheer en een afwijking van de schouwplicht. Een vergunning om af te mogen wijken van de onderhoudsverplichting wordt voor een periode van 5 jaar verleend om na deze periode opnieuw te kunnen beoordelen of nog steeds van de onderhoudsverplichting kan worden afgeweken.

In hoofdstuk 3 van de Keur 2011 zijn de onderhoudsverplichtingen opgenomen aan waterstaatswerken. De in de Keur opgenomen onderhoudsverplichtingen aan waterstaatswerken zijn vervolgens specifieker opgenomen in de nota Onderhoudsverplichtingen en Schouw in combinatie met de Legger watergangen. De nota Onderhoudsverplichtingen en Schouw maakt onderdeel uit van de Legger watergangen. In specifieke situaties is het gewenst van deze onderhoudsverplichtingen af te wijken. In de Keur 2011 is de mogelijkheid opgenomen om met vergunning af te wijken van de in de nota Onderhoudsverplichtingen en Schouw beschreven onderhoudsverlichting.

Situaties waarin het gewenst is af te wijken van de onderhoudsverplichting zijn o.a.:

  • -Natuurlijke oevers

  • -Inpandige sloten betreffende de zomerschouw

Een aanvraag om af te wijken van de vastgestelde onderhoudsverplichting wordt getoetst aan de volgende criteria:

  • -het aangepaste onderhoud levert geen probleem op voor het waterbeheer

  • -het aangepaste beheer levert geen problemen op voor derden.

Het betreft in de meeste situaties een afwijking van de onderhoudsverplichting in relatie tot natuurbeheer en een afwijking van de schouwplicht. Een vergunning om af te mogen wijken van de onderhoudsverplichting wordt voor een periode van 5 jaar verleend om na deze periode opnieuw te kunnen beoordelen of nog steeds van de onderhoudsverplichting kan worden afgeweken.

Hoofdstuk 4 Handelingen in het watersysteem

Algemeen

De Waterwet heeft in hoofdstuk 6 de regulering van handelingen van derden in het watersysteem opgenomen. Dat reguleringsstelsel voorziet in de introductie van de watervergunning en algemene regels. Centraal daarbij staan de doelmatige bescherming van het watersysteem en een efficiënte dienstverlening voor burgers en bedrijven. Voor samenhangende handelingen in het watersysteem wordt één watervergunning afgegeven. De afstemming met andere vergunningstelsels geborgd door het instellen van één loket voor de uitvoering van het behandelen van vergunningaanvragen. De reglementaire bevoegdheid van de waterschappen om bij Keur regels te stellen, blijft bestaan. Een dergelijke benadering past ook bij het aan de Waterwet ten grondslag liggende uitgangspunt van ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’.

Wat centraal moet, is ook te vinden in hoofdstuk 6 van de Waterwet. Dat wordt ingegeven door internationale verplichtingen of bovenregionale belangen. Het is dan wenselijk of zelfs noodzakelijk om bepaalde handelingen – of die nu betrekking hebben op een watersysteem in beheer bij het rijk of bij het waterschap – voor alle watersystemen op uniforme wijze te regelen. Een voorbeeld van dergelijke handelingen zijn de voorheen op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren gereguleerde lozingen van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen. Voor zover derhalve het rijk een bepaald onderwerp heeft geregeld, zijn waterschappen niet langer onverkort bevoegd om daarin nog zelfstandig bij verordening te voorzien, mede ook op grond van artikel 59 van de Waterschapswet.

De bevoegdheid van het waterschap om bij verordening (de Keur) regels te stellen inzake handelingen in de onder haar beheer vallende watersystemen, is neergelegd in artikel 56 van de Waterschapswet. In dat kader staat het waterschap vrij om naast de reeds op grond van de artikelen 6.2 en 6.3 van de Waterwet vergunningplichtige handelingen, nog andere handelingen vergunningplichtig te stellen. Het gevolg daarvan is dat, zodra het waterschap ervoor kiest om nog andere handelingen vergunningplichtig te maken of anderszins aan een toestemmingsvereiste te binden, die handelingen automatisch onder de watervergunning vallen. Het waterschap heeft dus geen zelfstandig vergunningstelsel meer. Hiermee is de integrale afweging van de bij het waterbeheer betrokken belangen gewaarborgd.

De systematiek die het waterschap voor hoofdstuk 4 heeft gehanteerd is dat allereerst de algehele verboden zijn aangegeven. Vervolgens worden de verboden zonder vergunning gegeven in de paragrafen voor waterstaatswerken, waterkeringen, oppervlaktewaterlichamen, beschermd buitendijks gebied en grondwaterlichamen. Per paragraaf wordt onderscheid gemaakt in vergunningen, meldingen en algemene regels, voor zover deze betrekking hebben op de betreffende paragraaf.

De bij een aanvraag of melding te verstrekken gegevens, de meet- en registratieverplichting, vrijstellingen en zorgplicht zijn geregeld onder overige bepalingen.

De Waterwet heeft in hoofdstuk 6 de regulering van handelingen van derden in het watersysteem opgenomen. Dat reguleringsstelsel voorziet in de introductie van de watervergunning en algemene regels. Centraal daarbij staan de doelmatige bescherming van het watersysteem en een efficiënte dienstverlening voor burgers en bedrijven. Voor samenhangende handelingen in het watersysteem wordt één watervergunning afgegeven. De afstemming met andere vergunningstelsels geborgd door het instellen van één loket voor de uitvoering van het behandelen van vergunningaanvragen. De reglementaire bevoegdheid van de waterschappen om bij Keur regels te stellen, blijft bestaan. Een dergelijke benadering past ook bij het aan de Waterwet ten grondslag liggende uitgangspunt van ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’.

Wat centraal moet, is ook te vinden in hoofdstuk 6 van de Waterwet. Dat wordt ingegeven door internationale verplichtingen of bovenregionale belangen. Het is dan wenselijk of zelfs noodzakelijk om bepaalde handelingen – of die nu betrekking hebben op een watersysteem in beheer bij het rijk of bij het waterschap – voor alle watersystemen op uniforme wijze te regelen. Een voorbeeld van dergelijke handelingen zijn de voorheen op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren gereguleerde lozingen van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen. Voor zover derhalve het rijk een bepaald onderwerp heeft geregeld, zijn waterschappen niet langer onverkort bevoegd om daarin nog zelfstandig bij verordening te voorzien, mede ook op grond van artikel 59 van de Waterschapswet.

De bevoegdheid van het waterschap om bij verordening (de Keur) regels te stellen inzake handelingen in de onder haar beheer vallende watersystemen, is neergelegd in artikel 56 van de Waterschapswet. In dat kader staat het waterschap vrij om naast de reeds op grond van de artikelen 6.2 en 6.3 van de Waterwet vergunningplichtige handelingen, nog andere handelingen vergunningplichtig te stellen. Het gevolg daarvan is dat, zodra het waterschap ervoor kiest om nog andere handelingen vergunningplichtig te maken of anderszins aan een toestemmingsvereiste te binden, die handelingen automatisch onder de watervergunning vallen. Het waterschap heeft dus geen zelfstandig vergunningstelsel meer. Hiermee is de integrale afweging van de bij het waterbeheer betrokken belangen gewaarborgd.

De systematiek die het waterschap voor hoofdstuk 4 heeft gehanteerd is dat allereerst de algehele verboden zijn aangegeven. Vervolgens worden de verboden zonder vergunning gegeven in de paragrafen voor waterstaatswerken, waterkeringen, oppervlaktewaterlichamen, beschermd buitendijks gebied en grondwaterlichamen. Per paragraaf wordt onderscheid gemaakt in vergunningen, meldingen en algemene regels, voor zover deze betrekking hebben op de betreffende paragraaf.

De bij een aanvraag of melding te verstrekken gegevens, de meet- en registratieverplichting, vrijstellingen en zorgplicht zijn geregeld onder overige bepalingen.

Artikel 4.1 Algeheel verbod bij calamiteiten

In artikel 4.1 worden regels gesteld in geval zich calamiteiten voordoen. Het college kan dan bijvoorbeeld verbieden water af te voeren of (grond)water te onttrekken. Er wordt dan afgeweken van de normaal geldende regels, welke afwijking tijdelijk is en waarvoor geen vergunning nodig is en ook geen algemene regels gelden. De Waterwet (artikelen 5.28 tot en met 5.31) stelt regels omtrent het gevaar voor waterstaatswerken. Deze artikelen geven de waterbeheerder ruime bevoegdheden.

Artikel 2.9 van de Waterwet bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur de rangorde wordt vastgesteld van maatschappelijke en ecologische behoeften, die bij watertekorten of dreigende watertekorten bepalend is voor de verdeling van het beschikbare oppervlaktewater. Deze rangorde wordt de verdringingsreeks genoemd. De rangorde bij watertekorten is geregeld in de artikelen 2.1 en 2.2 van het Waterbesluit. Als het waterschap bij watertekort of dreigend watertekort gebruik maakt van de in artikel 4.1 van de Keur geregelde bevoegdheden, moet aangesloten worden bij de wettelijke rangorde.

In artikel 4.1 worden regels gesteld in geval zich calamiteiten voordoen. Het college kan dan bijvoorbeeld verbieden water af te voeren of (grond)water te onttrekken. Er wordt dan afgeweken van de normaal geldende regels, welke afwijking tijdelijk is en waarvoor geen vergunning nodig is en ook geen algemene regels gelden. De Waterwet (artikelen 5.28 tot en met 5.31) stelt regels omtrent het gevaar voor waterstaatswerken. Deze artikelen geven de waterbeheerder ruime bevoegdheden.

Artikel 2.9 van de Waterwet bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur de rangorde wordt vastgesteld van maatschappelijke en ecologische behoeften, die bij watertekorten of dreigende watertekorten bepalend is voor de verdeling van het beschikbare oppervlaktewater. Deze rangorde wordt de verdringingsreeks genoemd. De rangorde bij watertekorten is geregeld in de artikelen 2.1 en 2.2 van het Waterbesluit. Als het waterschap bij watertekort of dreigend watertekort gebruik maakt van de in artikel 4.1 van de Keur geregelde bevoegdheden, moet aangesloten worden bij de wettelijke rangorde.

Artikel 4.2 Algeheel verbod voor kwetsbare oppervlaktewaterlichamen, grondwaterlichamen en gebieden

Het bestuur van Waterschap Zuiderzeeland kan voor bepaalde kwetsbare oppervlaktewaterlichamen, grondwaterlichamen en gebieden een algeheel verbod instellen inzake waterverplaatsingen door menselijk handelen.

Gerelateerd aan artikel 4.2, lid 2 en 4.2, lid 3 zal, voortkomend uit een instructiebepaling ter bescherming van de drinkwatervoorziening zoals vastgelegd in de provinciale VFL, het college in de op bij deze Keur behorende kaart in bijlage 3 aangegeven zone (overgenomen uit de VFL) geen vergunning verlenen voor het onttrekken van grondwater of het infiltreren van water.

Het bestuur van Waterschap Zuiderzeeland kan voor bepaalde kwetsbare oppervlaktewaterlichamen, grondwaterlichamen en gebieden een algeheel verbod instellen inzake waterverplaatsingen door menselijk handelen.

Gerelateerd aan artikel 4.2, lid 2 en 4.2, lid 3 zal, voortkomend uit een instructiebepaling ter bescherming van de drinkwatervoorziening zoals vastgelegd in de provinciale VFL, het college in de op bij deze Keur behorende kaart in bijlage 3 aangegeven zone (overgenomen uit de VFL) geen vergunning verlenen voor het onttrekken van grondwater of het infiltreren van water.

Artikel 4.3 Waterstaatswerken, beschermingzones en/of beschermd buitendijks gebied

Ingevolge artikel 4.3, lid 1 worden waterstaatswerken en zones beschermd, onder andere met als oogmerk het duurzaam in stand houden van het watersysteem. In de betreffende tabel wordt onderscheid gemaakt tussen waterstaatswerken, waterkeringen, oppervlaktewaterlichamen met beschermingszones en beschermd buitendijks gebied.

Indachtig de begripsbepaling van waterstaatswerk heeft dit artikel dus betrekking op alle facetten van waterstaatswerken (lees betreffende begripsomschrijving in artikel 1.1.). Voor bergingsgebieden geldt dus ook het verbodsregime, omdat ook deze gebieden vallen onder het begrip waterstaatswerk.

De bescherming is geconcretiseerd in het verbieden van het verrichten van de onder A tot en met L beschreven handelingen. Voor waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen geldt dat het verbodsregime milder is, naarmate de afstand tot de kernzone groter is.

Daar waar de kernzone en het beschermd buitendijks gebied (conform legger) elkaar overlappen is sprake van een dubbelregime. In deze zone is sprake van twee keurzones, namelijk de kernzone en beschermd buitendijks gebied. Voor het kernprofiel geldt het regime voor de kernzone. Voor de aanvulling in grond, bovenop het kernprofiel, geldt het regime voor beschermd buitendijks gebied.

Onder waterstaatwerken worden tevens verstaan waterbergingsgebieden. Binnen het beheersgebied van Waterschap Zuiderzeeland is een waterbergingsgebied Burchttocht gerealiseerd. Het waterschap acht het noodzakelijk dat binnen de Keur een vergunningenkader wordt gerealiseerd dat er op gericht is dat handelingen in deze gebieden de functie vanuit waterhuishoudkundig oogpunt niet aantasten. Het waterschap zal daarom beleid formuleren hoe met de vergunningverlening in deze gebieden zal worden omgegaan. Het te formuleren beleid kan dan tevens worden afgestemd op de ruimtelijke ordening in deze gebieden.

Het verbod in artikel 4.3, lid 1 onder E betreft het verrichten van werkzaamheden. Bij het begrip, ‘werkzaamheden' moet een verband gelegd worden met verrichten van handelingen. Van het begrip 'werken' is in artikel 1.1 een definitie gegeven. Onder werkzaamheden vallen o.a. aanleg-, bagger-, boor-, bouw-, graaf-, demping- herstel-, onderhoud-, plant-, reparatie-, revisie-, sloop-, uitbreiding-, verbouw- en herbouwwerkzaamheden. Werkzaamheden betreffen zowel werkzaamheden die tot doel hebben verandering te brengen in de staat van waterstaatswerken (zoals aangegeven in de legger of op de kaarten zoals bedoeld in artikel 6.3, eerste lid) als werkzaamheden die dat niet tot doel hebben, maar waarvan onbedoeld het effect is dat verandering wordt gebracht in de staat van die werken.

Onder werkzaamheden wordt in dit kader niet verstaan het gebruikelijke agrarisch handelen zoals het bewerken van de bodem (b.v. ploegen).

Ten aanzien van het beschermd buitendijkse gebied worden onder werkzaamheden niet verstaan de gebruikelijke handelingen in en aan tuinen van particuliere woningen. Onder gebruikelijke handelingen wordt o.a. verstaan het aanbrengen/verwijderen van beplanting, het onderhouden, het aanbrengen van bestratingen, het aanbrengen van schuttingen op gronden van particulieren. Het aanbrengen van (bij)gebouwen bij bedrijven en particulieren is zonder een vergunning op basis van de Keur verboden.

Ingevolge artikel 4.3, lid 1 worden waterstaatswerken en zones beschermd, onder andere met als oogmerk het duurzaam in stand houden van het watersysteem. In de betreffende tabel wordt onderscheid gemaakt tussen waterstaatswerken, waterkeringen, oppervlaktewaterlichamen met beschermingszones en beschermd buitendijks gebied.

Indachtig de begripsbepaling van waterstaatswerk heeft dit artikel dus betrekking op alle facetten van waterstaatswerken (lees betreffende begripsomschrijving in artikel 1.1.). Voor bergingsgebieden geldt dus ook het verbodsregime, omdat ook deze gebieden vallen onder het begrip waterstaatswerk.

De bescherming is geconcretiseerd in het verbieden van het verrichten van de onder A tot en met L beschreven handelingen. Voor waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen geldt dat het verbodsregime milder is, naarmate de afstand tot de kernzone groter is.

Daar waar de kernzone en het beschermd buitendijks gebied (conform legger) elkaar overlappen is sprake van een dubbelregime. In deze zone is sprake van twee keurzones, namelijk de kernzone en beschermd buitendijks gebied. Voor het kernprofiel geldt het regime voor de kernzone. Voor de aanvulling in grond, bovenop het kernprofiel, geldt het regime voor beschermd buitendijks gebied.

Onder waterstaatwerken worden tevens verstaan waterbergingsgebieden. Binnen het beheersgebied van Waterschap Zuiderzeeland is een waterbergingsgebied Burchttocht gerealiseerd. Het waterschap acht het noodzakelijk dat binnen de Keur een vergunningenkader wordt gerealiseerd dat er op gericht is dat handelingen in deze gebieden de functie vanuit waterhuishoudkundig oogpunt niet aantasten. Het waterschap zal daarom beleid formuleren hoe met de vergunningverlening in deze gebieden zal worden omgegaan. Het te formuleren beleid kan dan tevens worden afgestemd op de ruimtelijke ordening in deze gebieden.

Het verbod in artikel 4.3, lid 1 onder E betreft het verrichten van werkzaamheden. Bij het begrip, ‘werkzaamheden' moet een verband gelegd worden met verrichten van handelingen. Van het begrip 'werken' is in artikel 1.1 een definitie gegeven. Onder werkzaamheden vallen o.a. aanleg-, bagger-, boor-, bouw-, graaf-, demping- herstel-, onderhoud-, plant-, reparatie-, revisie-, sloop-, uitbreiding-, verbouw- en herbouwwerkzaamheden. Werkzaamheden betreffen zowel werkzaamheden die tot doel hebben verandering te brengen in de staat van waterstaatswerken (zoals aangegeven in de legger of op de kaarten zoals bedoeld in artikel 6.3, eerste lid) als werkzaamheden die dat niet tot doel hebben, maar waarvan onbedoeld het effect is dat verandering wordt gebracht in de staat van die werken.

Onder werkzaamheden wordt in dit kader niet verstaan het gebruikelijke agrarisch handelen zoals het bewerken van de bodem (b.v. ploegen).

Ten aanzien van het beschermd buitendijkse gebied worden onder werkzaamheden niet verstaan de gebruikelijke handelingen in en aan tuinen van particuliere woningen. Onder gebruikelijke handelingen wordt o.a. verstaan het aanbrengen/verwijderen van beplanting, het onderhouden, het aanbrengen van bestratingen, het aanbrengen van schuttingen op gronden van particulieren. Het aanbrengen van (bij)gebouwen bij bedrijven en particulieren is zonder een vergunning op basis van de Keur verboden.

