Mandaatbesluit korpschef Politie aan directeur Politieacademie

De korpschef van politie,

gelet op de Algemene wet bestuursrecht;

gelet op de Politiewet 2012;

gelet op het Besluit beheer politie;

gelet op de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen;

overwegende:

dat de korpschef belast is met de leiding en het beheer van de politie en de politie in en buiten rechte vertegenwoordigt en dat ter uitvoering hiervan het Mandaatbesluit politie van de korpschef van kracht is;

dat de Politieacademie op grond van art. 74 van de Politiewet 2012 tot taak heeft het ontwikkelen en het verzorgen van politieopleidingen en overige opleidingen, het examineren van de studenten die deze opleidingen hebben gevolgd, het ontwikkelen van kennis over de politie of de politietaak en het bijdragen aan de ontwikkeling van de uitoefening van de politietaak waarop het politieonderwijs is gericht, onder meer door het verrichten van onderzoek;

dat de Politieacademie op grond van art. 75 van de Politiewet 2012 na instemming van de Minister van Justitie en Veiligheid ook werkzaamheden voor derden kan uitvoeren die samenhangen met de in artikel 74 genoemde taken;

dat de directeur van de Politieacademie op grond van artikel 73, derde lid van de Politiewet 2012 is belast met de leiding en het beheer van de Politieacademie, de Politieacademie in en buiten rechte vertegenwoordigt en aan de Minister verantwoording aflegt over de taakuitvoering van de Politieacademie;

dat de korpschef het door de Minister vastgestelde deel van de sterkte en middelen als bedoeld in artikel 36, eerste lid, tweede volzin, van de Politiewet 2012 feitelijk ter beschikking stelt aan de Politieacademie voor de uitvoering van de taken, bedoeld in de artikelen 74, eerste lid, en 75, eerste lid;

dat de directeur van de Politieacademie als zelfstandig bestuursorgaan op grond van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen onder goedkeuring van de Minister een eigen begroting vaststelt ten behoeve van bekostiging van de directeur en zijn plaatsvervanger, de leden van de raad van advies van de Politieacademie, de (externe)leden van de examencommissie en de commissie van beroep voor de examens, het aangaan van samenwerkingsverbanden en de uit te besteden toegepast wetenschappelijke onderzoeken;

dat dit mandaatbesluit van de korpschef ten aanzien van diens te mandateren beheersbevoegdheden geen betrekking heeft op de bevoegdheden die op grond van de Politiewet 2012 aan de directeur van de Politieacademie zijn toegekend;

dat het de verantwoordelijkheid is van de directeur van de Politieacademie om, in overleg met de korpschef, de bedrijfsvoering van de Politieacademie vorm te geven, waaronder het beheer van de door de politie aan hem ter beschikking gestelde middelen en van het personeel dat onder zijn gezag staat;

dat het onderhavige mandaatbesluit de directeur van de Politieacademie daartoe ondersteunt door hem met diens op grond van art 10:4 van de Algemene wet bestuursrecht gegeven instemming en aanvaarding alle benodigde bevoegdheden te mandateren met zoveel mogelijk de bevoegdheid tot het geven van ondermandaat, een en ander voorzover niet uitdrukkelijk uitgesloten in dit besluit;

dat voor de mandaatverkrijging op grond van artikel 8 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen goedkeuring is verleend door de Minister van Justitie en Veiligheid;

dat besloten is om met dit afzonderlijke Mandaatbesluit korpschef Politie aan directeur Politieacademie te voorzien in een mandaat aan de directeur van de Politieacademie ten aanzien van beheersmatige aangelegenheden die behoren tot het binnen de wettelijke taken vallend werkterrein en de daarbij behorende budgetverantwoordelijkheid, zodat integrale besturing van de Politieacademie door de directeur van de Politieacademie mogelijk is;

dat over de uitvoering van het verleende mandaat de directeur van de Politieacademie mede aan de hand van rapportages over de ter beschikking gestelde mensen en middelen verantwoording aflegt aan de korpschef;

dat dit Mandaatbesluit korpschef Politie aan directeur Politieacademie in lijn is met het mandaat dat op grond van het Mandaatbesluit Politie aan de politiechefs van de eenheden van het landelijk politiekorps wordt verleend;

besluit:

