A. TITEL

Facultatief Protocol inzake de verkoop van kinderen, prostitutie en pornografie bij het Verdrag inzake de rechten van het kind;

New York, 25 mei 2000

B. TEKST

De Engelse en de Franse tekst van het Protocol zijn afgedrukt in Trb. 2001, 63.

Het Protocol is voorts nog ondertekend voor de volgende staten:

Bulgarije 8 juni 2001
de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië17 juli 2001

C. VERTALING

Facultatief Protocol inzake de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie bij het Verdrag inzake de rechten van het kind

De Staten die partij zijn bij dit Protocol,

Overwegend dat het ten behoeve van de verdere verwezenlijking van de doelstellingen van het Verdrag inzake de rechten van het kind en de verdere toepassing van de bepalingen ervan, in het bijzonder de artikelen, 1, 11, 21, 32, 33, 34, 35 en 36, gepast zou zijn de maatregelen uit te breiden die de Staten die partij zijn, dienen te nemen teneinde de bescherming van kinderen te waarborgen tegen de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie,

Tevens overwegend dat het Verdrag inzake de rechten van het kind het recht van het kind erkent te worden beschermd tegen economische uitbuiting en tegen het verrichten van werk dat naar alle waarschijnlijkheid gevaarlijk is of de opvoeding van het kind zal hinderen, of schadelijk zal zijn voor de gezondheid of de lichamelijke, geestelijke, intellectuele, zedelijke of maatschappelijke ontwikkeling van het kind,

Ernstig bezorgd over de aanzienlijke en toenemende internationale handel in kinderen ten behoeve van de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie,

Uiterst bezorgd over de wijdverbreide en voortdurende praktijk van sekstoerisme, waarvoor kinderen bijzonder kwetsbaar zijn, aangezien het de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie rechtstreeks bevordert,

Erkennend dat een aantal bijzonder kwetsbare groepen, met inbegrip van meisjes, een groter risico loopt om seksueel te worden uitgebuit en dat meisjes onevenredig vertegenwoordigd zijn onder de slachtoffers van seksuele uitbuiting,

Bezorgd over de toenemende beschikbaarheid van kinderpornografie via internet en andere nieuwe technologieën, en herinnerend aan de Internationale Conferentie inzake de bestrijding van kinderpornografie op internet (Wenen, 1999) en, in het bijzonder, de conclusie daarvan die oproept tot het wereldwijd strafbaar stellen van de vervaardiging, verspreiding, export, import, transmissie, het opzettelijk bezit en propageren van kinderpornografie, en de nadruk leggend op het belang van nauwere samenwerking en partnerschap tussen regeringen en de Internetbranche,

Van mening dat de uitbanning van de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie zal worden vergemakkelijkt door aanneming van een brede benadering, waarbij rekening wordt gehouden met alle relevante factoren, zoals onderontwikkeling, armoede, economische verschillen, een onrechtvaardige sociaal-economische structuur, probleemgezinnen, gebrek aan onderwijs, migratie van het platteland naar de stad, discriminatie op grond van geslacht, onverantwoordelijk seksueel gedrag door volwassenen, schadelijke traditionele praktijken, gewapende conflicten en handel in kinderen,

Van mening dat het nodig is te pogen de bewustwording van het publiek te bevorderen om de vraag van consumenten naar de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie terug te dringen, en voorts overtuigd van het belang van versterking van een wereldwijd partnerschap tussen alle actoren en van het verbeteren van de rechtshandhaving op nationaal niveau,

Gelet op de bepalingen van internationale juridische instrumenten die relevant zijn voor de bescherming van kinderen, met inbegrip van het Verdrag van Den Haag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van de interlandelijke adoptie, het Verdrag van Den Haag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering, het Verdrag van Den Haag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen en Verdrag nr. 182 van de Internationale Arbeidsconferentie betreffende het verbod op en de onmiddellijke actie voor de uitbanning van de ergste vormen van kinderarbeid,