Artikel 4.3, lid 1 onder F

verbiedt de grasmat of andere begroeiing dienende tot verdediging van waterkeringen of andere verdedigingsmaterialen te beschadigen, te vernietigen, te verbranden, te verplaatsen of te ontnemen of enige andere handeling te verrichten, waardoor schade wordt of kan worden toegebracht aan de waterkering of waardoor de werking van deze waterkeringen wordt belet, gehinderd of verzwakt.

In artikel 4.3, lid 1 onder G wordt onder andere verstaan onder het houden van activiteiten anders dan op kennelijk daartoe ingerichte plaatsen:

  • 1e.vaartuigen, vlotten of vistuigen te bevestigen of te laten liggen;

  • 2e.voorwerpen, materialen of stoffen te deponeren of op te slaan;

  • 3e.zich van afval te ontdoen;

  • 4e.tenten, caravans, woonwagens en dergelijke te plaatsen;

  • 5e.wedstrijden, tentoonstellingen, veekeuringen, feesten, markten of kermissen te houden, kramen of tenten te plaatsen of met voertuigen, aanhangwagens en dergelijke standplaatsen in te nemen.

In artikel 4.3, lid 1 onder I wordt onder vaste stoffen tevens verstaan het verstuiven van gronden (b.v. zand) en het storten van stoffen, die niet op of in waterstaatswerken thuishoren, zoals afvalstoffen.

verbiedt de grasmat of andere begroeiing dienende tot verdediging van waterkeringen of andere verdedigingsmaterialen te beschadigen, te vernietigen, te verbranden, te verplaatsen of te ontnemen of enige andere handeling te verrichten, waardoor schade wordt of kan worden toegebracht aan de waterkering of waardoor de werking van deze waterkeringen wordt belet, gehinderd of verzwakt.

In artikel 4.3, lid 1 onder G wordt onder andere verstaan onder het houden van activiteiten anders dan op kennelijk daartoe ingerichte plaatsen:

  • 1e.vaartuigen, vlotten of vistuigen te bevestigen of te laten liggen;

  • 2e.voorwerpen, materialen of stoffen te deponeren of op te slaan;

  • 3e.zich van afval te ontdoen;

  • 4e.tenten, caravans, woonwagens en dergelijke te plaatsen;

  • 5e.wedstrijden, tentoonstellingen, veekeuringen, feesten, markten of kermissen te houden, kramen of tenten te plaatsen of met voertuigen, aanhangwagens en dergelijke standplaatsen in te nemen.

In artikel 4.3, lid 1 onder I wordt onder vaste stoffen tevens verstaan het verstuiven van gronden (b.v. zand) en het storten van stoffen, die niet op of in waterstaatswerken thuishoren, zoals afvalstoffen.

Artikel 4.3.A Toename verharding

Toename van verharding leidt tot een versnelde afvoer van regenwater naar het oppervlaktewater. Het bestaande oppervlaktewatersysteem is hierop niet ontworpen. De snellere afvoer kan problemen geven in het peilgebied of het benedenstroomse peilgebied. Er kunnen sneller en grotere peilstijgingen optreden waardoor wateroverlast kan ontstaan. De initiatiefnemer moet de nadelige gevolgen voor het watersysteem van nieuwe verharde oppervlakken compenseren in het watersysteem, dan wel door middel van alternatieven.

Uitzondering op de compensatieplicht geldt voor plannen met een kleine toename verharding, omdat de aanleg van waterberging praktisch uitvoerbaar en functioneel moet zijn. Als plannen met een kleine toename verharding vanuit andere overwegingen aanpassing in het watersysteem nodig hebben, bijvoorbeeld vanuit waterkwaliteit, wordt compensatie van de extra verharding wel gevraagd. In dat geval kan er werk met werk worden gemaakt. De ondergrenzen voor verplichte compensatie zijn bedoeld voor op zichzelf staande plannen.

De beleidsregel ‘Compensatie toename verharding en versnelde afvoer’ verwoordt hoe hiermee omgegaan moet worden.

Toename van verharding leidt tot een versnelde afvoer van regenwater naar het oppervlaktewater. Het bestaande oppervlaktewatersysteem is hierop niet ontworpen. De snellere afvoer kan problemen geven in het peilgebied of het benedenstroomse peilgebied. Er kunnen sneller en grotere peilstijgingen optreden waardoor wateroverlast kan ontstaan. De initiatiefnemer moet de nadelige gevolgen voor het watersysteem van nieuwe verharde oppervlakken compenseren in het watersysteem, dan wel door middel van alternatieven.

Uitzondering op de compensatieplicht geldt voor plannen met een kleine toename verharding, omdat de aanleg van waterberging praktisch uitvoerbaar en functioneel moet zijn. Als plannen met een kleine toename verharding vanuit andere overwegingen aanpassing in het watersysteem nodig hebben, bijvoorbeeld vanuit waterkwaliteit, wordt compensatie van de extra verharding wel gevraagd. In dat geval kan er werk met werk worden gemaakt. De ondergrenzen voor verplichte compensatie zijn bedoeld voor op zichzelf staande plannen.

De beleidsregel ‘Compensatie toename verharding en versnelde afvoer’ verwoordt hoe hiermee omgegaan moet worden.

Artikel 4.3.B Watervergunning stedelijk water

Artikel 4.3.B van de Keur bevat een paragraaf specifiek voor de oppervlaktewaterlichamen in het stedelijk gebied, welke de bepalingen in artikel 4.3.1 vervangt voor deze oppervlaktewaterlichamen. Daarnaast wordt artikel 4.12 uitgebreid met een toevoeging voor stedelijk water. De overige artikelen in hoofdstuk 4 blijven van kracht, ook op de oppervlaktewaterlichamen in het stedelijk gebied.

Artikel 4.3.B van de Keur bevat een paragraaf specifiek voor de oppervlaktewaterlichamen in het stedelijk gebied, welke de bepalingen in artikel 4.3.1 vervangt voor deze oppervlaktewaterlichamen. Daarnaast wordt artikel 4.12 uitgebreid met een toevoeging voor stedelijk water. De overige artikelen in hoofdstuk 4 blijven van kracht, ook op de oppervlaktewaterlichamen in het stedelijk gebied.

Verbodsbepaling kernzone

In artikel 4.3.B is een verbodsbepaling voor de kernzone (in principe de natte bak inclusief eventuele oeverconstructie, zie begripsbepaling) opgenomen, welke kan worden opgeheven door een vergunning (nee, tenzij) of als aan de criteria uit de algemene regels wordt voldaan. Dit doet recht aan het waterhuishoudkundig belang om de natte bak te beschermen en de risico’s op afname van berging en vermindering van de doorstroming te controleren. Voor watergangen waarvan de natte bak geheel in particulier eigendom is geldt vrijstelling van de vergunningplicht. Hier geldt wel het verbod op demping van het open water en het voorkomen van belemmering van de afvoerfunctie van dit water.

In artikel 4.3.B is een verbodsbepaling voor de kernzone (in principe de natte bak inclusief eventuele oeverconstructie, zie begripsbepaling) opgenomen, welke kan worden opgeheven door een vergunning (nee, tenzij) of als aan de criteria uit de algemene regels wordt voldaan. Dit doet recht aan het waterhuishoudkundig belang om de natte bak te beschermen en de risico’s op afname van berging en vermindering van de doorstroming te controleren. Voor watergangen waarvan de natte bak geheel in particulier eigendom is geldt vrijstelling van de vergunningplicht. Hier geldt wel het verbod op demping van het open water en het voorkomen van belemmering van de afvoerfunctie van dit water.

Artikel 4.3.C Talud stedelijk water

In artikel 4.3.C is een bepaling opgenomen over activiteiten op het talud. Uitgangspunt voor het waterschap is dat het beheer en onderhoud van de natte bak, de oeverconstructie en het talud dat door of namens Waterschap Zuiderzeeland wordt uitgevoerd, zo onbelemmerd en zo efficiënt mogelijk kan plaatsvinden. Daarom wordt in de regulering van de activiteiten op het talud onderscheid gemaakt in wie onderhoudsplichtig is (wie het onderhoud moet uitvoeren) voor het talud of de natte bak en de wijze waarop dit onderhoud wordt uitgevoerd. De gedachte hierachter is dat er veel particuliere situaties in het stedelijk gebied zijn, waarbij bewoners het talud als tuin gebruiken omdat het hun eigendom is. Deze bepaling geeft ruimte aan de onderhoudsplichtige om de gronden, waarvan hij/zij onderhoudsplichtig (eigen terrein) is, te gebruiken zoals men wil en tegelijkertijd wordt het belang van het waterschap (het in stand houden van het watersysteem) geborgd. Het betreft hierbij activiteiten die een relatie hebben met de waterkwantiteit (zoals de aanleg van een schutting of beplanting) en niet activiteiten die invloed hebben op de waterkwaliteit, aangezien deze buiten de reikwijdte van de Keur vallen en hierop andere regelgeving van toepassing is.

Ook moet de onderhoudsplichtige rekening houden met de gevolgen van eventuele stijging van het waterpeil. Daarnaast is het voor anderen niet toegestaan om activiteiten te verrichten op de taluds waarvan zij niet onderhoudsplichtig is, waardoor het uitvoeren van het beheer en onderhoud door een ander niet wordt belemmerd.

In artikel 4.3.C is een bepaling opgenomen over activiteiten op het talud. Uitgangspunt voor het waterschap is dat het beheer en onderhoud van de natte bak, de oeverconstructie en het talud dat door of namens Waterschap Zuiderzeeland wordt uitgevoerd, zo onbelemmerd en zo efficiënt mogelijk kan plaatsvinden. Daarom wordt in de regulering van de activiteiten op het talud onderscheid gemaakt in wie onderhoudsplichtig is (wie het onderhoud moet uitvoeren) voor het talud of de natte bak en de wijze waarop dit onderhoud wordt uitgevoerd. De gedachte hierachter is dat er veel particuliere situaties in het stedelijk gebied zijn, waarbij bewoners het talud als tuin gebruiken omdat het hun eigendom is. Deze bepaling geeft ruimte aan de onderhoudsplichtige om de gronden, waarvan hij/zij onderhoudsplichtig (eigen terrein) is, te gebruiken zoals men wil en tegelijkertijd wordt het belang van het waterschap (het in stand houden van het watersysteem) geborgd. Het betreft hierbij activiteiten die een relatie hebben met de waterkwantiteit (zoals de aanleg van een schutting of beplanting) en niet activiteiten die invloed hebben op de waterkwaliteit, aangezien deze buiten de reikwijdte van de Keur vallen en hierop andere regelgeving van toepassing is.

Ook moet de onderhoudsplichtige rekening houden met de gevolgen van eventuele stijging van het waterpeil. Daarnaast is het voor anderen niet toegestaan om activiteiten te verrichten op de taluds waarvan zij niet onderhoudsplichtig is, waardoor het uitvoeren van het beheer en onderhoud door een ander niet wordt belemmerd.

Stijging waterpeil - open water berging

Met berging wordt het (tijdelijk) opslaan van water in een watergang bedoeld. In onderstaand figuur is weergegeven dat ‘berging’ boven het ‘streefpeil’ plaatsvindt.

Met berging wordt het (tijdelijk) opslaan van water in een watergang bedoeld. In onderstaand figuur is weergegeven dat ‘berging’ boven het ‘streefpeil’ plaatsvindt.

(bijlage plaatje 2 Stijging waterpeil – open water berging)

Deze toelichting over berging is ter informatie voor betrokkenen opgenomen. Het gewenste peil in watergangen, het streefpeil, wordt vastgesteld in peilbesluiten. Met de Keur wordt het peilbeheer niet gereguleerd en in het peilbeheer verandert niets naar aanleiding van de besluitvorming over de uitbreiding van de Keur. Het waterschap houdt bij de vaststelling van een peilbesluit rekening met alle mensen en organisaties die belang hebben bij het waterpeil in een bepaald gebied. Het waterschap beheert de watergangen op deze streefpeilen. Als er binnen korte tijd grote hoeveelheden regen valt, is het niet altijd mogelijk om het waterpeil op het streefpeil af te regelen. Het is daarom in de peilbesluiten vastgelegd dat de streefpeilen zo’n twintig dagen per jaar hoger mogen zijn dan gewenst. Het kan dus voorkomen dat het waterpeil hoger is dan het streefpeil en dat het water op de taluds staat. De verantwoordelijkheid voor de gevolgen die dit toegestane hogere peil heeft, liggen bij de onderhoudsplichtige, hiervoor kan het waterschap niet aansprakelijk gesteld worden. Bijvoorbeeld als er specifieke begroeiing op een talud wordt geplant, dat beschadigd raakt door een toegestane stijging van het streefpeil, dan is het waterschap hiervoor niet aansprakelijk.

Deze toelichting over berging is ter informatie voor betrokkenen opgenomen. Het gewenste peil in watergangen, het streefpeil, wordt vastgesteld in peilbesluiten. Met de Keur wordt het peilbeheer niet gereguleerd en in het peilbeheer verandert niets naar aanleiding van de besluitvorming over de uitbreiding van de Keur. Het waterschap houdt bij de vaststelling van een peilbesluit rekening met alle mensen en organisaties die belang hebben bij het waterpeil in een bepaald gebied. Het waterschap beheert de watergangen op deze streefpeilen. Als er binnen korte tijd grote hoeveelheden regen valt, is het niet altijd mogelijk om het waterpeil op het streefpeil af te regelen. Het is daarom in de peilbesluiten vastgelegd dat de streefpeilen zo’n twintig dagen per jaar hoger mogen zijn dan gewenst. Het kan dus voorkomen dat het waterpeil hoger is dan het streefpeil en dat het water op de taluds staat. De verantwoordelijkheid voor de gevolgen die dit toegestane hogere peil heeft, liggen bij de onderhoudsplichtige, hiervoor kan het waterschap niet aansprakelijk gesteld worden. Bijvoorbeeld als er specifieke begroeiing op een talud wordt geplant, dat beschadigd raakt door een toegestane stijging van het streefpeil, dan is het waterschap hiervoor niet aansprakelijk.

Adviezen activiteiten op het talud

In deze toelichting op de keurbepalingen voor stedelijk water wordt aan de initiatiefnemers/onderhoudsplichtigen een aantal aanwijzingen/adviezen meegegeven om te voorkomen dat er schade wordt aangebracht aan de natte bak of de oeverconstructie of dat het onderhoud aan de natte bak of de oeverconstructie door een derde vanaf het water wordt belemmerd.

In deze toelichting op de keurbepalingen voor stedelijk water wordt aan de initiatiefnemers/onderhoudsplichtigen een aantal aanwijzingen/adviezen meegegeven om te voorkomen dat er schade wordt aangebracht aan de natte bak of de oeverconstructie of dat het onderhoud aan de natte bak of de oeverconstructie door een derde vanaf het water wordt belemmerd.

Bouwwerken, objecten en beplanting

Het aanbrengen van bouwwerken en beplantingen in taluds van oppervlaktewaterlichamen is een relatief eenvoudige en een veel voorkomende handeling die is gericht op de beleving van het wonen en recreëren in stedelijk gebied.

Met bouwwerken wordt bedoeld: constructies van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden zijn, hetzij direct of indirect steun vinden in of op de grond om ter plaatse te functioneren.

Objecten zijn zeer verschillend van aard en worden om zeer verschillende redenen geplaatst. Onder objecten kunnen bijvoorbeeld toestellen, vlonders, hekwerken, trappetjes, bestrating afrasteringen, schuttingen, kunstobjecten, verankerde plantenbakken, zitkuilen of verlaagde terrassen worden verstaan.

Met beplantingen wordt bedoeld: bomen, struiken, andere opgaande houtige beplantingen, ruigten, planten, gras en eenjarige gewassen.

Bij het aanbrengen van bouwwerken, objecten en beplanting is het niet toegestaan om aanpassingen te doen aan de oeverconstructie ter plaatse, wanneer die niet in eigendom van de initiatiefnemer is. Verder moet voorkomen worden dat het talud en de natte bak worden aangetast, want dat zou bijvoorbeeld inzakking van het talud en stremming in de natte bak kunnen veroorzaken. De oeverconstructie, het talud of de natte bak kan onder meer in gevaar komen door belastingtoename; een (bouw)werk of grondlichaam oefent een zekere druk uit op de ondergrond. Door deze belastingtoename kan het gebeuren dat het talud instabiel wordt en vervolgens gaat afschuiven of dat de oeverconstructie bezwijkt.

In het beheergebied van Waterschap Zuiderzeeland komen verschillende typen ondergrond voor, waaronder klei, veen en zand. De invloed van de belastingtoename door een object of bouwwerk of het effect van uitgraven van het talud op de stabiliteit van het talud of de oeverconstructie is in grote mate afhankelijk van de soort ondergrond, waardoor het niet mogelijk is om hier eenduidige criteria voor vast te leggen en zal dit per situatie beoordeeld moeten worden. Hierover kan het waterschap met de initiatiefnemer meedenken.

Bij het planten van bomen moet rekening worden gehouden met mogelijke afschuiving van het talud, waardoor de watergang wordt versperd. Voor bomen wordt daarom geadviseerd om deze op minimaal 2,5 m vanuit de insteek (zie plaatje onder begripsbepaling) te planten en bomen die dichter bij ‘spontaan’ groeien te verwijderen of te verplaatsen. Als een initiatiefnemer beplanting wil aanbrengen in de tuin dan adviseert het waterschap om anti-worteldoek of waterdoorlatend doek te gebruiken ter bescherming van de oeverconstructie.

Het aanbrengen van bouwwerken en beplantingen in taluds van oppervlaktewaterlichamen is een relatief eenvoudige en een veel voorkomende handeling die is gericht op de beleving van het wonen en recreëren in stedelijk gebied.

Met bouwwerken wordt bedoeld: constructies van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden zijn, hetzij direct of indirect steun vinden in of op de grond om ter plaatse te functioneren.

Objecten zijn zeer verschillend van aard en worden om zeer verschillende redenen geplaatst. Onder objecten kunnen bijvoorbeeld toestellen, vlonders, hekwerken, trappetjes, bestrating afrasteringen, schuttingen, kunstobjecten, verankerde plantenbakken, zitkuilen of verlaagde terrassen worden verstaan.

Met beplantingen wordt bedoeld: bomen, struiken, andere opgaande houtige beplantingen, ruigten, planten, gras en eenjarige gewassen.

