A. TITEL

Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, met Bijlagen;

Kyoto, 11 december 1997

B. TEKST

De Engelse en de Franse tekst van het Protocol, met Bijlagen, zijn geplaatst in Trb. 1998, 170.

Het Protocol is voorts nog ondertekend voor:

China29 mei 1998
El Salvador 8 juni 1998
Mexico 8 juni 1998
Panama 8 juni 1998
Chili17 juni 1998
Liechtenstein29 juni 1998
Nicaragua 7 juli 1998
Bolivia 9 juli 1998
Guatemala10 juli 1998
Indonesië13 juli 1998
Polen15 juli 1998
Uruguay29 juli 1998
Zambia 5 augustus 1998
Paraguay25 augustus 1998
de Cook-eilanden116 september 1998
Fiji17 september 1998
Bulgarije18 september 1998
Litouwen21 september 1998
Zuid-Korea25 september 1998
Toerkmenistan28 september 1998
Solomon-Eilanden29 september 1998
Slovenië21 oktober 1998
Niger23 oktober 1998
de Verenigde Staten van Amerika12 november 1998
Peru13 november 1998
Tuvalu16 november 1998
Oezbekistan20 november 1998
Tsjechië23 november 1998
Estland 3 december 1998
Vietnam 3 december 1998
Niue2 8 december 1998
Letland14 december 1998
Israël16 december 1998
Roemenië 5 januari 1999
Trinidad en Tobago 7 januari 1999
Ecuador15 januari 1999
Mali27 januari 1999
Thailand 2 februari 1999
Papoea Nieuw-Guinea 2 maart 1999
Kroatië11 maart 1999
Rusland11 maart 1999
Kazachstan12 maart 1999
Maleisië12 maart 1999
Cuba15 maart 1999
Egypte15 maart 1999
Oekraïne15 maart 1999

C. VERTALING

Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering

De Partijen bij dit Protocol,

Partij zijnde bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, hierna te noemen „het Verdrag",

Strevende naar verwezenlijking van het uiteindelijke doel van het Verdrag als genoemd in artikel 2 van het Verdrag,

Herinnerende aan de bepalingen van het Verdrag,

Geleid door artikel 3 van het Verdrag,

Ingevolge het mandaat van Berlijn dat bij besluit 1/CP.1 van de Conferentie van de Partijen bij het Verdrag tijdens haar eerste zitting werd aangenomen,

Zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1

Voor de toepassing van dit Protocol zijn de begripsomschrijvingen van artikel 1 van het Verdrag van toepassing. Daarnaast wordt verstaan onder:

1. „Conferentie van de Partijen": de Conferentie van de Partijen bij het Verdrag.

2. „Verdrag": het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, op 9 mei 1992 te New York aangenomen.

3. „Intergouvernementele werkgroep inzake klimaatverandering": de Intergouvernementele werkgroep inzake klimaatverandering die in 1988 door de Wereld Meteorologische Organisatie en het Milieuprogramma van de Verenigde Naties gezamenlijk werd ingesteld.

4. „Protocol van Montreal": het Protocol van Montreal betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken, op 16 september 1987 te Montreal aangenomen en naderhand aangepast en gewijzigd.

5. „Aanwezige Partijen die hun stem uitbrengen": Partijen die aanwezig zijn en voor- of tegenstemmen.

6. „Partij": een Partij bij dit Protocol, tenzij uit de context anderszins blijkt.

7. „In Bijlage I opgenomen Partij": een Partij die is opgenomen in Bijlage I bij het Verdrag, eventueel als gewijzigd, of een Partij die een kennisgeving heeft gedaan ingevolge artikel 4, tweede lid, letter g, van het Verdrag.

Artikel 2

1. Elke in Bijlage I opgenomen Partij dient, voor de nakoming van haar gekwantificeerde verplichtingen inzake emissiebeperking en -reductie uit hoofde van artikel 3, met het oog op de bevordering van duurzame ontwikkeling:

  • a. in overeenstemming met haar nationale omstandigheden beleid en maatregelen uit te voeren en/of verder uit te werken, zoals:

    • i. verhoging van de energie-efficiëntie in relevante sectoren van de nationale economie;

    • ii. bescherming en uitbreiding van putten en reservoirs van broeikasgassen die niet worden beheerst krachtens het Protocol van Montreal, rekening houdend met haar verplichtingen ingevolge relevante internationale milieuverdragen; bevordering van praktijken van duurzaam bosbeheer; bebossing en herbebossing;

    • iii. bevordering van duurzame vormen van landbouw in het licht van overwegingen op het gebied van klimaatverandering;

    • iv. onderzoek naar, en bevordering, ontwikkeling en verhoging van het gebruik van nieuwe en duurzame vormen van energie, van technologieën voor kooldioxide-vastlegging en van geavanceerde en innovatieve milieuvriendelijke technologieën;

    • v. voortschrijdende reductie of geleidelijke eliminatie van marktonvolkomenheden, fiscale stimulansen, vrijstellingen van heffingen en accijnzen, en subsidies in alle broeikasgasuitstotende sectoren die tegen het doel van het Verdrag ingaan, en toepassing van marktinstrumenten;

    • vi. stimulering van passende hervormingen in relevante sectoren, gericht op het bevorderen van beleid en maatregelen waarmee de emissies van niet krachtens het Protocol van Montreal beheerste broeikasgassen worden beperkt of gereduceerd;

    • vii. maatregelen om de emissies van niet krachtens het Protocol van Montreal beheerste broeikasgassen in de transportsector te beperken en/of te reduceren;

    • viii. beperking en/of reductie van methaanemissies door middel van herwinning en gebruik bij het afvalbeheer, evenals bij de productie, het transport en de distributie van energie;

  • b. samen te werken met andere Partijen om de individuele en gecombineerde doeltreffendheid te verbeteren van hun uit hoofde van dit artikel aangenomen beleid en maatregelen, ingevolge artikel 4, tweede lid, letter e, onder i, van het Verdrag. Met dat doel nemen deze Partijen stappen om hun ervaringen te delen en informatie uit te wisselen over dergelijk beleid en dergelijke maatregelen, met inbegrip van het ontwikkelen van manieren om de vergelijkbaarheid, transparantie en doeltreffendheid daarvan te verbeteren. De Conferentie van de Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen, dient, tijdens haar eerste zitting of zo snel mogelijk daarna, te overwegen op welke manieren die samenwerking kan worden vergemakkelijkt, rekening houdend met alle relevante informatie.

2. De in Bijlage I opgenomen Partijen streven naar beperking of reductie van emissies van niet krachtens het Protocol van Montreal beheerste broeikasgassen uit de in de lucht- en zeevaart gebruikte bunkerbrandstoffen, waarbij zij werken via respectievelijk de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie en de Internationale Maritieme Organisatie.

3. De in Bijlage I opgenomen Partijen streven ernaar beleid en maatregelen ingevolge dit artikel zodanig uit te voeren dat nadelige gevolgen tot een minimum worden beperkt, met inbegrip van de nadelige gevolgen van klimaatverandering, gevolgen voor de internationale handel, en sociale, economische en milieueffecten voor andere Partijen, met name Partijen die ontwikkelingslanden zijn en in het bijzonder die welke zijn genoemd in artikel 4, achtste en negende lid, van het Verdrag, rekening houdend met artikel 3 van het Verdrag. De Conferentie van de Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen, kan, indien van toepassing, verdere maatregelen treffen om de uitvoering van het in dit lid bepaalde te bevorderen.

4. Indien de Conferentie van de Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen, besluit dat het nuttig is in het eerste lid, letter a, genoemd beleid en maatregelen te coördineren, zal zij, rekening houdend met de verschillende nationale omstandigheden en mogelijke gevolgen, wijzen en middelen bestuderen om de coördinatie van dit beleid en deze maatregelen uit te werken.