Aangemoedigd door de overweldigende steun voor het Verdrag inzake de rechten van het kind, waaruit de algemene bereidheid blijkt zich in te zetten voor de bevordering en bescherming van de rechten van het kind,

Het belang erkennend van de uitvoering van de bepalingen van het Actieprogramma ter voorkoming van de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie en de Verklaring en de Agenda van Stockholm, aangenomen op het Wereldcongres tegen de commerciële seksuele uitbuiting van kinderen, gehouden te Stockholm van 27 tot en met 31 augustus 1996, en andere ter zake dienende besluiten en aanbevelingen van relevante internationale organisaties,

Op passende wijze rekening houdend met het belang van de tradities en culturele waarden van ieder volk voor de bescherming en de harmonische ontplooiing van het kind,

Zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1

De Staten die partij zijn, verbieden de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie overeenkomstig de bepalingen van dit Protocol.

Artikel 2

Voor de toepassing van dit Protocol wordt verstaan onder:

  • a. de verkoop van kinderen: iedere handeling of transactie waarbij een kind wordt overgedragen door een persoon of groep personen aan een andere persoon of groep personen tegen betaling of een andere vorm van vergoeding;

  • b. kinderprostitutie: het gebruik van een kind bij seksuele handelingen tegen betaling of een andere vorm van vergoeding;

  • c. kinderpornografie: elke afbeelding, op welke wijze dan ook, van een kind dat betrokken is bij, werkelijke of gesimuleerde, expliciete seksuele gedragingen of elke afbeelding van de geslachtsorganen van een kind voor primair seksuele doeleinden.

Artikel 3

1. Iedere Staat die partij is, waarborgt dat zijn strafrecht volledig van toepassing is op ten minste de volgende handelingen en gedragingen, ongeacht of deze strafbare feiten in eigen land dan wel grensoverschijdende, of individueel dan wel in georganiseerd verband worden gepleegd:

  • a. in het kader van de verkoop van kinderen als omschreven in artikel 2:

    • i. het aanbieden, afleveren of aanvaarden van een kind, ongeacht op welke wijze, met als doel:

    • a. de seksuele uitbuiting van het kind;

    • b. de overdracht met winstoogmerk van organen van het kind;

    • c. het onderwerpen van het kind aan gedwongen arbeid;

    • ii. het als tussenpersoon ongerechtmatig verkrijgen van toestemming voor de adoptie van een kind in strijd met toepasselijke internationale juridische instrumenten inzake adoptie;

  • b. het aanbieden, verwerven, aanwerven of ter beschikking stellen van een kind voor kinderprostitutie als omschreven in artikel 2;

  • c. het vervaardigen, distribueren, verspreiden, importeren, exporteren, aanbieden, verkopen of bezitten voor bovengenoemde doeleinden van kinderpornografie als omschreven in artikel 2.

2. Onverminderd de bepalingen van het nationale recht van een Staat die partij is, geldt hetzelfde voor een poging tot het plegen van een van de bedoelde handelingen, alsmede voor medeplichtigheid of deelneming aan deze handelingen.

3. Iedere Staat die partij is, stelt op deze feiten passende straffen die rekening houden met de ernst ervan.

4. Onverminderd de bepalingen van zijn nationale recht, neemt iedere Staat die partij is waar nodig maatregelen om de aansprakelijkheid van rechtspersonen te vestigen voor de in het eerste lid van dit artikel omschreven strafbare feiten. Met inachtneming van de rechtsbeginselen van de Staat die partij is, kan deze aansprakelijkheid van rechtspersonen strafrechtelijk, privaatrechtelijk of bestuursrechtelijk zijn.

5. De Staten die partij zijn, nemen alle passende juridische en bestuurlijke maatregelen om te waarborgen dat alle personen die betrokken zijn bij de adoptie van een kind handelen in overeenstemming met toepasselijke internationale juridische instrumenten.

Artikel 4

1. Iedere Staat die partij is, neemt de nodige maatregelen om zijn rechtsmacht te vestigen ten aanzien van de strafbare feiten bedoeld in artikel 3, eerste lid, wanneer de feiten zijn gepleegd op zijn grondgebied of aan boord van een in die Staat geregistreerd schip of luchtvaartuig.