Bij het aanbrengen van bouwwerken, objecten en beplanting is het niet toegestaan om aanpassingen te doen aan de oeverconstructie ter plaatse, wanneer die niet in eigendom van de initiatiefnemer is. Verder moet voorkomen worden dat het talud en de natte bak worden aangetast, want dat zou bijvoorbeeld inzakking van het talud en stremming in de natte bak kunnen veroorzaken. De oeverconstructie, het talud of de natte bak kan onder meer in gevaar komen door belastingtoename; een (bouw)werk of grondlichaam oefent een zekere druk uit op de ondergrond. Door deze belastingtoename kan het gebeuren dat het talud instabiel wordt en vervolgens gaat afschuiven of dat de oeverconstructie bezwijkt.

In het beheergebied van Waterschap Zuiderzeeland komen verschillende typen ondergrond voor, waaronder klei, veen en zand. De invloed van de belastingtoename door een object of bouwwerk of het effect van uitgraven van het talud op de stabiliteit van het talud of de oeverconstructie is in grote mate afhankelijk van de soort ondergrond, waardoor het niet mogelijk is om hier eenduidige criteria voor vast te leggen en zal dit per situatie beoordeeld moeten worden. Hierover kan het waterschap met de initiatiefnemer meedenken.

Bij het planten van bomen moet rekening worden gehouden met mogelijke afschuiving van het talud, waardoor de watergang wordt versperd. Voor bomen wordt daarom geadviseerd om deze op minimaal 2,5 m vanuit de insteek (zie plaatje onder begripsbepaling) te planten en bomen die dichter bij ‘spontaan’ groeien te verwijderen of te verplaatsen. Als een initiatiefnemer beplanting wil aanbrengen in de tuin dan adviseert het waterschap om anti-worteldoek of waterdoorlatend doek te gebruiken ter bescherming van de oeverconstructie.

Uitstroomvoorzieningen

Het aanbrengen van permanente uitstroomvoorzieningen in taluds van oppervlaktewaterlichamen is een relatief eenvoudige en een veel voorkomende handeling waarvan de aanleiding meestal bestaat uit de wens tot het afvoeren van hemelwater, drainagewater of grondwater. Uitgangspunt bij de aanleg van uitstroomvoorziening is dat het doelmatig onderhoud van de natte bak of het talud niet wordt belemmerd door de aanwezigheid van de uitstroomvoorziening (zoals een hemelwateruitlaat of drainage) en dat de voorziening zo goed mogelijk passend bij de bestaande situatie wordt aangelegd. Er wordt geadviseerd om de uitstroomvoorziening goed te funderen en het drijfvuil en zand- en slibafzettingen regelmatig te verwijderen. Het heeft de voorkeur van het waterschap om bij het voornemen van de aanleg van een uitstroomvoorziening activiteiten dit eerst met elkaar te bespreken. Naast deze toelichting kunnen de artikelen 4.5 en 4.6 van de Keur van toepassing zijn bij de aanleg van uitstroomvoorzieningen.

Het aanbrengen van permanente uitstroomvoorzieningen in taluds van oppervlaktewaterlichamen is een relatief eenvoudige en een veel voorkomende handeling waarvan de aanleiding meestal bestaat uit de wens tot het afvoeren van hemelwater, drainagewater of grondwater. Uitgangspunt bij de aanleg van uitstroomvoorziening is dat het doelmatig onderhoud van de natte bak of het talud niet wordt belemmerd door de aanwezigheid van de uitstroomvoorziening (zoals een hemelwateruitlaat of drainage) en dat de voorziening zo goed mogelijk passend bij de bestaande situatie wordt aangelegd. Er wordt geadviseerd om de uitstroomvoorziening goed te funderen en het drijfvuil en zand- en slibafzettingen regelmatig te verwijderen. Het heeft de voorkeur van het waterschap om bij het voornemen van de aanleg van een uitstroomvoorziening activiteiten dit eerst met elkaar te bespreken. Naast deze toelichting kunnen de artikelen 4.5 en 4.6 van de Keur van toepassing zijn bij de aanleg van uitstroomvoorzieningen.

Artikel 4.4 Algemene regels

De algemene regels waartoe artikel 4.4 de mogelijkheid biedt, zien toe op het vaststellen van regels door het college. Het gaat dan om de handelingen in artikel 4.3 e.v Die regels kunnen inhouden een vrijstelling van de vergunningplicht of juist een algeheel verbod op het verrichten van die handelingen. Door deze bepaling kan het waterschap maatwerk verrichten.

De provincie Flevoland heeft in 2007 een Managementplan voor de rugstreeppad in de Noordoostpolder opgesteld met als titel: ruimte geven, ruimte nemen. Dit plan heeft tot doel een kader te bieden waarbinnen de gunstige staat van instandhouding van de rugstreeppad wordt gegarandeerd en ruimtelijke ontwikkelingen niet worden geremd. Een hiermee samenhangende generieke ontheffing op de Flora- en faunawet van LNV maakt mogelijk dat zowel zorgvuldig handelen t.a.v. de rugstreeppad als soepele Flora en faunawet procedures t.a.v. ruimtelijke ontwikkelingen kunnen samengaan. Om van de generieke ontheffing te kunnen profiteren, heeft het waterschap bijbehorende Rugstreeppad convenant ondertekend. Eén van de verplichtingen vanuit het convenant is dat het waterschap middels de Keur regelt dat derden de bodem van de kavelsloten 10-20 cm mogen verlagen t.o.v. het leggerprofiel. Het voorstel is hiervoor een algemene regel op te nemen in de Keur. Door het op deze wijze verankeren van deze specifieke rugstreeppad gerelateerde handeling in de Keur is deze handeling niet meer vergunningplichtig en zijn hieraan geen leges verbonden. Wel dient de aanpassing van het leggerprofiel in dit kader aan het college te worden gemeld.

Voor ‘steiger, vlonders en overhangende bouwwerken’ en ‘oeverconstructies’ in het Stedelijk water zijn door het bestuur algemene regels vastgesteld. In bijlage 1 en 2 zijn deze algemene regels opgenomen.

Op basis van de Keur is het verboden om heiwerkzaamheden te verrichten of werken te plaatsen, te wijzigen of te verwijderen in de kernzone en het beschermd buitendijks gebied.In deze algemene regel is geregeld dat vanaf 15 meter uit de buitenkruinlijn geen beperking geldt voor het plaatsen, wijzigen of verwijderen van werken voor zover het geen heiwerkzaamheden betreft. De beleidsregel bouwen geeft een verdere nuancering van het verbod voor de zone binnen 15 meter uit de buitenkruinlijn en in geval van heiwerkzaamheden. Voor werkzaamheden binnen de algemene regel hoeft geen melding te worden gedaan aan het college, werkzaamheden binnen de beleidsregel zijn wel vergunningplichtig.

Artikelen 4.5 tot en met 4.13 Regulering van handelingen in het watersysteem

De verdere inhoud van hoofdstuk 4 van deze Keur (artikelen 4.5 tot en met 4.13) gaat in op de watervergunning, de meldplicht en de meet- en registratieplicht voor het aan- en afvoeren van water, het lozen of onttrekken van water met betrekking tot oppervlaktewaterlichamen en voor het onttrekken van water aan grondwater of het infiltreren van water in de bodem. Doel is het beheersbaar en duurzaam in stand houden van het watersysteem, waarbij onder watersysteem wordt verstaan het samenhangend geheel van oppervlaktewater en grondwater.

Artikel 4.5 regelt in welke situaties een vergunning aangevraagd moet worden voor het lozen in of onttrekken aan dan wel af te voeren of aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen.

Artikel 4.6 regelt wanneer volstaan kan worden met een melding.

Om de Keur 2011 af te stemmen op de beleidsregel Wateraanvoer is artikel 4.5, lid 3 toegevoegd. Dit artikel heeft als doel het vergunningplichtig maken van alle aanvoer van water van buiten het beheergebied van het waterschap door andere partijen dan het waterschap. Hierbij valt te denken aan aanvoer voor beregening, doorspoeling en peilhandhaving door agrariërs, natuurbeheerders en particulieren. Het is niet wenselijk om door dit artikel ook het inbrengen van schutwater van buiten het beheergebied door het schutten van schepen vergunningplichtig te maken. Daarom is hiervoor een uitzondering gemaakt.

De in artikel 4.7 bedoelde infiltraties hebben alleen betrekking op het infiltreren van water dat bij een onttrekking van grondwater weer wordt geïnfiltreerd in de bodem. Het infiltreren van hemelwater en grondwater zoals dat beschreven is in de Wet verankering en bekostiging gemeentelijke watertaken, valt niet onder dit artikel. Eveneens heeft dit artikel geen betrekking op het ont- en afwateren van gronden.

Artikel 4.12 heeft geen betrekking op gevallen waarin Waterschap Zuiderzeeland optreedt als een “derde” (bijvoorbeeld als het een nieuw kantoorgebouw realiseert en daarbij ook water aanlegt). In die gevallen heeft het voor de uitvoering van verboden handelingen een vergunning nodig, net zoals die derde.

De in de Keur vermelde verboden zijn echter niet van toepassing op handelingen, werken, werkzaamheden en gedragingen ten behoeve van het herstel van, onderhoud of buitengewoon onderhoud aan waterstaatswerken, die door het waterschap als beheerder worden verricht. De in de Keur gestelde bepalingen over het onttrekken en lozen van water ter uitvoering van de Waterwet (hoofdstuk 6) zien evenmin toe op normale beheersactiviteiten van de beheerder. Een beheerder voert water aan of af. Onder normale beheeractiviteiten worden hier verstaan die handelingen of werkzaamheden die niet leiden tot leggeraanpassing.

Indien het waterschap als beheerder evenwel nieuwe werken uitvoert of wijzigingen aanbrengt in bestaande waterstaatswerken, waardoor de legger wijzigt, stelt het bestuur een projectplan vast, als bedoeld in artikel 5.4 van de Wet. Het waterschap heeft geen vergunning nodig van zichzelf, zie artikel 4.12. Zo’n projectplan doorloopt één van de totstandkomingsprocedures uit de Algemene wet bestuursrecht, zodat de rechtsbescherming van derden is gewaarborgd.

Op genoemde besluiten is bovendien ingevolge artikel 79 Waterschapswet de Inspraakverordening van Waterschap Zuiderzeeland van toepassing. Het projectplan moet zodanig concreet zijn dat voor belanghebbenden duidelijk is wat voor hen de gevolgen zijn. In de VFL wordt nader gespecificeerd in welke situaties Waterschap Zuiderzeeland een projectplan dient op te stellen.

Zoals hoofdstuk 6 van de Wet veel omvattend is, zo is ook dit gedeelte van hoofdstuk 4 van de Keur redelijk uitgebreid. Getracht is door een indeling in soorten handelingen en in onderdelen van het watersysteem te maken (zie tabel in artikel 4.3), het reguleringsregime overzichtelijk te houden.

Inzake het draineren van gronden en de daarmee gemoeide afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te reguleren heeft Waterschap Zuiderzeeland geen regels opgenomen, b.v. debieten en onttrekkingsdiepten.

Voor het reguleren van grondwateronttrekkingen heeft Waterschap Zuiderzeeland het beleid van de provincie overgenomen in zijn beheerplan. De regulering is afgestemd op het bepaalde in de VFL. Waar nodig zal het waterschap voor de wijze van uitvoering beleidsregels vaststellen.

De algemene regels waartoe artikel 4.4 de mogelijkheid biedt, zien toe op het vaststellen van regels door het college. Het gaat dan om de handelingen in artikel 4.3 e.v Die regels kunnen inhouden een vrijstelling van de vergunningplicht of juist een algeheel verbod op het verrichten van die handelingen. Door deze bepaling kan het waterschap maatwerk verrichten.

De provincie Flevoland heeft in 2007 een Managementplan voor de rugstreeppad in de Noordoostpolder opgesteld met als titel: ruimte geven, ruimte nemen. Dit plan heeft tot doel een kader te bieden waarbinnen de gunstige staat van instandhouding van de rugstreeppad wordt gegarandeerd en ruimtelijke ontwikkelingen niet worden geremd. Een hiermee samenhangende generieke ontheffing op de Flora- en faunawet van LNV maakt mogelijk dat zowel zorgvuldig handelen t.a.v. de rugstreeppad als soepele Flora en faunawet procedures t.a.v. ruimtelijke ontwikkelingen kunnen samengaan. Om van de generieke ontheffing te kunnen profiteren, heeft het waterschap bijbehorende Rugstreeppad convenant ondertekend. Eén van de verplichtingen vanuit het convenant is dat het waterschap middels de Keur regelt dat derden de bodem van de kavelsloten 10-20 cm mogen verlagen t.o.v. het leggerprofiel. Het voorstel is hiervoor een algemene regel op te nemen in de Keur. Door het op deze wijze verankeren van deze specifieke rugstreeppad gerelateerde handeling in de Keur is deze handeling niet meer vergunningplichtig en zijn hieraan geen leges verbonden. Wel dient de aanpassing van het leggerprofiel in dit kader aan het college te worden gemeld.

Voor ‘steiger, vlonders en overhangende bouwwerken’ en ‘oeverconstructies’ in het Stedelijk water zijn door het bestuur algemene regels vastgesteld. In bijlage 1 en 2 zijn deze algemene regels opgenomen.

Op basis van de Keur is het verboden om heiwerkzaamheden te verrichten of werken te plaatsen, te wijzigen of te verwijderen in de kernzone en het beschermd buitendijks gebied.In deze algemene regel is geregeld dat vanaf 15 meter uit de buitenkruinlijn geen beperking geldt voor het plaatsen, wijzigen of verwijderen van werken voor zover het geen heiwerkzaamheden betreft. De beleidsregel bouwen geeft een verdere nuancering van het verbod voor de zone binnen 15 meter uit de buitenkruinlijn en in geval van heiwerkzaamheden. Voor werkzaamheden binnen de algemene regel hoeft geen melding te worden gedaan aan het college, werkzaamheden binnen de beleidsregel zijn wel vergunningplichtig.

Artikelen 4.5 tot en met 4.13 Regulering van handelingen in het watersysteem

De verdere inhoud van hoofdstuk 4 van deze Keur (artikelen 4.5 tot en met 4.13) gaat in op de watervergunning, de meldplicht en de meet- en registratieplicht voor het aan- en afvoeren van water, het lozen of onttrekken van water met betrekking tot oppervlaktewaterlichamen en voor het onttrekken van water aan grondwater of het infiltreren van water in de bodem. Doel is het beheersbaar en duurzaam in stand houden van het watersysteem, waarbij onder watersysteem wordt verstaan het samenhangend geheel van oppervlaktewater en grondwater.

Artikel 4.5 regelt in welke situaties een vergunning aangevraagd moet worden voor het lozen in of onttrekken aan dan wel af te voeren of aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen.

Artikel 4.6 regelt wanneer volstaan kan worden met een melding.

Om de Keur 2011 af te stemmen op de beleidsregel Wateraanvoer is artikel 4.5, lid 3 toegevoegd. Dit artikel heeft als doel het vergunningplichtig maken van alle aanvoer van water van buiten het beheergebied van het waterschap door andere partijen dan het waterschap. Hierbij valt te denken aan aanvoer voor beregening, doorspoeling en peilhandhaving door agrariërs, natuurbeheerders en particulieren. Het is niet wenselijk om door dit artikel ook het inbrengen van schutwater van buiten het beheergebied door het schutten van schepen vergunningplichtig te maken. Daarom is hiervoor een uitzondering gemaakt.

De in artikel 4.7 bedoelde infiltraties hebben alleen betrekking op het infiltreren van water dat bij een onttrekking van grondwater weer wordt geïnfiltreerd in de bodem. Het infiltreren van hemelwater en grondwater zoals dat beschreven is in de Wet verankering en bekostiging gemeentelijke watertaken, valt niet onder dit artikel. Eveneens heeft dit artikel geen betrekking op het ont- en afwateren van gronden.

Artikel 4.12 heeft geen betrekking op gevallen waarin Waterschap Zuiderzeeland optreedt als een “derde” (bijvoorbeeld als het een nieuw kantoorgebouw realiseert en daarbij ook water aanlegt). In die gevallen heeft het voor de uitvoering van verboden handelingen een vergunning nodig, net zoals die derde.

De in de Keur vermelde verboden zijn echter niet van toepassing op handelingen, werken, werkzaamheden en gedragingen ten behoeve van het herstel van, onderhoud of buitengewoon onderhoud aan waterstaatswerken, die door het waterschap als beheerder worden verricht. De in de Keur gestelde bepalingen over het onttrekken en lozen van water ter uitvoering van de Waterwet (hoofdstuk 6) zien evenmin toe op normale beheersactiviteiten van de beheerder. Een beheerder voert water aan of af. Onder normale beheeractiviteiten worden hier verstaan die handelingen of werkzaamheden die niet leiden tot leggeraanpassing.

Indien het waterschap als beheerder evenwel nieuwe werken uitvoert of wijzigingen aanbrengt in bestaande waterstaatswerken, waardoor de legger wijzigt, stelt het bestuur een projectplan vast, als bedoeld in artikel 5.4 van de Wet. Het waterschap heeft geen vergunning nodig van zichzelf, zie artikel 4.12. Zo’n projectplan doorloopt één van de totstandkomingsprocedures uit de Algemene wet bestuursrecht, zodat de rechtsbescherming van derden is gewaarborgd.

Op genoemde besluiten is bovendien ingevolge artikel 79 Waterschapswet de Inspraakverordening van Waterschap Zuiderzeeland van toepassing. Het projectplan moet zodanig concreet zijn dat voor belanghebbenden duidelijk is wat voor hen de gevolgen zijn. In de VFL wordt nader gespecificeerd in welke situaties Waterschap Zuiderzeeland een projectplan dient op te stellen.

Zoals hoofdstuk 6 van de Wet veel omvattend is, zo is ook dit gedeelte van hoofdstuk 4 van de Keur redelijk uitgebreid. Getracht is door een indeling in soorten handelingen en in onderdelen van het watersysteem te maken (zie tabel in artikel 4.3), het reguleringsregime overzichtelijk te houden.

Inzake het draineren van gronden en de daarmee gemoeide afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te reguleren heeft Waterschap Zuiderzeeland geen regels opgenomen, b.v. debieten en onttrekkingsdiepten.

Voor het reguleren van grondwateronttrekkingen heeft Waterschap Zuiderzeeland het beleid van de provincie overgenomen in zijn beheerplan. De regulering is afgestemd op het bepaalde in de VFL. Waar nodig zal het waterschap voor de wijze van uitvoering beleidsregels vaststellen.

