Mandaatbesluit Politie

januari 2020

De korpschef van politie,

Gelet op de Algemene wet bestuursrecht;

Gelet op de Politiewet 2012;

Gelet op het Besluit beheer politie;

Overwegende:

dat de korpschef belast is met de leiding en het beheer van de politie en de politie in en buiten rechte vertegenwoordigt en dat ter uitvoering hiervan een mandaatregeling van kracht is;

dat daarbij het werken vanuit eenheid voorop staat, met ruimte voor verscheidenheid gebaseerd op professionaliteit en georganiseerd vertrouwen;

dat het een collectieve verantwoordelijkheid is van de gehele korpsleiding en van de leidinggevenden in de eenheden en de ondersteunende diensten genoemd in dit mandaatbesluit om vanuit de visie en kernwaarden van de politie leiding te geven;

dat dit mandaatbesluit hen daartoe faciliteert en ondersteunt, door hen alle benodigde bevoegdheden te mandateren met zoveel mogelijk de bevoegdheid tot het geven van ondermandaat, een en ander voorzover niet uitdrukkelijk uitgesloten in dit besluit;

dat enkele actuele ontwikkelingen en technische aanpassingen thans leiden tot aanpassingen in het mandaatbesluit;

besluit het Mandaatbesluit politie september 2017 te wijzigen zodat het mandaatbesluit met ingang van 1 januari 2020 luidt als volgt:

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1.1 Definities

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. de Minister:

de minister van Veiligheid en Justitie;

b. korpschef:

de korpschef als bedoeld in artikel 27 Politiewet 2012;

c. korpsleiding:

de ambtenaren als bedoeld in artikel 28, derde lid Politiewet 2012;

d. politie:

het landelijk politiekorps als bedoeld in artikel 25, eerste lid Politiewet 2012;

e. politiechefs:

de ambtenaren als bedoeld in artikel 38 Politiewet 2012;

f. lid van de eenheidsleiding:

de ambtenaar als bedoeld in artikel 2 Besluit beheer politie;

g. directeuren:

de directeuren van de onderdelen van de Staf korpsleiding als bedoeld in artikel 28 van het Besluit beheer politie, te weten: Directie human resource management, Directie facility management, Directie financiën en control, Directie communicatie, Directie operatiën, Korpsstaf en Directie informatievoorziening;

h. directeur PDC:

de directeur van het Politiedienstencentrum als bedoeld in artikel 36 Besluit beheer politie;

i. diensthoofden PDC:

de hoofden van de onderdelen van het Politiedienstencentrum, te weten: Staf PDC en de Diensten human resource management, facility management, financiën, communicatie, informatie- en communicatietechnologie (ICT) en informatiemanagement;

j. LMS:

Landelijke Meldkamer Samenwerking, het organisatieonderdeel van de politie dat belast is met het landelijke beheer van de meldkamers met het oog op het faciliteren van de hulpdiensten op de meldkamers, het waarborgen van de continuïteit en accommoderen van de ontwikkelingen in het meldkamerdomein;

k. directeur LMS:

de door de korpschef aangewezen ambtenaar van politie, die in de tijdelijke werkorganisatie leiding geeft aan het organisatieonderdeel Landelijke Meldkamer Samenwerking;

l. Politieacademie:

de Politieacademie als bedoeld in artikel 73 Politiewet 2012;

m. ODPA:

de Ondersteunende dienst Politieacademie als bedoeld in artikel 43a Besluit beheer politie;

n. mandaat:

de bevoegdheid om namens de korpschef besluiten te nemen;

o. korpschefwetten:

de Wet natuurbescherming, de Wet wapens en munitie, de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus en de Wet explosieven voor civiel gebruik;

p. AVG:

Algemene verordening gegevensbescherming;

q. Wpg:

Wet politiegegevens;

r. Barp:

Besluit algemene rechtspositie politie;

s. Bbp:

Besluit bezoldiging politie;

t. Brvvp:

Besluit reis-, verblijf-, en verhuiskosten politie;

u. Brvp:

Besluit rechtspositie vrijwillige politie;

v. Regeling LSS:

Regeling landelijk sociaal statuut politie;

w. Wob:

Wet openbaarheid van bestuur;

x. WGA:

Werkhervattingsregeling gedeeltelijk arbeidsgeschikten.