2. Iedere Staat die partij is, kan de nodige maatregelen nemen om zijn rechtsmacht te vestigen ten aanzien de strafbare feiten bedoeld, in artikel 3, eerste lid, indien:

  • a. de vermoedelijke dader een onderdaan is van die Staat of een persoon die zijn vaste woon- of verblijfplaats op zijn grondgebied heeft;

  • b. het slachtoffer een onderdaan is van die Staat.

3. Iedere Staat die partij is, neemt tevens de nodige maatregelen om zijn rechtsmacht te vestigen ten aanzien van de voornoemde strafbare feiten wanneer de vermoedelijke dader zich op zijn grondgebied bevindt en hij hem niet uitlevert aan een andere Staat die partij is op grond van het feit dat het strafbare feit door een van diens onderdanen is gepleegd.

4. Dit Protocol sluit geen strafrechtelijke rechtsmacht uit die wordt uitgeoefend in overeenstemming met het nationale recht.

Artikel 5

1. De strafbare feiten, bedoeld in artikel 3, eerste lid, worden geacht te zijn beschouwd als uitleveringsdelicten in elk tussen de Staten die partij zijn bestaand uitleveringsverdrag en worden opgenomen als uitleveringsdelicten in elk later tussen hen te sluiten uitleveringsverdrag, in overeenstemming met de in die verdragen genoemde voorwaarden.

2. Indien een Staat die partij is de uitlevering afhankelijk stelt van het bestaan van een verdrag, en een verzoek om uitlevering wegens deze strafbare feiten ontvangt van een andere Staat die partij is waarmee hij geen uitleveringsverdrag heeft gesloten, kan hij dit Protocol beschouwen als juridische grondslag voor uitlevering. De uitlevering is onderworpen aan de voorwaarden waarin het recht van de aangezochte Staat voorziet.

3. De Staten die partij zijn en de uitlevering niet afhankelijk stellen van het bestaan van een verdrag, erkennen deze strafbare feiten onderling als uitleveringsdelicten, onderworpen aan de voorwaarden waarin het recht van de aangezochte Staat voorziet.

4. Voor uitlevering tussen de Staten die partij zijn, worden deze strafbare feiten beschouwd niet alleen te zijn begaan op de plaats waar zij zijn gepleegd, maar ook op het grondgebied van de Staten die overeenkomstig arikel 4 rechtsmacht dienen te vestigen.

5. Wanneer een verzoek om uitlevering wordt gedaan ter zake van een in artikel 3, eerste lid, omschreven strafbaar feit en de aangezochte Staat die partij is niet uitlevert of wenst uit te leveren op grond van de nationaliteit van de dader, neemt die Staat passende maatregelen om de zaak over te dragen aan zijn bevoegde autoriteiten ten behoeve van vervolging.

Artikel 6

1. De Staten die partij zijn, verlenen elkaar de ruimst mogelijke bijstand in verband met onderzoeken of bij strafrechtelijke of uitleveringsprocedures ter zake van de in artikel 3, eerste lid, genoemde strafbare feiten, met inbegrip van rechtshulp ter verkrijging van bewijsmateriaal waarover zij beschikken en dat nodig is voor de procedure.

2. De Staten die partij zijn, komen hun verplichtingen uit hoofde van het eerste lid van dit artikel na in overeenstemming met verdragen of andere regelingen inzake wederzijdse rechtshulp die tussen hen bestaan. Indien dergelijke verdragen of regelingen ontbreken, verlenen de Staten die partij zijn elkaar rechtshulp in overeenstemming met hun nationale wetgeving.