  • de directeur Politieacademie met diens instemming en aanvaarding mandaat te verlenen zoals hieronder omschreven; met goedkeuring van de Minister van Justitie en Veiligheid;

  • onder gelijktijdige aanpassing van het Mandaatbesluit Politie september 2019;

  • dit Mandaatbesluit korpschef Politie aan directeur Politieacademie vast stellen zodat dit mandaatbesluit met ingang van 1 januari 2020 luidt:

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1.1 Definities

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. de Minister:

de minister van Justitie en Veiligheid;

b. korpschef:

de korpschef als bedoeld in artikel 27 Politiewet 2012;

c. politie:

het landelijk politiekorps als bedoeld in artikel 25, eerste lid Politiewet 2012;

d. Politieacademie:

de Politieacademie als bedoeld in artikel 73 Politiewet 2012;

e. directeur Politieacademie:

de directeur van de Politieacademie als bedoeld in artikel 73 derde lid Politiewet 2012;

f. hoofd bedrijfsvoering Politieacademie:

de door de directeur van de Politieacademie als zodanig aangewezen functionaris;

g. directeuren:

de directeuren van de onderdelen van de Staf korpsleiding als bedoeld in artikel 28 van het Besluit beheer politie, te weten: directie Human resource management. directie Facilitymanagement. directie Financiën en control, directie Communicatie, directie Operatiën, Korpsstaf en directie Informatievoorziening;

h. directeur PDC:

de directeur van het Politiedienstencentrum als bedoeld in artikel 36 Besluit beheer politie;

i. mandaat:

de bevoegdheid om namens de korpschef besluiten te nemen;

j. Barp:

Besluit algemene rechtspositie politie;

k. Bbp:

Besluit bezoldiging politie;

l. Brvvp:

Besluit reis-, verblijf, en verhuiskosten politie;

m. Brvp:

Besluit rechtspositie vrijwillige politie;

n. Regeling LSS:

Regeling landelijk sociaal statuut politie

o. Wob:

Wet openbaarheid van bestuur.

Artikel 1.2 Wet- en regelgeving

Dit besluit heeft betrekking op bevoegdheden en taken die bij of krachtens de wet aan de korpschef toekomen. Dit besluit dient uit dien hoofde gelezen te worden in samenhang met het Mandaatbesluit Politie.

Artikel 1.3 Volmacht en machtiging

Voor de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt onder de verlening van mandaat mede begrepen het verlenen van:

  • a. volmacht: de bevoegdheid om namens de politie privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten;

  • b. machtiging: de bevoegdheid om namens de politie dan wel de korpschef handelingen te verrichten die noch een bestuursrechtelijk besluit noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn, waaronder in ieder geval het vertegenwoordigen van de politie dan wel de korpschef in (gerechtelijke) procedures en buiten rechte;

  • c. de bevoegdheid tot het nemen van een procesbesluit in civiele procedures.

De directeur PDC beheert het register waarin per functieniveau de maximale bedragen verbonden aan de volmacht van alle leidinggevende functionarissen worden bijgehouden. Dit register ligt ter inzage bij het PDC. Een algemeen overzicht van de bij de Politieacademie beschikbare functieniveaus en bijbehorende bedragen is opgenomen in Bijlage 1behorend bij dit mandaatbesluit.

Artikel 1.4 Plaatsvervanger

De bevoegdheden die in dit besluit worden gemandateerd, komen ook toe aan de plaatsvervanger van de gemandateerde, indien en voor zover de plaatsvervanger als zodanig optreedt.

Artikel 1.5 Mandaatregister

De directeur van de Politieacademie houdt een register bij van de geldende en vervallen of ingetrokken ondermandaten binnen de Politieacademie.