Artikel 3

1. De in Bijlage I opgenomen Partijen zorgen er ieder voor zich of gezamenlijk voor dat hun gezamenlijke antropogene in kooldioxide-equivalenten uitgedrukte emissies van de in Bijlage A genoemde broeikasgassen de hun toegewezen hoeveelheden, berekend aan de hand van hun gekwantificeerde verplichtingen inzake emissiebeperking en -reductie als genoemd in bijlage B en overeenkomstig het in dit artikel bepaalde, niet overschrijden, met het oog op de reductie van hun totale emissie van die gassen in de verbintenisperiode 2008 tot 2012 met ten minste 5% ten opzichte van de niveaus van 1990.

2. Elke in Bijlage I opgenomen Partij dient in 2005 aantoonbare vorderingen te hebben gemaakt bij de nakoming van haar verplichtingen ingevolge dit Protocol.

3. De netto-veranderingen in de broeikasgasemissies per bron en de verwijderingen per put die voortvloeien uit rechtstreeks door de mens ontplooide activiteiten op het gebied van veranderingen in het landgebruik en bosbouw, beperkt tot bebossing, herbebossing en ontbossing sinds 1990, gemeten als verifieerbare veranderingen in koolstofvoorraden in elke verbintenisperiode, worden gebruikt om te voldoen aan de verplichtingen uit hoofde van dit artikel van elke in Bijlage I opgenomen Partij. Over de broeikasgasemissies per bron en de verwijderingen per put die verband houden met die activiteiten wordt op transparante en verifieerbare wijze verslag uitgebracht en dit wordt overeenkomstig de artikelen 7 en 8 getoetst.

4. Voorafgaand aan de eerste zitting van de Conferentie van de Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen, verschaft elke in Bijlage I opgenomen Partij het Hulporgaan voor wetenschappelijk en technologisch advies ter bestudering gegevens waarmee haar niveau van koolstofvoorraden in 1990 kan worden vastgesteld en een raming kan worden gemaakt van de wijzigingen in haar koolstofvoorraden gedurende de daaropvolgende jaren. De Conferentie van de Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen, neemt tijdens haar eerste zitting of zo snel mogelijk daarna een besluit over de modaliteiten, regelingen en richtlijnen ten aanzien van hoe en welke aanvullende menselijke activiteiten die verband houden met veranderingen in de broeikasgasemissies per bron en de verwijderingen per put in de categorieën landbouwgronden, veranderingen in landgebruik en bosbouw moeten worden opgeteld bij, of afgetrokken van, de aan de in Bijlage I opgenomen Partijen toegewezen hoeveelheden, rekening houdend met de onzekerheden, de transparantie van de rapportage, de verifieerbaarheid, het methodologische werk van de Intergouvernementele werkgroep inzake klimaatverandering, het overeenkomstig artikel 5 door het Hulporgaan voor wetenschappelijk en technologisch advies uitgebrachte advies en de besluiten van de Conferentie van de Partijen. Een dergelijk besluit geldt voor de tweede en volgende verbintenisperiodes. Een Partij kan ervoor kiezen een dergelijk besluit over deze aanvullende menselijke activiteiten in haar eerste verbintenisperiode toe te passen, mits deze activiteiten sinds 1990 hebben plaatsgevonden.

5. De in Bijlage I opgenomen Partijen die een overgang naar een markteconomie doormaken en wier referentiejaar of -periode door de Conferentie van de Partijen tijdens haar tweede zitting is vastgesteld ingevolge besluit 9/CP.2 gebruiken dat referentiejaar of die referentieperiode voor de nakoming van hun verplichtingen ingevolge dit artikel. Elke andere in Bijlage I opgenomen Partij die een overgang naar een markteconomie doormaakt en die haar eerste nationale mededeling uit hoofde van artikel 12 van het Verdrag nog niet heeft gedaan, kan de Conferentie van de Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen, ook ervan in kennis stellen dat zij van plan is een historisch referentiejaar of een historische referentieperiode anders dan 1990 te gebruiken voor de nakoming van haar verplichtingen ingevolge dit artikel. De Conferentie van de Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen, beslist over de aanvaarding van die kennisgeving.

6. Rekening houdend met artikel 4, zesde lid, van het Verdrag, staat de Conferentie van de Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen de in Bijlage I opgenomen Partijen die een overgang naar een markteconomie doormaken bij de nakoming van hun verplichtingen ingevolge dit Protocol anders dan die ingevolge dit artikel, een zekere mate van flexibiliteit toe.

7. In de eerste verbintenisperiode voor gekwantificeerde emissiebeperking en -reductie, van 2008 tot 2012, is de aan elke in Bijlage I opgenomen Partij toegewezen hoeveelheid gelijk aan het in Bijlage B voor de betrokken Partij opgenomen percentage van haar totale antropogene in kooldioxide-equivalenten uitgedrukte emissies van de in Bijlage A genoemde broeikasgassen in 1990, of het referentiejaar dat of de referentieperiode die overeenkomstig het vijfde lid is bepaald, vermenigvuldigd met vijf. De in Bijlage I opgenomen Partijen voor welke veranderingen in landgebruik en bosbouw in 1990 een netto-bron van broeikasgasemissies vormden, dienen, met het oog op de berekening van de hun toegewezen hoeveelheid, in het referentiejaar of de referentieperiode voor hun emissies in 1990 de totale antropogene in kooldioxide-equivalenten uitgedrukte emissies per bron, verminderd met de verwijderingen per put in 1990, resulterend uit veranderingen in landgebruik op te nemen.

8. Alle in Bijlage I opgenomen Partijen kunnen 1995 als referentiejaar gebruiken voor gehalogeneerde koolwaterstoffen, perfluorkoolwaterstoffen en zwavelhexafluoride, met het oog op de in het zevende lid bedoelde berekening.

9. De verplichtingen voor latere periodes voor in Bijlage I opgenomen Partijen worden vastgesteld in wijzigingen op Bijlage B bij dit Protocol, die overeenkomstig het bepaalde in artikel 21, zevende lid, worden aangenomen. De Conferentie van de Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen, neemt ten minste zeven jaar voor het einde van de in het eerste lid bedoelde eerste verbintenisperiode het initiatief tot het beoordelen van die verplichtingen.

10. Emissieverminderende eenheden of delen van een toegewezen hoeveelheid die een Partij overeenkomstig het bepaalde in artikel 6 of artikel 17 van een andere Partij overneemt, worden opgeteld bij de aan de overnemende Partij toegewezen hoeveelheid.

11. Emissieverminderende eenheden of delen van een toegewezen hoeveelheid die een Partij overeenkomstig het bepaalde in artikel 6 of artikel 17 aan een andere Partij overdraagt, worden afgetrokken van de aan de overdragende Partij toegewezen hoeveelheid.

12. Gecertificeerde emissiereducties die een Partij overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 van een andere Partij overneemt, worden opgeteld bij de aan de overnemende Partij toegewezen hoeveelheid.

13. Indien de emissies van een in Bijlage I opgenomen Partij in een verbintenisperiode lager zijn dan de haar uit hoofde van dit artikel toegewezen hoeveelheid, wordt het verschil op verzoek van die Partij opgeteld bij de aan die Partij voor latere verbintenisperiodes toegewezen hoeveelheid.

14. Elke in Bijlage I opgenomen Partij streeft ernaar de in het eerste lid genoemde verplichtingen na te komen met een minimum aan nadelige sociale, economische en milieueffecten voor andere Partijen die ontwikkelingslanden zijn, in het bijzonder die welke zijn genoemd in artikel 4, achtste en negende lid, van het Verdrag. In overeenstemming met de desbetreffende besluiten van de Conferentie van de Partijen inzake de toepassing van die leden, bestudeert de Conferentie van de Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen tijdens haar eerste zitting welke maatregelen nodig zijn om de nadelige gevolgen van klimaatverandering en/of de gevolgen van bestrijdingsmaatregelen voor de in die leden bedoelde Partijen tot een minimum te beperken. Onderwerp van studie zijn onder andere het instellen van financiering, de verzekering en de overdracht van technologie.

