A. TITEL

Verdrag van Amsterdam houdende wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie, de verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen en sommige bijbehorende Akten; met Protocollen, Bijlage en verklaringen;

Amsterdam, 2 oktober 1997

B. TEKST

De Nederlandse tekst van het Verdrag is geplaatst in Trb. 1998, 11.

Bij Proces-Verbaal van correctie van 16 maart 1999 heeft de depositaris verbeteringen in de Nederlandse tekst aangebracht. In Trb. 1998, 11, dienen dienovereenkomstig de volgende correcties te worden aangebracht:

– op blz. 24 dient in de derde regel van artikel 2, punt 1, „zijn" te worden vervangen door „hun";

– op blz. 27 dient onder artikel 2, punt 8, in de zesde regel van artikel 7 D „... Verdrag zorg..." te worden vervangen door „... Verdrag, zorg...";

– op blz. 33 dient onder artikel 2, punt 17, in de derde en vierde regel van artikel 100 A, lid 8, van het EG-Verdrag „... Commissie die..." te worden vervangen door „... Commissie, die...";

– op blz. 34 dient onder artikel 2, punt 19, in de derde en de vierde regel van artikel 109 N van het EG-Verdrag „...opleiding en aanpassings-vermogen..." te worden vervangen door „... de opleiding en het aanpassingsvermogen...";

– op blz. 41 dient onder artikel 2, punt 24, in de laatste regel van artikel 127, lid 4, van het EG-Verdrag „....bestuursrechtelijk bepalingen..." te worden vervangen door „....bestuursrechtelijke bepalingen...";

– op blz. 44 dient onder artikel 2, punt 35, onderdeel b, in de op een na laatste regel van artikel 130 S, lid 2, van het EG-Verdrag „....het Comité van de Regio's met eenparigheid van stemmen..." te worden vervangen door „....het Comité van de Regio's, met eenparigheid van stemmen....";

– op blz. 98 dienen onder A. Protocol gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie, in de laatste alinea van het Protocol inzake artikel J.7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie na de woorden „het Verdrag van Amsterdam" de woorden „dit Protocol" te worden geschrapt;

– op blz. 116 dient onder het Protocol betreffende de plaats van de zetels van de instellingen, van bepaalde organen en diensten van de Europese Gemeenschappen en van Europol, in onderdeel d van Enig artikel „het Gerecht van Eerste Aanleg" te worden vervangen door „het Gerecht van eerste aanleg";

– op blz. 132 dient onder Verklaringen aanvaard door de Conferentie, in verklaring nr. 6 in de tweede regel van punt 1, „Hoge Vertegen-woordiger" te worden vervangen door „hoge vertegenwoordiger";

– op blz. 145 dient onder Verklaringen aanvaard door de Conferentie, in verklaring nr. 49 in de derde en vierde regel van onderen, „duidelijk ongegronde asielaanvragen" te worden vervangen door „duidelijk ongegronde asielverzoeken".

D. PARLEMENT

De artikelen 1, 2, 3, 4, 5 en 6 van de Rijkswet van 24 december 1998 (Stb.  737) luiden:

„Artikel 1

Het op 2 oktober 1997 te Amsterdam tot stand gekomen Verdrag van Amsterdam houdende wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie, de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen en sommige bijbehorende akten, met Protocollen, waarvan de tekst is geplaatst in Tractatenblad 1998, 11, wordt goedgekeurd voor het gehele Koninkrijk.

Artikel 2

Met de verklaringen gehecht aan de Slotakte van het in artikel 1 genoemde Verdrag wordt ingestemd, voor zover deze een nadere uitleg bevatten van bepalingen van het Verdrag.

Artikel 3

1. Een ontwerp van een besluit dat beoogt het Koninkrijk te binden, wordt voordat daaromtrent enigerlei besluitvorming door de Raad overeenkomstig Titel VI van het door het in artikel 1 genoemde Verdraggewijzigde Verdrag betreffende de Europese Unie plaatsvindt, terstond nadat de tekst van dat ontwerp tot stand is gekomen openbaar gemaakt en aan de Staten-Generaal voorgelegd.