HOOFDSTUK 2. UITZONDERINGEN MANDAAT

Artikel 2.1 Algemene uitzonderingen

  • 1. Mandaat wordt niet verleend met betrekking tot:

    • a. de bevoegdheid tot het vaststellen van beleid, dienstvoorschriften of andere regelingen met algemene werking ten aanzien van de aan de directeur Politieacademie ter beschikking gestelde mensen en middelen;

    • b. het ten aanzien van het beheer van de Politieacademie afdoen en ondertekenen van stukken aan (leden van) de regering, de Staten-Generaal, het College van Procureurs-Generaal en de commissarissen van de Koning, tenzij het betreft stukken van louter administratieve of informatieve aard van ondergeschikt beleidsmatig of politiek belang;

    • c. het sluiten van overeenkomsten die een door de Minister vast te stellen bedrag te boven gaan;

    • d. het doen van investeringen die een door de Minister vast te stellen bedrag te boven gaan;

    • e. het oprichten of mede oprichten van rechtspersonen dan wel het deelnemen daarin;

    • f. het aangaan van overeenkomsten met betrekking tot onroerende zaken;

    • g. het verlenen van een machtiging om namens de korpschef op te treden in gerechtelijke procedures, daaronder tevens begrepen bezwaarprocedures bij bestuursorganen; en

    • h. het benoemen van leden van adviescommissies terzake het Proces Borging, Beheer en Dynamisch Onderhoud LFNP, alsmede de commissie als bedoeld in het Instellingsbesluit Adviescommissie Regeling aanvraag plaatsing op een andere dan de ambtenaar opgedragen functie.

  • 2. Behoudens aan de directeur Korpsstaf en het hoofd Juridische Zaken, zoals bepaald in artikel 5.1, tweede lid van het Mandaatbesluit politie, wordt mandaat niet verleend met betrekking tot het beslissen op verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) in geval van verzoeken die voor de politieorganisatie bestuurlijk of politiek gevoelig zijn.

  • 3. In aanvulling op de voorgaande leden wordt aan de directeur Politieacademie geen mandaat verleend ten aanzien van:

    • a. de besluiten bedoeld in de artikelen 5.1, tweede lid en 5.2, tweede lid van het Mandaatbesluit Politie;

    • b. het aanvragen van subsidies ten behoeve van de politie;

    • c. het melden van een voorgenomen reorganisatie (art 55j Barp); en

    • d. het benoemen van leden van de adviescommissie PTSS politie als bedoeld in artikel 5 van de Circulaire PTSS politie

Artikel 2.2 Instructies, kaders en richtlijnen

  • 1. De in dit besluit genoemde gemandateerde en ondergemandateerden oefenen hun mandaat uit met inachtneming van de aanwijzingen van de korpschef.

  • 2. Voorgenomen besluiten die afwijken van de in het eerste lid bedoelde aanwijzingen, dienen door de korpschef te worden goedgekeurd.

Artikel 2.3 Disciplinaire bestraffing

Bij het nemen van besluiten op grond van de artikelen 77, 85 en 94, eerste lid, onder d, van het Barp, alsmede op grond van artikel 27, eerste lid, onder c, van het Brvp, richt de (onder)gemandateerde zich naar de uitkomst van bespreking van de voorgenomen bestraffing in het Landelijk Strafmaat-overleg. In gevallen waarin (on)voorwaardelijk strafontslag aan de orde is, wijkt de (onder)gemandateerde alleen na voorafgaande instemming van de korpschef af van de uitkomst van het strafmaat-overleg.

HOOFDSTUK 3. DIRECTEUR VAN DE POLITIEACADEMIE

Artikel 3.1 Mandaatverlening

Aan de directeur van de Politieacademie wordt mandaat verleend ten aanzien van aangelegenheden die behoren tot zijn werkterrein en de daarbij behorende budgetverantwoordelijkheid. Daaronder is begrepen het nemen van alle rechtspositionele besluiten ten aanzien van de medewerkers van de politie die aan de directeur van de Politieacademie ter beschikking zijn gesteld en onder zijn gezag staan.

Artikel 3.2 Ondermandaat

  • 1. De directeur van de Politieacademie is bevoegd van de in dit lid bedoelde bevoegdheid ondermandaat te verlenen. Voor vaststelling legt de directeur van de Politieacademie het concept-ondermandaatbesluit ter instemming voor bij de korpschef.