Artikel 4

1. De in Bijlage I opgenomen Partijen die een overeenkomst hebben gesloten inzake de gezamenlijke nakoming van hun verplichtingen uit hoofde van artikel 3, worden geacht aan die verplichtingen te hebben voldaan op voorwaarde dat hun totale gecombineerde gezamenlijke antropogene in kooldioxide-equivalenten uitgedrukte emissies van de in Bijlage A genoemde broeikasgassen de aan hen toegewezen hoeveelheden, die zijn berekend op grond van hun in Bijlage B opgenomen gekwantificeerde verplichtingen inzake emissiebeperking en -reductie en overeenkomstig het bepaalde in artikel 3, niet overschrijden. Het respectieve emissieniveau dat aan elk van de Partijen bij de overeenkomst is toegewezen, dient in die overeenkomst te worden aangegeven.

2. De Partijen bij een dergelijke overeenkomst stellen het secretariaat in kennis van de voorwaarden van de overeenkomst op de datum van nederlegging van hun akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van of toetreding tot dit Protocol. Het secretariaat informeert op zijn beurt de Partijen bij en ondertekenaars van het Verdrag over de voorwaarden van de overeenkomst.

3. Een dergelijke overeenkomst blijft van kracht voor de duur van de in artikel 3, zevende lid, genoemde verbintenisperiode.

4. Indien Partijen die gezamenlijk handelen dit doen in het kader van, en samen met, een regionale organisatie voor economische integratie, worden de bestaande verplichtingen ingevolge dit Protocol niet beïnvloed door een wijziging in de samenstelling van de organisatie na de aanneming van dit Protocol. Een wijziging in de samenstelling van de organisatie is alleen van toepassing voor die verplichtingen ingevolge artikel 3 die na die wijziging worden aangenomen.

5. Indien de Partijen bij een dergelijke overeenkomst er niet in slagen hun totale gecombineerde niveau van emissiereducties te bereiken, is elke Partij bij die overeenkomst verantwoordelijk voor haar eigen in de overeenkomst genoemde emissieniveau.

6. Indien Partijen die gezamenlijk handelen dit doen in het kader van, en samen met, een regionale organisatie voor economische integratie die zelf Partij is bij dit Protocol, is elke lidstaat van die regionale organisatie voor economische integratie afzonderlijk, en samen met de regionale organisatie voor economische integratie handelend overeenkomstig artikel 24, verantwoordelijk voor zijn eigen overeenkomstig dit artikel bekendgemaakte emissieniveau, ingeval zij er niet in slagen hun totale gecombineerde niveau van emissiereducties te bereiken.

Artikel 5

1. Elke in Bijlage I opgenomen Partij dient niet later dan een jaar voor het begin van de eerste verbintenisperiode te beschikken over een nationaal systeem voor de schatting van antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van alle niet krachtens het Protocol van Montreal beheerste broeikasgassen. De Conferentie van de Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen, beslist tijdens haar eerste zitting over richtlijnen voor dergelijke nationale systemen, waarin de in het tweede lid genoemde methoden zijn verwerkt.

2. Methoden voor de schatting van antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van alle niet krachtens het Protocol van Montreal beheerste broeikasgassen zijn die welke door de Intergouvernementele werkgroep inzake klimaatverandering zijn aanvaard en door de Conferentie van de Partijen tijdens haar derde zitting zijn goedgekeurd. Ingeval die methoden niet worden gebruikt, worden eventueel benodigde aanpassingen aangebracht overeenkomstig de methoden die door de Conferentie van de Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen tijdens haar eerste zitting zijn goedgekeurd. Op basis van het werk van onder andere de Intergouvernementele werkgroep inzake klimaatverandering en het door het Hulporgaan voor wetenschappelijk en technologisch advies uitgebrachte advies worden deze methoden en aanpassingen regelmatig getoetst en in voorkomende gevallen herzien door de Conferentie van de Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen, ten volle rekening houdend met eventuele relevante besluiten van de Conferentie van de Partijen. Elke herziening van methoden of aanpassingen wordt alleen aangewend om ervoor te zorgen dat de verplichtingen ingevolge artikel 3 met betrekking tot een na die herziening aanvaarde verbintenisperiode, worden nagekomen.

3. De cijfers van het aardopwarmingsvermogen (global warming potentials), de zogenoemde GWP-waarden, die worden gebruikt voor de berekening van het kooldioxide-equivalent van antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van de in Bijlage A genoemde broeikasgassen zijn die welke door de Intergouvernementele werkgroep inzake klimaatverandering zijn aanvaard en door de Conferentie van de Partijen tijdens haar derde zitting zijn overeengekomen. Op basis van het werk van onder andere de Intergouvernementele werkgroep inzake klimaatverandering en het door het Hulporgaan voor wetenschappelijk en technologisch advies uitgebrachte advies wordt de GWP-waarde van elk van die broeikasgassen regelmatig getoetst en in voorkomende gevallen herzien door de Conferentie van de Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen, ten volle rekening houdend met eventuele relevante besluiten van de Conferentie van de Partijen. Een herziening van de GWP-waarde is alleen van toepassing op verplichtingen ingevolge artikel 3 met betrekking tot een na die herziening aanvaarde verbintenisperiode.

Artikel 6

1. Om aan haar verplichtingen ingevolge artikel 3 te voldoen, kan elke in Bijlage I opgenomen Partij emissiereductie eenheden die het resultaat zijn van projecten die een reductie beogen van antropogene emissies per bron of een verhoging van antropogene verwijderingen per put van broeikasgassen in ongeacht welke sector van de economie, overdragen aan of overnemen van elke andere in Bijlage I opgenomen Partij, op voorwaarde dat:

  • a. een dergelijk project is goedgekeurd door de betrokken Partijen;

  • b. een dergelijk project voorziet in een extra vermindering van emissies per bron, of een extra uitbreiding van verwijderingen per put ten opzichte van die welke anders zouden zijn opgetreden;

  • c. zij geen emissiereductie eenheden overneemt indien zij niet heeft voldaan aan haar verplichtingen ingevolge de artikelen 5 en 7; en

  • d. het overnemen van emissiereductie eenheden een aanvulling is op nationale maatregelen om de verplichtingen ingevolge artikel 3 na te komen.

2. De Conferentie van de Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen, kan, tijdens haar eerste zitting of zo snel mogelijk daarna, verdere richtlijnen opstellen voor de toepassing van dit artikel, met inbegrip van richtlijnen voor verificatie en rapportage.

3. Een in Bijlage I opgenomen Partij kan rechtspersonen machtigen om onder haar verantwoordelijkheid deel te nemen aan activiteiten die leiden tot het uit hoofde van dit artikel ontwikkelen, overdragen of overnemen van emissiereductie eenheden.

4. Indien een vraagstuk betreffende de uitvoering van de in dit artikel genoemde eisen door een in Bijlage I opgenomen Partij overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van artikel 8 wordt gesignaleerd, kunnen overdrachten en overnames van emissiereductie eenheden doorgang blijven vinden nadat het vraagstuk is gesignaleerd, op voorwaarde dat die eenheden niet door een Partij mogen worden gebruikt om aan haar verplichtingen ingevolge artikel 3 te voldoen totdat alle kwesties betreffende de nakoming zijn opgelost.

Artikel 7

1. Elke in Bijlage I opgenomen Partij neemt in haar jaarlijkse inventarislijst van antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van niet krachtens het Protocol van Montreal beheerste broeikasgassen, die overeenkomstig de desbetreffende besluiten van de Conferentie van de Partijen wordt ingediend, de noodzakelijke overeenkomstig het vierde lid te bepalen aanvullende informatie op om ervoor te zorgen dat aan artikel 3 wordt voldaan.

2. Elke in Bijlage I opgenomen Partij neemt in haar nationale mededeling, die wordt gedaan uit hoofde van artikel 12 van het Verdrag, de aanvullende overeenkomstig het vierde lid te bepalen informatie op die noodzakelijk is om aan te tonen dat zij voldoet aan haar verplichtingen ingevolge dit Protocol.