Artikel 1.2 Wet- en regelgeving

Dit besluit heeft betrekking op bevoegdheden en taken die bij of krachtens de wet aan de korpschef toekomen.

Artikel 1.3 Volmacht en machtiging

Voor de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt onder de verlening van mandaat mede begrepen het verlenen van:

  • a. volmacht: de bevoegdheid om namens de politie privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten;

  • b. machtiging: de bevoegdheid om namens de politie dan wel de korpschef handelingen te verrichten die noch een bestuursrechtelijk besluit noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn, waaronder in ieder geval het vertegenwoordigen van de politie dan wel de korpschef in (gerechtelijke) procedures en buiten rechte;

  • c. de bevoegdheid tot het nemen van een procesbesluit in civiele procedures.

De directeur PDC beheert het register waarin per functieniveau de maximale bedragen verbonden aan de volmacht van alle leidinggevende functionarissen binnen de politie worden bijgehouden. Dit register ligt ter inzage bij het PDC. Een algemeen overzicht van de functieniveaus en bijbehorende bedragen is opgenomen in Bijlage 1.

Artikel 1.4 Plaatsvervangers

De bevoegdheden die in dit besluit worden gemandateerd, komen ook toe aan de plaatsvervangers van de gemandateerden, indien en voor zover zij als zodanig optreden.

HOOFDSTUK 2. UITZONDERINGEN MANDAAT

Artikel 2.1 Algemene uitzonderingen

  • 1. Mandaat wordt niet verleend met betrekking tot:

    • a. de bevoegdheid tot het vaststellen van beleid, dienstvoorschriften of andere regelingen met algemene werking;

    • b. het afdoen en ondertekenen van stukken aan (leden van) de regering, de Staten-Generaal, het College van Procureurs-Generaal en de commissarissen van de Koning, tenzij het betreft stukken van louter administratieve of informatieve aard van ondergeschikt beleidsmatig of politiek belang;

    • c. het sluiten van overeenkomsten die een door de Minister vast te stellen bedrag te boven gaan;

    • d. het doen van investeringen die een door de Minister vast te stellen bedrag te boven gaan;

    • e. het oprichten of mede oprichten van rechtspersonen dan wel het deelnemen daarin;

    • f. het vastleggen van de bij of krachtens artikel 13, vierde lid Wpg bepaalde gegevens met betrekking tot de verwerking van politiegegevens ter ondersteuning van de politietaak, bedoeld in artikel 13, leden 1, 2 en 3 Wpg;

    • g. het periodiek doen controleren van de naleving van de bij of krachtens de Wpg gegeven regels door het periodiek doen verrichten van privacy audits, bedoeld in artikel 2 Regeling periodieke audit politiegegevens;

    • h. het benoemen van een functionaris gegevensbescherming, bedoeld in artikel 36 Wpg;

    • i. het aangaan van overeenkomsten met betrekking tot onroerende zaken met een totale (meerjarige) contractwaarde van € 10 miljoen en hoger;

    • j. het verlenen van een machtiging om namens de korpschef op te treden in gerechtelijke procedures, daaronder tevens begrepen bezwaarprocedures bij bestuursorganen;

    • k. het benoemen van leden van adviescommissies ter zake het Proces Borging, Beheer en Dynamisch Onderhoud LFNP, alsmede de commissie als bedoeld in het Instellingsbesluit Adviescommissie Regeling aanvraag plaatsing op een andere dan de ambtenaar opgedragen functie

    • l. het aanwijzen van een persoon die namens de korpschef lid is van een bestuur van een privaatrechtelijke rechtspersoon.