  • 2. In afwijking van het vorenstaande verleent de directeur van de Politieacademie geen ondermandaat aangaande de volgende bevoegdheden, tenzij aan het hoofd bedrijfsvoering Politieacademie:

    • a. het opleggen van de disciplinaire straf van ontslag als bedoeld in artikel 77 eerste lid onder j Barp en artikel 27, eerste lid onder c van het Brvp;

    • b. het benoemen van leden van commissies als bedoeld in artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht, de plaatsingsadviescommissie als bedoeld in artikel 5 van de Regeling landelijk sociaal statuut politie en commissies ter behandeling van klachten inzake ongewenste omgangsvormen; en

    • c. het namens de Politieacademie benoemen of het voordragen voor benoeming namens de politie van bestuursleden, leden van toezichthoudende of (mede-)beleidsbepalende organen van andere rechtspersonen.

Artikel 3.3 Ondertekening

Besluiten die door de directeur van de Politieacademie genomen worden op basis van dit mandaatbesluit, worden als volgt ondertekend:

‘De korpschef van politie, namens deze,

[naam & handtekening]

directeur Politieacademie’

HOOFDSTUK 4. SLOTBEPALINGEN

Artikel 4.1

  • 1. Artikel 5.3 van het Mandaatbesluit politie september 2017 en de daarop gebaseerde ondermandaatbesluiten komen vanaf het moment van inwerkingtreding van dit mandaatbesluit te vervallen.

  • 2. Dit mandaatbesluit zal worden gepubliceerd in de Staatscourant en op www.politie.nl, en treedt in werking met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2020.

  • 3. Dit besluit kan worden aangehaald als ‘Mandaatbesluit korpschef Politie aan directeur Politieacademie januari 2020’.

Den Haag, 20 januari 2020

De korpschef van politie, E.S.M. Akerboom

BIJLAGE 1 BIJ MANDAATBESLUIT KORPSCHEF POLITIE – DIRECTEUR POLITIEACADEMIE

Functionaris

Bevoegdheid financieel mandaat

directeur PA

Ongelimiteerd

plv. directeur PA

Ongelimiteerd

hoofd bedrijfsvoering PA

€ 1.000.000

sectorhoofd PA

€ 250.000

teamchef PA

€ 100.000

TOELICHTING

Algemeen

Uit het evaluatierapport van de wettelijke inbedding van de Politieacademie in het nieuwe politiebestel 'Samen werken aan goed politieonderwijs en -onderzoek' van de ABDTOPConsult van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (februari 2019) is gebleken dat er meer integraliteit in de besturing van de Politieacademie nodig is met meer samenhang in de sturing op het realiseren van de onderwijs- en onderzoekprestaties enerzijds en het beheer anderzijds. Dit mandaat schept daartoe de randvoorwaarden.

Dit mandaatbesluit ziet op de verdeling van de bevoegdheden die wettelijk aan de korpschef zijn toegekend voor zover zij betrekking hebben op het beheer van de mensen en middelen die door de korpschef aan de directeur van de Politieacademie ter beschikking zijn gesteld. De ambtenaren van politie zijn in dienst van de politie en worden vanuit de ondersteunende dienst Politieacademie (ODPA) ter beschikking gesteld en staan onder het gezag van de directeur Politieacademie. Het mandaatbesluit regelt de mandatering van de korpschef aan de directeur van de Politieacademie. Gebaseerd op dit mandaatbesluit worden door de directeur Politieacademie verschillende ondermandaatbesluiten genomen.

Het mandaatbesluit is in de lijn van het Mandaatbesluit politie opgesteld op basis van de uitgangspunten ‘georganiseerd vertrouwen’ en ‘professionele ruimte’. Dit vertaalt zich naar de keuze voor een negatief geformuleerd mandaat: alles wat niet expliciet uitgezonderd is, wordt gemandateerd.

Buiten dit mandaatbesluit vallen de wettelijke bevoegdheden van de directeur van de Politieacademie op grond van de taken genoemd in artikel 74 en de toegestane werkzaamheden zoals genoemd in artikel 75 van de Politiewet 2012.

