32 (2015) Nr. 3

A. TITEL

Overeenkomst van Parijs;

Parijs, 12 december 2015

Voor een overzicht van de verdragsgegevens, zie verdragsnummer 013136 in de Verdragenbank.

C. VERTALING


Overeenkomst van Parijs

De Partijen bij deze Overeenkomst,

Partij zijnde bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, hierna te noemen „het Verdrag”,

Overeenkomstig het Platform van Durban voor versterkte maatregelen dat bij Besluit 1/CP.17 van de zeventiende zitting van de Conferentie van de Partijen bij het Verdrag is ingesteld,

Strevende naar het doel van het Verdrag en geleid door de beginselen ervan, waaronder het beginsel van billijkheid en gezamenlijke, doch verschillende, verantwoordelijkheden en onderscheiden mogelijkheden, in het licht van uiteenlopende nationale omstandigheden,

De noodzaak erkennende van een doeltreffende en toenemende reactie op de urgente dreiging van klimaatverandering op basis van de beste beschikbare wetenschappelijke kennis,

Tevens erkennende dat rekening dient te worden gehouden met de specifieke behoeften en bijzondere omstandigheden van Partijen die ontwikkelingslanden zijn, met name die welke bijzonder kwetsbaar zijn voor de nadelige gevolgen van klimaatverandering, zoals bepaald in het Verdrag,

Ten volle rekening houdende met de specifieke behoeften en bijzondere omstandigheden van de minst ontwikkelde landen wat de financiering en de overdracht van technologie betreft,

Erkennende dat Partijen mogelijk niet alleen door klimaatverandering worden getroffen, maar ook door de gevolgen van de maatregelen die als reactie daarop worden genomen,

Het intrinsieke verband benadrukkende tussen maatregelen en optreden naar aanleiding van klimaatverandering en de gevolgen ervan enerzijds en de billijke toegang tot duurzame ontwikkeling en uitbanning van armoede anderzijds,

Erkennende dat het waarborgen van voedselzekerheid en het beëindigen van honger fundamentele prioriteiten zijn en dat voedselproductiesystemen bijzonder kwetsbaar zijn voor de nadelige gevolgen van klimaatverandering,

Rekening houdende met de noodzaak van een rechtvaardige transitie voor de beroepsbevolking en van het scheppen van fatsoenlijk werk en hoogwaardige banen in overeenstemming met nationaal vastgestelde ontwikkelingsprioriteiten,

Beseffende dat klimaatverandering een gemeenschappelijke zorg voor de mensheid is, en dat de Partijen bij hun optreden om klimaatverandering tegen te gaan hun respectieve verplichtingen betreffende mensenrechten, het recht op gezondheid, de rechten van inheemse volken, lokale gemeenschappen, migranten, kinderen, personen met een handicap en mensen in kwetsbare situaties, en het recht op ontwikkeling, alsmede de gendergelijkheid, de empowerment van vrouwen en de intergenerationele solidariteit dienen te eerbiedigen, te bevorderen en in aanmerking te nemen,

Het belang erkennende van de in het Verdrag bedoelde instandhouding en uitbreiding, indien van toepassing, van putten en reservoirs van broeikasgassen,

Gelet op het belang van het waarborgen van de integriteit van alle ecosystemen, waaronder oceanen, en de bescherming van biodiversiteit, die door sommige culturen als Moeder Aarde wordt erkend, en gelet op het belang van het begrip „klimaatrechtvaardigheid” voor sommigen bij het nemen van maatregelen om klimaatverandering aan te pakken,

Het belang bevestigende van onderwijs, opleiding, bewustwording, participatie van het publiek, toegang door het publiek tot informatie en samenwerking op alle niveaus over de aangelegenheden in deze Overeenkomst,

Het belang erkennende van de inzet van alle bestuursniveaus en verschillende actoren, overeenkomstig de respectieve nationale wetgevingen van de Partijen, in de aanpak van klimaatverandering,

Tevens erkennende dat een duurzame levensstijl en duurzame consumptie- en productiepatronen, waarbij Partijen die ontwikkelde landen zijn, het voortouw nemen, in de aanpak van klimaatverandering een belangrijke rol spelen,

Zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1

Voor de toepassing van deze Overeenkomst zijn de begripsomschrijvingen van artikel 1 van het Verdrag van toepassing. Daarnaast wordt verstaan onder:

a. „Verdrag”:

het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, aangenomen te New York op 9 mei 1992;

b. „Conferentie van de Partijen”:

de Conferentie van de Partijen bij het Verdrag;

c. „Partij”:

een Partij bij deze Overeenkomst.

Artikel 2

  • 1. Doel van deze Overeenkomst is door de uitvoering van het Verdrag en de doelstelling ervan te verbeteren, de wereldwijde reactie op de dreiging van klimaatverandering te versterken in de context van duurzame ontwikkeling en inspanningen om armoede uit te bannen, onder meer door:

    • a. de stijging van de wereldwijde gemiddelde temperatuur ruim onder 2 °C te houden ten opzichte van het pre-industriële niveau en ernaar te blijven streven de stijging te beperken tot 1,5 °C, erkennende dat dit de risico’s en de gevolgen van klimaatverandering aanzienlijk zou beperken;

    • b. het vermogen te vergroten tot aanpassing aan de nadelige gevolgen van klimaatverandering, en de veerkracht voor klimaatverandering en broeikasgasarme ontwikkeling te bevorderen, op een wijze die de voedselproductie niet in gevaar brengt; en

    • c. geldstromen in lijn te brengen met een traject naar broeikasgasarme en klimaatveerkrachtige ontwikkeling.

  • 2. Deze Overeenkomst wordt geïmplementeerd op basis van billijkheid en het beginsel van gezamenlijke, doch verschillende, verantwoordelijkheden en onderscheiden mogelijkheden, in het licht van uiteenlopende nationale omstandigheden.

Artikel 3

Alle Partijen dienen als nationaal bepaalde bijdragen aan het wereldwijde antwoord op klimaatverandering, ambitieuze inspanningen te leveren en mede te delen, zoals bedoeld in de artikelen 4, 7, 9, 10, 11 en 13, met het oog op het bereiken van het doel van deze Overeenkomst, zoals vervat in artikel 2. De inspanningen van alle Partijen zullen in de loop der tijd steeds meer progressie vertonen waarbij de noodzaak wordt erkend Partijen die ontwikkelingslanden zijn te ondersteunen bij de doeltreffende uitvoering van deze Overeenkomst.

Artikel 4

  • 1. Teneinde de in artikel 2 vervatte temperatuurdoelstelling voor de lange termijn te behalen, streven de Partijen ernaar de piek van de uitstoot van broeikasgassen wereldwijd zo snel mogelijk te bereiken, erkennende dat Partijen die ontwikkelingslanden zijn deze piek later zullen bereiken, en de uitstoot daarna overeenkomstig de beste beschikbare wetenschappelijke kennis snel te verminderen, zodat in de tweede helft van deze eeuw, op basis van billijkheid en in de context van duurzame ontwikkeling en inspanningen om armoede uit te bannen, een balans tussen antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van broeikasgassen wordt bereikt.

  • 2. Elke Partij stelt opeenvolgende nationaal bepaalde bijdragen op die zij beoogt te bereiken, deelt deze mede en houdt ze bij. De Partijen nemen nationale mitigerende maatregelen ter verwezenlijking van de doelstellingen van deze bijdragen.