Artikel 4.14 Zorgplicht

Artikel 4.14 betreft de zorgplicht die ieder moet betrachten met betrekking tot de door het waterschap beheerde watersystemen. Ook in de Waterwet staan zorgplichten. Verder is ook gekeken naar titel 17.2 van de Wet milieubeheer. Het artikel zoals dat in deze Keur is opgenomen, voorziet er in dat derden die schade toebrengen aan watersystemen voor het herstel van die schade daadwerkelijk zullen moeten opdraaien.

Dit artikel draagt er toe bij dat het waterschap maatregelen van de derde kan eisen of alvast zelf maatregelen kan treffen bij (dreigende) schade, als omschreven in dit artikel. De kosten kan het waterschap verhalen op die derde, indien en voor zover die schade aan die derde is toe te rekenen. Het waterschap voorkomt hiermee dat investeringen, gedaan om maatregelen aan het watersysteem uit te voeren om zo aan zijn verschillende wateropgaven te voldoen, teniet worden gedaan. Het waterschap moet er alles aan doen om die wateropgaven te halen, mede in het licht van de straks geldende Wet Naleving Europese regelgeving door mede overheden. Dat betekent dat het waterschap alle instrumenten waarover het beschikt, inzet om Europese verplichtingen na te komen.

Voorbeelden van handelingen van derden, die het werk van het waterschap frustreren, zijn het vernielen van een vistrap, het in het water gooien van op de kant gedeponeerd maaisel, al dan niet vanaf gronden in eigendom van derden en het (weer) ‘verharden’ van de oever.

Artikel 4.14 betreft de zorgplicht die ieder moet betrachten met betrekking tot de door het waterschap beheerde watersystemen. Ook in de Waterwet staan zorgplichten. Verder is ook gekeken naar titel 17.2 van de Wet milieubeheer. Het artikel zoals dat in deze Keur is opgenomen, voorziet er in dat derden die schade toebrengen aan watersystemen voor het herstel van die schade daadwerkelijk zullen moeten opdraaien.

Dit artikel draagt er toe bij dat het waterschap maatregelen van de derde kan eisen of alvast zelf maatregelen kan treffen bij (dreigende) schade, als omschreven in dit artikel. De kosten kan het waterschap verhalen op die derde, indien en voor zover die schade aan die derde is toe te rekenen. Het waterschap voorkomt hiermee dat investeringen, gedaan om maatregelen aan het watersysteem uit te voeren om zo aan zijn verschillende wateropgaven te voldoen, teniet worden gedaan. Het waterschap moet er alles aan doen om die wateropgaven te halen, mede in het licht van de straks geldende Wet Naleving Europese regelgeving door mede overheden. Dat betekent dat het waterschap alle instrumenten waarover het beschikt, inzet om Europese verplichtingen na te komen.

Voorbeelden van handelingen van derden, die het werk van het waterschap frustreren, zijn het vernielen van een vistrap, het in het water gooien van op de kant gedeponeerd maaisel, al dan niet vanaf gronden in eigendom van derden en het (weer) ‘verharden’ van de oever.

Hoofdstuk 5 Toezicht en handhaving

Artikel 5.1 Schouw

De schouwvoering als bedoeld in deze bepaling betreft met name de schouw op het onderhoud aan waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen. Schouwvoering betreft de uitoefening van toezicht op naleving van met name de onderhoudsbepalingen in de Keur. Daarnaast wordt bij de schouw gelet op eventuele overtreding van verbodsbepalingen. Het aantal malen dat per jaar de schouw wordt gevoerd, is in een beleidsregel van Waterschap Zuiderzeeland nader ingevuld. Het waterschap heeft de mogelijkheid dat, bijvoorbeeld in jaren waarin wateren snel dichtgroeien, het college kan besluiten een extra schouw te voeren.

De schouwvoering als bedoeld in deze bepaling betreft met name de schouw op het onderhoud aan waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen. Schouwvoering betreft de uitoefening van toezicht op naleving van met name de onderhoudsbepalingen in de Keur. Daarnaast wordt bij de schouw gelet op eventuele overtreding van verbodsbepalingen. Het aantal malen dat per jaar de schouw wordt gevoerd, is in een beleidsregel van Waterschap Zuiderzeeland nader ingevuld. Het waterschap heeft de mogelijkheid dat, bijvoorbeeld in jaren waarin wateren snel dichtgroeien, het college kan besluiten een extra schouw te voeren.

Artikel 5.2 Aanwijzing toezichthouders

Aanwijzing van toezichthoudende ambtenaren geschiedt door het college (art. 5.11 Algemene wet bestuursrecht). Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht bevat bepalingen omtrent de bevoegdheden van toezichthoudende ambtenaren.

Aanwijzing van toezichthoudende ambtenaren geschiedt door het college (art. 5.11 Algemene wet bestuursrecht). Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht bevat bepalingen omtrent de bevoegdheden van toezichthoudende ambtenaren.

Artikel 5.3 Strafbepalingen

In artikel 81 Waterschapswet is bepaald welke maximum straf op overtreding van de Keur kan worden gesteld. In deze Keur is deze maximum straf opgenomen (drie maanden hechtenis of een geldboete van de tweede categorie als genoemd in artikel 23, Wetboek van strafrecht).

De opsporingsambtenaar kan de overtreder van een Keurvoorschrift een schikkingsvoorstel doen om strafvervolging te voorkomen (artikel 85, derde lid, Waterschapswet).

Deze strafbepalingen staan los van het bestuursrechtelijk instrumentarium – bestuursdwang en last onder dwangsom - waarover het college ingeval van overtreding kan beschikken.

In artikel 81 Waterschapswet is bepaald welke maximum straf op overtreding van de Keur kan worden gesteld. In deze Keur is deze maximum straf opgenomen (drie maanden hechtenis of een geldboete van de tweede categorie als genoemd in artikel 23, Wetboek van strafrecht).

De opsporingsambtenaar kan de overtreder van een Keurvoorschrift een schikkingsvoorstel doen om strafvervolging te voorkomen (artikel 85, derde lid, Waterschapswet).

Deze strafbepalingen staan los van het bestuursrechtelijk instrumentarium – bestuursdwang en last onder dwangsom - waarover het college ingeval van overtreding kan beschikken.

Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6.1 Vergunningen

Het eerste lid van dit artikel beoogt werken, die vóór inwerkingtreding van de Keur met vergunning of ontheffing zijn aangebracht en ook ingevolge de geldende Keur vergunningplichtig zijn, de status te geven van werken die met een vergunning ingevolge de Keur zijn aangebracht.

Ingevolge het tweede lid worden werken, die vóór inwerkingtreding van de Keur zonder vergunning of ontheffing legaal konden worden aangelegd en ingevolge de geldende Keur vergunningplichtig zijn, aangemerkt als met vergunning ingevolge de geldende Keur aangebracht.

Het eerste lid van dit artikel beoogt werken, die vóór inwerkingtreding van de Keur met vergunning of ontheffing zijn aangebracht en ook ingevolge de geldende Keur vergunningplichtig zijn, de status te geven van werken die met een vergunning ingevolge de Keur zijn aangebracht.

Ingevolge het tweede lid worden werken, die vóór inwerkingtreding van de Keur zonder vergunning of ontheffing legaal konden worden aangelegd en ingevolge de geldende Keur vergunningplichtig zijn, aangemerkt als met vergunning ingevolge de geldende Keur aangebracht.

Artikel 6.2 Overgangsrecht voor onttrekkingen uit het derde watervoerende pakket

Voortkomend uit een instructiebepaling ter bescherming van de drinkwatervoorziening zoals vastgelegd in de provinciale VFL blijven vergunningen voor onttrekkingen van grondwater, die op het moment van inwerkingtreding van deze Keur vallen onder het verbod als bedoeld in artikel 4.2, lid 2, van kracht tot het moment dat de onttrekking wordt beëindigd of tot 1 januari 2025.

Voortkomend uit een instructiebepaling ter bescherming van de drinkwatervoorziening zoals vastgelegd in de provinciale VFL blijven vergunningen voor onttrekkingen van grondwater, die op het moment van inwerkingtreding van deze Keur vallen onder het verbod als bedoeld in artikel 4.2, lid 2, van kracht tot het moment dat de onttrekking wordt beëindigd of tot 1 januari 2025.

Artikel 6.3 Keurkaart

In het geval dat leggers ontbreken voor waterstaatswerken die door de provincie in haar VFL niet zijn vrijgesteld van de leggerplicht van artikel 5.1 Waterwet, kan het waterschap de ligging van die werken aangeven op een kaart behorend bij de Keur. Die kaart geldt niet als een legger. Dat zou in strijd zijn met het bepaalde in artikel 5.1 Waterwet. De provincie geeft in de VFL aan vóór welke datum het waterschap de niet van de leggerplicht vrijgestelde waterstaatswerken op de legger heeft geplaatst overeenkomstig de vereisten van artikel 5.1 Waterwet. Daarnaast gelden de wettelijke overgangstermijnen zoals genoemd in de Invoeringswet Waterwet (artikel 2.14).

In het geval dat leggers ontbreken voor waterstaatswerken die door de provincie in haar VFL niet zijn vrijgesteld van de leggerplicht van artikel 5.1 Waterwet, kan het waterschap de ligging van die werken aangeven op een kaart behorend bij de Keur. Die kaart geldt niet als een legger. Dat zou in strijd zijn met het bepaalde in artikel 5.1 Waterwet. De provincie geeft in de VFL aan vóór welke datum het waterschap de niet van de leggerplicht vrijgestelde waterstaatswerken op de legger heeft geplaatst overeenkomstig de vereisten van artikel 5.1 Waterwet. Daarnaast gelden de wettelijke overgangstermijnen zoals genoemd in de Invoeringswet Waterwet (artikel 2.14).

Keurkaart en stedelijke watergangen (vervallen per 10 juli 2013)

Gedurende de wettelijke overgangstermijn tot 22 december 2012 wordt als begrenzingenprofiel van watergangen in stedelijk gebied aangehouden de ruimte van insteek tot insteek van een watergang. Niet in alle situaties is de insteek van een oppervlaktewaterlichaam duidelijk vast te stellen. Hierbij kan gedacht worden aan locaties waar een natuurlijke oever is aangelegd. Voor deze situaties wordt de grens van een oppervlaktewaterlichaam bepaald door de waterlijn die behoort bij het streefpeil dat is vastgelegd in het peilbesluit van het betreffende oppervlaktewater, plus 5 meter uit deze waterlijn.

Als begrenzing van het stedelijk gebied worden vooralsnog de grenzen van de bebouwde kom gehanteerd. De grenzen van de bebouwde kom of kommen van een gemeente worden vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad (art. 20a van de Wegenverkeerswet). In overleg met betrokkenen (onder andere gemeenten) zullen - gerelateerd aan de in artikel 4.3, lid 1 beschreven handelingen - de grenzen van de beschermingszone(s) van de verschillende watergangen in het stedelijk gebied nader dienen te worden bepaald, vast te leggen in de legger.

Gedurende de wettelijke overgangstermijn tot 22 december 2012 wordt als begrenzingenprofiel van watergangen in stedelijk gebied aangehouden de ruimte van insteek tot insteek van een watergang. Niet in alle situaties is de insteek van een oppervlaktewaterlichaam duidelijk vast te stellen. Hierbij kan gedacht worden aan locaties waar een natuurlijke oever is aangelegd. Voor deze situaties wordt de grens van een oppervlaktewaterlichaam bepaald door de waterlijn die behoort bij het streefpeil dat is vastgelegd in het peilbesluit van het betreffende oppervlaktewater, plus 5 meter uit deze waterlijn.

Als begrenzing van het stedelijk gebied worden vooralsnog de grenzen van de bebouwde kom gehanteerd. De grenzen van de bebouwde kom of kommen van een gemeente worden vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad (art. 20a van de Wegenverkeerswet). In overleg met betrokkenen (onder andere gemeenten) zullen - gerelateerd aan de in artikel 4.3, lid 1 beschreven handelingen - de grenzen van de beschermingszone(s) van de verschillende watergangen in het stedelijk gebied nader dienen te worden bepaald, vast te leggen in de legger.

Keurkaart en beschermde buitendijkse gebieden

In de VFL zijn door de provincie ‘regionale keringen’, beschermde buitendijks gebieden, benoemd.

Hiervoor geldt dat het waterschap uiterlijk op 1 januari 2015 deze gebieden in een legger heeft vastgelegd. Daarmee vallen deze beschermde buitendijkse gebieden onder het regiem van de Keur van het waterschap en zijn handelingen aan deze waterkeringen vergunningplichtig. Welke handelingen - gericht op de veiligheid - dit zijn, is als handelingen vastgelegd in artikel 4.3, lid 1, deel Beschermd buitendijks gebied.

In de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland (2012) zijn, door de provincie, regionale waterwaterkeringen aangewezen. In overleg met de provincie is besloten tien van de buitendijkse regionale waterwaterkeringen met voorrang in de legger vast te leggen. Voor de overige, door de provincie aangewezen, buitendijkse regionale waterkeringen gelden de verboden voor beschermd buitendijks gebied (voor zover deze gebieden nog niet zijn opgenomen in de legger) (artikel 4.3, lid 1) voor het gehele buitendijkse gebied.

Naast het bovenstaande is het regiem van toepassing hetgeen in de Keur is vermeld onder onderhoud aan waterstaatswerken en beschermd buitendijks gebied, artikel 3.4 tot en met artikel 3.9.

In de VFL zijn door de provincie ‘regionale keringen’, beschermde buitendijks gebieden, benoemd.

Hiervoor geldt dat het waterschap uiterlijk op 1 januari 2015 deze gebieden in een legger heeft vastgelegd. Daarmee vallen deze beschermde buitendijkse gebieden onder het regiem van de Keur van het waterschap en zijn handelingen aan deze waterkeringen vergunningplichtig. Welke handelingen - gericht op de veiligheid - dit zijn, is als handelingen vastgelegd in artikel 4.3, lid 1, deel Beschermd buitendijks gebied.

In de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland (2012) zijn, door de provincie, regionale waterwaterkeringen aangewezen. In overleg met de provincie is besloten tien van de buitendijkse regionale waterwaterkeringen met voorrang in de legger vast te leggen. Voor de overige, door de provincie aangewezen, buitendijkse regionale waterkeringen gelden de verboden voor beschermd buitendijks gebied (voor zover deze gebieden nog niet zijn opgenomen in de legger) (artikel 4.3, lid 1) voor het gehele buitendijkse gebied.

Naast het bovenstaande is het regiem van toepassing hetgeen in de Keur is vermeld onder onderhoud aan waterstaatswerken en beschermd buitendijks gebied, artikel 3.4 tot en met artikel 3.9.

Artikel 6.4 Onderhoud aan waterstaatswerken

Het bepaalde in dit artikel beoogt te bewerkstelligen dat bij het nog ontbreken van een legger en een Keurkaart het onderhoud aan waterstaatswerken wordt voortgezet door degenen die vóór inwerkingtreding van de Keur het onderhoud feitelijk verrichtten.

Het bepaalde in dit artikel beoogt te bewerkstelligen dat bij het nog ontbreken van een legger en een Keurkaart het onderhoud aan waterstaatswerken wordt voortgezet door degenen die vóór inwerkingtreding van de Keur het onderhoud feitelijk verrichtten.

Algemeen

Wetgeving en beleid

Deze Keur is gebaseerd op de Waterschapswet, de Waterwet en het Waterbesluit en is afgestemd op de provinciale Verordening voor de fysieke leefomgeving (VFL). In 2009 is de Keur geactualiseerd vanwege de totstandkoming van de Waterwet, en de daarmee verschoven bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer en door uitbreiding van het juridisch instrumentarium. Waterschap Zuiderzeeland heeft daarnaast in belangrijke mate te maken met de provincie Flevoland als bevoegd gezag voor het vaststellen van regionale waterplannen en andere relevante omgevingsplannen, waarin zij de meer strategische aspecten van het waterbeheer opneemt. Zij verwacht dat het waterschap dat beheer adequaat uitvoert, mede om provinciale doelstellingen te verwezenlijken. De provincie biedt het waterschap daartoe nadere regels omtrent het regionale waterbeheer in haar VFL.

Bij het opstellen van de voorliggende Keur is dan ook niet alleen uitgegaan van de Waterwet en het Waterbesluit, maar ook van de VFL. De Waterschapswet (artikel 78) verleent de waterschappen de bevoegdheid om verordeningen vast te stellen. De Waterwet gaat verder uit van nadere regels van waterschappen bij verordening (Keur). In het kader van de nieuwe regelgeving is het waterschap de regionale waterbeheerder voor het stellen van gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot de bij het waterschap in beheer zijnde watersystemen, indien en voor zover het waterschap door de Waterwet met de zorg voor onderdelen van dat watersysteem is belast. De Keur ziet toe op de uitoefening van het regionale waterbeheer door Waterschap Zuiderzeeland. In deze Keur wordt ervan uitgegaan dat in provinciale verordeningen geen gebods- en verbodsbepalingen voorkomen betreffende de waterstaatswerken in beheer bij het waterschap die afwijken van bepalingen in de Keur.

Herziening Keur 2009

De Keur 2009 is op 24 december 2009 in werking getreden. Met de Keur 2009 is een jaar ervaring opgedaan, op grond waarvan een herziening nodig bleek. In de nota Partiële wijziging Keur 2009 zijn de voorstellen opgenomen voor aanpassing van de Keur 2009. In de Keur 2011 zijn deze aanpassingen opgenomen.

De waterkwaliteitszorg is in deze Keur geen onderwerp van regeling waar het betreft de regulering van lozingen van schadelijke of verontreinigende stoffen op een oppervlaktewaterlichaam met het oog op de bescherming van de fysisch/chemische waterkwaliteit. De op 1 oktober 2010 in werking getreden Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Waterwet regelen dit nagenoeg uitputtend en laten derhalve weinig ruimte voor aanvullende regeling op decentraal niveau. Wel zijn in deze Keur bepalingen ter bescherming van de ecologische waterkwaliteit opgenomen, indien en voor zover andere wetgeving daarin niet voorziet. Zo is een bepaling over visbeheer opgenomen. Doel daarvan is om de ecologische kwaliteit van de betreffende (vis)wateren veilig te stellen dan wel te verbeteren.

Verder zijn in deze Keur bepalingen opgenomen over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in grondwaterlichamen. Het waterschap is sedert de inwerkingtreding van de Waterwet (22 december 2009) bevoegd delen van deze taak uit te oefenen. Het gaat om de onttrekkingen van grondwater behoudens die ten behoeve van industriële toepassingen, indien de onttrokken hoeveelheid water meer dan 150.000 m³ per jaar bedraagt en indien het gaat om onttrekkingen voor de openbare drinkwatervoorziening of een bodemenergiesysteem. De regulering van die onttrekkingen blijft een bevoegdheid van de provincie.