Artikel 7

Onverminderd de bepalingen van hun nationale recht:

  • a. nemen de Staten die partij zijn maatregelen ten behoeve van het, indien nodig, in beslag nemen van en beslag leggen op:

    • i. zaken zoals documenten, vermogensbestanddelen en andere hulpmiddelen die zijn gebruikt voor het plegen of bevorderen van strafbare feiten als bedoeld in dit Protocol;

    • ii. opbrengsten afkomstig van dergelijke strafbare feiten;

  • b. geven de Staten die partij zijn uitvoering aan verzoeken van een andere Staat die partij is tot beslagneming van of beslaglegging op de in onderdeel a. bedoelde zaken of opbrengsten;

  • c. nemen de Staten die partij zijn maatregelen gericht op het, tijdelijk of definitief, sluiten van panden die zijn gebruikt voor het plegen van dergelijke strafbare feiten.

Artikel 8

1. De Staten die partij zijn, nemen passende maatregelen om de rechten en belangen van kinderen die het slachtoffer zijn van de uit hoofde van dit Protocol verboden praktijken tijdens alle fasen van de strafrechtelijke procedure te beschermen, in het bijzonder door:

  • a. de kwetsbaarheid van kinderslachtoffers te erkennen en procedures aan te passen teneinde hun speciale behoeften, met inbegrip van hun speciale behoeften als getuige, te erkennen;

  • b. kinderslachtoffers te informeren over hun rechten en hun rol in en de omvang, planning en voortgang van de procedure en de uitspraak in hun zaak;

  • c. op een wijze die in overeenstemming is met de procesregels van het nationale recht mogelijk te maken dat de opvattingen, behoeften en zorgen van kinderslachtoffers naar voren worden gebracht en onderzocht in de procedure wanneer hun persoonlijke belangen in het geding zijn;

  • d. gedurende de gehele gerechtelijke procedure passende ondersteunende diensten te bieden aan kinderslachtoffers;

  • e. indien nodig de persoonlijke levenssfeer en identiteit van kinderslachtoffers te beschermen en maatregelen te nemen in overeenstemming met het nationale recht om verspreiding van informatie te voorkomen die zou kunnen leiden tot de identificatie van kinderslachtoffers;

  • f. in daarvoor in aanmerking komende gevallen zorg te dragen voor de bescherming van zowel kinderslachtoffers als hun gezinnen en van ten behoeve van hen optredende getuigen, tegen intimidatie en represailles;

  • g. onnodige vertraging wat betreft het wijzen van het vonnis en wat betreft de uitvoering van rechterlijke bevelen of beschikkingen inzake de toekenning van schadeloosstelling aan kinderslachtoffers te voorkomen.

2. De Staten die partij zijn, waarborgen dat onzekerheid ten aanzien van de feitelijke leeftijd van het slachtoffer geen beletsel vormt voor het instellen van strafrechtelijke onderzoeken, met inbegrip van onderzoeken ten behoeve van het vaststellen van de leeftijd van het slachtoffer.

3. De Staten die partij zijn, waarborgen dat bij de behandeling door het strafrechtssysteem van kinderen die het slachtoffer zijn van de in dit Protocol omschreven strafbare feiten, de belangen van het kind de eerste overweging vormen.

4. De Staten die partij zijn, nemen maatregelen om te zorgen voor passende scholing, in het bijzonder op het gebied van recht en psychologie, voor de personen die werken met slachtoffers van de uit hoofde van dit Protocol verboden strafbare feiten.

5. In de daarvoor in aanmerking komende gevallen nemen de Staten die partij zijn maatregelen teneinde de veiligheid en integriteit van de personen en/of organisaties die betrokken zijn bij de voorkoming en/of bescherming en rehabilitatie van slachtoffers van deze strafbare feiten te beschermen.

6. Geen enkele bepaling van dit artikel wordt zodanig uitgelegd dat deze schadelijk is voor of onverenigbaar met de rechten van de verdachte op een eerlijk en onpartijdig proces.

Artikel 9

1. De Staten die partij zijn, zullen ter voorkoming van de in dit Protocol bedoelde strafbare feiten wettelijke en bestuurlijke maatregelen en sociaal beleid en programma's aannemen of aanscherpen, toepassen en bekendmaken. Specifieke aandacht wordt geschonken aan de bescherming van kinderen die in het bijzonder kwetsbaar zijn voor deze praktijken.