  • 3. Elke volgende nationaal bepaalde bijdrage van een Partij dient verder te gaan dan haar op dat tijdstip geldende nationaal bepaalde bijdrage en een zo hoog mogelijk ambitieniveau te weerspiegelen, waaruit de gezamenlijke, doch verschillende, verantwoordelijkheden en onderscheiden mogelijkheden in het licht van uiteenlopende nationale omstandigheden blijken.

  • 4. De Partijen die ontwikkelde landen zijn, dienen het voortouw te blijven nemen door zich te verplichten tot absolute emissiereductiedoelen voor de gehele economie. De Partijen die ontwikkelingslanden zijn, dienen hun mitigerende inspanningen te blijven versterken en worden aangemoedigd geleidelijk over te stappen op emissiereductie- of emissiebeperkingsdoelen voor de gehele economie, in het licht van uiteenlopende nationale omstandigheden.

  • 5. Voor de uitvoering van dit artikel wordt overeenkomstig de artikelen 9, 10 en 11 ondersteuning verleend aan Partijen die ontwikkelingslanden zijn, waarbij wordt erkend dat meer ondersteuning voor Partijen die ontwikkelingslanden zijn, van hun kant ambitieuzere maatregelen mogelijk maakt.

  • 6. De minst ontwikkelde landen en kleine eilandstaten in ontwikkeling kunnen strategieën, plannen en maatregelen opstellen en mededelen voor een ontwikkeling op basis van lage uitstoot van broeikasgassen die hun bijzondere omstandigheden weerspiegelen.

  • 7. Bijkomende mitigatievoordelen als gevolg van de adaptatiemaatregelen en/of plannen voor economische diversificatie van de Partijen kunnen bijdragen aan mitigatieresultaten uit hoofde van dit artikel.

  • 8. Bij de mededeling van hun nationaal bepaalde bijdrage verstrekken alle Partijen de informatie die nodig is voor duidelijkheid, transparantie en begrip overeenkomstig Besluit 1/CP.21 en eventuele relevante besluiten van de Conferentie van de Partijen die als vergadering van de Partijen bij deze Overeenkomst fungeert.

  • 9. Overeenkomstig Besluit 1/CP.21 en eventuele relevante besluiten van de Conferentie van de Partijen die als vergadering van de Partijen bij deze Overeenkomst fungeert, en op basis van de uitkomsten van de algemene inventarisatie bedoeld in artikel 14, deelt elke Partij om de vijf jaar een nationaal bepaalde bijdrage mede.

  • 10. De Conferentie van de Partijen die als vergadering van de Partijen bij deze Overeenkomst fungeert, bestudeert tijdens haar eerste zitting gemeenschappelijke termijnen voor nationaal bepaalde bijdragen.

  • 11. Een Partij kan te allen tijde haar bestaande nationaal bepaalde bijdrage aanpassen teneinde het ambitieniveau te verhogen, overeenkomstig de door de Conferentie van de Partijen die als vergadering van de Partijen bij deze Overeenkomst fungeert aangenomen richtlijnen.

  • 12. De door de Partijen medegedeelde nationaal bepaalde bijdragen worden opgenomen in een openbaar register dat wordt bijgehouden door het secretariaat.

  • 13. De Partijen leggen verantwoording af van hun nationaal bepaalde bijdrage. Bij de verantwoording van antropogene emissies en verwijderingen overeenkomstig hun nationaal bepaalde bijdrage bevorderen de Partijen de milieu-integriteit, transparantie, nauwkeurigheid, volledigheid, vergelijkbaarheid en consistentie en zorgen zij ervoor dat dubbeltellingen worden voorkomen, overeenkomstig de door de Conferentie van de Partijen die als vergadering van de Partijen bij deze Overeenkomst fungeert aangenomen richtlijnen.

  • 14. In het kader van de nationaal bepaalde bijdragen dienen de Partijen bij de erkenning en uitvoering van mitigatiemaatregelen betreffende antropogene emissies en verwijderingen, zo nodig, rekening te houden met bestaande methoden en richtlijnen ingevolge het Verdrag, in het licht van de bepalingen van het dertiende lid van dit artikel.

  • 15. Bij de uitvoering van deze Overeenkomst houden de Partijen rekening met de belangen van Partijen met economieën die het zwaarst door de gevolgen van maatregelen inzake klimaatverandering worden getroffen, met name van Partijen die ontwikkelingslanden zijn.

  • 16. Partijen, met inbegrip van regionale organisaties voor economische integratie en lidstaten daarvan, die een overeenkomst hebben gesloten om ingevolge het tweede lid van dit artikel gezamenlijk op te treden, stellen, wanneer zij hun nationaal bepaalde bijdrage mededelen, het secretariaat in kennis van de bepalingen van die overeenkomst, met inbegrip van het emissieniveau dat binnen de relevante periode aan elke Partij is toegekend. Het secretariaat informeert op zijn beurt de Partijen bij en de ondertekenaars van het Verdrag over de bepalingen van die overeenkomst.

  • 17. Elke Partij bij een dergelijke overeenkomst is overeenkomstig het dertiende en veertiende lid van dit artikel en de artikelen 13 en 15 verantwoordelijk voor haar emissieniveau zoals bepaald in de in het zestiende lid van dit artikel bedoelde overeenkomst.

  • 18. Indien Partijen die gezamenlijk handelen, dit doen in het kader van, en samen met, een regionale organisatie voor economische integratie die zelf Partij is bij deze Overeenkomst, is elke lidstaat van die regionale organisatie voor economische integratie afzonderlijk en samen met de regionale organisatie voor economische integratie verantwoordelijk voor zijn eigen emissieniveau, dat overeenkomstig het dertiende en veertiende lid van dit artikel en de artikelen 13 en 15 in de ingevolge het zestiende lid van dit artikel medegedeelde overeenkomst is vastgesteld.

  • 19. Alle Partijen dienen te streven naar het formuleren en mededelen van langetermijnstrategieën voor een op lage uitstoot van broeikasgassen gebaseerde ontwikkeling, indachtig artikel 2, rekening houdend met hun gezamenlijke, doch verschillende, verantwoordelijkheden en onderscheiden mogelijkheden, in het licht van uiteenlopende nationale omstandigheden.

Artikel 5

  • 1. De Partijen dienen maatregelen te nemen om, waar van toepassing, putten en reservoirs van broeikasgassen, waaronder bossen, in stand te houden en uit te breiden als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel d, van het Verdrag.

  • 2. De Partijen worden aangemoedigd maatregelen te nemen om het bestaande kader zoals vastgelegd in de desbetreffende ingevolge het Verdrag reeds overeengekomen richtlijnen en besluiten, uit te voeren en te ondersteunen, onder meer door op resultaten gebaseerde betalingen, voor: beleidsmaatregelen en positieve stimulansen voor activiteiten in verband met de reductie van emissies als gevolg van ontbossing en bosdegradatie en de rol van het behoud, het duurzaam beheer van bossen en het verhogen van de koolstofvoorraden van bossen in ontwikkelingslanden; en alternatieve beleidsmaatregelen, zoals een gezamenlijke aanpak betreffende mitigatie van en adaptatie aan klimaatverandering bij het geïntegreerde en duurzame beheer van bossen, waarbij opnieuw het belang wordt bevestigd om, indien van toepassing, de niet-koolstofgerelateerde baten van die maatregelen te stimuleren.