Tot deze zelfstandige bevoegdheden behoren onder andere: het vaststellen van: de studieduur van de politieopleidingen, een Onderwijs- en Examenregeling (jaarlijks), de kwaliteitseisen voor het politieonderwijs (inclusief de eisen voor docenten en begeleiders), het onderzoeksprogramma van de Politieacademie (jaarlijks op basis van de Strategische Onderzoeksagenda Politie), het bestuursreglement, het inrichtingsplan en de meerjarige beleidsplannen, jaarplannen en jaarverslagen; alsmede het instellen van de examencommissies en de commissie van beroep voor de examens instelt, en het benoemen van haar leden.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1.2 – Wet- en regelgeving

Op grond van artikel 96 van de Politiewet 2012 stelt de korpschef het door Onze Minister vastgestelde deel van de mensen en middelen als bedoeld in artikel 36, eerste lid, tweede volzin, feitelijk ter beschikking aan de Politieacademie voor de uitvoering van de taken, bedoeld in de artikelen 74, eerste lid, en 75, eerste lid. Dit maakt dat dit afzonderlijke mandaatbesluit vanuit de verantwoordelijkheid van de korpschef voor het beheer van de aan de Politieacademie beschikbaar gestelde mensen en middelen nadrukkelijk in samenhang dient te worden gelezen met het Mandaatbesluit politie.

Artikel 1.3 – Volmacht en machtiging

Toegevoegd is de aanwezigheid van een overzicht van de maximale financiële verplichtingen die op de verschillende functieniveaus binnen de politie mogen worden aangegaan. In de aangehechte Bijlage 1 van dit mandaatbesluit is een overzicht op functieniveau opgenomen. Dit overzicht is gebaseerd op het overzicht dat voor de eenheden van de politie geldt. Voor partijen die zaken willen doen met de Politieacademie is inzage van dit register op persoonsniveau mogelijk bij het Politiedienstencentrum van de politie.

Artikel 1.4 – Plaatsvervanger

In dit artikel wordt geregeld dat de plaatsvervanger van de directeur in de zin van artikel 76 Politiewet 2012 op dezelfde voet gemandateerd is. Het gaat hier om incidentele plaatsvervanging bij ontstentenis van de gemandateerde, bij voorbeeld in geval van vakantie of ziekte.

Ook in ondermandaatbesluiten kan worden bepaald dat aan een plaatsvervanger in ondermandaat bevoegdheden toekomen. Dit mandaatbesluit noch de ondermandaatbesluiten regelen niet wie als plaatsvervanger kan optreden. Bij het aanwijzen van plaatsvervangers dienen de uitgangspunten van het LFNP in acht genomen te worden

Artikel 2.1 – Algemene uitzonderingen

In artikel 2.1 wordt (limitatief) opgesomd welke bevoegdheden door de korpschef niet worden gemandateerd. Dit zijn dus bevoegdheden die alleen de korpschef (en zijn als zodanig optredende plaatsvervanger) kan uitoefenen.

Onder c, d en e is een 3-tal soorten handelingen genoemd die volgens artikel 29 Politiewet 2012 weliswaar behoren tot de bevoegdheid van de korpschef, maar instemming van de Minister vereisen.

Onder f: het verlenen van procesmachtigingen vindt centraal plaats, zodat daar voldoende zicht op bestaat en de kwaliteit van procesvertegenwoordiging geborgd is.

Onder het tweede lid: het beslissen op Wob-verzoeken is in de omschreven gevallen voorbehouden aan de directeur Korpsstaf en het hoofd Juridische Zaken. Daaronder worden alle verzoeken begrepen die, gelet op de inhoud, mogelijke tot politiek-bestuurlijke gevolgen kunnen leiden. Dit kunnen dus ook verzoeken zijn die het beheer van de Politieacademie betreffen en bij slechts de Politieacademie zijn ingediend. De coördinatie van de afhandeling van deze verzoeken vindt plaats vanuit de Korpsstaf.

Artikel 2.2 – Instructies, kaders en richtlijnen

Onder ‘aanwijzingen van de korpschef’ in het eerste lid worden verstaan zowel structurele beleids- en begrotingskaders als ad hoc aanwijzingen. Daaronder vallen de voor deze bevoegdheden binnen het korps gebruikelijke kaders voor begrotings- en verantwoordingscyclus (zoals jaarplan, maandrapportages en budgetbrieven).