2. Een ontwerp-besluit als bedoeld in het eerste lid kan, in afwijking van het bepaalde in dat lid, ter vertrouwelijke kennisneming door de leden van de Staten-Generaal worden voorgelegd indien buitengewone omstandigheden van dwingende aard het bepaald noodzakelijk maken dat het ontwerp een geheim of vertrouwelijk karakter draagt.

3. Instemming van de Staten-Generaal is vereist voordat de vertegenwoordiger van het Koninkrijk zijn medewerking kan verlenen aan het totstandkomen van een besluit als bedoeld in het eerste lid.

4. Stilzwijgende instemming is verleend indien niet binnen vijftien dagen na overlegging van het ontwerp-besluit aan de Staten-Generaal door of namens een van de Kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het ontwerp-besluit de uitdrukkelijke instemming behoeft.

5. Het derde lid is niet van toepassing op de vaststelling van verdragen.

Artikel 4

1. Het bepaalde in artikel 3, eerste tot en met vierde lid, is van toepassing op een ontwerp van een besluit krachtens Titel IIIA van het door het in artikel 1 genoemde Verdrag gewijzigde Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap dat beoogt het Koninkrijk te binden genomen, voorzover en voor zolang het bepaalde in artikel 73 O, tweede en vierde lid, van deze Titel ten aanzien van dat ontwerp-besluit geen toepassing vindt.

2. Het bepaalde in het eerste lid blijft buiten toepassing met betrekking tot maatregelen welke worden aangenomen door de Raad volgens de procedure als bedoeld in het derde lid van artikel 73 O van het bij het in artikel 1 genoemde Verdrag tot wijziging van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

Artikel 5

Het bepaalde in artikel 3, eerste tot en met vierde lid, is van toepassing op een ontwerp van een besluit krachtens artikel 2, eerste lid, eerste tot en met derde alinea, van het Protocol tot opneming van het Schengen-acquis in het kader van de Europese Unie, welk Protocol behoort bij het in artikel 1 genoemde Verdrag, dat beoogt het Koninkrijk te binden.

Artikel 6

De overeenkomsten bedoeld in artikel 6 van het Protocol tot opneming van het Schengen-acquis in het kader van de Europese Unie bij hetin artikel 1 genoemde Verdrag behoeven niet de goedkeuring van de Staten-Generaal.".

Deze Wet is gecontrasigneerd door de Minister-President W. KOK, de Minister van Buitenlandse Zaken J. J. VAN AARTSEN en de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken D. A. BENSCHOP.

Voor de behandeling in de Staten-Generaal zie Kamerstukken II 1997/98, 1998/99, 25 922 (R1613); Handelingen II 1998/99, blz. 1145–1200; 1319–1320; Kamerstukken I 1998/99, nrs. 62, 62a, 62b, 62c. Handelingen I 1998/99, zie vergadering d.d. 21/22 december 1998.

E. BEKRACHTIGING

In overeenstemming met artikel 14, eerste lid, van het Verdrag hebben de volgende staten bij de Italiaanse regering een akte van bekrachtiging nedergelegd:

Duitsland1 7 mei 1998
Zweden215 mei 1998
het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland15 juni 1998
Denemarken24 juni 1998
Finland315 juli 1998
Oostenrijk421 juli 1998
Italië524 juli 1998
Ierland30 juli 1998
Luxemburg6 4 september 1998
het Koninkrijk der Nederlanden7 (voor Nederland) 31 december 1998
Spanje8 5 januari 1999
België919 februari 1999
Portugal1019 maart 1999
Griekenland1123 maart 1999
Frankrijk1230 maart 1999

G. INWERKINGTREDING

De bepalingen van het Verdrag zijn ingevolge artikel 14, tweede lid, op 1 mei 1999 in werking getreden.

Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, geldt het Verdrag alleen voor Nederland.

J. GEGEVENS

Zie Trb. 1998, 11.

Op blz. 49 van dat Tractatenblad dient in de tweede regel van de zesde alinea na „... de Europese Gemeenschap,..." te worden ingevoegd „tot wijziging..."

Voor het op 26 juni 1945 te San Francisco tot stand gekomen Handvest van de Verenigde Naties zie ook, laatstelijk, Trb. 2001, 179.

Voor het op 4 april 1949 te Washington tot stand gekomen Noord-Atlantisch Verdrag zie ook Trb. 1999, 121.

Voor het op 4 november 1950 te Rome tot stand gekomen Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de bescherming van de fundamentele vrijheden zie ook Trb. 1998, 87.

Voor het op 28 april 1983 te Straatsburg tot stand gekomen Zesde Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de bescherming van de fundamentele vrijheden, inzake de afschaffing van de doodstraf zie ook Trb. 1998, 91.

Voor de op 19 juni 1990 te Schengen tot stand gekomen Overeenkomst ter uitvoering van het tussen het Koninkrijk der Nederlanden, het Koninkrijk België, de Bondsrepubliek Duitsland, de Franse Republiek en het Groothertogdom Luxemburg op 14 juni 1985 te Schengen gesloten Akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen zie ook Trb. 1998, 262.

Voor de 26 juli 1995 te Brussel tot stand gekomen Overeenkomst op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie tot oprichting van een Europese Politiedienst (Europol-Overeenkomst) zie ook Trb. 1998, 209.

Uitgegeven de tweeëntwintigste augustus 2002

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. G. DE HOOP SCHEFFER


XNoot
1

Onder de volgende verklaring met betrekking tot artikel K.7 van het Verdrag: »Die Bundesrepublik Deutschland erkennt die Zuständigkeit des Gerichtshofs der Europäischen Gemeinschaften nach Massgabe des Artikels K.7 Absatz 3 Buchstabe b des Vertrags über die Europäische Union an. Die Bundesrepublik Deutschland behält sich das Recht vor, in ihrem innerstaatlichen Recht zu bestimmen, dass ein nationales Gericht, dessen Entscheidungen selbst nicht mehr mit Rechtsmitteln des innerstaatlichen Rechts angefochten werden können, verpflichtet ist, den Gerichtshof der Europäischen Gemeinschaften anzurufen, wenn sich in einem schwebenden Verfahren eine Frage über die Gültigkeit oder die Auslegung eines Rechtsaktes nach Artikel K.7 Absatz 1 des Vertrags über die Europäische Union stellt.«.

XNoot
2

Onder de volgende verklaring met betrekking tot artikel K.7 van het Verdrag: ``... that in accordance with the new Article K.7 paragraph 2 of the Treaty on European Union Sweden accepts the jurisdiction of the Court of Justice of the European Communities to give preliminary rulings as specified in the new Article K.7 paragraph 1 of the Treaty on European Union and that in accordance with the new Article K.7 paragraph 3(b) of the Treaty on European Union any Swedish court or tribunal may request the Court of Justice to give a preliminary ruling on a question raised in a case pending before it and concerning the validity or interpretation of an act referred to in paragraph 1 if that court or tribunal considers that a decision on the question is necessary to enable it to give judgment.".

XNoot
3

Onder de volgende verklaring met betrekking tot artikel K.7, van het Verdrag: „Finland erkent de prejudiciële beslissingsbevoegdheid van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen zodanig, dat alle nationale gerechtshoven het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen kunnen vragen om prejudiciële beslissingen betreffende de geldigheid en interpretatie van bepalingen van titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie." (vertaling).