Artikel 6

  • 1. De Partijen erkennen dat sommige Partijen bij de uitvoering van hun nationaal bepaalde bijdrage voor vrijwillige samenwerking kiezen om een hoger ambitieniveau van hun mitigatie- en adaptatiemaatregelen mogelijk te maken en duurzame ontwikkeling en milieu-integriteit te bevorderen.

  • 2. Partijen die zich op vrijwillige basis inzetten voor een gezamenlijke aanpak waarbij gebruikgemaakt wordt van internationaal overgedragen mitigatieresultaten naar nationaal bepaalde bijdragen, bevorderen duurzame ontwikkeling en waarborgen milieu-integriteit en transparantie, onder meer op het gebied van bestuur, en houden bovendien een degelijke boekhouding bij om, onder meer, dubbeltellingen te voorkomen, overeenkomstig de door de Conferentie van de Partijen die als vergadering van de Partijen bij deze Overeenkomst fungeert, aangenomen richtlijnen.

  • 3. Het gebruik van internationaal overgedragen mitigatieresultaten om nationaal bepaalde bijdragen ingevolge deze Overeenkomst te bereiken gebeurt op vrijwillige basis en wordt door de deelnemende Partijen toegestaan.

  • 4. Hierbij wordt een mechanisme ingesteld om aan de mitigatie van de uitstoot van broeikasgassen bij te dragen en duurzame ontwikkeling te bevorderen, dat de Partijen op vrijwillige basis kunnen gebruiken, onder het gezag en de leiding van de Conferentie van de Partijen die als vergadering van de Partijen bij deze Overeenkomst fungeert. Dit mechanisme staat onder toezicht van een daartoe door de Conferentie van de Partijen die als vergadering van de Partijen bij deze Overeenkomst fungeert, benoemd orgaan en beoogt:

    • a. de mitigatie van de uitstoot van broeikasgassen te bevorderen en hierbij duurzame ontwikkeling te stimuleren;

    • b. de deelname aan de mitigatie van de uitstoot van broeikasgassen door hiertoe door een Partij gemachtigde publiek- en privaatrechtelijke instellingen te stimuleren en te faciliteren;

    • c. bij te dragen aan de vermindering van de emissieniveaus in de ontvangende Partij, die baat zal hebben bij mitigatieactiviteiten die leiden tot emissiereducties die ook door een andere Partij kunnen worden gebruikt om aan haar nationaal bepaalde bijdrage te voldoen; en

    • d. een algemene mitigatie van de wereldwijde uitstoot te realiseren.

  • 5. Emissiereducties die uit het in het vierde lid van dit artikel bedoelde mechanisme voortvloeien, worden niet gebruikt om aan te tonen dat de ontvangende Partij haar nationaal bepaalde bijdrage heeft behaald indien deze door een andere Partij worden gebruikt om aan te tonen dat deze laatste haar nationaal bepaalde bijdrage heeft bereikt.

  • 6. De Conferentie van de Partijen die als vergadering van de Partijen bij deze Overeenkomst fungeert, waarborgt dat een deel van de opbrengsten van activiteiten ingevolge het in het vierde lid van dit artikel bedoelde mechanisme wordt aangewend ter dekking van administratieve uitgaven en om Partijen die ontwikkelingslanden zijn en die bijzonder kwetsbaar zijn voor de nadelige gevolgen van klimaatverandering te helpen de kosten van adaptatie op te brengen.

  • 7. De Conferentie van de Partijen die als vergadering van de Partijen bij deze Overeenkomst fungeert, neemt tijdens haar eerste zitting regels, modaliteiten en procedures aan voor het in het vierde lid van dit artikel bedoelde mechanisme.

  • 8. De Partijen erkennen dat het belangrijk is dat in de context van duurzame ontwikkeling en uitbanning van armoede, Partijen over geïntegreerde, holistische en evenwichtige, niet op de markt gebaseerde benaderingen kunnen beschikken om op gecoördineerde en doeltreffende wijze te helpen bij de uitvoering van hun nationaal bepaalde bijdrage, onder meer door middel van mitigatie, adaptatie, financiering, technologieoverdracht en capaciteitsopbouw, naargelang van het geval. Deze benaderingen hebben tot doel:

    • a. ambities op het gebied van mitigatie en adaptatie te bevorderen;

    • b. deelname van de publieke en private sector bij de uitvoering van nationaal bepaalde bijdragen te vergroten; en

    • c. mogelijkheden te scheppen voor de coördinatie tussen instrumenten en relevante institutionele regelingen.

  • 9. Hierbij wordt een kader voor niet op de markt gebaseerde benaderingen van duurzame ontwikkeling vastgesteld teneinde de in het achtste lid dit artikel bedoelde niet op de markt gebaseerde benaderingen te bevorderen.

Artikel 7

  • 1. Hierbij stellen de Partijen de wereldwijde adaptatiedoelstelling vast om het adaptatievermogen te vergroten, de veerkracht te versterken en de kwetsbaarheid voor klimaatverandering te verminderen teneinde aan duurzame ontwikkeling bij te dragen en passende adaptatiemaatregelen te waarborgen in het kader van de in artikel 2 bedoelde temperatuurdoelstelling.

  • 2. De Partijen erkennen dat adaptatie voor eenieder een wereldwijde uitdaging is met lokale, subnationale, nationale, regionale en internationale dimensies, en dat adaptatie een essentiële component is van en bijdraagt aan de wereldwijde langetermijnaanpak van klimaatverandering om mensen, bestaansmiddelen en ecosystemen te beschermen, waarbij rekening wordt gehouden met de dringende en onmiddellijke behoeften van de Partijen die ontwikkelingslanden zijn en die bijzonder kwetsbaar zijn voor de nadelige gevolgen van klimaatverandering.

  • 3. De adaptatie-inspanningen van Partijen die ontwikkelingslanden zijn, worden erkend overeenkomstig modaliteiten die de Conferentie van de Partijen die als vergadering van de Partijen bij deze Overeenkomst fungeert, in haar eerste zitting zal aannemen.

  • 4. De Partijen erkennen dat de noodzaak van adaptatie momenteel aanzienlijk is en dat een hoger mitigatieniveau de noodzaak van extra adaptatie-inspanningen kan verminderen, en dat grotere adaptatiebehoeften tot hogere adaptatiekosten kunnen leiden.

  • 5. De Partijen erkennen dat voor adaptatiemaatregelen een door het land gestuurde, genderresponsieve, participatieve en volledig transparante benadering dient te worden gevolgd, waarbij rekening wordt gehouden met kwetsbare groepen, gemeenschappen en ecosystemen, dat deze maatregelen dienen te worden genomen uitgaande van en aangestuurd door de best beschikbare wetenschappelijke kennis en, in voorkomend geval, traditionele kennis, kennis van inheemse volken en lokale kennissystemen, met het oog op de integratie van de adaptatie in de relevante sociaal-economische en ecologische beleidslijnen en maatregelen, waar nodig.

  • 6. De Partijen erkennen dat het belangrijk is adaptatie-inspanningen te ondersteunen en hierbij internationaal samen te werken en dat het belangrijk is rekening te houden met de behoeften van de Partijen die ontwikkelingslanden zijn, met name van die landen die bijzonder kwetsbaar zijn voor de nadelige gevolgen van klimaatverandering.