In deze Keur komen geen keurafstanden en maten voor. Uitgangspunt is dat de waterstaatswerken en de beschermingszones qua omvang zijn aangegeven in de legger, dan wel in ieder geval wat betreft de ligging, op kaarten in bijlage 5 van de Keur. Indien deze legger niet beschikbaar is, voorziet artikel 6.3 daarin.

Uitbreiding Keur 2011

Stedelijk water

Het passieve beheer was, ook in stedelijk gebied, altijd al een taak van het waterschap. Met de overdracht van het actief beheer van de openbare wateren van de gemeenten aan het waterschap, is het waterschap meer aanwezig in het stedelijk gebied en daarmee werd duidelijk dat de Keur 2011 en beleidsregels primair georiënteerd waren op waterstaatswerken in het landelijk gebied en minder goed toepasbaar op het stedelijk gebied. Daarom is een uitbreiding op de Keur 2011 gemaakt, die op 10 juli 2013 in werking treedt. De Keur 2011 is niet herzien, alleen uitgebreid, herziening gebeurt op een later moment.

De voorschriften in de Keur zijn van toepassing op de keurzones die in de legger zijn opgenomen, waarbij er voor landelijk gebied naast de kernzone een beschermingszone is opgenomen, waarbinnen verboden gelden. In het stedelijk gebied zijn die voorschriften en zone-indeling minder/niet toepasbaar of handhaafbaar, gezien het meervoudige gebruik en de beleving van het water, de taluds en het maaiveld en de verschillende onderhoudsplichtigen van de natte bak, de oeverconstructies en de taluds.

Landelijke ontwikkelingen

Vanuit de Unie van Waterschappen wordt landelijk aangestuurd op deregulering en efficiency en hoofdstuk 6 van de Waterwet heeft als uitgangspunt opgenomen ‘streven naar meer algemene regels’. Vanaf begin 2011 is vanuit de Unie gewerkt aan een actualisatie van modelregelgeving, wat heeft geleid tot een kwartet, bestaande uit een modelkeur, een set model algemene regels, een set model beleidsregels en een modellegger. De uitbreiding van de Keur met stedelijk water is in lijn met (de filosofie van) de nieuwe modelkeur vanuit de Unie. Daarnaast zijn de sets model algemene regels en model beleidsregels de leidraad geweest voor het instellen van twee algemene regels en één beleidsregel. Tenslotte is de legger stedelijk water in lijn met deze voorstellen opgesteld.

Uitgangspunten voorstel uitbreiding Keur

Het voorstel voor uitbreiding van de Keur is ontwikkeld aan de hand van een aantal richtinggevende uitgangspunten:

  • -de strategie om het stedelijk watersysteem te waarborgen door los te laten waar mogelijk en goed te regelen waar nodig;

  • -de ambitie om alleen (Keur)voorschriften op te nemen die nodig zijn ter bescherming van het watersysteem, uitlegbaar zijn en waar actief toezicht op kan worden gehouden en die handhaafbaar zijn;

  • -het nastreven van uniformiteit voor het stedelijk water in alle gemeenten;

  • -de houding dat in eerste instantie ‘zachte instrumenten’, zoals voorlichting en communicatie worden ingezet om het doel – bescherming van het watersysteem – te bereiken en pas in tweede instantie ‘harde (regulerende) instrumenten’ worden ingezet. Met deze uitbreiding van de Keur voor stedelijk water wordt wel gezorgd dat er een juridische grond is om ‘harde instrumenten’ in te zetten;

  • -het beheer en onderhoud door het waterschap wordt zo efficiënt mogelijk uitgevoerd;

  • -het inzetten van instrumenten door het waterschap gebeurt risico gestuurd.

Risicogestuurde aanpak

Het waterschap reguleert gericht op het vermijden of verminderen van risicosituaties voor het waterschap:

  • -enerzijds risico’s voor het watersysteem (o.a. afname van berging, optreden van versnippering in het systeem, belemmering in de wateraan- of -afvoer, afname van de ecologische kwaliteit) en

  • -anderzijds risico’s die effect op hebben op het efficiënt uitvoeren van het beheer en onderhoud

  • -belemmering op de bereikbaarheid of uitvoerbaarheid van onderhoud, dan wel afname van de levensduur van de constructies (oeverconstructies, talud).

Wijziging Keur 2011

Beleidsregel Compensatie toename verharding en versnelde afvoer

Verharding leidt tot een versnelde afvoer van water naar het watersysteem. Door ingrepen in een natuurgebied, kan er ook sprake zijn van een snellere afvoer uit het gebied. De snellere afvoer kan problemen geven in het peilgebied of het benedenstroomse peilgebied. Er kunnen sneller en grotere peilstijgingen optreden waardoor wateroverlast kan ontstaan. De nadelige gevolgen van een plan moeten door de initiatiefnemer worden gecompenseerd.

In de Keur is voor de aanleg van extra verharding daarom een nieuw artikel opgenomen dat compensatie vraagt voor deze versnelde afvoer. In de beleidsregel Compensatie toename verharding en versnelde afvoer is deze compensatie verder vorm gegeven. Op dit onderdeel is de tekst in hoofdstuk 4 gewijzigd en is het keurartikel over Toename verharding ingevoegd.

De opbouw van de Keur

De opbouw van de Keur is als volgt:

  • -hoofdstuk 1: begripsomschrijvingen en hoofdelijke aansprakelijkheid;

  • -hoofdstuk 2: ecologische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen;

  • -hoofdstuk 3: beheer van waterstaatswerken met gebodsbepalingen en onderhoudsverplichtingen;

  • -hoofdstuk 4: handelingen in het watersysteem met vergunning en algemene regels voor het gebruik van waterstaatswerken, het aan- en afvoeren van water, het lozen en onttrekken van water met betrekking tot oppervlaktewaterlichamen en tot grondwater en het infiltreren. Ook staan hier algehele verboden, meldplichten, meet- en registratieplichten en vrijstellingen. Het hoofdstuk eindigt met een zorgplichtartikel;

  • -hoofdstuk 5: toezicht, handhaving, schouw en strafbepalingen;

  • -hoofdstuk 6: overgangs- en slotbepalingen.

In de Keur zijn definitiebepalingen, waarin waterstaatswerken en de begrenzingen daarvan worden omschreven, zoveel mogelijk vermeden door te werken met leggers en kaarten, waarop de waterstaatswerken qua ligging, vorm, afmeting en constructie zijn aangegeven. Het college heeft de bevoegdheid regels te stellen (artikel 4.4), dan wel kaarten bij de Keur te wijzigen, met als gevolg dat Keurbepalingen een ruimere strekking krijgen, dan wel juist geen toepassing vinden. In de Keur is de mogelijkheid geformuleerd tot het stellen van algehele verboden, in die zin dat waar een absoluut verbod geldt, er geen mogelijkheid is een vergunning te verlenen (artikel 4.1 en 4.2 van de Keur). Aan de houder van een vergunning kan de verplichting worden opgelegd financiële zekerheid te stellen voor de bekostiging van de verwijdering van het op grond van de vergunning aangebrachte werk na de beëindiging van het gebruik daarvan. Voorts bestaat de mogelijkheid een voorschrift aan de vergunning te verbinden op grond waarvan de houder van een vergunning een financiële zekerheid stelt met het oog op de bescherming van het belang of de belangen waarom het vereiste van vergunning is gesteld. Bepalingen die dat mogelijk maken, zijn niet in de Keur zelf opgenomen, omdat artikel 6.20 van de Waterwet daarin voorziet. Hetzelfde geldt voor het verzoek om schadevergoeding door een derde. Dit staat in artikel 7.14 van de Waterwet.

Indieningsvereisten

Bij het indienen van een melding of aanvraag om een watervergunning dienen gegevens te worden verstrekt. De gegevens die dienen te worden verstrekt, zijn vastgelegd in paragraaf 6 van de Waterregeling.

Beleid en beleidsregels voor toepassing van de Keur

De bepalingen in de Keur worden toegepast met inachtneming van het geldende beleid. Het in het waterbeheerplan van het waterschap verwoorde beleid is richtinggevend bij de uitvoering van de Keur door het waterschap. In concreto betekent dit dat als een oppervlaktewaterlichaam (b.v. een tocht) ingevolge het waterbeheerplan een ecologische functie heeft, een vergunningaanvraag - die bij inwilliging daarvan tot gevolg heeft dat die functie verdwijnt dan wel wordt ondermijnd - geweigerd kan worden, omdat de waterstaatkundige functie van die tocht zich verzet tegen de inwilliging van de aanvraag.

Voor de toepassing van de Keur kan het college beleidsregels vaststellen, die richtinggevend zijn voor op grond van de Keur te nemen besluiten en waarnaar ter motivering van de besluiten kan worden verwezen en waarvan slechts gemotiveerd kan worden afgeweken (Titel 4.3 Awb).

Waterschap Zuiderzeeland heeft als beleidsregel vastgesteld:

  • -bouwen nabij primaire keringen;

  • -maaischouw, dempen sloten en herprofileren sloten;

  • -windmolens, beplantingen en kabels en leidingen primaire waterkeringen;

  • -buitendijkse regionale waterkeringen: algemeen, bebouwing, kabels en leidingen en buitengewoon onderhoud;

  • -wateraanvoer;

  • -drijvende woningen/woonboten;

  • -compensatie toename verharding en versnelde afvoer.

Keur en legger

Voor het merendeel van de bij Waterschap Zuiderzeeland in beheer zijnde waterstaatswerken geldt dat de begrenzingen van deze werken ingevolge wettelijke regeling zijn vastgelegd in een legger. Artikel 5.1 van de Waterwet vereist van het waterschap dat zij voor haar waterstaatswerken de legger op orde heeft. Het aangeven van de begrenzingen van waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen, waarop de gebods- en verbodsbepalingen van de Keur van toepassing zijn, heeft plaats door verwijzing naar de legger, waarin die begrenzingen zijn vastgelegd.

Conform de Waterwet artikel 5.1 dient het waterschap een legger vast te stellen. Voor bepaalde waterstaatswerken gelden voor het vaststellen van de legger overgangstermijnen. Onderstaand is weergegeven wanneer voor welk deel de legger vastgesteld dient te zijn:

  • -primaire waterkeringen 22 december 2009 op basis van de Waterwet (artikel 5.1)

  • -regionale waterkeringen per 1 januari 2015 op basis van de Verordening Fysieke Leefomgeving van de provincie (artikel 5.21)

  • -overige waterstaatswerken (o.a. watergangen) per 22 december 2012 op basis van de Invoeringswet Waterwet (artikel 2.14).

Uit de legger kan - naast de vermelding van de onderhoudsplichtigen – worden opgemaakt tot hoever waterstaatswerken en beschermingszones zich uitstrekken, ofwel waar het gebods- en verbodsregime van de Keur van toepassing is. De legger bepaalt met de daarin opgenomen maten de reikwijdte van de verbodsbepalingen en onderhoudsverplichtingen van de Keur (zogenaamde gelede normstelling). Wijziging van de legger betekent ook een wijziging in de toepassing van de Keur.

Voor belanghebbenden zijn in de legger ligging, vorm, afmeting en constructie en de consequenties daarvan in relatie tot de Keurbepalingen vastgelegd.

Voor de vaststelling of wijziging van de Keur zijn in de artikelen 79 en 80 Waterschapswet een aantal specifieke procedurevoorschriften gesteld, die op de vaststelling van de legger op overeenkomstige wijze worden toegepast, zodat de toepassing van de legger ook uit oogpunt van rechtsbescherming is gelegitimeerd. Voor het waterschap als beheerder heeft het onderhavige systeem het voordeel dat het op duidelijke wijze voor zijn beheersobjecten gegradeerde beschermingsregimes van verschillende zwaarte in de legger kan vaststellen.

Artikel 5.1 voorziet in een vrijstelling, als het gaat om tertiaire onderdelen van het watersysteem (greppels bijvoorbeeld) of meanderende wateren. Voor waterstaatswerken, waarvoor het vaststellen van een legger niet is voorgeschreven of waarvoor nog geen legger is vastgesteld, voorziet de Keur in het overgangsrecht (artikel 6.3) in het aangeven van ligging en indien mogelijk afmetingen van de betrokken werken op een bij de Keur behorende kaart. De provinciale VFL geeft aan voor welke delen van oppervlaktewaterlichamen die vrijstelling van kracht is.

De leggerplicht van artikel 5.1 is gecombineerd met de bestaande leggerplicht voor onderhoud, zoals vereist op grond van artikel 78 Waterschapswet. De Waterwet staat die integratie toe.

De leggerplicht van artikel 78 Waterschapswet betreft de zogenaamde onderhoudslegger, dat wil zeggen een register van onderhoudsplichtigen of onderhoudsverplichtingen. De onderhoudslegger registreert voor welke onderdelen van het watersysteem onderhoudsverplichtingen van kracht zijn, dat wil zeggen voor welke zakelijk gerechtigde (met private rechten op onroerende zaken die grenzen aan die onderdelen) deze verplichtingen gelden. Deze verplichtingen tot betaling in natura maken van oudsher onderdeel uit van het waterschapsbestel.

Het systeem van watervergunningen vloeit voort uit de Waterwet. Deze wet biedt de mogelijkheid voor de waterbeheerder bij verordening nadere regels te stellen. Indien en voor zover de Keur van het waterschap regulering bij beschikking (vergunning) introduceert, is ook sprake van een watervergunning. In geval van watervergunningen voor verschillende samenhangende handelingen (behorend bij hetzelfde initiatief) vindt samenloop van vergunningen plaats en wordt één watervergunning afgegeven. De Waterwet voorziet bij samenloop in het gezag dat bevoegd is tot vergunningverlening, zie hiertoe artikel 6.17 van de Waterwet.

Van de Keur gaat een conserverende werking uit, indien daarin het toekomstig tracé van een waterstaatswerk wordt beschermd; bijvoorbeeld de hoogte van dijken gerelateerd aan toekomstige klimaatscenario’s. Het waterschap heeft dan de bevoegdheid om in het belang van de waterstaatszorg in de legger een profiel van vrije ruimte op te nemen voor toekomstige verbeteringen van de waterkering. In deze Keur zijn daartoe de beschermingszones van de waterkeringen nader gespecificeerd in zones: kernzones, binnenbeschermingszones, tussenbeschermingszones en buitenbeschermingszones. Om de belangen hiervoor af te wegen, is een beleidsregel Bouwen nabij primaire keringen door het college vastgesteld.

De conserverende werking kan worden opgeheven na belangenafweging in het concrete geval van een aanvraag om watervergunning door betreffende bedrijven of instanties.

Artikelgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze Keur is er voor gekozen om in de lijst met begripsomschrijvingen de meest essentiële begrippen voor het waterschap en voor de in het beheergebied gevestigde burgers en bedrijven een plaats te geven. Daarmee wordt beoogd van de Keur van Waterschap Zuiderzeeland een zelfstandig leesbaar document te maken, zij het dat de lijst niet uitputtend is. Voor het in alle opzichten goed kunnen doorzien wat de waterbeheerwetgeving voor alle partijen betekent, ontkomt men er niet aan ook de Waterwet zelf en haar Memorie van Toelichting (MvT), de Invoeringswet Waterwet en haar MvT, het Waterbesluit en de provinciale VFL en aanpalende wet- en regelgeving er op na te slaan.

Onderstaand worden bepaalde begripsomschrijvingen nader toegelicht; de overige zoals geformuleerd in de Keur spreken voor zich:

  • a.bergingsgebied: dit begrip is overgenomen uit de Waterwet, waarbij de relatie met de Wet ruimtelijke ordening is gelegd.

  • c.beschermingszone: dit begrip is deels overgenomen uit de Waterwet, met de toevoeging dat die zone in de legger is vermeld en dat het betreffende waterstaatswerk en de betreffende beschermingszone wordt beschermd door voorschriften krachtens deze Keur. In deze omschrijving wordt de relatie gelegd tussen de legger met de ligging, vorm, afmetingen en constructie van dat waterstaatswerk en de Keur met haar instrumentarium om die waterstaatswerken daadwerkelijk te beschermen tegen ingrepen van derden.

    Bij waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen maakt de kernzone deel uit van het waterstaatswerk. De beschermingszones grenzen aan het waterstaatswerk en dus ook aan de kernzone. Ten aanzien van het begrip beschermingszone maakt Waterschap Zuiderzeeland bij waterkeringen onderscheid in binnenbeschermingszones, tussenbeschermingszones en buitenbeschermingszones. Bij oppervlaktewaterlichamen wordt onderscheid gemaakt in binnenbeschermingszones en buitenbeschermingszones. Ook deze onderscheidene zones zijn als begrip omschreven.

  • k.grondwater: de omschrijving van dit begrip is uit de Waterwet overgenomen, met de toevoeging dat het in deze Keur om een onderdeel van het grondwater gaat. Het gaat om dat grondwater, voor zover het waterschap door de Waterwet belast is met het beheer van dat onderdeel van het grondwater. De Waterwet gaat uit van het toekennen aan waterschappen van het passieve, kwantitatieve beheer van grondwater, voor zover het betreft de regulering van het onttrekken van water aan grondwater voor industriële toepassingen met een hoeveelheid van niet meer dan 150.000 m³ per jaar, dan wel voor zover het niet gaat om onttrekkingen voor de openbare drinkwatervoorziening of voor bodemenergiesystemen.

  • n.infiltreren van water: dit is geheel overgenomen uit de Wet.

  • t.legger: zoals bedoeld in artikel 5.1 van de Wet of in artikel 78 tweede lid van de Waterschapswet.

    Het begrip legger is voor de waterbeheerder van groot belang. Zeker nu artikel 5.1 van de Wet verplicht stelt dat de beheerder zijn waterstaatswerken vastlegt in de Waterwetlegger. Daarnaast hanteren de waterschappen al sinds lange tijd de Waterschapswetlegger, als bedoeld in artikel 78, tweede lid van de Waterschapswet. Daarin nemen zij de lijst van onderhoudsplichtigen voor waterstaatswerken op. Het onderhoud van bepaalde waterstaatswerken door de aanliggende zakelijk gerechtigde komt nog veelvuldig in het regionale waterbeheer voor, zo ook in het beheergebied van Waterschap Zuiderzeeland. Er is geen formeel beletsel om deze twee verschillende leggers te integreren tot één waterschapslegger, reden waarom Waterschap Zuiderzeeland de twee leggers heeft geïntegreerd.