3. Elke in Bijlage I opgenomen Partij deelt de uit hoofde van het eerste lid vereiste informatie jaarlijks mede, te beginnen met de eerste inventarislijst die uit hoofde van het Verdrag vereist is voor het eerste jaar van de verbintenisperiode nadat dit Protocol voor die Partij in werking is getreden. Elke in Bijlage I opgenomen Partij verstrekt de uit hoofde van het tweede lid vereiste informatie als deel van de eerste nationale mededeling die uit hoofde van het Verdrag vereist is nadat dit Protocol voor die Partij in werking is getreden en na aanneming van de in het vierde lid genoemde richtlijnen. De frequentie van de uit hoofde van dit artikel vereiste informatieverstrekking daarna wordt bepaald door de Conferentie van de Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen, rekening houdend met een eventueel tijdpad voor het verstrekken van nationale mededelingen waartoe de Conferentie van de Partijen heeft besloten.

4. De Conferentie van de Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen, neemt tijdens haar eerste zitting richtlijnen aan voor het opstellen van de uit hoofde van dit artikel vereiste informatie, en toetst deze daarna periodiek, rekening houdend met de richtlijnen voor het opstellen van nationale mededelingen door in Bijlage I opgenomen Partijen, die door de Conferentie van de Partijen zijn aangenomen. De Conferentie van de Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen, beslist eveneens, vóór de eerste verbintenisperiode, over manieren waarop de administratie van de toegewezen hoeveelheden kan plaatsvinden.

Artikel 8

1. De informatie die ingevolge artikel 7 door elke in Bijlage I opgenomen Partij wordt verstrekt, wordt getoetst door beoordelingsteams van deskundigen ingevolge de desbetreffende besluiten van de Conferentie van de Partijen en overeenkomstig de richtlijnen die uit hoofde van het vierde lid voor dit doel zijn aangenomen door de Conferentie van de Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen. De ingevolge artikel 7, eerste lid, door elke in Bijlage I opgenomen Partij verstrekte informatie wordt getoetst als deel van de jaarlijkse samenstelling en administratie van de emissie-inventarislijsten en de toegewezen hoeveelheden. Daarnaast wordt de ingevolge artikel 7, tweede lid, door elke in Bijlage I opgenomen Partij verstrekte informatie getoetst als deel van de beoordeling van de mededelingen.

2. De beoordelingsteams van deskundigen worden gecoördineerd door het secretariaat en bestaan uit deskundigen die zijn geselecteerd uit hen die door de Partijen bij het Verdrag en, indien van toepassing, door intergouvernementele organisaties zijn voorgedragen, overeenkomstig de richtlijnen die voor dit doel door de Conferentie van de Partijen zijn gegeven.

3. Het toetsingsproces voorziet in een grondige en allesomvattende technische evaluatie van alle aspecten van de uitvoering van dit Protocol door een Partij. De beoordelingsteams van deskundigen stellen een rapport op voor de Conferentie van de Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen, waarin de nakoming van de verplichtingen van de Partij wordt geëvalueerd en waarin mogelijke problemen met, en factoren die van invloed zijn op, de naleving van de verplichtingen worden gesignaleerd. Deze rapporten worden door het secretariaat verzonden aan alle Partijen bij het Verdrag. Het secretariaat maakt een lijst van de vraagstukken betreffende de uitvoering die in die rapporten zijn aangegeven ter nadere bestudering door de Conferentie van de Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen.

4. De Conferentie van de Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen, neemt tijdens haar eerste zitting richtlijnen aan voor het toetsen van de uitvoering van dit Protocol door beoordelingsteams van deskundigen, en toetst deze daarna periodiek, rekening houdend met de desbetreffende besluiten van de Conferentie van de Partijen.

5. De Conferentie van de Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen, bestudeert, met de hulp van het Hulporgaan inzake de uitvoering en, indien van toepassing, het Hulporgaan voor wetenschappelijk en technologisch advies:

  • a. de door Partijen uit hoofde van artikel 7 verstrekte informatie en de rapporten van de toetsingen daarvan die door de deskundigen ingevolge dit artikel zijn verricht; en

  • b. de vraagstukken betreffende de uitvoering die door het secretariaat ingevolge het derde lid in een lijst zijn opgenomen, evenals alle door Partijen naar voren gebrachte vraagstukken.

6. Ingevolge haar bestudering van de in het vijfde lid genoemde informatie, neemt de Conferentie van de Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen, besluiten over elke voor de uitvoering van dit Protocol noodzakelijke aangelegenheid.

Artikel 9

1. De Conferentie van de Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen, toetst dit Protocol periodiek in het licht van de best beschikbare wetenschappelijke informatie over en evaluaties van klimaatverandering en de effecten daarvan, alsmede ter zake dienende technische, sociale en economische informatie. Deze toetsingen worden gecoördineerd met relevante toetsingen uit hoofde van het Verdrag, in het bijzonder die welke worden vereist in artikel 4, tweede lid, letter d, en artikel 7, tweede lid, letter a, van het Verdrag. Op basis van deze toetsingen neemt de Conferentie van de Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen, passende maatregelen.

2. De eerste toetsing vindt plaats tijdens de tweede zitting van de Conferentie van de Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen. Volgende toetsingen vinden met regelmatige tussenpozen en tijdig plaats.

Artikel 10

Alle Partijen, hun gezamenlijke, doch verschillende verantwoordelijkheden en hun specifieke nationale en regionale ontwikkelingsprioriteiten, doelstellingen en omstandigheden in aanmerking nemend, zonder nieuwe verplichtingen te introduceren voor niet in Bijlage I opgenomen Partijen, maar de bestaande verplichtingen ingevolge artikel 4, eerste lid, van het Verdrag bevestigend, en de naleving van deze verplichtingen steeds bevorderend om duurzame ontwikkeling te realiseren, rekening houdend met artikel 4, derde, vijfde en zevende lid, van het Verdrag:

  • a. stellen, voor zover relevant en mogelijk, nationale en, indien van toepassing, regionale programma's met een goede kosteneffectiviteit op ter verbetering van de kwaliteit van lokale emissiefactoren, gegevens over activiteiten en/of modellen die de sociaal-economische omstandigheden van elke Partij weerspiegelen voor het opstellen en periodiek bijwerken van nationale inventarislijsten van antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van alle niet krachtens het Protocol van Montreal beheerste broeikasgassen, gebruik makend van vergelijkbare door de Conferentie van de Partijen overeen te komen methoden, en in overeenstemming met de door de Conferentie van de Partijen aangenomen richtlijnen voor het opstellen van nationale mededelingen;

  • b. stellen nationale en, indien van toepassing, regionale programma's op die maatregelen bevatten ter beperking van klimaatverandering en maatregelen ter vergemakkelijking van een adequate aanpassing aan klimaatverandering, en voeren deze uit, maken deze openbaar en werken deze regelmatig bij:

    • i. Dergelijke programma's kunnen onder meer betrekking hebben op de energie-, de vervoers- en de industriesector, alsmede op de landbouw, de bosbouw en het afvalbeheer. Bovendien kunnen aanpassingstechnologieën en methoden ter verbetering van de ruimtelijke ordening de aanpassing aan klimaatverandering verbeteren; en

    • ii. De in Bijlage I opgenomen Partijen verstrekken informatie over maatregelen uit hoofde van dit Protocol, met inbegrip van nationale programma's, overeenkomstig artikel 7; andere Partijen trachten in hun nationale mededelingen, indien van toepassing, informatie op te nemen over programma's die maatregelen bevatten die naar hun mening een bijdrage leveren aan de bestrijding van klimaatverandering en de nadelige effecten daarvan, met inbegrip van maatregelen ter bestrijding van stijgingen van broeikasgasemissies en ter uitbreiding van verwijderingen per put, en maatregelen voor capaciteitsopbouw en aanpassing;