  • 7. De Partijen dienen hun samenwerking betreffende de verbetering van adaptatiemaatregelen te intensiveren en daarbij rekening te houden met het adaptatiekader van Cancún, onder meer met betrekking tot:

    • a. de uitwisseling van informatie, goede praktijken, ervaringen en geleerde lessen, in voorkomend geval met inbegrip van die welke betrekking hebben op wetenschap, planning, beleid en uitvoering betreffende adaptatiemaatregelen;

    • b. de versterking van institutionele regelingen, waaronder de regelingen uit hoofde van het Verdrag die voor deze Overeenkomst van nut zijn, ter ondersteuning van de synthese van relevante informatie en kennis, en de verlening van technische ondersteuning en begeleiding aan de Partijen;

    • c. de versterking van de wetenschappelijke kennis over klimaatverandering, waaronder onderzoek, systematische observatie van het klimaatsysteem en systemen voor vroegtijdige waarschuwing, op een wijze die de klimaatdiensten op de hoogte houdt en de besluitvorming ondersteunt;

    • d. de ondersteuning van Partijen die ontwikkelingslanden zijn, bij de vaststelling van doeltreffende adaptatiepraktijken, adaptatiebehoeften, prioriteiten, ontvangen en verleende ondersteuning voor adaptatiemaatregelen en -inspanningen, alsmede uitdagingen en lacunes, op een wijze die in overeenstemming is met het aanmoedigen van goede praktijken; en

    • e. de verbetering van de doeltreffendheid en duurzaamheid van adaptatiemaatregelen.

  • 8. De gespecialiseerde organisaties van de Verenigde Naties worden aangemoedigd om de inspanningen van de Partijen ter uitvoering van de in het zevende lid van dit artikel bedoelde maatregelen te ondersteunen, rekening houdend met de bepalingen van het vijfde lid van dit artikel.

  • 9. Elke Partij stelt, indien van toepassing, processen op voor de planning van adaptatie en aan de uitvoering van maatregelen, waaronder de ontwikkeling of versterking van relevante plannen, beleidslijnen en/of bijdragen, die kunnen bestaan uit:

    • a. de uitvoering van adaptatiemaatregelen, -projecten en/of -inspanningen;

    • b. het proces voor het opstellen en uitvoeren van nationale adaptatieplannen;

    • c. de beoordeling van de gevolgen van en de kwetsbaarheid voor klimaatverandering, met het oog op het formuleren van nationaal vastgestelde prioritaire maatregelen, rekening houdend met kwetsbare personen, plaatsen en ecosystemen;

    • d. monitoring en evaluatie van en het trekken van lessen uit plannen, beleidsmaatregelen, programma’s en acties voor adaptatie; en

    • e. het opbouwen van de veerkracht van sociaal-economische en ecologische systemen, waaronder door middel van economische diversificatie en duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen.

  • 10. Elke Partij dient, indien van toepassing, een adaptatiemededeling in te dienen en regelmatig te actualiseren, waarin zij haar prioriteiten, behoeften aan uitvoering en ondersteuning, plannen en acties kan opnemen, zonder dat dit leidt tot extra lasten voor Partijen die ontwikkelingslanden zijn.

  • 11. De in het tiende lid van dit artikel bedoelde adaptatiemededeling wordt, indien van toepassing, ingediend en regelmatig geactualiseerd als onderdeel van of in samenhang met andere mededelingen of documenten, waaronder een nationaal adaptatieplan, een in artikel 4, tweede lid, bedoelde nationaal bepaalde bijdrage en/of een nationale mededeling.

  • 12. De in het tiende lid van dit artikel bedoelde adaptatiemededelingen worden opgenomen in een openbaar register dat door het secretariaat wordt bijgehouden.

  • 13. Bij de uitvoering van het zevende, negende, tiende en elfde lid van dit artikel krijgen Partijen die ontwikkelingslanden zijn, voortdurende en versterkte internationale ondersteuning overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 9, 10 en 11.

  • 14. De in artikel 14 bedoelde algemene inventarisatie beoogt onder meer:

    • a. de erkenning van de adaptatie-inspanningen van de Partijen die ontwikkelingslanden zijn;

    • b. de versterking van de uitvoering van adaptatiemaatregelen, waarbij rekening wordt gehouden met de in het tiende lid van dit artikel bedoelde adaptatiemededeling;

    • c. het onderzoek van de doelmatigheid en doeltreffendheid van adaptatie en voor adaptatie verstrekte ondersteuning; en

    • d. het onderzoek van de algehele vooruitgang bij de verwezenlijking van de in het eerste lid van dit artikel bedoelde wereldwijde adaptatiedoelstelling.

Artikel 8

  • 1. De Partijen erkennen het belang van het voorkomen, beperken en aanpakken van verlies en schade die geassocieerd wordt met de nadelige gevolgen van de klimaatverandering, zoals extreme weersomstandigheden of traag op gang komende verschijnselen, en de rol van duurzame ontwikkeling bij het verminderen van het risico van verlies en schade.

  • 2. Het internationaal mechanisme van Warschau voor verlies en schade door klimaatverandering wordt onderworpen aan het gezag en de leiding van de Conferentie van de Partijen die als vergadering van de Partijen bij deze Overeenkomst fungeert, en kan worden verbeterd en versterkt, zoals bepaald door de Conferentie van de Partijen die als vergadering van de Partijen bij deze Overeenkomst fungeert.

  • 3. De Partijen dienen op een coöperatieve en faciliterende basis het inzicht, de maatregelen en de ondersteuning betreffende het verlies en de schade door de nadelige gevolgen van de klimaatverandering te versterken, in voorkomend geval onder meer via het internationaal mechanisme van Warschau.

  • 4. Gebieden waarop samenwerking en facilitatie plaatsvindt teneinde het inzicht, de maatregelen en de ondersteuning te versterken, kunnen derhalve de volgende zijn:

    • a. systemen voor vroegtijdige waarschuwingen;

    • b. het voorbereid zijn op noodsituaties;

    • c. traag op gang komende verschijnselen;

    • d. gebeurtenissen die onherstelbaar en blijvend verlies en schade kunnen inhouden;

    • e. allesomvattende risicobeoordeling en -beheer;

    • f. risicoverzekeringsfaciliteiten, bundeling van klimaatrisico’s en andere verzekeringsoplossingen;

    • g. niet-economische verliezen; en

    • h. veerkracht van gemeenschappen, bestaansmiddelen en ecosystemen.

  • 5. Het internationaal mechanisme van Warschau werkt samen met bestaande organen en deskundigengroepen in het kader van de Overeenkomst, alsmede met relevante organisaties en deskundige instanties buiten de Overeenkomst.

Artikel 9

  • 1. De Partijen die ontwikkelde landen zijn, blijven hun bestaande verplichtingen ingevolge het Verdrag nakomen en verstrekken derhalve financiële middelen voor zowel mitigatie als adaptatie, ter ondersteuning van Partijen die ontwikkelingslanden zijn.

  • 2. Andere Partijen worden aangemoedigd op vrijwillige basis dergelijke ondersteuning te verlenen of te blijven verlenen.

  • 3. Als onderdeel van een wereldwijde inspanning dienen Partijen die ontwikkelde landen zijn, het voortouw te blijven nemen bij de mobilisering van klimaatfinanciering uit allerlei bronnen, instrumenten en kanalen, waarbij op de significante rol van overheidsmiddelen wordt gewezen, door middel van een scala van maatregelen, waaronder het ondersteunen van door het land gestuurde strategieën, en waarbij rekening wordt gehouden met de behoeften en prioriteiten van de Partijen die ontwikkelingslanden zijn. Deze mobilisering van klimaatfinanciering dient verder te gaan dan eerdere inspanningen.