2. De Staten die partij zijn, bevorderen de kennis van het grote publiek, met inbegrip van kinderen, door middel van informatie met alle passende middelen, onderwijs en opleiding inzake de preventieve maatregelen en schadelijke gevolgen van de in dit Protocol bedoelde strafbare feiten. Bij de nakoming van hun verplichtingen uit hoofde van dit artikel moedigen de Staten die partij zijn de deelname aan van de gemeenschap en, in het bijzonder, van kinderen en kinderslachtoffers, aan de informatieve, educatieve en opleidingsprogramma's, mede op internationaal niveau.

3. De Staten die partij zijn, nemen alle uitvoerbare maatregelen teneinde alle passende bijstand aan de slachtoffers van deze strafbare feiten te waarborgen, waaronder hun volledige herintegratie in de maatschappij en hun volledige lichamelijke en geestelijke herstel.

4. De Staten die partij zijn, waarborgen dat alle kinderslachtoffers van de in dit Protocol omschreven strafbare feiten toegang hebben tot adequate procedures om zonder onderscheid des persoons schadeloosstelling te vorderen van degenen die juridisch aansprakelijk zijn.

5. De Staten die partij zijn, nemen alle passende maatregelen gericht op het doeltreffend verbieden van de vervaardiging en verspreiding van materiaal dat de in dit Protocol omschreven strafbare feiten propageert.

Artikel 10

1. De Staten die partij zijn, nemen alle nodige stappen om de internationale samenwerking te intensiveren door multilaterale, regionale en bilaterale regelingen ten behoeve van voorkoming, opsporing, onderzoek, vervolging en bestraffing van hen die verantwoordelijk zijn voor handelingen met betrekking tot de verkoop van kinderen, kinderprostitutie, kinderpornografie en kindersekstoerisme. De Staten die partij zijn, bevorderen ook de internationale samenwerking en coördinatie tussen hun autoriteiten, nationale en internationale non-gouvernementele organisaties en internationale organisaties.

2. De Staten die partij zijn, bevorderen de internationale samenwerking om kinderslachtoffers bij te staan bij hun lichamelijke en geestelijke herstel, reintegratie in de maatschappij en repatriëring.

3. De Staten die partij zijn, bevorderen de intensivering van internationale samenwerking teneinde de hoofdoorzaken, zoals armoede en onderontwikkeling, aan te pakken die ten grondslag liggen aan en bijdragen tot de kwetsbaarheid van kinderen voor de verkoop van kinderen, kinderprostitutie, kinderpornografie en kindersekstoerisme.

4. De Staten die partij zijn, verlenen, voor zover zij daartoe in staat zijn, financiële, technische of andere bijstand door middel van bestaande multilaterale, regionale, bilaterale of andere programma's.

Artikel 11

Geen enkele bepaling van dit Protocol tast bepalingen aan die meer bijdragen tot de verwezenlijking van de rechten van het kind en die vervat kunnen zijn in:

  • a. het recht van een Staat die partij is;

  • b. het in die Staat geldende internationale recht.

Artikel 12

1. Iedere Staat die partij is, brengt, binnen twee jaar na de inwerkingtreding van dit Protocol voor die Staat aan het Comité voor de Rechten van het Kind verslag uit met uitgebreide informatie over de maatregelen die hij heeft genomen voor de toepassing van de bepalingen van het Protocol.

2. Na het uitbrengen van het uitgebreide verslag, neemt iedere Staat die partij is in de verslagen die hij in overeenstemming met artikel 44 van het Verdrag uitbrengt aan het Comité voor de Rechten van het Kind alle verdere informatie op met betrekking tot de toepassing van het Protocol. De andere Staten die partij zijn bij het Protocol brengen iedere vijf jaar verslag uit.

3. Het Comité voor de Rechten van het Kind kan de Staten die partij zijn verzoeken om nadere informatie die relevant is voor de toepassing van dit Protocol.