  • c. werken samen bij de bevordering van doeltreffende modaliteiten voor de ontwikkeling, toepassing en verspreiding van, en ondernemen alle mogelijke stappen ter bevordering, vergemakkelijking en financiering, indien van toepassing, van de overdracht van, of de toegang tot, milieuvriendelijke technologieën, know-how, praktijken en processen die betrekking hebben op klimaatverandering, met name ten gunste van ontwikkelingslanden, met inbegrip van het opstellen van beleid en programma's voor een doeltreffende overdracht van milieuvriendelijke technologieën in staatseigendom of uit de publieke sector, en het creëren van randvoorwaarden voor de particuliere sector, ter bevordering en uitbreiding van de overdracht van, en de toegang tot, milieuvriendelijke technologieën;

  • d. werken samen bij wetenschappelijk en technisch onderzoek en bevorderen het onderhoud en de ontwikkeling van systemen voor systematische waarneming en het opzetten van gegevensbestanden om de onzekerheden betreffende het klimaatsysteem, de nadelige effecten van klimaatverandering en de economische en sociale gevolgen van verschillende bestrijdingsstrategieën te verkleinen, en bevorderen de ontwikkeling en versterking van de eigen capaciteiten en mogelijkheden om deel te nemen aan internationale en intergouvernementele inspanningen, programma's en netwerken betreffende onderzoek en systematische waarneming, rekening houdend met artikel 5 van het Verdrag;

  • e. werken samen bij en bevorderen op internationaal niveau en, indien van toepassing, met behulp van bestaande organisaties, de ontwikkeling en uitvoering van voorlichtings- en vormingsprogramma's, waaronder de versterking van nationale capaciteitsvergroting, in het bijzonder van menselijke en institutionele capaciteit, en de uitwisseling of detachering van personeel voor de opleiding van deskundigen op dit gebied, met name voor de ontwikkelingslanden, en vergemakkelijken op nationaal niveau de bewustmaking van, en de toegang van het publiek tot informatie inzake klimaatverandering. Er dienen passende modaliteiten te worden ontwikkeld voor de uitvoering van deze activiteiten via de desbetreffende hulporganen van het Verdrag, rekening houdend met artikel 6 van het Verdrag;

  • f. nemen in hun nationale mededelingen informatie op over programma's en activiteiten die ingevolge dit artikel zijn ondernomen overeenkomstig de desbetreffende besluiten van de Conferentie van de Partijen; en

  • g. nemen, bij de nakoming van de verplichtingen ingevolge dit artikel, artikel 4, achtste lid, van het Verdrag grondig in overweging.

Artikel 11

1. Bij de toepassing van artikel 10 houden Partijen rekening met het in artikel 4, vierde, vijfde, zevende, achtste en negende lid, van het Verdrag bepaalde.

2. De Partijen die ontwikkelde landen zijn en de andere in Bijlage II bij het Verdrag opgenomen ontwikkelde Partijen, in het kader van de toepassing van artikel 4, eerste lid, van het Verdrag, overeenkomstig het bepaalde in artikel 4, derde lid, en artikel 11 van het Verdrag, en via de instelling(en) waaraan de werking van het financiële mechanisme van het Verdrag is toevertrouwd:

  • a. stellen nieuwe en aanvullende financiële middelen ter beschikking ter dekking van de overeengekomen volledige door de Partijen die ontwikkelingslanden zijn te maken kosten ter bevordering van de nakoming van bestaande verplichtingen ingevolge artikel 4, eerste lid, letter a, van het Verdrag die vallen onder artikel 10, letter a; en

  • b. stellen eveneens die financiële middelen ter beschikking, waaronder die ten behoeve van de overdracht van technologie, die de Partijen die ontwikkelingslanden zijn nodig hebben ter dekking van de volledige overeengekomen meerkosten van de bevordering van de nakoming van bestaande verplichtingen ingevolge artikel 4, eerste lid, van het Verdrag die vallen onder artikel 10 en die zijn overeengekomen tussen een Partij die een ontwikkelingsland is en de in artikel 11 van het Verdrag bedoelde instelling(en), zulks in overeenstemming met dat artikel. Bij de nakoming van deze bestaande verplichtingen dient rekening te worden gehouden met de noodzaak van adequaatheid en voorspelbaarheid van de geldstroom en het belang van passende lastenverdeling onder de Partijen die ontwikkelde landen zijn. De richtlijnen voor de instelling(en) waaraan de werking van het financiële mechanisme van het Verdrag is toevertrouwd in de desbetreffende besluiten van de Conferentie van de Partijen, met inbegrip van die welke vóór de aanneming van dit Protocol werden overeengekomen, zijn van overeenkomstige toepassing op het in dit lid bepaalde.

3. Door de Partijen die ontwikkelde landen zijn en de andere in Bijlage II bij het Verdrag opgenomen ontwikkelde Partijen en aan Partijen die ontwikkelingslanden zijn, kunnen ook financiële middelen voor de toepassing van artikel 10 ter beschikking worden gesteld, langs bilaterale, regionale en andere multilaterale kanalen.

Artikel 12

1. Hierbij wordt een mechanisme voor schone ontwikkeling ingesteld.

2. Het doel van het mechanisme voor schone ontwikkeling is het helpen van de niet in Bijlage I opgenomen Partijen bij het realiseren van duurzame ontwikkeling en het leveren van een bijdrage aan het uiteindelijke doel van het Verdrag, en het helpen van in Bijlage I opgenomen Partijen bij het nakomen van hun gekwantificeerde verplichtingen inzake emissiebeperking en -reductie uit hoofde van artikel 3.

3. Ingevolge het mechanisme voor schone ontwikkeling:

  • a. profiteren de niet in Bijlage I opgenomen Partijen mee van projectactiviteiten die resulteren in gecertificeerde emissiereducties; en

  • b. kunnen de in Bijlage I opgenomen Partijen gecertificeerde emissiereducties die voortvloeien uit dergelijke projectactiviteiten aanwenden om bij te dragen tot de nakoming van een deel van hun gekwantificeerde verplichtingen inzake emissiebeperking en -reductie ingevolge artikel 3, zoals bepaald door de Conferentie van de Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen.

4. Het mechanisme voor schone ontwikkeling is onderworpen aan het gezag en de richtlijnen van de Conferentie van de Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen en staat onder toezicht van de raad van bestuur van het mechanisme voor schone ontwikkeling.

5. De uit elke projectactiviteit voortvloeiende emissiereducties worden gecertificeerd door operationele instellingen die worden aangewezen door de Conferentie van de Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen, op basis van:

  • a. vrijwillige, door elke betrokken Partij goedgekeurde, deelname;

  • b. feitelijke, meetbare en lange-termijnvoordelen, gerelateerd aan de beperking van klimaatverandering; en

  • c. extra emissie-reducties ten opzichte van die welke zouden zijn opgetreden zonder de gecertificeerde projectactiviteit.

6. Het mechanisme voor schone ontwikkeling geeft waar nodig hulp bij het verkrijgen van financiering van gecertificeerde projectactiviteiten.

7. De Conferentie van de Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen, stelt tijdens haar eerste zitting modaliteiten en procedures vast met het doel transparantie, doelmatigheid en verantwoording te garanderen via onafhankelijke financiële controle en verificatie van projectactiviteiten.

8. De Conferentie van de Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen, garandeert dat een deel van de opbrengsten van gecertificeerde projectactiviteiten wordt aangewend ter dekking van administratieve uitgaven en om Partijen die ontwikkelingslanden zijn en die in het bijzonder kwetsbaar zijn voor de nadelige gevolgen van klimaatverandering te helpen de kosten van aanpassing op te brengen.

9. Bij deelname ingevolge het mechanisme voor schone ontwikkeling, waaronder deelname aan de in het derde lid, letter a, genoemde activiteiten en aan de overname van gecertificeerde emissiereducties, kunnen particuliere en/of publieke instellingen zijn betrokken; deze deelname is onderworpen aan eventuele door de raad van bestuur van het mechanisme voor schone ontwikkeling gegeven richtlijnen.