  • 4. De verstrekking van opgeschaalde financiële middelen dient erop gericht te zijn een evenwicht tussen adaptatie en mitigatie tot stand te brengen, waarbij rekening wordt gehouden met door de landen gestuurde strategieën, en de prioriteiten en behoeften van Partijen die ontwikkelingslanden zijn, met name die welke bijzonder kwetsbaar zijn voor de nadelige gevolgen van klimaatverandering en grote capaciteitsproblemen hebben, zoals de minst ontwikkelde landen en kleine eilandstaten in ontwikkeling, gezien de behoefte aan overheidsmiddelen en als subsidie verstrekte middelen voor adaptatie.

  • 5. De Partijen die ontwikkelde landen zijn, delen om de twee jaar indicatieve kwantitatieve en kwalitatieve informatie mede betreffende het eerste en derde lid van dit artikel, naargelang van toepassing, waaronder, voor zover beschikbaar, het verwachte niveau van publieke financiële middelen die worden verstrekt aan Partijen die ontwikkelingslanden zijn. Andere Partijen die middelen verstrekken, worden aangemoedigd om dergelijke informatie om de twee jaar vrijwillig mede te delen.

  • 6. Bij de in artikel 14 bedoelde algemene inventarisatie wordt rekening gehouden met de relevante informatie over inspanningen voor klimaatfinanciering die wordt verstrekt door Partijen die ontwikkelde landen zijn en/of door organen in het kader van de Overeenkomst.

  • 7. Overeenkomstig de modaliteiten, procedures en richtlijnen die de Conferentie van de Partijen die als vergadering van de Partijen bij deze Overeenkomst fungeert, krachtens artikel 13, dertiende lid, in haar eerste zitting zal aannemen, verstrekken Partijen die ontwikkelde landen zijn, om de twee jaar transparante en consistente informatie over ondersteuning van Partijen die ontwikkelingslanden zijn, die zij via overheidsinterventies hebben verstrekt en gemobiliseerd. Andere Partijen worden aangemoedigd dit eveneens te doen.

  • 8. Het financiële mechanisme van het Verdrag, met inbegrip van de instellingen die met de werking ervan zijn belast, is ook het financiële mechanisme van deze Overeenkomst.

  • 9. De instellingen die de uitvoering van deze Overeenkomst ondersteunen, waaronder de met de werking van het financiële mechanisme van het Verdrag belaste instellingen, streven ernaar, via vereenvoudigde goedkeuringsprocedures en grotere ondersteuning voor paraatheid, een doelmatige toegang tot financiële middelen te waarborgen voor Partijen die ontwikkelingslanden zijn, met name voor de minst ontwikkelde landen en kleine eilandstaten in ontwikkeling, in het kader van hun nationale klimaatstrategieën en -plannen.

Artikel 10

  • 1. De Partijen delen een langetermijnvisie op het belang om de ontwikkeling en overdracht van technologie ten volle te realiseren teneinde de veerkracht tegen klimaatverandering te verbeteren en de uitstoot van broeikasgassen te verminderen.

  • 2. De Partijen, gelet op het belang van technologie voor de uitvoering van mitigatie- en adaptatiemaatregelen ingevolge deze Overeenkomst, erkennen de huidige inspanningen voor de inzet en verspreiding van technologie en versterken derhalve hun samenwerking op het gebied van de ontwikkeling en overdracht van technologie.

  • 3. Het bij het Verdrag ingestelde Technologiemechanisme is ook voor deze Overeenkomst van toepassing.

  • 4. Hierbij wordt uit hoofde van de in het eerste lid van dit artikel bedoelde langetermijnvisie een kader voor technologie vastgesteld om overkoepelende sturing te geven aan de werkzaamheden in het kader van het Technologiemechanisme bij het bevorderen en vergemakkelijken van extra maatregelen voor de ontwikkeling en overdracht van technologie ter ondersteuning van de uitvoering van deze Overeenkomst.

  • 5. Voor een doeltreffende, wereldwijde langetermijnaanpak van klimaatverandering en voor de bevordering van economische groei en duurzame ontwikkeling is het versnellen, stimuleren en mogelijk maken van innovatie van cruciaal belang. Een dergelijke inspanning wordt, indien van toepassing, ondersteund, onder meer door het Technologiemechanisme en in de vorm van financiële middelen door het financiële mechanisme van het Verdrag, voor de gezamenlijke aanpak van onderzoek en ontwikkeling en om de toegang tot technologie, met name in de vroege stadia van de technologiecyclus, voor Partijen die ontwikkelingslanden zijn, te vergemakkelijken.

  • 6. Voor de uitvoering van dit artikel wordt aan Partijen die ontwikkelingslanden zijn, ondersteuning, waaronder financiële ondersteuning, verleend, onder meer ter versterking van de samenwerking op het gebied van de ontwikkeling en overdracht van technologie tijdens de verschillende fasen van de technologiecyclus, teneinde een evenwicht tussen ondersteuning van mitigatie en adaptatie te bereiken. Bij de in artikel 14 bedoelde algemene inventarisatie wordt rekening gehouden met de beschikbare informatie over inspanningen betreffende de ondersteuning van Partijen die ontwikkelingslanden zijn bij de ontwikkeling en overdracht van technologie.

Artikel 11

  • 1. Capaciteitsopbouw ingevolge deze Overeenkomst dient de capaciteit en het vermogen van Partijen die ontwikkelingslanden zijn, met name de landen met de geringste capaciteit, zoals de minst ontwikkelde landen, en de landen die bijzonder kwetsbaar zijn voor de nadelige gevolgen van klimaatverandering, zoals kleine eilandstaten in ontwikkeling, te versterken om doeltreffende maatregelen inzake klimaatverandering te nemen, onder meer ter uitvoering van adaptatie- en mitigatiemaatregelen, en dient de ontwikkeling, verspreiding en inzet van technologie, de toegang tot klimaatfinanciering, relevante aspecten van onderwijs, opleiding en bewustmaking, en de transparante, tijdige en accurate informatieverstrekking te vergemakkelijken.

  • 2. Capaciteitsopbouw dient, ook op nationaal, subnationaal en lokaal niveau, door de landen te worden aangestuurd, te zijn gebaseerd op en aan te sluiten bij nationale behoeften, en het eigenaarschap van de landen die Partij zijn te bevorderen, met name voor Partijen die ontwikkelingslanden zijn. Capaciteitsopbouw dient plaats te vinden aan de hand van lessen die onder meer uit activiteiten voor capaciteitsopbouw ingevolge het Verdrag zijn geleerd, en dient een doeltreffend, herhalend proces te zijn dat participatief, transversaal en genderresponsief is.

  • 3. Alle Partijen dienen samen te werken teneinde de capaciteit van Partijen die ontwikkelingslanden zijn om deze Overeenkomst uit te voeren, te versterken. Partijen die ontwikkelde landen zijn, dienen meer ondersteuning te bieden aan capaciteitsopbouwende maatregelen in Partijen die ontwikkelingslanden zijn.

  • 4. Alle Partijen die de capaciteit om deze Overeenkomst uit te voeren van Partijen die ontwikkelingslanden zijn, versterken, onder meer via regionale, bilaterale en multilaterale benaderingen, doen regelmatig mededeling over deze acties of maatregelen voor capaciteitsopbouw. Partijen die ontwikkelingslanden zijn, dienen regelmatig informatie te verstrekken over de gemaakte vorderingen bij de uitvoering van plannen, beleidslijnen, acties of maatregelen inzake capaciteitsopbouw om deze Overeenkomst uit te voeren.