    De mogelijkheid van vrijstelling van de leggerplicht ex Waterwet is vervat in de VFL.

  • z.onttrekken: dit begrip is deels overgenomen uit de Waterwet en gaat in op zowel het onttrekken van grondwater alsook op het onttrekken van water aan het oppervlaktewaterlichaam. In artikel 1 derde lid van de Grondwaterwet was opgenomen dat ontwaterings- en afwateringsactiviteiten zijn uitgezonderd van het onttrekkingsbegrip. Dat geldt ook voor het hier opgenomen begrip ‘onttrekken van grondwater’. De betreffende artikelen 4.7 tot en met 4.10 van de Keur zien dus niet toe op ont- en afwateren. In hoofdstuk 4 van deze Keur is een uitgekristalliseerd instrumentarium opgenomen voor de regulering van onttrekkingen aan oppervlaktewaterlichamen en voor het onttrekken van grondwater in combinatie met infiltraties.

  • aa.oppervlaktewaterlichaam: dit begrip is overgenomen uit de Waterwet. Het betreft oppervlaktewater met de daarin aanwezige stoffen, de waterbodem, de oevers (dat kunnen ook de drogere oevergebieden zijn, voor zover die uitdrukkelijk krachtens de Waterwet zijn aangewezen) en flora en fauna. Die drogere oevergebieden zijn via de Invoeringswet Waterwet toegevoegd aan dit begrip. Dat is nodig vanwege het opnemen van de regeling voor de waterbodemsanering in de Waterwet (afkomstig uit de Wet bodembescherming) en het onderscheid daarbij tussen de sanering van de landbodem en de waterbodem. Het begrip oppervlaktewaterlichaam gaat verder dan de op grond van de Kaderrichtlijn Water door de waterbeheerders als oppervlaktewaterlichamen bestempelde wateren. Deze ruime omschrijving gaat ook verder dan de omschrijving van het begrip ‘oppervlaktewater’, zoals dat door de jurisprudentie in de jaren ’80 en ’90 is gevormd.

    Het gaat hierbij om oppervlaktewater, zoals kavelsloten, wegsloten, erfsloten, dijksloten, tochten, vaarten en plassen. Daarnaast kan men niet om het begrip ‘water’ heen, omdat daarmee wordt bedoeld de substantie in de formule H2O. Dat begrip komt voor in hoofdstuk 4, waarin het aanvoeren van water of het onttrekken van water aan het grondwater is gereguleerd.

    Het begrip ‘oppervlaktewaterlichaam’ komt in de plaats van de in het verleden veel gehanteerde begrippen ‘watergangen of waterlopen’. Het begrip is opgenomen, omdat de regionale waterbeheerder zijn beheertaken uitvoert in en om oppervlaktewater. Het begrip oppervlaktewaterlichaam is onderdeel van het meer omvattende begrip waterstaatswerk, welk begrip op zijn beurt weer deel uitmaakt van het brede begrip watersysteem. Watersysteem is het meest omvattende van alle in de Waterwet en hier gebruikte begrippen. Het is hét object van beheer in de Waterwet. Voor de waterbeheerder en voor derden is het essentieel dat een ieder weet waarover het gaat en vooral wat de reikwijdte is van ge- en verbodsbepalingen in relatie tot bepaalde beheerobjecten. De begrippen moeten onderscheiden worden, omdat het beheer gericht kan zijn op onderdelen van het watersysteem. Scheiden is niet mogelijk, want het voert het waterbeheer integraal uit. Uitoefening van de beheertaak waterkeringen mag in principe niet ten koste gaan van bijvoorbeeld het aquatische ecosysteem van oppervlaktewateren in de nabijheid.

  • mm.waterkering: deze begripsomschrijving komt in de Waterwet niet voor. De omschrijving is nodig om aan te geven wanneer het waterschap een object als waterkering aanduidt. Hij beheert niet alleen de primaire, maar ook de regionale waterkeringen. Het begrip dekt beide soorten kering.

  • nn.(regionaal) watersysteem: dit begrip is overgenomen uit de Waterwet, met de opmerking dat de zinsnede ‘en grondwaterlichamen’ aanvullend op de begripsomschrijving is gezet, omdat die geen waterkeringen en ondersteunende kunstwerken behoeven.

  • pp.watervergunning: het gaat om de vergunning die de Waterwet introduceert voor bepaalde handelingen in het watersysteem en die de Keur voor het beheergebied van het waterschap concretiseert. We spreken dus niet langer van een keurontheffing of -vergunning, maar van een watervergunning.

  • qq.werken: dit begrip komt niet voor in de Waterwet. Het is nodig omdat het realiseren van dergelijke werken in watersystemen afbreuk kan doen aan de functies die aan die watersystemen of onderdelen daarvan zijn toegekend. De regionale waterbeheerder kan daartoe zijn Keurinstrumentarium inzetten om dergelijke ingrepen van derden te voorkómen door de handeling te verbieden, dan wel de realisatie van voorschriften te voorzien via een watervergunning. Als de aspirant-bouwer van het werk bekend is met de algemene regels van het waterschap, kan hij, afhankelijk van de aard van zijn constructie en de locatie, ook volstaan met het doen van een melding aan het waterschap.

  • rr.Wet: dit is de Waterwet, waarop het Keurinstrumentarium inhoudelijk is gestoeld, naast de provinciale Verordening voor de fysieke leefomgeving (VFL).

Artikel 1.2 Aansprakelijkheid

Eigenaren en overige zakelijk gerechtigden van de grond zijn aansprakelijk voor de nakoming van verplichtingen, die ingevolge de Keur op de zakelijk gerechtigde van de grond rusten.

Hoofdstuk 2 Ecologische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen

Eigenaren van oppervlaktewaterlichamen (kortweg wateren) zijn gerechtigd onder het stellen van voorwaarden wateren te verhuren ten behoeve van de visserij. Visrechthebbenden zijn zowel de eigenaren van die wateren als de hurende beroeps- en (verenigde) sportvissers. Dit visrecht kan dus verhuurd worden, hetgeen gebeurt op basis van de bepalingen uit de Visserijwet 1963.

Waterschap Zuiderzeeland verhuurt wateren in haar beheergebied aan sport- en beroepsvissers. Als gevolmachtigde mag het waterschap ook het visrecht in wateren verhuren welke zij niet in eigendom heeft, zoals de door de provincie beheerde vaarwegen. Het waterschap is zonder machtiging niet gerechtigd het visrecht in wateren, die particulier eigendom zijn, te verhuren zoals weg-, erf- en kavelsloten in het buitengebied en stedelijk water dat in eigendom is van de gemeente.

Het verhuren van wateren (het aalvisrecht en het schubvisvisrecht) dient afgestemd te worden op de KRW-doelstellingen betreffende de ecologische kwaliteit. Deze doelstellingen worden ook nagestreefd door het beheer en onderhoud van watergangen (zoals oeverinrichting, inrichten paaiplaatsen, maaien onderwaterbegroeiing, baggeren en doorstroming).

In de Visserijwet 1963 zelf of in de ministeriële regeling zal op termijn een wijziging worden opgenomen dat het verboden is de binnenvisserij uit te oefenen, anders dan op basis van en in overeenstemming met een visplan. Hieruit vloeit voort dat na de wijziging niet alleen de door het waterschap verhuurde visrechten, maar ook alle andere binnenvisserij onder deze regeling vallen. In een visplan wordt vastgelegd welke vissoorten in welke hoeveelheden, met welke vistuigen, op welke momenten, op welke locaties, door welke visser en met inachtneming van welke bijzondere voorwaarden mogen worden bevist. De visserij (sport- en beroepsvisserij) door de individuele vissers in het betreffende VBC-gebied dient plaats te vinden conform de hiervoor vastgelegde afspraken in het visplan. Een dergelijk visplan behoeft de instemming van de waterbeheerder. Daarbij toetst de waterbeheerder of het visplan aansluit bij de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water (KRW) voor de visstand in de betreffende wateren.

Voor alle als viswater verhuurde wateren dient een visplan te worden opgesteld. Na de al genoemde wijziging van de Visserijwet 1963 zal dit gelden voor alle viswateren in het beheersgebied. Voor een visplan zijn kaderstellend de KRW-doelen van het waterschap, de instandhoudingsdoelen van de Natura 2000-gebieden en de Europese aalverordening. Dit betekent dat voor veel binnenwateren doelstellingen en soorten maatregelen moeten worden opgesteld. Het is vervolgens aan het waterschap die maatregelen in de regionale binnenwateren uit te voeren. De visserijkundige eenheid die zo’n visplan (eventueel opgebouwd uit deelplannen) opstelt, is in het beheergebied van het waterschap de Visstand Beheer Commissie (VBC) Zuiderzeeland, waarin verenigd de visrechthebbenden en het waterschap.

Bij het opstellen van een visplan wordt mede afgestemd op de inhoud van de vigerende huurovereenkomsten voor aalvis- en schubvisvisrecht.

Hoofdstuk 3 Beheer van waterstaatswerken

Gebodsbepalingen

Artikel 3.1 Afrasteringen

Deze bepaling geeft het college de mogelijkheid aan te geven welke waterstaatswerken beschermd moeten worden tegen aftrap door dieren.

De bepaling geeft het college tevens de mogelijkheid regels te stellen omtrent afrasteringconstructies en wijzen van plaatsing.

Artikel 3.2 Coupures en sluizen

De eigenaren van coupures, sluizen, uitwateringen en andere doorgangen in waterkeringen, zijn verplicht deze op eerste aanzegging door of namens het college te sluiten met het oog op het voorkomen van overstroming van achter de waterkering gelegen gronden.

Artikel 3.3 Stuwen

Meestal zijn de stuwen in beheer bij het waterschap. In het geval dat het beheer/bediening van een stuw bij derden berust en hij bij de afstemming van die bediening op zijn belangen een situatie schept die voor het verdere beheer van het waterschap nadelig uitpakt (bijvoorbeeld een ander stuwpeil), is het noodzakelijk dat het waterschap dat kan reguleren. Het college kan hiertoe de eigenaar van stuwen verplichten middels het verlenen van een beschikking een bepaald stuwpeil in te stellen.

Onderhoud aan waterstaatswerken en beschermd buitendijks gebied

Artikel 3.4 Onderhoudsplicht

Onderhoudsplichtigen worden ingevolge artikel 78, tweede lid, Waterschapswet aangewezen in de legger. De Keur sluit hierop aan door als onderhoudsplichtigen aan te wijzen degenen die in de legger tot het plegen van gewoon (in de legger ook genoemd ‘dagelijks onderhoud’) of buitengewoon onderhoud (in de legger ook genoemd ‘bouwkundig onderhoud’) zijn vermeld.

Over het algemeen zal die aanwijzing niet naar individu geschieden, maar een instantie betreffen, –in de meeste gevallen de gemeente, de provincie, het waterschap of de aangeland. Onder aangeland wordt verstaan de zakelijk gerechtigde van het perceel gelegen naast het waterstaatswerk.

Door het bepaalde in dit artikel geeft de legger de reikwijdte van de bepalingen van de Keur aan. Keur en legger doorlopen ingevolge de Waterschapswet een vaststellingsprocedure van overeenkomstige aard, zodat ook bij de onderhavige wijze van aanwijzing van onderhoudsplichtigen een voldoende rechtsbescherming van belanghebbenden is verzekerd.

De onderhoudsplicht is vastgelegd in de legger.

Voor onderhoudsactiviteiten ten behoeve van de waterstaatszorg is een Gedragscode voor de waterschappen opgesteld. Hierin is omschreven hoe te voldoen aan het vereiste van zorgvuldig handelen in gevolge artikel 2 van de Wet. Door te werken volgens die Gedragscode is een vrijstelling op basis van de Flora- en Faunawet gegeven. Dit geldt ook voor particulieren die onderhoudsplichtig zijn, als zij aantoonbaar in overeenstemming met de bestaande Gedragscode handelen en dit passend is binnen de eigen werkprocessen.

Onderhoud aan waterkeringen

Artikel 3.5 Gewoon onderhoud waterkeringen

In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van het gewoon onderhoud aan waterkeringen gehouden zijn. Hieronder is o.a. te verstaan:

  • 1.het bestrijden van wild, mollen en ander gedierte (met uitzondering van muskusratten, het bestrijden daarvan wordt uitgevoerd door het waterschap) dat het waterkerend vermogen van de waterkering kan schaden;

  • 2.het vrijhouden van bentpollen, distels, onkruid, aanspoelsel, (stuif)zand, hout, afval, voorwerpen en materialen;

  • 3.het egaliseren van molshopen, het herstellen van beschadigingen, zoals veroorzaakt door het gebruik, verkeer, dieren en dergelijke;

  • 4.het melden van beschadigingen aan het college;

  • 5.het in stand houden van de aanwezige begroeiingen, de grasmat en oeverbegroeiingen, dienende tot verdediging van de waterkering;

  • 6.het maaien van gras en ruigte;

  • 7.het vrijwaren van wortels van opgaande begroeiing (bomen en struiken).

  • 8.het onderhouden en in stand houden van afrasteringen, bebordingen, hekken;

  • 9.het vervangen/herzetten van enkele zetstenen/bijstorten enkele stortstenen;

  • 10.het inwassen met grind van een glooiing bestaande uit zetstenen;

  • 11.het herstel van kleinschalige vernielingen / schade;

  • 12.het onderhouden van niet waterkerende onderdelen van een waterkerende constructie (wrijfhout, gordingen, bolders, deksloof e.d.);

  • 13.het vervangen van een enkele houten damwandplank;

  • 14.het onderhoud aan andere constructie (o.a. huizen) die (een onderdeel van) de waterkering vormen.

Artikel 3.6 Buitengewoon onderhoud waterkeringen

In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen gehouden zijn bij de uitvoering van het buitengewoon onderhoud aan waterkeringen. Als buitengewoon onderhoud wordt in de Keur aangemerkt het in stand houden van de waterkering overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm afmeting en constructie. De onderhavige bepaling ziet, zoals in de algemene toelichting is vermeld, niet op de situaties waarin Waterschap Zuiderzeeland het onderhoud uitvoert, maar op de omstandigheid waarin dit onderhoud bij derden berust en richt zich niet tot het waterschap als waterkeringbeheerder, maar tot derden-onderhoudsplichtigen.

Onder buitengewoon onderhoud is o.a. te verstaan:

  • 1.het herstel van grootschalige vernielingen / schade;

  • 2.het vervangen van damwanden;

  • 3.het (her)zetten van zetsteen;

  • 4.het aanvullen van stortsteen;

  • 5.het aanbrengen van nieuwe bestorting;

  • 6.het onderhouden en vervangen van (ondersteunende) kunstwerken en werken (zoals keersluizen, keerwanden, strekdammen etc.).

Artikel 3.7 Ondersteunende kunstwerken en werken

Het bepaalde in dit artikel richt zich in principe tot onderhoudsplichtigen van in, op, aan of over waterkeringen of beschermingszones van waterkeringen gelegen werken die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben.

Onderhoud aan oppervlaktewaterlichamen

Artikel 3.8 Gewoon onderhoud

In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van het gewone onderhoud aan wateren gehouden zijn. De onderhoudsplichtigen zijn te allen tijde gehouden voorwerpen, materialen en stoffen uit wateren en kunstwerken (b.v. duikers) te verwijderen die de af- en/of aanvoer, dan wel de berging van water hinderen. Het gaat dan om die wateren waartoe zij onderhoudsplichtig zijn. Daarnaast schonen onderhoudsplichtigen de wateren. Dat gebeurt een aantal malen per jaar (meestal in het voor- en najaar), vóór de vooraf aan te kondigden schouw. Daarbij gaat het er om de maatgevende af- en/of aanvoer van water veilig te stellen.

De oevers en taluds alsmede de daartoe behorende oeververdedigingswerken dienen behoorlijk in stand te worden gehouden, voor zover dat nodig is om te voorkomen dat door inzakking de af- en/of aanvoer van water wordt gehinderd dan wel aangrenzende gronden door inzakking worden bedreigd.

Bij de totstandkoming van het Waterbeheerplan 2010 – 2015 hebben de natuurpartners van het waterschap kaarten aangeleverd waarop zij vanuit natuurecologisch perspectief hebben aangegeven voor welke vaarten en/of tochten het de grootste meerwaarde heeft om deze natuurvriendelijk in te richten en te beheren (zie kaart 13 uit het WBP 2). Daarnaast heeft de provincie in het Omgevingsplan Flevoland 2006 gebruiksfuncties en –doelen aangegeven (zie kaart 14 uit het WBP 2). Het waterschap gebruikt deze kaarten bij het opstellen van zijn plannen voor het nationaal bestuursakkoord Water en de Kaderrichtlijn Water. In een nadere uitwerking van het natuurecologisch perspectief kan dat ertoe leiden dat derden-onderhoudsplichtigen (b.v. Staatsbosbeheer en/of agrariërs bij natuurprojecten) worden gevrijwaard van het ‘gewone onderhoud’ door het verlenen van een watervergunning.

Artikel 3.9 Buitengewoon onderhoud

In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen, die tot de uitvoering van het buitengewoon onderhoud aan wateren zijn verplicht, gehouden zijn. Als buitengewoon onderhoud wordt in deze Keur aangemerkt het in stand houden van de wateren overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm afmeting en constructie (‘het profiel’).

Het buitengewoon onderhoud wordt, waar het betreft wateren van overwegend belang voor de af- en/of aanvoer van water voor een groter gebied, b.v. tochten, uitgevoerd door het waterschap. De onderhavige bepaling ziet niet op deze situatie, maar op de omstandigheid waarin dit onderhoud bij derden berust en richt zich dus niet tot het waterschap als kwantiteitsbeheerder, maar tot derden-onderhoudsplichtigen. De situatie waarin derden-onderhoudsplichtigen tot instandhouding van wateren verplicht zijn, doet zich met name voor bij kavel-, erf- en bermsloten die uitsluitend de afwatering van een bepaald aantal percelen dienen.

In de situatie dat geen legger aanwezig is, voorziet het overgangsrecht van deze Keur.

Artikel 3.10 Ontvangst van baggerspecie en maaisel

Artikel 5.23, tweede lid van de Waterwet bepaalt dat rechthebbenden ten aanzien van gronden, gelegen aan of in een oppervlaktewaterlichaam waarvan het onderhoud geschiedt door of onder toezicht van een beheerder, zijn gehouden op die gronden specie en maaisel te ontvangen, dit tot regulier onderhoud van dat oppervlaktewaterlichaam.