    • m. het benoemen van een functionaris gegevensbescherming als bedoeld in de artikelen 37 tot en met 39 van de Algemene Verordening gegevensbescherming;

    • n. het benoemen van de voorzitters, plaatsvervangend voorzitters en leden van de commissies geweldsaanwending als bedoeld in het Instellingsbesluit commissie geweldsaanwending.

  • 2. Behoudens aan de directeur Korpsstaf en het hoofd juridische zaken, zoals bepaald in artikel 5.1, tweede lid, wordt mandaat niet verleend met betrekking tot het beslissen op verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) voor zover die bestuurlijk of politiek gevoelig zijn.

Artikel 2.2 Instructies, kaders en richtlijnen

  • 1. Alle in dit besluit genoemde gemandateerden oefenen hun mandaat uit met inachtneming van de aanwijzingen van de korpschef.

  • 2. Voorgenomen besluiten die afwijken van de in het eerste lid bedoelde aanwijzingen, dienen door de korpschef te worden goedgekeurd.

Artikel 2.3 Disciplinaire bestraffing

Bij het nemen van besluiten op grond van de artikelen 77, 85 en 94, eerste lid onder d Barp, alsmede op grond van artikel 27, eerste lid onder c van het Brvp, richten alle (onder)gemandateerden zich naar de uitkomst van bespreking van de voorgenomen bestraffing in het Landelijk Strafmaat-overleg. In gevallen waarin (on)voorwaardelijk strafontslag aan de orde is, wijkt de (onder)gemandateerde alleen na voorafgaande instemming van de korpschef af van de uitkomst van het strafmaat-overleg.

Artikel 2.4 Vaststellingsovereenkomst bij einde dienstverband

Bij het nemen van rechtspositionele besluiten over ontslag in combinatie met een vertrekregeling (in de vorm van een vaststellingsovereenkomst) dient de (onder)gemandateerde voorafgaand aan de besluitvorming advies te vragen aan een jurist van het PDC, HRM Arbeidszaken over de juridische risico’s en consequenties.

HOOFDSTUK 3. LEDEN KORPSLEIDING

Artikel 3.1 Mandaatverlening

  • 1. Aan de leden van de korpsleiding wordt mandaat verleend ten aanzien van de aangelegenheden die behoren tot de aan hen toebedeelde portefeuilles en de daarmee samenhangende budgetverantwoordelijkheid.

  • 2. In spoedeisende gevallen bij ontstentenis van het portefeuillehoudend lid van de korpsleiding, kan een ander lid in diens plaats optreden.

Artikel 3.2 Uitzonderingen op het mandaat

In aanvulling op artikel 2.1 wordt aan de leden van de korpsleiding geen mandaat verleend ten aanzien van:

  • a. het opleggen van de verplichting te gaan of te blijven wonen in of nabij de gemeente van plaats van tewerkstelling (art. 61 Barp);

  • b. het aanvragen van subsidies ten behoeve van de politie;

  • c. het melden van een voorgenomen reorganisatie (art. 55j Barp);

  • d. het benoemen van leden van de adviescommissie PTSS politie als bedoeld in artikel 5 van de Circulaire PTSS politie.

Artikel 3.3 Ondertekening

Besluiten die op grond van dit mandaatbesluit worden genomen door de leden van de korpsleiding, worden als volgt ondertekend:

‘De korpschef van politie, namens deze

[naam]

lid korpsleiding’

Artikel 3.4 Ondermandaat

  • 1. Leden van de korpsleiding zijn niet bevoegd tot het verlenen van ondermandaat, tenzij met voorafgaande schriftelijke toestemming van de korpschef.

  • 2. Besluiten die door een lid van de korpsleiding genomen worden op basis van dit artikel, worden als volgt ondertekend:

    ‘De korpschef van politie, namens deze,

    [naam & handtekening]

    lid korpsleiding’

HOOFDSTUK 4. POLITIECHEFS

Artikel 4.1 Mandaatverlening

  • 1. Aan de politiechefs wordt mandaat verleend ten aanzien van aangelegenheden die behoren tot het territoriale en functionele werkgebied van de politiechef en de daarmee samenhangende budgetverantwoordelijkheid.