  • 5. Capaciteitsopbouwende activiteiten worden versterkt via passende institutionele regelingen ter ondersteuning van de uitvoering van deze Overeenkomst, waaronder de ingevolge het Verdrag vastgestelde institutionele regelingen die op deze Overeenkomst van toepassing zijn. De Conferentie van de Partijen die als vergadering van de Partijen bij deze Overeenkomst fungeert, zal tijdens haar eerste zitting een besluit over de aanvankelijke institutionele regelingen inzake capaciteitsopbouw overwegen en aannemen.

Artikel 12

De Partijen werken samen bij het nemen van maatregelen met betrekking tot klimaatverandering, indien van toepassing, ter bevordering van onderwijs, opleiding, bewustmaking, participatie van het publiek en toegang door het publiek tot informatie en erkennen daarbij het belang van deze activiteiten om de maatregelen ingevolge deze Overeenkomst te versterken.

Artikel 13

  • 1. Om wederzijds vertrouwen te kweken en een doeltreffende uitvoering te bevorderen, wordt hierbij een versterkt kader voor transparantie van maatregelen en ondersteuning vastgesteld, met ingebouwde flexibiliteit, waarbij rekening wordt gehouden met de verschillende capaciteiten van de Partijen en wordt voortgebouwd op collectieve ervaring.

  • 2. Het kader voor transparantie biedt de Partijen die ontwikkelingslanden zijn, bij de uitvoering van de bepalingen van dit artikel de flexibiliteit die zij gezien hun capaciteiten mogelijk nodig hebben. De in het dertiende lid van dit artikel bedoelde modaliteiten, procedures en richtlijnen weerspiegelen deze flexibiliteit.

  • 3. Het kader voor transparantie is gebaseerd op en versterkt de transparantieregelingen ingevolge het Verdrag, waarbij de bijzondere omstandigheden van de minst ontwikkelde landen en kleine eilandstaten in ontwikkeling worden erkend, en wordt uitgevoerd op een faciliterende, niet-ingrijpende, niet-bestraffende wijze, met respect voor de nationale soevereiniteit, en vermijdt onnodige lasten voor Partijen.

  • 4. De transparantieregelingen ingevolge het Verdrag, waaronder nationale mededelingen, tweejaarlijkse rapporten en tweejaarlijkse actualiseringsrapporten, internationale evaluatie en toetsing en internationale consultatie en analyse, maken deel uit van de ervaring waaruit bij de ontwikkeling van de modaliteiten, procedures en richtlijnen ingevolge het dertiende lid van dit artikel wordt geput.

  • 5. Het kader voor transparantie van maatregelen heeft tot doel een goed inzicht te geven in maatregelen tegen klimaatverandering in het licht van de doelstelling van het Verdrag als bedoeld in artikel 2 daarvan, waaronder duidelijkheid en het volgen van vooruitgang bij het verwezenlijken van de individuele nationaal bepaalde bijdragen van de Partijen ingevolge artikel 4 en de adaptatiemaatregelen van de Partijen ingevolge artikel 7, waaronder goede praktijken, prioriteiten, behoeften en lacunes, ter informatie ten behoeve van de algemene inventarisatie ingevolge artikel 14.

  • 6. Het kader voor transparantie van ondersteuning heeft ten doel duidelijkheid te verschaffen over de ondersteuning die de relevante individuele Partijen in het kader van maatregelen op het gebied van klimaatverandering ingevolge de artikelen 4, 7, 9, 10 en 11 hebben verstrekt en ontvangen, alsmede, voor zover mogelijk, een volledig beeld van totale verstrekte financiële steun te krijgen, ter informatie ten behoeve van de algemene inventarisatie ingevolge artikel 14.

  • 7. Elke Partij verstrekt regelmatig de volgende informatie:

    • a. een nationaal inventarisatierapport van antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van broeikasgassen, opgesteld met gebruikmaking van methoden die door de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering als goede praktijken zijn aanvaard en door de Conferentie van de Partijen die als vergadering van de Partijen bij deze Overeenkomst fungeert, zijn overeengekomen; en

    • b. de informatie die nodig is om de voortgang bij de uitvoering en de verwezenlijking van de nationaal bepaalde bijdrage ingevolge artikel 4 te volgen.

  • 8. Elke Partij dient tevens informatie te verstrekken over de gevolgen van en de adaptatie aan klimaatverandering ingevolge artikel 7, indien van toepassing.

  • 9. Partijen die ontwikkelde landen zijn, verstrekken informatie over financiële ondersteuning en ondersteuning bij technologieoverdracht en capaciteitsopbouw die ingevolge de artikelen 9, 10 en 11 aan Partijen die ontwikkelingslanden zijn, worden verstrekt; andere Partijen die ondersteuning bieden, dienen dit eveneens te doen.

  • 10. Partijen die ontwikkelingslanden zijn, dienen informatie te verstrekken over financiële ondersteuning en ondersteuning bij technologieoverdracht en capaciteitsopbouw die ingevolge de artikelen 9, 10 en 11 nodig zijn en worden ontvangen.

  • 11. Informatie die ingevolge het zevende en negende lid van dit artikel door elke Partij wordt ingediend, wordt overeenkomstig Besluit 1/CP.21 door technisch deskundigen getoetst. Voor de Partijen die ontwikkelingslanden zijn en waarvoor dit gezien hun capaciteiten noodzakelijk is, maakt bijstand bij het vaststellen van de behoeften op het gebied van capaciteitsopbouw deel uit van het toetsingsproces. Bovendien neemt elke Partij deel aan een faciliterende, multilaterale overweging van de vooruitgang betreffende de inspanningen ingevolge artikel 9 en de respectieve uitvoering en verwezenlijking van haar nationaal bepaalde bijdrage.

  • 12. De toetsing door technisch deskundigen ingevolge dit lid bestaat uit een beschouwing van de door de Partij verstrekte ondersteuning, voor zover relevant, en de uitvoering en verwezenlijking van haar nationaal bepaalde bijdrage. Bij de toetsing wordt tevens vastgesteld op welke gebieden voor de Partij verbetering mogelijk is, en wordt bekeken of de informatie strookt met de in het dertiende lid van dit artikel bedoelde modaliteiten, procedures en richtlijnen, waarbij rekening wordt gehouden met de ingevolge het tweede lid van dit artikel aan de Partij geboden flexibiliteit. Bij de toetsing wordt met name aandacht besteed aan de respectieve nationale mogelijkheden en omstandigheden van de Partijen die ontwikkelingslanden zijn.

  • 13. De Conferentie van de Partijen die als vergadering van de Partijen bij deze Overeenkomst fungeert, neemt tijdens haar eerste zitting, met het oog op de transparantie van maatregelen en ondersteuning, indien van toepassing, gemeenschappelijke modaliteiten, procedures en richtlijnen aan, waarbij wordt voortgebouwd op ervaringen met de transparantieregelingen ingevolge het Verdrag en de bepalingen van dit artikel verder worden uitgewerkt.

  • 14. Ontwikkelingslanden worden bij de uitvoering van dit artikel ondersteund.

  • 15. Partijen die ontwikkelingslanden zijn, worden ook permanent ondersteund bij de capaciteitsopbouw op het gebied van transparantie.