XNoot
4

Onder de volgende verklaring met betrekking tot artikel K.7 van het Verdrag: »Die Republik Österreich erklärt unter Bezugnahme auf Artikel K.7 Absatz 2 des Vertrags über die Europäische Union in der Fassung des Vertrags von Amsterdam, dass sie die Zuständigkeit des Gerichtshofs der Europäischen Gemeinschaften für Vorabentscheidungen nach Absatz 1 jenes Artikels anerkennt, und bestimmt entsprechend Absatz 3 Buchstabe b jenes Artikels, dass jedes ihrer Gerichte eine Frage, die sich in einem schwebenden Verfahren stellt und die sich auf die Gültigkeit oder die Auslegung eines Rechtsakts nach Absatz 1 bezieht, dem Gerichtshof zur Vorabentscheidung vorlegen kann, wenn es eine Entscheidung darüber zum Erlass seines Urteils für erforderlich hält. Darüber hinaus behält sich die Republik Österreich im Sinne der von der Konferenz angenommenen Erklärung zu Artikel K.7 das Recht vor, in ihrem innerstaatlichen Recht zu bestimmen, dass ein nationales Gericht, dessen Entscheidungen selbst nicht mehr mit Rechtsmitteln des innerstaatlichen Rechts angefochten werden können, verpflichtet ist, den Gerichtshof anzurufen, wenn sich in einem schwebenden Verfahren eine Frage über die Gültigkeit oder die Asulegung eines Rechtsakts nach Artikel K.7 Absatz 1 stellt.«.

XNoot
5

Onder de volgende verklaring met betrekking tot artikel K.7 van het Verdrag: «L'Italia dichiara di accettare la competenza della Corte di Giustizia delle Comunità Europee secondo la modalità previste dall'articolo K.7, paragrafo 3 punto b).

Nel formulare la dichiarazione sopra indicata l'Italia si riserva il diritto di prevedere delle disposizioni nella propria legislazione nazionale che nel caso in cui una questione concernente la validità o l'interpretazione di un atto di cui all'articolo K.7, paragrafo 1, sia sollevata in un giudizio pendente dinnanzi ad una giurisdizione nazionale avverso cui le decisioni non possa proporsi ricorso giurisdizionale di diritto interno, tale giurisdizione dovrà adire per tale questione la Corte di Giustizia.»

XNoot
6

Onder de volgende verklaring met betrekking tot artikel K.7 van het Verdrag: «Par la présente, je vous reconfirme la déclaration faite par le Grand-Duché de Luxembourg lors du Coreper du 18 septembre 1997 par laquelle il a déclaré accepter la compétence de la Cour de Justice des Communautés européennes selon les modalités prévues à l'article K7, paragraph 3 (point B) du Traité d'Amsterdam. En faisant la déclaration sus-indiquée, le Grand-Duché de Luxembourg s'est réservé le droit de prévoir des dispositions dans son droit national pour que, lorsqu'une question sur la validité ou l'interprétation d'un acte visé à l'article K7, paragraphe 1, est soulevée dans une affaire pendante devant une juridiction nationale dont les décisions ne sont pas susceptibles d'un recours institutionnel de droit interne, cette juridiction soit tenue de porter l'affaire devant la Cour de Justice.».

XNoot
7

Op 21 april 1999 heeft de regering van het Koninkrijk der Nederlanden de volgende verklaring met betrekking tot artikel K.7 van het Verdrag afgelegd:

„De regering van het Koninkrijk der Nederlanden verklaart met betrekking tot artikel K.7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, dat elke rechterlijke instantie in Nederland het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen kan verzoeken, bij wijze van prejudiciële beslissing, een uitspraak te doen over een vraag betreffende de geldigheid en de uitlegging van kaderbesluiten en besluiten, over de uitlegging van op grond van Titel VI vastgestelde overeenkomsten en over de geldigheid en de uitlegging van uitvoeringsmaatregelen, die wordt opgeworpen in een bij haar aanhangig gemaakte zaak, indien zij een beslissing op dit punt noodzakelijk acht voor het wijzen van haar vonnis.