  • 2. Aan de politiechefs wordt tevens mandaat verleend om aspiranten te beëdigen die feitelijk werkzaam zijn bij de eenheid.

  • 3. Ten aanzien van de korpschefwetten is het mandaat beperkt tot het behandelen van aangelegenheden betreffende binnen het grondgebied van de eenheid woonachtige dan wel gevestigde belanghebbenden. Voor het beslissen op aanvragen om een jachtakte ingevolge de Wet Natuurbescherming van in het buitenland wonende jagers is uitsluitend de politiechef van de eenheid Den Haag bevoegd. Indien een verzoek of aanvraag door een belanghebbende wordt ingediend bij een eenheid die op grond van de eerste of tweede volzin niet bevoegd is, wordt het verzoek of de aanvraag onverwijld naar de juiste eenheid doorgezonden, en stelt de eerstgenoemde eenheid de belanghebbende van het doorzenden op de hoogte.

  • 4. De in het eerste lid genoemde territoriale begrenzing van het mandaat geldt niet ten aanzien van verzoeken van betrokkenen op grond van de Wpg en de Wet bescherming persoonsgegevens.

Artikel 4.2 Uitzonderingen op het mandaat

  • 1. In aanvulling op artikel 2.1 wordt aan de politiechefs geen mandaat verleend ten aanzien van:

    • a. het beslissen op een bijstandsaanvraag van het bevoegd gezag (art. 56 Politiewet 2012);

    • b. de besluiten bedoeld in de artikelen 5.1, tweede lid en 5.2, tweede lid;

    • c. het aanvragen van subsidies ten behoeve van de politie;

    • d. het melden van een voorgenomen reorganisatie (art. 55j Barp);

    • e. het benoemen van leden van de adviescommissie PTSS politie als bedoeld in artikel 5 van de Circulaire PTSS politie.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, onder a, wordt aan de politiechef van de Landelijke eenheid mandaat verleend om bedoelde bijstandsaanvragen toe te kennen.

Artikel 4.3 Ondermandaat

  • 1. De politiechefs zijn bevoegd ondermandaat te verlenen. Voor vaststelling wordt het concept-ondermandaatbesluit ter instemming voorgelegd aan de korpschef. De politiechefs houden een register bij van de geldende en vervallen of ingetrokken ondermandaten binnen de eenheid.

  • 2. In afwijking van het vorenstaande verlenen de politiechefs geen ondermandaat aangaande de volgende bevoegdheden, tenzij aan de leden van hun eenheidsleiding:

    • a. het opleggen van de disciplinaire straf van ontslag als bedoeld in artikel 77 eerste lid onder j Barp en artikel 27, eerste lid onder c van het Brvp;

    • b. het beslissen op een klacht als bedoeld in hoofdstuk 7 Politiewet 2012 jo. artikel 7 van de Uitvoeringsregelingklachtbehandeling politie;

    • c. het periodiek doen controleren van de naleving van de bij of krachtens de Wpg gegeven regels door het periodiek doen verrichten van interne audits, bedoeld in artikel 3 Regeling periodieke audit politiegegevens;

    • d. het benoemen van de privacyfunctionaris als bedoeld in artikel 34 Wpg;

    • e. het benoemen van leden van commissies als bedoeld in artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht, de plaatsingsadviescommissie als bedoeld in artikel 5 van de Regeling landelijk sociaal statuut politie en commissies ter behandeling van klachten inzake ongewenste omgangsvormen;

    • f. het aanwijzen van het hoofd van een territoriaal onderdeel van een regionale eenheid als bedoeld in artikel 46 eerste lid Politiewet.