Artikel 14

  • 1. De Conferentie van de Partijen die als vergadering van de Partijen bij deze Overeenkomst fungeert, maakt regelmatig de stand van zaken op betreffende de uitvoering van deze Overeenkomst teneinde de gezamenlijke voortgang naar verwezenlijking van het doel van deze Overeenkomst en de langetermijndoelstellingen ervan te beoordelen (de „algemene inventarisatie” genoemd). Zij doet dit op een allesomvattende en faciliterende wijze en neemt daarbij mitigatie, adaptatie en de middelen voor uitvoering en ondersteuning in aanmerking in het licht van billijkheid en de beste beschikbare wetenschappelijk kennis.

  • 2. De Conferentie van de Partijen die als vergadering van de Partijen bij deze Overeenkomst fungeert, voert de eerste algemene inventarisatie uit in 2023 en vervolgens elke vijf jaar, tenzij de Conferentie van de Partijen die als vergadering van de Partijen bij deze Overeenkomst fungeert, anderszins besluit.

  • 3. Partijen gebruiken het resultaat van de algemene inventarisatie als basis om hun maatregelen en ondersteuning op nationaal vastgestelde wijze te actualiseren en te versterken, overeenkomstig de relevante bepalingen van deze Overeenkomst, en om de internationale samenwerking bij maatregelen betreffende het klimaat te versterken.

Artikel 15

  • 1. Hierbij wordt een mechanisme ingesteld om de uitvoering van de bepalingen van deze Overeenkomst te vergemakkelijken en de naleving ervan te bevorderen.

  • 2. Het in het eerste lid van dit artikel bedoelde mechanisme bestaat uit een comité van deskundigen dat op transparante, niet-contentieuze en niet-bestraffende wijze faciliterend van aard en functie is. Het comité besteedt met name aandacht aan de respectieve nationale mogelijkheden en omstandigheden van Partijen.

  • 3. Het comité verricht zijn werkzaamheden volgens de modaliteiten en procedures die de Conferentie van de Partijen die als vergadering van de Partijen bij deze Overeenkomst fungeert, op haar eerste zitting aanneemt, en brengt jaarlijks verslag uit aan de Conferentie van de Partijen die als vergadering van de Partijen bij deze Overeenkomst fungeert.

Artikel 16

  • 1. De Conferentie van de Partijen, het hoogste orgaan van het Verdrag, fungeert als vergadering van de Partijen bij deze Overeenkomst.

  • 2. Partijen bij het Verdrag die geen Partij bij deze Overeenkomst zijn, kunnen als waarnemer deelnemen aan de zittingen van de Conferentie van de Partijen die als vergadering van de Partijen bij deze Overeenkomst fungeert. Wanneer de Conferentie van de Partijen als vergadering van de Partijen bij deze Overeenkomst fungeert, worden besluiten ingevolge deze Overeenkomst uitsluitend genomen door de Partijen bij deze Overeenkomst.

  • 3. Wanneer de Conferentie van de Partijen als vergadering van de Partijen bij deze Overeenkomst fungeert, wordt een lid van het Bureau van de Conferentie van de Partijen dat een Partij bij het Verdrag vertegenwoordigt die op dat moment geen Partij bij deze Overeenkomst is, vervangen door een extra lid, te kiezen door en uit de Partijen bij deze Overeenkomst.

  • 4. De Conferentie van de Partijen die als vergadering van de Partijen bij deze Overeenkomst fungeert, toetst regelmatig de uitvoering van deze Overeenkomst en neemt, binnen haar mandaat, de besluiten die nodig zijn ter bevordering van de doeltreffende uitvoering ervan. Zij verricht de haar krachtens deze Overeenkomst toegewezen taken en:

    • a. stelt de hulporganen in die voor de uitvoering van deze Overeenkomst noodzakelijk worden geacht; en

    • b. vervult alle andere functies die voor de uitvoering van deze Overeenkomst nodig kunnen zijn.

  • 5. Het reglement van orde van de Conferentie van de Partijen en de financiële procedures die ingevolge het Verdrag worden toegepast, zijn in het kader van deze Overeenkomst van overeenkomstige toepassing, tenzij de Conferentie van de Partijen die als vergadering van de Partijen bij deze Overeenkomst fungeert, bij consensus anders beslist.

  • 6. De eerste zitting van de Conferentie van de Partijen die als vergadering van de Partijen bij deze Overeenkomst fungeert, wordt door het secretariaat belegd samen met de eerste zitting van de Conferentie van de Partijen die na de datum van inwerkingtreding van deze Overeenkomst is gepland. Daaropvolgende gewone zittingen van de Conferentie van de Partijen die als vergadering van de Partijen bij deze Overeenkomst fungeert, worden samen met de gewone zittingen van de Conferentie van de Partijen gehouden, tenzij de Conferentie van de Partijen die als vergadering van de Partijen bij deze Overeenkomst fungeert, anders beslist.

  • 7. Buitengewone zittingen van de Conferentie van de Partijen die als vergadering van de Partijen bij deze Overeenkomst fungeert, worden gehouden op elk ander door haar noodzakelijk geacht tijdstip, of op schriftelijk verzoek van een Partij, op voorwaarde dat dit verzoek binnen zes maanden nadat het door het secretariaat aan de Partijen is medegedeeld, door ten minste een derde van de Partijen wordt gesteund.

  • 8. De Verenigde Naties, haar gespecialiseerde organisaties en de Internationale Organisatie voor Atoomenergie, alsmede alle lidstaten daarvan of waarnemers daarbij die geen Partij bij het Verdrag zijn, kunnen op zittingen van de Conferentie van de Partijen die als vergadering van de Partijen bij deze Overeenkomst fungeert, worden vertegenwoordigd als waarnemer. Elke nationale of internationale, gouvernementele of niet-gouvernementele instelling of organisatie die bevoegd is voor aangelegenheden die onder deze Overeenkomst vallen en het secretariaat haar wens te kennen heeft gegeven op een zitting van de Conferentie van de Partijen die als vergadering van de Partijen bij deze Overeenkomst fungeert, als waarnemer te zijn vertegenwoordigd, kan als zodanig worden toegelaten, tenzij ten minste een derde van de aanwezige Partijen hiertegen bezwaar maakt. De toelating en de deelneming van waarnemers wordt geregeld in het in het vijfde lid van dit artikel bedoelde reglement van orde.

Artikel 17

  • 1. Het bij artikel 8 van het Verdrag ingestelde secretariaat fungeert als secretariaat van deze Overeenkomst.

  • 2. Artikel 8, tweede lid, van het Verdrag, inzake de taken van het secretariaat, en artikel 8, derde lid, van het Verdrag, inzake voor het functioneren van het secretariaat getroffen regelingen, zijn van overeenkomstige toepassing op deze Overeenkomst. Daarnaast verricht het secretariaat de ingevolge deze Overeenkomst en door Conferentie van de Partijen die als vergadering van de Partijen bij deze Overeenkomst fungeert, aan het secretariaat toegewezen taken.

Artikel 18

  • 1. Het Hulporgaan voor wetenschappelijk en technologisch advies en het Hulporgaan inzake de uitvoering, ingesteld bij de artikelen 9 en 10 van het Verdrag, fungeren als respectievelijk het Hulporgaan voor wetenschappelijk en technologisch advies en het Hulporgaan inzake de uitvoering van deze Overeenkomst. De bepalingen van het Verdrag inzake het functioneren van deze twee organen zijn van overeenkomstige toepassing op deze Overeenkomst. Zittingen van de vergaderingen van het Hulporgaan voor wetenschappelijk en technologisch advies en het Hulporgaan inzake de uitvoering van deze Overeenkomst worden samen met de vergaderingen van respectievelijk het Hulporgaan voor wetenschappelijk en technologisch advies en het Hulporgaan inzake de uitvoering van het Verdrag gehouden.