Uit artikel 3.10 van de Keur volgt dat als het aan het oppervlaktewaterlichaam grenzend perceel te smal is om specie of maaisel te ontvangen, de rechthebbende van het daarachter gelegen perceel verplicht is de specie of het maaisel te ontvangen.

Artikel 3.11 Afwijken van de onderhoudsverplichting

In hoofdstuk 3 van de Keur 2011 zijn de onderhoudsverplichtingen opgenomen aan waterstaatswerken. De in de Keur opgenomen onderhoudsverplichtingen aan waterstaatswerken zijn vervolgens specifieker opgenomen in de nota Onderhoudsverplichtingen en Schouw in combinatie met de Legger watergangen. De nota Onderhoudsverplichtingen en Schouw maakt onderdeel uit van de Legger watergangen. In specifieke situaties is het gewenst van deze onderhoudsverplichtingen af te wijken. In de Keur 2011 is de mogelijkheid opgenomen om met vergunning af te wijken van de in de nota Onderhoudsverplichtingen en Schouw beschreven onderhoudsverlichting.

Situaties waarin het gewenst is af te wijken van de onderhoudsverplichting zijn o.a.:

  • -Natuurlijke oevers

  • -Inpandige sloten betreffende de zomerschouw

Een aanvraag om af te wijken van de vastgestelde onderhoudsverplichting wordt getoetst aan de volgende criteria:

  • -het aangepaste onderhoud levert geen probleem op voor het waterbeheer

  • -het aangepaste beheer levert geen problemen op voor derden.

Het betreft in de meeste situaties een afwijking van de onderhoudsverplichting in relatie tot natuurbeheer en een afwijking van de schouwplicht. Een vergunning om af te mogen wijken van de onderhoudsverplichting wordt voor een periode van 5 jaar verleend om na deze periode opnieuw te kunnen beoordelen of nog steeds van de onderhoudsverplichting kan worden afgeweken.

Hoofdstuk 4 Handelingen in het watersysteem

Algemeen

De Waterwet heeft in hoofdstuk 6 de regulering van handelingen van derden in het watersysteem opgenomen. Dat reguleringsstelsel voorziet in de introductie van de watervergunning en algemene regels. Centraal daarbij staan de doelmatige bescherming van het watersysteem en een efficiënte dienstverlening voor burgers en bedrijven. Voor samenhangende handelingen in het watersysteem wordt één watervergunning afgegeven. De afstemming met andere vergunningstelsels geborgd door het instellen van één loket voor de uitvoering van het behandelen van vergunningaanvragen. De reglementaire bevoegdheid van de waterschappen om bij Keur regels te stellen, blijft bestaan. Een dergelijke benadering past ook bij het aan de Waterwet ten grondslag liggende uitgangspunt van ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’.

Wat centraal moet, is ook te vinden in hoofdstuk 6 van de Waterwet. Dat wordt ingegeven door internationale verplichtingen of bovenregionale belangen. Het is dan wenselijk of zelfs noodzakelijk om bepaalde handelingen – of die nu betrekking hebben op een watersysteem in beheer bij het rijk of bij het waterschap – voor alle watersystemen op uniforme wijze te regelen. Een voorbeeld van dergelijke handelingen zijn de voorheen op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren gereguleerde lozingen van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen. Voor zover derhalve het rijk een bepaald onderwerp heeft geregeld, zijn waterschappen niet langer onverkort bevoegd om daarin nog zelfstandig bij verordening te voorzien, mede ook op grond van artikel 59 van de Waterschapswet.

De bevoegdheid van het waterschap om bij verordening (de Keur) regels te stellen inzake handelingen in de onder haar beheer vallende watersystemen, is neergelegd in artikel 56 van de Waterschapswet. In dat kader staat het waterschap vrij om naast de reeds op grond van de artikelen 6.2 en 6.3 van de Waterwet vergunningplichtige handelingen, nog andere handelingen vergunningplichtig te stellen. Het gevolg daarvan is dat, zodra het waterschap ervoor kiest om nog andere handelingen vergunningplichtig te maken of anderszins aan een toestemmingsvereiste te binden, die handelingen automatisch onder de watervergunning vallen. Het waterschap heeft dus geen zelfstandig vergunningstelsel meer. Hiermee is de integrale afweging van de bij het waterbeheer betrokken belangen gewaarborgd.

De systematiek die het waterschap voor hoofdstuk 4 heeft gehanteerd is dat allereerst de algehele verboden zijn aangegeven. Vervolgens worden de verboden zonder vergunning gegeven in de paragrafen voor waterstaatswerken, waterkeringen, oppervlaktewaterlichamen, beschermd buitendijks gebied en grondwaterlichamen. Per paragraaf wordt onderscheid gemaakt in vergunningen, meldingen en algemene regels, voor zover deze betrekking hebben op de betreffende paragraaf.

De bij een aanvraag of melding te verstrekken gegevens, de meet- en registratieverplichting, vrijstellingen en zorgplicht zijn geregeld onder overige bepalingen.

Artikel 4.1 Algeheel verbod bij calamiteiten

In artikel 4.1 worden regels gesteld in geval zich calamiteiten voordoen. Het college kan dan bijvoorbeeld verbieden water af te voeren of (grond)water te onttrekken. Er wordt dan afgeweken van de normaal geldende regels, welke afwijking tijdelijk is en waarvoor geen vergunning nodig is en ook geen algemene regels gelden. De Waterwet (artikelen 5.28 tot en met 5.31) stelt regels omtrent het gevaar voor waterstaatswerken. Deze artikelen geven de waterbeheerder ruime bevoegdheden.

Artikel 2.9 van de Waterwet bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur de rangorde wordt vastgesteld van maatschappelijke en ecologische behoeften, die bij watertekorten of dreigende watertekorten bepalend is voor de verdeling van het beschikbare oppervlaktewater. Deze rangorde wordt de verdringingsreeks genoemd. De rangorde bij watertekorten is geregeld in de artikelen 2.1 en 2.2 van het Waterbesluit. Als het waterschap bij watertekort of dreigend watertekort gebruik maakt van de in artikel 4.1 van de Keur geregelde bevoegdheden, moet aangesloten worden bij de wettelijke rangorde.

Artikel 4.2 Algeheel verbod voor kwetsbare oppervlaktewaterlichamen, grondwaterlichamen en gebieden

Het bestuur van Waterschap Zuiderzeeland kan voor bepaalde kwetsbare oppervlaktewaterlichamen, grondwaterlichamen en gebieden een algeheel verbod instellen inzake waterverplaatsingen door menselijk handelen.

Gerelateerd aan artikel 4.2, lid 2 en 4.2, lid 3 zal, voortkomend uit een instructiebepaling ter bescherming van de drinkwatervoorziening zoals vastgelegd in de provinciale VFL, het college in de op bij deze Keur behorende kaart in bijlage 3 aangegeven zone (overgenomen uit de VFL) geen vergunning verlenen voor het onttrekken van grondwater of het infiltreren van water.

Artikel 4.3 Waterstaatswerken, beschermingzones en/of beschermd buitendijks gebied

Ingevolge artikel 4.3, lid 1 worden waterstaatswerken en zones beschermd, onder andere met als oogmerk het duurzaam in stand houden van het watersysteem. In de betreffende tabel wordt onderscheid gemaakt tussen waterstaatswerken, waterkeringen, oppervlaktewaterlichamen met beschermingszones en beschermd buitendijks gebied.

Indachtig de begripsbepaling van waterstaatswerk heeft dit artikel dus betrekking op alle facetten van waterstaatswerken (lees betreffende begripsomschrijving in artikel 1.1.). Voor bergingsgebieden geldt dus ook het verbodsregime, omdat ook deze gebieden vallen onder het begrip waterstaatswerk.

De bescherming is geconcretiseerd in het verbieden van het verrichten van de onder A tot en met L beschreven handelingen. Voor waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen geldt dat het verbodsregime milder is, naarmate de afstand tot de kernzone groter is.

Daar waar de kernzone en het beschermd buitendijks gebied (conform legger) elkaar overlappen is sprake van een dubbelregime. In deze zone is sprake van twee keurzones, namelijk de kernzone en beschermd buitendijks gebied. Voor het kernprofiel geldt het regime voor de kernzone. Voor de aanvulling in grond, bovenop het kernprofiel, geldt het regime voor beschermd buitendijks gebied.

Onder waterstaatwerken worden tevens verstaan waterbergingsgebieden. Binnen het beheersgebied van Waterschap Zuiderzeeland is een waterbergingsgebied Burchttocht gerealiseerd. Het waterschap acht het noodzakelijk dat binnen de Keur een vergunningenkader wordt gerealiseerd dat er op gericht is dat handelingen in deze gebieden de functie vanuit waterhuishoudkundig oogpunt niet aantasten. Het waterschap zal daarom beleid formuleren hoe met de vergunningverlening in deze gebieden zal worden omgegaan. Het te formuleren beleid kan dan tevens worden afgestemd op de ruimtelijke ordening in deze gebieden.

Het verbod in artikel 4.3, lid 1 onder E betreft het verrichten van werkzaamheden. Bij het begrip, ‘werkzaamheden' moet een verband gelegd worden met verrichten van handelingen. Van het begrip 'werken' is in artikel 1.1 een definitie gegeven. Onder werkzaamheden vallen o.a. aanleg-, bagger-, boor-, bouw-, graaf-, demping- herstel-, onderhoud-, plant-, reparatie-, revisie-, sloop-, uitbreiding-, verbouw- en herbouwwerkzaamheden. Werkzaamheden betreffen zowel werkzaamheden die tot doel hebben verandering te brengen in de staat van waterstaatswerken (zoals aangegeven in de legger of op de kaarten zoals bedoeld in artikel 6.3, eerste lid) als werkzaamheden die dat niet tot doel hebben, maar waarvan onbedoeld het effect is dat verandering wordt gebracht in de staat van die werken.

Onder werkzaamheden wordt in dit kader niet verstaan het gebruikelijke agrarisch handelen zoals het bewerken van de bodem (b.v. ploegen).

Ten aanzien van het beschermd buitendijkse gebied worden onder werkzaamheden niet verstaan de gebruikelijke handelingen in en aan tuinen van particuliere woningen. Onder gebruikelijke handelingen wordt o.a. verstaan het aanbrengen/verwijderen van beplanting, het onderhouden, het aanbrengen van bestratingen, het aanbrengen van schuttingen op gronden van particulieren. Het aanbrengen van (bij)gebouwen bij bedrijven en particulieren is zonder een vergunning op basis van de Keur verboden.

Artikel 4.3, lid 1 onder F

verbiedt de grasmat of andere begroeiing dienende tot verdediging van waterkeringen of andere verdedigingsmaterialen te beschadigen, te vernietigen, te verbranden, te verplaatsen of te ontnemen of enige andere handeling te verrichten, waardoor schade wordt of kan worden toegebracht aan de waterkering of waardoor de werking van deze waterkeringen wordt belet, gehinderd of verzwakt.

In artikel 4.3, lid 1 onder G wordt onder andere verstaan onder het houden van activiteiten anders dan op kennelijk daartoe ingerichte plaatsen:

  • 1e.vaartuigen, vlotten of vistuigen te bevestigen of te laten liggen;

  • 2e.voorwerpen, materialen of stoffen te deponeren of op te slaan;

  • 3e.zich van afval te ontdoen;

  • 4e.tenten, caravans, woonwagens en dergelijke te plaatsen;

  • 5e.wedstrijden, tentoonstellingen, veekeuringen, feesten, markten of kermissen te houden, kramen of tenten te plaatsen of met voertuigen, aanhangwagens en dergelijke standplaatsen in te nemen.

In artikel 4.3, lid 1 onder I wordt onder vaste stoffen tevens verstaan het verstuiven van gronden (b.v. zand) en het storten van stoffen, die niet op of in waterstaatswerken thuishoren, zoals afvalstoffen.

Artikel 4.3.A Toename verharding

Toename van verharding leidt tot een versnelde afvoer van regenwater naar het oppervlaktewater. Het bestaande oppervlaktewatersysteem is hierop niet ontworpen. De snellere afvoer kan problemen geven in het peilgebied of het benedenstroomse peilgebied. Er kunnen sneller en grotere peilstijgingen optreden waardoor wateroverlast kan ontstaan. De initiatiefnemer moet de nadelige gevolgen voor het watersysteem van nieuwe verharde oppervlakken compenseren in het watersysteem, dan wel door middel van alternatieven.

Uitzondering op de compensatieplicht geldt voor plannen met een kleine toename verharding, omdat de aanleg van waterberging praktisch uitvoerbaar en functioneel moet zijn. Als plannen met een kleine toename verharding vanuit andere overwegingen aanpassing in het watersysteem nodig hebben, bijvoorbeeld vanuit waterkwaliteit, wordt compensatie van de extra verharding wel gevraagd. In dat geval kan er werk met werk worden gemaakt. De ondergrenzen voor verplichte compensatie zijn bedoeld voor op zichzelf staande plannen.

De beleidsregel ‘Compensatie toename verharding en versnelde afvoer’ verwoordt hoe hiermee omgegaan moet worden.

Artikel 4.3.B Watervergunning stedelijk water

Artikel 4.3.B van de Keur bevat een paragraaf specifiek voor de oppervlaktewaterlichamen in het stedelijk gebied, welke de bepalingen in artikel 4.3.1 vervangt voor deze oppervlaktewaterlichamen. Daarnaast wordt artikel 4.12 uitgebreid met een toevoeging voor stedelijk water. De overige artikelen in hoofdstuk 4 blijven van kracht, ook op de oppervlaktewaterlichamen in het stedelijk gebied.

Verbodsbepaling kernzone

In artikel 4.3.B is een verbodsbepaling voor de kernzone (in principe de natte bak inclusief eventuele oeverconstructie, zie begripsbepaling) opgenomen, welke kan worden opgeheven door een vergunning (nee, tenzij) of als aan de criteria uit de algemene regels wordt voldaan. Dit doet recht aan het waterhuishoudkundig belang om de natte bak te beschermen en de risico’s op afname van berging en vermindering van de doorstroming te controleren. Voor watergangen waarvan de natte bak geheel in particulier eigendom is geldt vrijstelling van de vergunningplicht. Hier geldt wel het verbod op demping van het open water en het voorkomen van belemmering van de afvoerfunctie van dit water.

Artikel 4.3.C Talud stedelijk water

In artikel 4.3.C is een bepaling opgenomen over activiteiten op het talud. Uitgangspunt voor het waterschap is dat het beheer en onderhoud van de natte bak, de oeverconstructie en het talud dat door of namens Waterschap Zuiderzeeland wordt uitgevoerd, zo onbelemmerd en zo efficiënt mogelijk kan plaatsvinden. Daarom wordt in de regulering van de activiteiten op het talud onderscheid gemaakt in wie onderhoudsplichtig is (wie het onderhoud moet uitvoeren) voor het talud of de natte bak en de wijze waarop dit onderhoud wordt uitgevoerd. De gedachte hierachter is dat er veel particuliere situaties in het stedelijk gebied zijn, waarbij bewoners het talud als tuin gebruiken omdat het hun eigendom is. Deze bepaling geeft ruimte aan de onderhoudsplichtige om de gronden, waarvan hij/zij onderhoudsplichtig (eigen terrein) is, te gebruiken zoals men wil en tegelijkertijd wordt het belang van het waterschap (het in stand houden van het watersysteem) geborgd. Het betreft hierbij activiteiten die een relatie hebben met de waterkwantiteit (zoals de aanleg van een schutting of beplanting) en niet activiteiten die invloed hebben op de waterkwaliteit, aangezien deze buiten de reikwijdte van de Keur vallen en hierop andere regelgeving van toepassing is.

Ook moet de onderhoudsplichtige rekening houden met de gevolgen van eventuele stijging van het waterpeil. Daarnaast is het voor anderen niet toegestaan om activiteiten te verrichten op de taluds waarvan zij niet onderhoudsplichtig is, waardoor het uitvoeren van het beheer en onderhoud door een ander niet wordt belemmerd.

Stijging waterpeil - open water berging

Met berging wordt het (tijdelijk) opslaan van water in een watergang bedoeld. In onderstaand figuur is weergegeven dat ‘berging’ boven het ‘streefpeil’ plaatsvindt.

(bijlage plaatje 2 Stijging waterpeil – open water berging)

Deze toelichting over berging is ter informatie voor betrokkenen opgenomen. Het gewenste peil in watergangen, het streefpeil, wordt vastgesteld in peilbesluiten. Met de Keur wordt het peilbeheer niet gereguleerd en in het peilbeheer verandert niets naar aanleiding van de besluitvorming over de uitbreiding van de Keur. Het waterschap houdt bij de vaststelling van een peilbesluit rekening met alle mensen en organisaties die belang hebben bij het waterpeil in een bepaald gebied. Het waterschap beheert de watergangen op deze streefpeilen. Als er binnen korte tijd grote hoeveelheden regen valt, is het niet altijd mogelijk om het waterpeil op het streefpeil af te regelen. Het is daarom in de peilbesluiten vastgelegd dat de streefpeilen zo’n twintig dagen per jaar hoger mogen zijn dan gewenst. Het kan dus voorkomen dat het waterpeil hoger is dan het streefpeil en dat het water op de taluds staat. De verantwoordelijkheid voor de gevolgen die dit toegestane hogere peil heeft, liggen bij de onderhoudsplichtige, hiervoor kan het waterschap niet aansprakelijk gesteld worden. Bijvoorbeeld als er specifieke begroeiing op een talud wordt geplant, dat beschadigd raakt door een toegestane stijging van het streefpeil, dan is het waterschap hiervoor niet aansprakelijk.

Adviezen activiteiten op het talud

In deze toelichting op de keurbepalingen voor stedelijk water wordt aan de initiatiefnemers/onderhoudsplichtigen een aantal aanwijzingen/adviezen meegegeven om te voorkomen dat er schade wordt aangebracht aan de natte bak of de oeverconstructie of dat het onderhoud aan de natte bak of de oeverconstructie door een derde vanaf het water wordt belemmerd.

Bouwwerken, objecten en beplanting

Het aanbrengen van bouwwerken en beplantingen in taluds van oppervlaktewaterlichamen is een relatief eenvoudige en een veel voorkomende handeling die is gericht op de beleving van het wonen en recreëren in stedelijk gebied.

Met bouwwerken wordt bedoeld: constructies van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden zijn, hetzij direct of indirect steun vinden in of op de grond om ter plaatse te functioneren.