Artikel 2.3 – Disciplinaire bestraffing

Dit artikel bepaalt dat degene die op grond van dit besluit of op grond van ondermandaten bevoegd is om disciplinaire straffen op te leggen, dan wel besluiten m.b.t. inhouding van bezoldiging tijdens schorsing en ontslag bij onherroepelijk worden van een vrijheidsstraf te nemen, zich dient te richten naar de uitkomsten van bespreking in het landelijk afstemmingsoverleg voor disciplinaire bestraffing. Als het strafmaatoverleg aangeeft dat in een bepaalde casus een onvoorwaardelijk strafontslag aan de orde is, en een (onder)gemandateerde wil een lagere straf opleggen, legt de (onder)gemandateerde de casus voor aan de korpschef. Die procedure geldt ook in omgekeerde situaties: als de (onder)gemandateerde een onvoorwaardelijk strafontslag wil opleggen terwijl het strafmaatoverleg een lagere straf geïndiceerd acht.

Artikel 3.1 – Mandaatverlening

In dit artikel is geregeld dat de directeur van de Politieacademie het mandaat krijgt over de personele besluiten van de medewerkers die vanuit de Ondersteunende dienst Politieacademie aan de directeur van de Politieacademie ter beschikking zijn gesteld en dit kan ondermandateren aan de sectorhoofden van de Politieacademie.

Tot de datum van inwerkingtreden van dit mandaatbesluit waren de aan de orde zijnde bevoegdheden van de korpschef gemandateerd aan de directeur PDC van de politie en ondergemandateerd aan het hoofd Bedrijfsvoering van de Ondersteunende dienst Politieacademie (ODPA). Op grond van art 43a van het Besluit beheer politie heeft dit korpsonderdeel tot taak het ter beschikking stellen van personeel aan de Politieacademie, de op grond van art. 2a van de Politiewet 2012 ten behoeve van de Politieacademie werkzame personen.

Personen die ten behoeve van de Politieacademie politieonderwijs ontwikkelen en verzorgen, examens ontwikkelen en afnemen, kennis ontwikkelen, onderzoek verrichten of onderwijsondersteunende werkzaamheden verrichten of die werkzaamheden verrichten binnen de staf van de Politieacademie zijn binnen de politie organisatorisch (hoofdzakelijk) ondergebracht in de ODPA, een korpsonderdeel als bedoeld in artikel 43a van het Besluit beheer politie. De middelen die feitelijk ter beschikking worden gesteld aan de Politieacademie, zoals ICT-dienstverlening, zijn afkomstig uit het Politiedienstencentrum en de Staf korpsleiding.

Op grond van de uitkomsten van het evaluatierapport van de wettelijke inbedding van de Politieacademie in het nieuwe politiebestel 'Samen werken aan goed politieonderwijs en -onderzoek' van ABDTOPConsult van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (februari 2019) hebben de korpschef en de directeur van de Politieacademie gezamenlijk besloten voor het nemen van personeelsbesluiten een aanpassing door te voeren in de mandaatlijnen tussen de korpschef en het aan de Politieacademie ter beschikking gesteld personeel.

In de lijn van het als gevolg van de inbedding van de Politieacademie in het politiebestel door de minister op 28 november 2016 vastgestelde Aangevuld Inrichtingsplan Nationale Politie (p.17) betreft het een extern mandaat van de korpschef als bevoegd gezag en bestuursorgaan van de rechtspersoon politie aan de directeur van de Politieacademie, een bestuursorgaan van de rechtspersoon Politieacademie. Op grond van artikel 8 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen heeft de vaststelling van dit mandaatbesluit de goedkeuring van de Minister van Justitie en Veiligheid.

Het tweede lid van artikel 3.1 bepaalt dat overeenkomstig de mandaatverlening aan politiechefs in de eenheden de directeur van de Politieacademie de bevoegdheid heeft om besluiten tot het opleggen van de disciplinaire straf van (voorwaardelijk en onvoorwaardelijk) ontslag onder te mandateren aan het hoofd bedrijfsvoering PA.

Artikel 4.1

Met de vaststelling van het onderhavige mandaatbesluit is beoogd de gemandateerde bevoegdheden integraal in één geactualiseerd besluit voor de directeur van de Politieacademie op te nemen. Dit betekent dat besluiten die zijn genomen op basis van het thans vervallen artikel 5.3 van het Mandaatbesluit politie (versie januari 2017 en september 2017) van kracht blijven, tenzij zij in strijd zijn met het onderhavige mandaatbesluit.

Dit mandaatbesluit wordt gepubliceerd in de Staatscourant en op www.politie.nl. Op deze site worden ook alle ondermandaten gepubliceerd.

Naar boven