Artikel 13

1. Dit Protocol staat open voor ondertekening door iedere Staat die partij is bij het Verdrag of die het ondertekend heeft.

2. Dit Protocol dient te worden bekrachtigd en staat open voor toetreding door iedere Staat die partij is bij het Verdrag of die het ondertekend heeft. De akten van bekrachtiging of toetreding dienen te worden nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.

Artikel 14

1. Dit Protocol treedt in werking drie maanden na de nederlegging van de tiende akte van bekrachtiging of toetreding.

2. Voor iedere Staat die dit Protocol bekrachtigt of ertoe toetreedt nadat het in werking is getreden, treedt het Protocol een maand na de datum van nederlegging van zijn akte van bekrachtiging of toetreding in werking.

Artikel 15

1. Iedere Staat die partij is, kan dit Protocol te allen tijde opzeggen door een schriftelijke kennisgeving aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties, die vervolgens de andere Staten die partij zijn bij het Verdrag en alle Staten die het Verdrag hebben ondertekend in kennis stelt. De opzegging wordt van kracht een jaar na de datum van ontvangst van de kennisgeving door de Secretaris-Generaal.

2. Een dergelijke opzegging heeft niet tot gevolg dat de Staat die partij is, wordt ontslagen van zijn verplichtingen uit hoofde van dit Protocol met betrekking tot strafbare feiten gepleegd voorafgaand aan de datum waarop de opzegging van kracht wordt. Evenmin tast een dergelijke opzegging op enigerlei wijze de voortzetting van het onderzoek aan van een aangelegenheid die reeds wordt bestudeerd door het Comité voorafgaand aan de datum waarop de opzegging van kracht wordt.

Artikel 16

1. Iedere Staat die partij is, kan een wijziging voorstellen en deze indienen bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties. De Secretaris-Generaal deelt de voorgestelde wijziging vervolgens mede aan de Staten die partij zijn met het verzoek hem te berichten of zij een conferentie verlangen van de Staten die partij zijn teneinde de voorstellen te bestuderen en in stemming te brengen. Indien, binnen vier maanden na de datum van deze mededeling, ten minste een derde van de Staten die partij zijn een dergelijke conferentie verlangt, roept de Secretaris-Generaal de vergadering bijeen onder auspiciën van de Verenigde Naties. Iedere wijziging die wordt aangenomen door een meerderheid van de ter conferentie aanwezige Staten die partij zijn en die hun stem uitbrengen, wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de Algemene Vergadering.

2. Een wijziging die in overeenstemming met het eerste lid van dit artikel wordt aangenomen, treedt in werking wanneer zij is goedgekeurd door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties en is aanvaard door een meerderheid van tweederde van de Staten die partij zijn.

3. Wanneer een wijziging in werking treedt, is zij bindend voor de Staten die partij zijn en haar hebben aanvaard, terwijl de andere Staten die partij zijn gebonden zullen blijven door de bepalingen van dit Protocol en door iedere voorgaande wijziging die zij hebben aanvaard.

Artikel 17

1. Dit Protocol, waarvan de Arabische, de Chinese, de Engelse, de Franse, de Russische en de Spaanse tekst gelijkelijk authentiek zijn, wordt nedergelegd in het archief van de Verenigde Naties.

2. De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties zendt gewaarmerkte afschriften van dit Protocol toe aan alle Staten die partij zijn bij het Verdrag en alle Staten die het Verdrag hebben ondertekend.


D. PARLEMENT

Zie Trb. 2001, 63.

E. BEKRACHTIGING

Zie Trb. 2001, 63.

Behalve de aldaar genoemde hebben nog de volgende staten in overeenstemming met artikel 13, tweede lid, van het Protocol een akte van bekrachtiging nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties:

Andorra30 april 2001
IJsland 9 juli 2001

G. INWERKINGTREDING

Zie Trb. 2001, 63.

J. GEGEVENS

Zie Trb. 2001, 63.

Uitgegeven de derde augustus 2001

De Minister van Buitenlandse Zaken a.i.,

A. H. KORTHALS

Naar boven