Objecten zijn zeer verschillend van aard en worden om zeer verschillende redenen geplaatst. Onder objecten kunnen bijvoorbeeld toestellen, vlonders, hekwerken, trappetjes, bestrating afrasteringen, schuttingen, kunstobjecten, verankerde plantenbakken, zitkuilen of verlaagde terrassen worden verstaan.

Met beplantingen wordt bedoeld: bomen, struiken, andere opgaande houtige beplantingen, ruigten, planten, gras en eenjarige gewassen.

Bij het aanbrengen van bouwwerken, objecten en beplanting is het niet toegestaan om aanpassingen te doen aan de oeverconstructie ter plaatse, wanneer die niet in eigendom van de initiatiefnemer is. Verder moet voorkomen worden dat het talud en de natte bak worden aangetast, want dat zou bijvoorbeeld inzakking van het talud en stremming in de natte bak kunnen veroorzaken. De oeverconstructie, het talud of de natte bak kan onder meer in gevaar komen door belastingtoename; een (bouw)werk of grondlichaam oefent een zekere druk uit op de ondergrond. Door deze belastingtoename kan het gebeuren dat het talud instabiel wordt en vervolgens gaat afschuiven of dat de oeverconstructie bezwijkt.

In het beheergebied van Waterschap Zuiderzeeland komen verschillende typen ondergrond voor, waaronder klei, veen en zand. De invloed van de belastingtoename door een object of bouwwerk of het effect van uitgraven van het talud op de stabiliteit van het talud of de oeverconstructie is in grote mate afhankelijk van de soort ondergrond, waardoor het niet mogelijk is om hier eenduidige criteria voor vast te leggen en zal dit per situatie beoordeeld moeten worden. Hierover kan het waterschap met de initiatiefnemer meedenken.

Bij het planten van bomen moet rekening worden gehouden met mogelijke afschuiving van het talud, waardoor de watergang wordt versperd. Voor bomen wordt daarom geadviseerd om deze op minimaal 2,5 m vanuit de insteek (zie plaatje onder begripsbepaling) te planten en bomen die dichter bij ‘spontaan’ groeien te verwijderen of te verplaatsen. Als een initiatiefnemer beplanting wil aanbrengen in de tuin dan adviseert het waterschap om anti-worteldoek of waterdoorlatend doek te gebruiken ter bescherming van de oeverconstructie.

Uitstroomvoorzieningen

Het aanbrengen van permanente uitstroomvoorzieningen in taluds van oppervlaktewaterlichamen is een relatief eenvoudige en een veel voorkomende handeling waarvan de aanleiding meestal bestaat uit de wens tot het afvoeren van hemelwater, drainagewater of grondwater. Uitgangspunt bij de aanleg van uitstroomvoorziening is dat het doelmatig onderhoud van de natte bak of het talud niet wordt belemmerd door de aanwezigheid van de uitstroomvoorziening (zoals een hemelwateruitlaat of drainage) en dat de voorziening zo goed mogelijk passend bij de bestaande situatie wordt aangelegd. Er wordt geadviseerd om de uitstroomvoorziening goed te funderen en het drijfvuil en zand- en slibafzettingen regelmatig te verwijderen. Het heeft de voorkeur van het waterschap om bij het voornemen van de aanleg van een uitstroomvoorziening activiteiten dit eerst met elkaar te bespreken. Naast deze toelichting kunnen de artikelen 4.5 en 4.6 van de Keur van toepassing zijn bij de aanleg van uitstroomvoorzieningen.

Artikel 4.4 Algemene regels

De algemene regels waartoe artikel 4.4 de mogelijkheid biedt, zien toe op het vaststellen van regels door het college. Het gaat dan om de handelingen in artikel 4.3 e.v Die regels kunnen inhouden een vrijstelling van de vergunningplicht of juist een algeheel verbod op het verrichten van die handelingen. Door deze bepaling kan het waterschap maatwerk verrichten.

De provincie Flevoland heeft in 2007 een Managementplan voor de rugstreeppad in de Noordoostpolder opgesteld met als titel: ruimte geven, ruimte nemen. Dit plan heeft tot doel een kader te bieden waarbinnen de gunstige staat van instandhouding van de rugstreeppad wordt gegarandeerd en ruimtelijke ontwikkelingen niet worden geremd. Een hiermee samenhangende generieke ontheffing op de Flora- en faunawet van LNV maakt mogelijk dat zowel zorgvuldig handelen t.a.v. de rugstreeppad als soepele Flora en faunawet procedures t.a.v. ruimtelijke ontwikkelingen kunnen samengaan. Om van de generieke ontheffing te kunnen profiteren, heeft het waterschap bijbehorende Rugstreeppad convenant ondertekend. Eén van de verplichtingen vanuit het convenant is dat het waterschap middels de Keur regelt dat derden de bodem van de kavelsloten 10-20 cm mogen verlagen t.o.v. het leggerprofiel. Het voorstel is hiervoor een algemene regel op te nemen in de Keur. Door het op deze wijze verankeren van deze specifieke rugstreeppad gerelateerde handeling in de Keur is deze handeling niet meer vergunningplichtig en zijn hieraan geen leges verbonden. Wel dient de aanpassing van het leggerprofiel in dit kader aan het college te worden gemeld.

Voor ‘steiger, vlonders en overhangende bouwwerken’ en ‘oeverconstructies’ in het Stedelijk water zijn door het bestuur algemene regels vastgesteld. In bijlage 1 en 2 zijn deze algemene regels opgenomen.

Op basis van de Keur is het verboden om heiwerkzaamheden te verrichten of werken te plaatsen, te wijzigen of te verwijderen in de kernzone en het beschermd buitendijks gebied.In deze algemene regel is geregeld dat vanaf 15 meter uit de buitenkruinlijn geen beperking geldt voor het plaatsen, wijzigen of verwijderen van werken voor zover het geen heiwerkzaamheden betreft. De beleidsregel bouwen geeft een verdere nuancering van het verbod voor de zone binnen 15 meter uit de buitenkruinlijn en in geval van heiwerkzaamheden. Voor werkzaamheden binnen de algemene regel hoeft geen melding te worden gedaan aan het college, werkzaamheden binnen de beleidsregel zijn wel vergunningplichtig.

Artikelen 4.5 tot en met 4.13 Regulering van handelingen in het watersysteem

De verdere inhoud van hoofdstuk 4 van deze Keur (artikelen 4.5 tot en met 4.13) gaat in op de watervergunning, de meldplicht en de meet- en registratieplicht voor het aan- en afvoeren van water, het lozen of onttrekken van water met betrekking tot oppervlaktewaterlichamen en voor het onttrekken van water aan grondwater of het infiltreren van water in de bodem. Doel is het beheersbaar en duurzaam in stand houden van het watersysteem, waarbij onder watersysteem wordt verstaan het samenhangend geheel van oppervlaktewater en grondwater.

Artikel 4.5 regelt in welke situaties een vergunning aangevraagd moet worden voor het lozen in of onttrekken aan dan wel af te voeren of aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen.

Artikel 4.6 regelt wanneer volstaan kan worden met een melding.

Om de Keur 2011 af te stemmen op de beleidsregel Wateraanvoer is artikel 4.5, lid 3 toegevoegd. Dit artikel heeft als doel het vergunningplichtig maken van alle aanvoer van water van buiten het beheergebied van het waterschap door andere partijen dan het waterschap. Hierbij valt te denken aan aanvoer voor beregening, doorspoeling en peilhandhaving door agrariërs, natuurbeheerders en particulieren. Het is niet wenselijk om door dit artikel ook het inbrengen van schutwater van buiten het beheergebied door het schutten van schepen vergunningplichtig te maken. Daarom is hiervoor een uitzondering gemaakt.

De in artikel 4.7 bedoelde infiltraties hebben alleen betrekking op het infiltreren van water dat bij een onttrekking van grondwater weer wordt geïnfiltreerd in de bodem. Het infiltreren van hemelwater en grondwater zoals dat beschreven is in de Wet verankering en bekostiging gemeentelijke watertaken, valt niet onder dit artikel. Eveneens heeft dit artikel geen betrekking op het ont- en afwateren van gronden.

Artikel 4.12 heeft geen betrekking op gevallen waarin Waterschap Zuiderzeeland optreedt als een “derde” (bijvoorbeeld als het een nieuw kantoorgebouw realiseert en daarbij ook water aanlegt). In die gevallen heeft het voor de uitvoering van verboden handelingen een vergunning nodig, net zoals die derde.

De in de Keur vermelde verboden zijn echter niet van toepassing op handelingen, werken, werkzaamheden en gedragingen ten behoeve van het herstel van, onderhoud of buitengewoon onderhoud aan waterstaatswerken, die door het waterschap als beheerder worden verricht. De in de Keur gestelde bepalingen over het onttrekken en lozen van water ter uitvoering van de Waterwet (hoofdstuk 6) zien evenmin toe op normale beheersactiviteiten van de beheerder. Een beheerder voert water aan of af. Onder normale beheeractiviteiten worden hier verstaan die handelingen of werkzaamheden die niet leiden tot leggeraanpassing.

Indien het waterschap als beheerder evenwel nieuwe werken uitvoert of wijzigingen aanbrengt in bestaande waterstaatswerken, waardoor de legger wijzigt, stelt het bestuur een projectplan vast, als bedoeld in artikel 5.4 van de Wet. Het waterschap heeft geen vergunning nodig van zichzelf, zie artikel 4.12. Zo’n projectplan doorloopt één van de totstandkomingsprocedures uit de Algemene wet bestuursrecht, zodat de rechtsbescherming van derden is gewaarborgd.

Op genoemde besluiten is bovendien ingevolge artikel 79 Waterschapswet de Inspraakverordening van Waterschap Zuiderzeeland van toepassing. Het projectplan moet zodanig concreet zijn dat voor belanghebbenden duidelijk is wat voor hen de gevolgen zijn. In de VFL wordt nader gespecificeerd in welke situaties Waterschap Zuiderzeeland een projectplan dient op te stellen.

Zoals hoofdstuk 6 van de Wet veel omvattend is, zo is ook dit gedeelte van hoofdstuk 4 van de Keur redelijk uitgebreid. Getracht is door een indeling in soorten handelingen en in onderdelen van het watersysteem te maken (zie tabel in artikel 4.3), het reguleringsregime overzichtelijk te houden.

Inzake het draineren van gronden en de daarmee gemoeide afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te reguleren heeft Waterschap Zuiderzeeland geen regels opgenomen, b.v. debieten en onttrekkingsdiepten.

Voor het reguleren van grondwateronttrekkingen heeft Waterschap Zuiderzeeland het beleid van de provincie overgenomen in zijn beheerplan. De regulering is afgestemd op het bepaalde in de VFL. Waar nodig zal het waterschap voor de wijze van uitvoering beleidsregels vaststellen.

Artikel 4.14 Zorgplicht

Artikel 4.14 betreft de zorgplicht die ieder moet betrachten met betrekking tot de door het waterschap beheerde watersystemen. Ook in de Waterwet staan zorgplichten. Verder is ook gekeken naar titel 17.2 van de Wet milieubeheer. Het artikel zoals dat in deze Keur is opgenomen, voorziet er in dat derden die schade toebrengen aan watersystemen voor het herstel van die schade daadwerkelijk zullen moeten opdraaien.

Dit artikel draagt er toe bij dat het waterschap maatregelen van de derde kan eisen of alvast zelf maatregelen kan treffen bij (dreigende) schade, als omschreven in dit artikel. De kosten kan het waterschap verhalen op die derde, indien en voor zover die schade aan die derde is toe te rekenen. Het waterschap voorkomt hiermee dat investeringen, gedaan om maatregelen aan het watersysteem uit te voeren om zo aan zijn verschillende wateropgaven te voldoen, teniet worden gedaan. Het waterschap moet er alles aan doen om die wateropgaven te halen, mede in het licht van de straks geldende Wet Naleving Europese regelgeving door mede overheden. Dat betekent dat het waterschap alle instrumenten waarover het beschikt, inzet om Europese verplichtingen na te komen.

Voorbeelden van handelingen van derden, die het werk van het waterschap frustreren, zijn het vernielen van een vistrap, het in het water gooien van op de kant gedeponeerd maaisel, al dan niet vanaf gronden in eigendom van derden en het (weer) ‘verharden’ van de oever.

Hoofdstuk 5 Toezicht en handhaving

Artikel 5.1 Schouw

De schouwvoering als bedoeld in deze bepaling betreft met name de schouw op het onderhoud aan waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen. Schouwvoering betreft de uitoefening van toezicht op naleving van met name de onderhoudsbepalingen in de Keur. Daarnaast wordt bij de schouw gelet op eventuele overtreding van verbodsbepalingen. Het aantal malen dat per jaar de schouw wordt gevoerd, is in een beleidsregel van Waterschap Zuiderzeeland nader ingevuld. Het waterschap heeft de mogelijkheid dat, bijvoorbeeld in jaren waarin wateren snel dichtgroeien, het college kan besluiten een extra schouw te voeren.

Artikel 5.2 Aanwijzing toezichthouders

Aanwijzing van toezichthoudende ambtenaren geschiedt door het college (art. 5.11 Algemene wet bestuursrecht). Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht bevat bepalingen omtrent de bevoegdheden van toezichthoudende ambtenaren.

Artikel 5.3 Strafbepalingen

In artikel 81 Waterschapswet is bepaald welke maximum straf op overtreding van de Keur kan worden gesteld. In deze Keur is deze maximum straf opgenomen (drie maanden hechtenis of een geldboete van de tweede categorie als genoemd in artikel 23, Wetboek van strafrecht).

De opsporingsambtenaar kan de overtreder van een Keurvoorschrift een schikkingsvoorstel doen om strafvervolging te voorkomen (artikel 85, derde lid, Waterschapswet).

Deze strafbepalingen staan los van het bestuursrechtelijk instrumentarium – bestuursdwang en last onder dwangsom - waarover het college ingeval van overtreding kan beschikken.

Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6.1 Vergunningen

Het eerste lid van dit artikel beoogt werken, die vóór inwerkingtreding van de Keur met vergunning of ontheffing zijn aangebracht en ook ingevolge de geldende Keur vergunningplichtig zijn, de status te geven van werken die met een vergunning ingevolge de Keur zijn aangebracht.

Ingevolge het tweede lid worden werken, die vóór inwerkingtreding van de Keur zonder vergunning of ontheffing legaal konden worden aangelegd en ingevolge de geldende Keur vergunningplichtig zijn, aangemerkt als met vergunning ingevolge de geldende Keur aangebracht.

Artikel 6.2 Overgangsrecht voor onttrekkingen uit het derde watervoerende pakket

Voortkomend uit een instructiebepaling ter bescherming van de drinkwatervoorziening zoals vastgelegd in de provinciale VFL blijven vergunningen voor onttrekkingen van grondwater, die op het moment van inwerkingtreding van deze Keur vallen onder het verbod als bedoeld in artikel 4.2, lid 2, van kracht tot het moment dat de onttrekking wordt beëindigd of tot 1 januari 2025.

Artikel 6.3 Keurkaart

In het geval dat leggers ontbreken voor waterstaatswerken die door de provincie in haar VFL niet zijn vrijgesteld van de leggerplicht van artikel 5.1 Waterwet, kan het waterschap de ligging van die werken aangeven op een kaart behorend bij de Keur. Die kaart geldt niet als een legger. Dat zou in strijd zijn met het bepaalde in artikel 5.1 Waterwet. De provincie geeft in de VFL aan vóór welke datum het waterschap de niet van de leggerplicht vrijgestelde waterstaatswerken op de legger heeft geplaatst overeenkomstig de vereisten van artikel 5.1 Waterwet. Daarnaast gelden de wettelijke overgangstermijnen zoals genoemd in de Invoeringswet Waterwet (artikel 2.14).

Keurkaart en stedelijke watergangen (vervallen per 10 juli 2013)

Gedurende de wettelijke overgangstermijn tot 22 december 2012 wordt als begrenzingenprofiel van watergangen in stedelijk gebied aangehouden de ruimte van insteek tot insteek van een watergang. Niet in alle situaties is de insteek van een oppervlaktewaterlichaam duidelijk vast te stellen. Hierbij kan gedacht worden aan locaties waar een natuurlijke oever is aangelegd. Voor deze situaties wordt de grens van een oppervlaktewaterlichaam bepaald door de waterlijn die behoort bij het streefpeil dat is vastgelegd in het peilbesluit van het betreffende oppervlaktewater, plus 5 meter uit deze waterlijn.

Als begrenzing van het stedelijk gebied worden vooralsnog de grenzen van de bebouwde kom gehanteerd. De grenzen van de bebouwde kom of kommen van een gemeente worden vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad (art. 20a van de Wegenverkeerswet). In overleg met betrokkenen (onder andere gemeenten) zullen - gerelateerd aan de in artikel 4.3, lid 1 beschreven handelingen - de grenzen van de beschermingszone(s) van de verschillende watergangen in het stedelijk gebied nader dienen te worden bepaald, vast te leggen in de legger.

Keurkaart en beschermde buitendijkse gebieden

In de VFL zijn door de provincie ‘regionale keringen’, beschermde buitendijks gebieden, benoemd.

Hiervoor geldt dat het waterschap uiterlijk op 1 januari 2015 deze gebieden in een legger heeft vastgelegd. Daarmee vallen deze beschermde buitendijkse gebieden onder het regiem van de Keur van het waterschap en zijn handelingen aan deze waterkeringen vergunningplichtig. Welke handelingen - gericht op de veiligheid - dit zijn, is als handelingen vastgelegd in artikel 4.3, lid 1, deel Beschermd buitendijks gebied.

In de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland (2012) zijn, door de provincie, regionale waterwaterkeringen aangewezen. In overleg met de provincie is besloten tien van de buitendijkse regionale waterwaterkeringen met voorrang in de legger vast te leggen. Voor de overige, door de provincie aangewezen, buitendijkse regionale waterkeringen gelden de verboden voor beschermd buitendijks gebied (voor zover deze gebieden nog niet zijn opgenomen in de legger) (artikel 4.3, lid 1) voor het gehele buitendijkse gebied.

Naast het bovenstaande is het regiem van toepassing hetgeen in de Keur is vermeld onder onderhoud aan waterstaatswerken en beschermd buitendijks gebied, artikel 3.4 tot en met artikel 3.9.

Artikel 6.4 Onderhoud aan waterstaatswerken

Het bepaalde in dit artikel beoogt te bewerkstelligen dat bij het nog ontbreken van een legger en een Keurkaart het onderhoud aan waterstaatswerken wordt voortgezet door degenen die vóór inwerkingtreding van de Keur het onderhoud feitelijk verrichtten.

Naar boven