10. Gecertificeerde emissiereducties die in de periode vanaf het jaar 2000 tot aan het begin van de eerste verbintenisperiode zijn gerealiseerd, kunnen worden aangewend om bij te dragen tot de nakoming van de verplichtingen in de eerste verbintenisperiode.

Artikel 13

1. De Partijen bij dit Protocol komen bijeen in de Conferentie van de Partijen, het hoogste orgaan van het Verdrag.

2. Partijen bij het Verdrag die geen Partij zijn bij dit Protocol kunnen als waarnemer deelnemen aan de zittingen van de Conferentie van de Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen. Wanneer de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen in de Conferentie van de Partijen, kunnen beslissingen uit hoofde van dit Protocol enkel worden genomen door hen die Partij zijn bij dit Protocol.

3. Wanneer de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen in de Conferentie van de Partijen, wordt een lid van het Bureau van de Conferentie van de Partijen dat een Partij bij het Verdrag vertegenwoordigt die op dat moment geen Partij bij dit Protocol is, vervangen door een extra door en uit de Partijen bij dit Protocol te kiezen lid.

4. De Conferentie van de Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen, toetst regelmatig de uitvoering van dit Protocol en neemt, binnen haar mandaat, de besluiten die nodig zijn ter bevordering van de doeltreffende uitvoering van dit Protocol. Zij verricht de haar door dit Protocol toegewezen taken en:

  • a. beoordeelt, op basis van de in overeenstemming met de bepalingen van dit Protocol aan haar ter beschikking gestelde informatie, de uitvoering van dit Protocol door de Partijen, de gevolgen, in het algemeen, van de ingevolge dit Protocol genomen maatregelen, in het bijzonder gevolgen ten aanzien van het milieu en economische en sociale gevolgen, alsook het cumulatieve effect ervan en de mate waarin vooruitgang wordt geboekt in de richting van verwezenlijking van de doelstelling van het Verdrag;

  • b. bestudeert periodiek de verplichtingen van de Partijen ingevolge dit Protocol, daarbij de in artikel 4, tweede lid, onder d, en artikel 7, tweede lid, van het Verdrag vereiste toetsingen grondig in overweging nemend, in het licht van de doelstelling van het Verdrag, de opgedane ervaring bij de uitvoering daarvan en de evolutie van de wetenschappelijke en technologische kennis, en bestudeert in dit kader periodieke rapporten inzake de uitvoering van dit Protocol, en neemt deze aan;

  • c. bevordert en vergemakkelijkt de uitwisseling van informatie betreffende door de Partijen genomen maatregelen om klimaatverandering en de gevolgen daarvan tegen te gaan, rekening houdend met de uiteenlopende omstandigheden, verantwoordelijkheden en mogelijkheden van de Partijen en hun onderscheiden verplichtingen ingevolge dit Protocol;

  • d. vergemakkelijkt op verzoek van twee of meer Partijen de coördinatie van de door hen genomen maatregelen om klimaatverandering en de gevolgen daarvan tegen te gaan, rekening houdend met de uiteenlopende omstandigheden, verantwoordelijkheden en mogelijkheden van de Partijen en hun onderscheiden verplichtingen ingevolge dit Protocol;

  • e. bevordert en begeleidt, in overeenstemming met de doelstelling van het Verdrag en de bepalingen van dit Protocol, en de desbetreffende beslissingen van de Conferentie van de Partijen volledig in aanmerking nemend, de ontwikkeling en periodieke verfijning van vergelijkbare methoden voor de doeltreffende uitvoering van dit Protocol, overeen te komen door de Conferentie van de Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen;

  • f. doet aanbevelingen inzake aangelegenheden die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van dit Protocol;

  • g. tracht extra financiële middelen te werven in overeenstemming met artikel 11, tweede lid;

  • h. stelt de hulporganen in die noodzakelijk worden geacht voor de toepassing van dit Protocol;

  • i. verzoekt om en, indien van toepassing, maakt gebruik van de diensten en de medewerking van, en informatie verstrekt door, bevoegde internationale, intergouvernementele en niet-gouvernementele organisaties; en

  • j. oefent andere taken uit die nodig kunnen zijn voor de toepassing van dit Protocol, en bestudeert elke toegewezen taak die voortvloeit uit een beslissing van de Conferentie van de Partijen.

5. Het reglement van orde van de Conferentie van de Partijen en de financiële procedures die uit hoofde van het Verdrag worden toegepast, zijn van overeenkomstige toepassing uit hoofde van dit Protocol, tenzij de Conferentie van de Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen door middel van consensus anders beslist.

6. De eerste zitting van de Conferentie van de Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen, wordt door het secretariaat belegd samen met de eerste zitting van de Conferentie van de Partijen die is gepland na de datum van inwerkingtreding van dit Protocol. Daaropvolgende gewone zittingen van de Conferentie van de Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen, worden jaarlijks gehouden, samen met de gewone zittingen van de Conferentie van de Partijen, tenzij de Conferentie van de Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen anders beslist.

7. Buitengewone zittingen van de Conferentie van de Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen, worden gehouden op elk ander door haar noodzakelijk geacht tijdstip, of op schriftelijk verzoek van een Partij, op voorwaarde dat dit verzoek binnen zes maanden nadat het door het secretariaat aan de Partijen is medegedeeld, door ten minste een derde van de Partijen wordt gesteund.

8. De Verenigde Naties, haar gespecialiseerde organisaties en de Internationale Organisatie voor Atoomenergie, alsmede alle lidstaten daarvan of waarnemers daarbij die geen Partij bij het Verdrag zijn, kunnen op zittingen van de Conferentie van de Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen, worden vertegenwoordigd als waarnemer. Elke instelling of organisatie, hetzij nationaal of internationaal, hetzij gouvernementeel of niet-gouvernementeel, die bevoegd is ter zake van aangelegenheden waarop dit Protocol betrekking heeft, en die aan het secretariaat haar wens te kennen heeft gegeven op een zitting van de Conferentie van de Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen, te zijn vertegenwoordigd als waarnemer, kan als zodanig worden toegelaten, tenzij ten minste een derde van de aanwezige Partijen hiertegen bezwaar maakt. De toelating en de deelneming van waarnemers wordt geregeld in het reglement van orde, bedoeld in het vijfde lid.

Artikel 14

1. Het bij artikel 8 van het Verdrag ingestelde secretariaat fungeert als secretariaat van dit Protocol.

2. Artikel 8, tweede lid, van het Verdrag inzake de taken van het secretariaat en artikel 8, derde lid, van het Verdrag inzake voor het functioneren van het secretariaat getroffen regelingen, zijn van overeenkomstige toepassing op dit Protocol. Daarnaast verricht het secretariaat de ingevolge dit Protocol aan het secretariaat toegewezen taken.

Artikel 15

1. Het Hulporgaan voor wetenschappelijk en technologisch advies en het Hulporgaan inzake de uitvoering, ingesteld bij de artikelen 9 en 10 van het Verdrag, doen dienst als respectievelijk het Hulporgaan voor wetenschappelijk en technologisch advies en het Hulporgaan inzake de uitvoering van dit Protocol. De bepalingen inzake het functioneren van deze twee organen uit hoofde van het Verdrag zijn van overeenkomstige toepassing op dit Protocol. Zittingen van de bijeenkomsten van het Hulporgaan voor wetenschappelijk en technologisch advies en het Hulporgaan inzake de uitvoering van dit Protocol worden samen met de bijeenkomsten van respectievelijk het Hulporgaan voor wetenschappelijk en technologisch advies en het Hulporgaan inzake de uitvoering van het Verdrag gehouden.

2. Partijen bij het Verdrag die geen Partij zijn bij dit Protocol kunnen als waarnemer deelnemen aan de zittingen van de hulporganen. Wanneer de hulporganen fungeren als hulporganen van dit Protocol, kunnen beslissingen uit hoofde van dit Protocol enkel worden genomen door hen die Partij zijn bij dit Protocol.