Tevens verklaart de regering van het Koninkrijk der Nederlanden dat Nederland zich het recht voorbehoudt in het nationale recht te bepalen dat een nationale rechterlijke instantie waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep, gehouden is een vraag die in een bij die instantie aanhangige zaak wordt opgeworpen in verband met de geldigheid of uitlegging van een besluit als bedoeld in artikel K.7, lid 1, voor te leggen aan het Hof van Justitie."

XNoot
8

Onder de volgende verklaring met betrekking tot artikel K.7 van het Verdrag: «El Reino de España declara que acepta la competencia del Tribunal de Justicia para pronunciarse con carácter prejudicial con arreglo a lo previsto en el artículo K.7, párrafo 2 y según la modalidad prevista en el apartado a) del párrafo 3 del mismo artículo. El Reino de España se reserva el derecho de establer en su legislación nacional disposiciones con el fin de que, cuando se plantee una cuestión relativa a la validez o a la interpretación de uno de los actos mencionados en el apartado 1 del artículo K.7 en un asunto pendiente ante un órgano jurisdiccional nacional cuyas decisiones no sean susceptibles de ulterior recurso judicial de Derecho interno, dicho órgano jurisdiccional esté obligado a remitir el asunto al Tribunal de Justicia.»

XNoot
9

Onder de volgende verklaring met betrekking tot artikel K.7 van het Verdrag: «Lors de la signature du Traité d'Amsterdam a déclaré accepter la compétence de la Cour de Justice des CE selon les modalités prévues à l'article K.7 paragraphes 2 et 3 : La Belgique, ...,... selon les modalités prévues au paragraphe 3 point b). En faisant la déclaration susindiquée, la Belgique ...,..., se réserve le droit de prévoir des dispositions dans son droit national pour que, lorsqu'une question sur la validité ou l'interprétation d'un acte visé à l'article K.7 paragraphe 1, est soulevée dans une affaire pendante devant une juridiction nationale dont les décisions ne sont pas susceptibles d'un recours juridictionnel de droit interne, cette juridiction soit tenue de porter l'affaire devant la Cour de Justice.».

XNoot
10

Onder de volgende verklaring met betrekking tot artikel K.7 van het Verdrag: «a.- Aceita a competencia do Tribunal de Justiçia das Comunidades Europeias para decidir a título prejudicial sobre a validade e a interpretação das decisões quadro e das decisões, sobre a interpretação das convenções estabelecidas ao abrigo do título vi do Tratado da União Europeia e sobre a validade e a interpretação das respectivas medidas de aplicação;

b.- Para o efeito, de acordo com as regras previstas na alínea b) do número três do artigo trinta e cinco (ex-artigo K sete) do Tratado da União Europeia, qualquer órgão jurisdicional nacional pode pedir ao Tribunal de Justiça que se pronuncie a título prejudicial sobre uma questão suscitada em processo pendente perante esse argio jurisdicional relativa + validade ou interpretaçio de um acto a que se refere o numero um do mesmo artigo, se considerar que uma decisio sobra essa questio o é nessiria ao julgamento da causa.».»

XNoot
11

Griekenland heeft een verklaring met betrekking tot artikel K.7 van het Verdrag afgelegd, inhoudende dat zij de bevoegdheid van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen overeenkomstig de bepalingen van artikel 35, lid 2 en lid 3, onder b, aanvaardt.

XNoot
12

Onder de volgende verklaring met betrekking tot artikel K.7 van het Verdrag: «La République française déclare accepter la compétence de la Cour de justice des Communautés européennes selon les modalités prévues à l'article 35. paragraphe 3. point b. La République française se réserve, en outre, le droit d'introduire dans son droit national des dispositions aux termes desquelles, lorsqu'une question sur la validité ou l'interprétation d'un acte visé à l'article 35. paragraphe i, est soulevée dans une affaire pendante devant celles de ses juridictions dont les décisions ne sont pas susceptibles d'un recours juridictionnel de droit interne, ces juridictions seront tenues de saisir la Cour de justice des Communautés européennes lorsqu'elles estimeront qu'une décision sur ce point est nécessaire pour rendre leur jugement.».

Naar boven