  • 2. Partijen bij het Verdrag die geen Partij bij deze Overeenkomst zijn, kunnen als waarnemer aan de zittingen van de hulporganen deelnemen. Wanneer de hulporganen fungeren als hulporganen van deze Overeenkomst, worden besluiten ingevolge deze Overeenkomst uitsluitend genomen door de Partijen bij deze Overeenkomst.

  • 3. Wanneer de bij de artikelen 9 en 10 van het Verdrag ingestelde hulporganen hun functie uitoefenen inzake aangelegenheden met betrekking tot deze Overeenkomst, wordt elk lid van de bureaus van die hulporganen dat een Partij bij het Verdrag vertegenwoordigt die op dat tijdstip geen Partij bij deze Overeenkomst is, vervangen door een extra lid, te kiezen door en uit de Partijen bij deze Overeenkomst.

Artikel 19

  • 1. Andere dan in deze Overeenkomst bedoelde hulporganen of andere institutionele regelingen die bij of ingevolge het Verdrag zijn ingesteld, worden op grond van een besluit van de Conferentie van de Partijen die als vergadering van de Partijen bij deze Overeenkomst fungeert, voor deze Overeenkomst ingezet. De Conferentie van de Partijen die als vergadering van de Partijen bij deze Overeenkomst fungeert, specificeert de functies die door dergelijke hulporganen of regelingen worden uitgeoefend.

  • 2. De Conferentie van de Partijen die als vergadering van de Partijen bij deze Overeenkomst fungeert, kan dergelijke hulporganen en institutionele regelingen nadere richtsnoeren geven.

Artikel 20

  • 1. Deze Overeenkomst staat open voor ondertekening en dient te worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd door Staten en regionale organisaties voor economische integratie die Partij bij het Verdrag zijn. Deze Overeenkomst staat van 22 april 2016 tot en met 21 april 2017 op het Hoofdkwartier van de Verenigde Naties te New York open voor ondertekening. Daarna staat deze Overeenkomst open voor toetreding vanaf de dag na de datum waarop de Overeenkomst is gesloten voor ondertekening. De akten van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding worden nedergelegd bij de Depositaris.

  • 2. Een regionale organisatie voor economische integratie die Partij wordt bij deze Overeenkomst zonder dat één van haar lidstaten Partij is, is gebonden aan alle verplichtingen ingevolge deze Overeenkomst. Wanneer één of meer lidstaten van een regionale organisatie voor economische integratie Partij zijn bij deze Overeenkomst, besluiten de organisatie en haar lidstaten over hun respectieve verantwoordelijkheden betreffende de nakoming van hun verplichtingen ingevolge deze Overeenkomst. In dergelijke gevallen zijn de organisatie en haar lidstaten niet gerechtigd de uit de Overeenkomst voortvloeiende rechten gelijktijdig uit te oefenen.

  • 3. In hun akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding geven regionale organisaties voor economische integratie de omvang van hun bevoegdheid ter zake van door deze Overeenkomst geregelde aangelegenheden aan. Deze organisaties stellen de Depositaris ook in kennis van elke belangrijke wijziging betreffende de omvang van hun bevoegdheid, en de Depositaris stelt op zijn beurt de Partijen daarvan in kennis.

Artikel 21

  • 1. Deze Overeenkomst treedt in werking dertig dagen na de datum waarop ten minste 55 Partijen bij het Verdrag die tezamen naar schatting ten minste 55% van de totale wereldwijde uitstoot van broeikasgassen voor hun rekening nemen, hun akten van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding hebben nedergelegd.

  • 2. Uitsluitend voor de beperkte toepassing van het eerste lid van dit artikel wordt onder „de totale wereldwijde uitstoot van broeikasgassen” verstaan de meest recente hoeveelheid die op of voor de datum van aanneming van deze Overeenkomst door de Partijen bij het Verdrag is medegedeeld.

  • 3. Voor elke Staat of regionale organisatie voor economische integratie die deze Overeenkomst bekrachtigt, aanvaardt of goedkeurt, dan wel hiertoe toetreedt nadat aan de in het eerste lid van dit artikel vastgestelde voorwaarden voor inwerkingtreding is voldaan, treedt deze Overeenkomst in werking dertig dagen na de datum van nederlegging van de akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding door die Staat of regionale organisatie voor economische integratie.

  • 4. Voor de toepassing van het eerste lid van dit artikel wordt een door een regionale organisatie voor economische integratie nedergelegde akte niet meegeteld bij de door de lidstaten van deze organisatie nedergelegde akten.

Artikel 22

De bepalingen van artikel 15 van het Verdrag, inzake de aanneming van wijzigingen van het Verdrag, zijn van overeenkomstige toepassing op deze Overeenkomst.

Artikel 23

  • 1. De bepalingen van artikel 16 van het Verdrag, inzake de aanneming en wijziging van bijlagen bij het Verdrag, zijn van overeenkomstige toepassing op deze Overeenkomst.

  • 2. Bijlagen bij deze Overeenkomst maken er een integrerend onderdeel van uit en een verwijzing naar deze Overeenkomst vormt tegelijkertijd een verwijzing naar de bijlagen, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald. Deze bijlagen zijn beperkt tot lijsten, formulieren en andere beschrijvende stukken van wetenschappelijke, technische, procedurele of administratieve aard.

Artikel 24

De bepalingen van artikel 14 van het Verdrag, inzake regeling van geschillen, zijn van overeenkomstige toepassing op deze Overeenkomst.

Artikel 25

  • 1. Behoudens het bepaalde in het tweede lid van dit artikel, heeft elke Partij één stem.

  • 2. Regionale organisaties voor economische integratie beschikken ter zake van binnen hun bevoegdheid vallende aangelegenheden over een aantal stemmen dat gelijk is aan het aantal van hun lidstaten die Partij bij deze Overeenkomst zijn. Dergelijke organisaties oefenen hun stemrecht niet uit indien een van hun lidstaten zijn stemrecht uitoefent, en omgekeerd.

Artikel 26

De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties is Depositaris van deze Overeenkomst.

Artikel 27

Bij deze Overeenkomst kan geen enkel voorbehoud worden gemaakt.

Artikel 28

  • 1. Na het verstrijken van een termijn van drie jaar te rekenen vanaf de datum waarop deze Overeenkomst voor een Partij in werking is getreden, kan die Partij deze Overeenkomst opzeggen door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de Depositaris.

  • 2. De opzegging wordt van kracht na het verstrijken van een termijn van een jaar te rekenen vanaf de datum waarop de Depositaris de kennisgeving van opzegging heeft ontvangen, of op enige latere in die kennisgeving vermelde datum.

  • 3. Een Partij die het Verdrag heeft opgezegd, wordt geacht ook deze Overeenkomst te hebben opgezegd.

Artikel 29

Het oorspronkelijke exemplaar van deze Overeenkomst, waarvan de Arabische, de Chinese, de Engelse, de Franse, de Russische en de Spaanse tekst gelijkelijk authentiek zijn, wordt nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.

GEDAAN te Parijs op twaalf december tweeduizend vijftien.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, deze Overeenkomst hebben ondertekend.


Uitgegeven de twaalfde oktober 2016.

De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. KOENDERS

Naar boven