3. Wanneer de bij de artikelen 9 en 10 van het Verdrag ingestelde hulporganen hun functie uitoefenen inzake aangelegenheden met betrekking tot dit Protocol wordt een lid van de Bureaus van die hulporganen dat een Partij bij het Verdrag vertegenwoordigt die op dat moment geen Partij bij dit Protocol is, vervangen door een extra door en uit de Partijen bij dit Protocol te kiezen lid.

Artikel 16

De Conferentie van de Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen, bestudeert zo spoedig mogelijk de toepassing op dit Protocol van het in artikel 13 van het Verdrag bedoelde multilaterale consultatieve overleg, en wijzigt dit indien nodig, in het licht van eventuele relevante besluiten die door de Conferentie van de Partijen worden genomen. Multilateraal consultatief overleg dat op dit Protocol van toepassing kan zijn, functioneert onverminderd de in overeenstemming met artikel 18 ingestelde procedures en mechanismen.

Artikel 17

De Conferentie van de Partijen legt de relevante beginselen, modaliteiten, regels en richtlijnen vast, in het bijzonder voor de verificatie en de rapportage van en het afleggen van verantwoording over emissiehandel. De in Bijlage B opgenomen Partijen kunnen deelnemen aan emissiehandel teneinde aan hun verplichtingen ingevolge artikel 3 te voldoen. Deze handel vormt een aanvulling op de nationale maatregelen om de gekwantificeerde verplichtingen inzake emissiebeperking en -reductie uit hoofde van dat artikel na te komen.

Artikel 18

De Conferentie van de Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen, keurt tijdens haar eerste zitting passende en doeltreffende procedures en mechanismen goed teneinde gevallen van niet-naleving van de bepalingen van dit Protocol vast te stellen en te bestrijden, onder andere door het opstellen van een indicatieve lijst van gevolgen, rekening houdend met de oorzaak, de aard, de mate en de frequentie van de niet-naleving. Procedures en mechanismen ingevolge dit artikel die bindende gevolgen met zich meebrengen worden aangenomen door middel van een wijziging op dit Protocol.

Artikel 19

De bepalingen van artikel 14 van het Verdrag inzake regeling van geschillen zijn van overeenkomstige toepassing op dit Protocol.

Artikel 20

1. Elke Partij kan wijzigingen van dit Protocol voorstellen.

2. Wijzigingen van dit Protocol worden aangenomen op een gewone zitting van de Conferentie van de Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen. De tekst van een voorgestelde wijziging van dit Protocol wordt door het secretariaat aan de Partijen medegedeeld, zulks ten minste zes maanden vóór de bijeenkomst waarop zij tot aanneming wordt voorgesteld. Het secretariaat deelt de tekst van alle voorgestelde wijzigingen ook mede aan de Partijen en ondertekenaars van het Verdrag en, ter kennisneming, aan de Depositaris.

3. De Partijen stellen alles in het werk om over elke voorgestelde wijziging van dit Protocol overeenstemming te bereiken door middel van consensus. Indien alle pogingen om tot consensus te komen mislukken en er geen overeenstemming wordt bereikt, wordt de wijziging in laatste instantie aangenomen met een meerderheid van drie vierde van de aanwezige Partijen die hun stem uitbrengen. De aangenomen wijziging wordt door het secretariaat medegedeeld aan de Depositaris, die deze ter aanvaarding toezendt aan alle Partijen.

4. Akten van aanvaarding betreffende een wijziging worden nedergelegd bij de Depositaris. Een in overeenstemming met het derde lid aangenomen wijziging treedt voor de Partijen die deze hebben aanvaard in werking op de negentigste dag na de datum van ontvangst door de Depositaris van een akte van aanvaarding van ten minste drie vierde van de Partijen bij dit Protocol.

5. Een wijziging treedt ten aanzien van elke andere Partij in werking op de negentigste dag na de datum waarop die Partij haar akte van aanvaarding betreffende bedoelde wijziging heeft nedergelegd bij de Depositaris.

Artikel 21

1. Bijlagen bij dit Protocol maken daarvan een integrerend deel uit en een verwijzing naar dit Protocol vormt tegelijkertijd een verwijzing naar de Bijlagen daarbij, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald. Bijlagen die worden aangenomen na de inwerkingtreding van dit Protocol zijn beperkt tot lijsten, formulieren en andere beschrijvende stukken van wetenschappelijke, technische, procedurele of administratieve aard.

2. Elke Partij kan voorstellen doen voor een bijlage bij dit Protocol en kan wijzigingen van bijlagen bij dit Protocol voorstellen.

3. Bijlagen bij dit Protocol en wijzigingen van bijlagen bij dit Protocol worden aangenomen op een gewone zitting van de Conferentie van de Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen. De tekst van elke voorgestelde bijlage of wijziging van een bijlage wordt door het secretariaat aan de Partijen medegedeeld, zulks ten minste zes maanden vóór de bijeenkomst waarop zij tot aanneming wordt voorgesteld. Het secretariaat deelt de tekst van elke voorgestelde bijlage of wijziging van een bijlage ook mede aan de Partijen en ondertekenaars van het Verdrag en, ter kennisneming, aan de Depositaris.

4. De Partijen stellen alles in het werk om over elke voorgestelde bijlage of wijziging van een bijlage overeenstemming te bereiken door middel van consensus. Indien alle pogingen om tot consensus te komen mislukken en er geen overeenstemming wordt bereikt, wordt de bijlage of de wijziging van de bijlage in laatste instantie aangenomen met een meerderheid van drie vierde van de aanwezige Partijen die hun stem uitbrengen. De aangenomen bijlage of wijziging van een bijlage wordt door het secretariaat medegedeeld aan de Depositaris, die deze ter aanvaarding toezendt aan alle Partijen.

5. Een in overeenstemming met het derde en vierde lid aangenomen bijlage of wijziging van een bijlage niet zijnde Bijlage A of B treedt voor alle Partijen bij dit Protocol in werking zes maanden na de datum waarop de Depositaris hun de aanneming van de bijlage of de aanneming van de wijziging van de bijlage heeft medegedeeld, behalve voor de Partijen die de Depositaris binnen die termijn schriftelijk te kennen hebben gegeven die bijlage of die wijziging van de bijlage niet te aanvaarden. Voor Partijen die hun kennisgeving van niet-aanvaarding herroepen, treedt de bijlage of de wijziging van een bijlage in werking op de negentigste dag na de datum waarop de Depositaris een kennisgeving van herroeping heeft ontvangen.

6. Indien de aanneming van een bijlage of een wijziging van een bijlage een wijziging van dit Protocol inhoudt, treedt die bijlage eerst in werking of wordt die wijziging van een bijlage eerst van kracht wanneer de wijziging van dit Protocol van kracht wordt.

7. Wijzigingen van de Bijlagen A en B bij dit Protocol worden aangenomen en worden van kracht in overeenstemming met de in artikel 20 genoemde procedure, met dien verstande dat een wijziging van Bijlage B alleen met de schriftelijke instemming van de betrokken Partij wordt aangenomen.

Artikel 22

1. Elke Partij heeft één stem, behoudens het in het tweede lid bepaalde.

2. Regionale organisaties voor economische integratie beschikken ter zake van binnen hun bevoegdheid vallende aangelegenheden over een aantal stemmen dat gelijk is aan het aantal van hun lidstaten die Partij bij dit Protocol zijn. Bedoelde organisaties oefenen hun stemrecht niet uit indien een van hun lidstaten zijn stemrecht uitoefent, en omgekeerd.

Artikel 23

De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties is Depositaris van dit Protocol.

Artikel 24

1. Dit Protocol staat open voor ondertekening en dient te worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd door Staten en regionale organisaties voor economische integratie die Partij bij het Verdrag zijn. Het staat open voor ondertekening van 16 maart 1998 tot en met 15 maart 1999 op de zetel van de Verenigde Naties te New York. Dit Protocol staat open voor toetreding vanaf de dag na de datum waarop het is gesloten voor ondertekening. De akten van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding dienen te worden nedergelegd bij de Depositaris.

2. Een regionale organisatie voor economische integratie die Partij wordt bij dit Protocol zonder dat één van haar lidstaten Partij is, is gebonden aan alle verplichtingen ingevolge dit Protocol. Wanneer één of meer lidstaten van een dergelijke organisatie Partij zijn bij dit Protocol, komen de organisatie en haar lidstaten hun onderscheiden verantwoordelijkheden overeen met betrekking tot de nakoming van hun verplichtingen ingevolge dit Protocol. In dergelijke gevallen zijn de organisatie en haar lidstaten niet gerechtigd de uit het Protocol voortvloeiende rechten gelijktijdig uit te oefenen.

3. In hun akten van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding geven regionale organisaties voor economische integratie de omvang van hun bevoegdheid ter zake van door dit Protocol geregelde aangelegenheden aan. Deze organisaties doen tevens kennisgeving aan de Depositaris, die op zijn beurt de Partijen in kennis stelt, van belangrijke wijzigingen betreffende de omvang van hun bevoegdheid.

Artikel 25

1. Dit Protocol treedt in werking op de negentigste dag na de datum waarop ten minste vijfenvijftig Partijen bij het Verdrag, waaronder in Bijlage I opgenomen Partijen van wie de totale kooldioxide-emissies ten minste vijfenvijftig procent van de totale kooldioxide-emissies in 1990 van de in Bijlage I opgenomen Partijen bedroegen, hun akten van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding hebben nedergelegd.

2. Voor de toepassing van dit Artikel wordt onder „de totale kooldioxide-emissies in 1990 van de in Bijlage I opgenomen Partijen" verstaan de hoeveelheid die op of voor de datum van aanneming van dit Protocol door de in Bijlage I opgenomen Partijen is medegedeeld in hun eerste in overeenstemming met artikel 12 van het Verdrag gedane nationale mededelingen.

3. Voor elke Staat of regionale organisatie voor economische integratie die dit Protocol bekrachtigt, aanvaardt of goedkeurt, dan wel hiertoe toetreedt, nadat aan de in het eerste lid genoemde voorwaarden voor inwerkingtreding is voldaan, treedt dit Protocol in werking op de negentigste dag volgend op de datum van nederlegging van de akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding.

4. Voor de toepassing van dit artikel wordt een door een regionale organisatie voor economische integratie nedergelegde akte niet meegeteld naast de door haar lidstaten nedergelegde akten.

Artikel 26

Bij dit Protocol kan geen enkel voorbehoud worden gemaakt.

Artikel 27

1. Na het verstrijken van een termijn van drie jaar te rekenen vanaf de datum waarop dit Protocol voor een Partij in werking is getreden, kan die Partij dit Protocol opzeggen door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de Depositaris.

2. De opzegging wordt van kracht na het verstrijken van een termijn van een jaar te rekenen vanaf de datum waarop de Depositaris de kennisgeving van opzegging heeft ontvangen, of op enige latere in bedoelde kennisgeving vermelde datum.

3. Een Partij die het Verdrag heeft opgezegd, wordt geacht ook dit Protocol te hebben opgezegd.

Artikel 28

Het oorspronkelijke exemplaar van dit Protocol, waarvan de Arabische, de Chinese, de Engelse, de Franse, de Russische en de Spaanse tekst gelijkelijk authentiek zijn, wordt nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.

GEDAAN te Kyoto op elf december negentienhonderd zevenennegentig.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Protocol op de aangegeven data hebben ondertekend.


Bijlage A

Broeikasgassen

Kooldioxide (CO2)

Methaan (CH4)

Distikstofoxyde (N2O)

onvolledig gehalogeneerde fluorkoolwaterstoffen (HFK's)

Perfluorkoolwaterstoffen (PFK's)

Zwavelhexafluoride (SF6)

Sectoren/categorieën bronnen

Energie

Brandstofverbranding Energieproducerende industrieën Verwerkende industrieën en bouw Transport Andere sectoren Overige Vluchtige emissies uit brandstoffen Vaste brandstoffen Olie en aardgas Overige

Productieprocessen

Minerale producten Chemische industrie Metaalproductie Overige productie Productie van gehalogeneerde koolwaterstoffen en zwavelhexafluoride. Verbruik van gehalogeneerde koolwaterstoffen en zwavelhexafluoride. Overige

Gebruik van oplosmiddelen en andere producten

Landbouw

darmgisting Mestbeheer Rijstteelt Landbouwgronden Voorgeschreven afbranding van savannes Verbranding van agrarische residuen Overige

Afval

Storten van vast afval op het land Afvalwaterzuivering Afvalverbranding Overige

Bijlage B

PartijGekwantificeerde verplichtingen inzake emissiebeperking of -reductie (percentage van referentiejaar of -periode)
   
Australië108 
België92  
Bulgarije*92  
Canada94  
Denemarken92 
Duitsland92  
Estland*92  
Europese Gemeenschap92 
Finland92  
Frankrijk92  
Griekenland92  
Hongarije*94 
Ierland92  
IJsland110  
Italië92  
Japan94 
Kroatië*95  
Letland*92  
Liechtenstein92 
Litouwen*92  
Luxemburg92  
Monaco92  
Nederland92 
Nieuw-Zeeland100  
Noorwegen101  
Oekraïne*100 
Oostenrijk92  
Polen*94  
Portugal92  
Roemenië*92 
Russische Federatie*100  
Slovenië*92  
Slowakije*92 
Spanje92  
Tsjechië*92  
Verenigd Koninkrijk van Groot- Brittannië en Noord-Ierland92  
Verenigde Staten van Amerika93  
Zweden92  
Zwitserland92 

* Landen die een overgang naar een markteconomie doormaken.

D. PARLEMENT

Zie Trb. 1998, 170.

E. BEKRACHTIGING

In overeenstemming met artikel 24, eerste lid, van het Protocol hebben de volgende Staten een akte van bekrachtiging, goedkeuring of aanvaarding bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties nedergelegd:

Fiji17 september 1998
Antigua en Barbuda 3 november 1998
Tuvalu16 november 1998
El Salvador30 november 1998
de Maldiven30 december 1998
Trinidad en Tobago28 januari 1999
Panama 5 maart 1999
Niue 6 mei 1999

G. INWERKINGTREDING

Zie Trb. 1998, 170.

J. GEGEVENS

Zie Trb. 1998, 170.

Voor het op 9 mei 1992 te New York tot stand gekomen Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering zie ook Trb. 1999, 53.

Voor het op 16 september 1987 te Montreal tot stand gekomen Protocol van Montreal betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken zie ook Trb. 1998, 233.

Uitgegeven de tweede juli 1999

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. VAN AARTSEN


XNoot
1

Onder de volgende verklaring:

“The Government of the Cook Islands declares its understanding that signature and subsequent ratification of the Kyoto Protocol shall in no way constitute a renunciation of any rights under international law concerning State responsibility for the adverse effects of climate change and that no provision in the Protocol can be interpreted as derogating from principles of general international law.

In this regard, the Government of the Cook Islands further declares that, in light of the best available scientific information and assessment on climate change and its impacts, it considers the emissions reduction obligation in Article 3 of the Kyoto Protocol to be inadequate to prevent dangerous anthropogenic interference with the climate system."

XNoot
2

Onder de volgende verklaring:

“The Government of Niue declares its understanding that ratification of the Kyoto Protocol shall in no way constitute a renunciation of any rights under international law concerning state responsibility for the adverse effects of climate change and that no privisions in the Protocol can be interpreted as derogating from the principles of general international law.

In this regard, the Government of Niue further declares that, in light of the best available scientific information and assessment of climate change and impacts, it considers the emissions reduction obligations in article 3 of the Kyoto Protocol to be inadequate to prevent dangerous anthropogenic interference with the climate system."

Naar boven