Artikel 4.4 Ondertekening

Besluiten die door de politiechefs op grond van dit mandaatbesluit worden genomen, worden als volgt ondertekend:

‘De korpschef van politie, namens deze

[naam & handtekening]

politiechef van [naam eenheid]’

HOOFDSTUK 5. DIRECTEUREN

Artikel 5.1 Directies

  • 1. Aan de directeuren wordt mandaat verleend ten aanzien van aangelegenheden die behoren tot hun werkterrein en de daarbij behorende budgetverantwoordelijkheid.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid, worden de volgende mandaten verleend:

    • a. aan de directeur financiën en control: het aanvragen van subsidies ten behoeve van de politie;

    • b. aan de directeur Korpsstaf en bij diens ontstentenis aan het hoofd juridische zaken: het nemen van besluiten namens de korpschef op verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) als bedoeld in artikel 2.1, tweede lid;

    • c. aan het hoofd juridische zaken: het nemen van (proces)besluiten die samenhangen met de behandeling van de onder b. genoemde verzoeken; bij ontstentenis van het hoofd juridische zaken kan dit mandaat worden uitgeoefend door een door hem aan te wijzen medewerker van het Team juridische zaken;

    • d. aan de directeur human resource management: het melden van een voorgenomen reorganisatie (art. 55j Barp) en het benoemen van leden van de adviescommissie PTSS politie als bedoeld in artikel 5 van de Circulaire PTSS politie.

  • 3. In aanvulling op artikel 2.1 wordt aan de directeuren geen mandaat verleend ten aanzien van de besluiten bedoeld in artikel 5.2, tweede lid.

  • 4. De directeuren Korpsstaf en operatiën zijn bevoegd ondermandaat te verlenen. Voor vaststelling leggen de directeuren concept-ondermandaatbesluiten ter instemming voor aan de korpschef.

  • 5. In afwijking van het vorige lid verlenen de directeuren Korpsstaf en operatiën geen ondermandaat aangaande de volgende bevoegdheden:

    • a. het opleggen van de disciplinaire straf van ontslag als bedoeld in artikel 77, eerste lid, onder j Barp en artikel 27, eerste lid onder c van het Brvp;

    • b. het beslissen op een klacht als bedoeld in Hoofdstuk 7 van de Politiewet 2012 jo. artikel 7 van de Uitvoeringsregeling klachtbehandeling politie;

    • c. het benoemen van de privacyfunctionaris als bedoeld in artikel 34 Wpg;

    • d. het benoemen van leden van commissies als bedoeld in artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht, de plaatsingsadviescommissie als bedoeld in artikel 5 van de regeling landelijk sociaal statuut politie en commissies ter behandeling van klachten inzake ongewenste omgangsvormen.

  • 6. Besluiten die door de directeuren genomen worden op basis van dit artikel, worden als volgt ondertekend:

    ‘De korpschef van politie, namens deze,

    [naam & handtekening]

    directeur Korpsstaf / human resource management / facility management / financiën en control / communicatie / operatiën / informatievoorziening’

  • 7. Besluiten die door de directeur Korpsstaf respectievelijk het hoofd juridische zaken genomen worden op basis van het tweede lid, onder b en c, worden als volgt ondertekend:

    ‘De korpschef van politie, namens deze,

    [naam & handtekening]

    directeur Korpsstaf/hoofd juridische zaken’

Artikel 5.2 PDC

  • 1. Aan de directeur PDC wordt mandaat verleend, inclusief volmacht voor beschikkingsdaden, ten aanzien van aangelegenheden die behoren tot diens werkterrein en de daarbij behorende budgetverantwoordelijkheid, daaronder begrepen het aangaan van overeenkomsten met betrekking tot onroerende zaken met een totale (meerjarige) contractwaarde tot € 10 miljoen.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid, wordt aan de directeur PDC mandaat verleend tot het nemen van de volgende besluiten ten aanzien van alle medewerkers van de politie, met uitzondering van de medewerkers die vallen onder het Landelijk arbeidsvoorwaardenbeleid politietop van het Ministerie van Veiligheid en Justitie:

    • a. aanstelling in tijdelijke dienst met aparte arbeidsvoorwaarden (art. 2a, eerste lid Barp);

    • b. aanwijzen van ATH-slijtende functie (individueel) (art. 10, derde lid Barp);

    • c. toekennen tegemoetkoming in noodzakelijke kosten in verband met ziekte (art. 53 Barp);

    • d. toekennen smartengeld in geval van invaliditeit (art. 54a, eerste lid Barp);

    • e. toekennen uitkering bij overlijden in geval van dienstongeval (art.54a, tweede lid Barp);

    • f. openbaarmaking nevenwerkzaamheden korpschef, leden korpsleiding, politiechef, leiding (art. 55a, derde lid Barp);

    • g. toepassen van hardheidsclausule reorganisatie (art. 55v Barp);

    • h. toekennen tegemoetkoming in rechtskundige bijstand in bijzondere gevallen (art. 69a, vijfde lid Barp en art. 22a, vijfde lid Brvp);

    • i. verlenen van ontslag wegens reorganisatie (art. 91 Barp);

    • j. verlenen van ontslag op grond van art. 125e, tweede lid Ambtenarenwet (art. 93 Barp);

    • k. verlenen van eervol ontslag op andere gronden (art. 95, eerste lid Barp en art. 41 Brvp);

    • l. treffen van regeling mbt uitkering (art. 95, derde lid Barp)

    • m. toekennen toelage om redenen van werving of behoud (art.19 Bbp);

    • n. toekennen representatietoelage (art. 20 Bbp);

    • o. toekennen uitkering in verband met werving of behoud (art. 26 Bbp);

    • p. afwijking inzake vergoeding woon-/werkverkeer (art. 30, derde lid Bbp);

    • q. afwijken inhouden geheel of gedeeltelijk salaris (art. 37a, derde lid Bbp);

    • r. afwijking in individuele gevallen (art. 37 Brvvp en art. 44, tweede lid Brvp);

    • s. het nemen van besluiten betreffende en samenhangende met PTSS als beroepsziekte;

    • t. het nemen van besluiten op grond van de artikelen 54b en 69b Barp;

    • u. het doen van kennisgevingen op grond van art. 4:5 en 4:14 Awb aan de indiener van een aanvraag als bedoeld in artikel 1 onder b van de Regeling houdende de mogelijkheid tot wijziging van de functie op aanvraag van de ambtenaar (Stct. 25 juli 2016, nr. 38696);

    • v. het nemen van besluiten tot het opleggen van maatregelen en het geheel of gedeeltelijk schorsen of opschorten van de betaling van de WGA-uitkering;

  • 3. In aanvulling op het eerste lid wordt aan de directeur PDC mandaat verleend tot het beslissen op een verzoek tot schadevergoeding van derden, niet zijnde ambtenaren van politie, alsmede het beslissen tot het verhalen van schade op derden, niet zijnde ambtenaren van politie.

  • 4. In aanvulling op artikel 2.1 wordt aan de directeur PDC geen mandaat verleend ten aanzien van de besluiten bedoeld in artikel 5.1, tweede lid.

  • 5. De directeur PDC is bevoegd ondermandaat te verlenen. Voor vaststelling legt de directeur het concept-ondermandaatbesluit ter instemming voor bij de korpschef.

Artikel 5.3 ODPA

Vervallen.

Artikel 5.4 Mandaatregister directeuren

Voor de in artikel 5.1, en 5.2 genoemde directeuren wordt door Bestuursondersteuning, Team juridische zaken van de Korpsstaf een register bijgehouden van de geldende en vervallen of ingetrokken ondermandaten.

HOOFDSTUK 5A. DIRECTEUR LMS

Artikel 5A.1 Mandaatverlening

Aan de directeur LMS wordt mandaat verleend ten aanzien van aangelegenheden die behoren tot zijn werkterrein en de daarmee samenhangende budgetverantwoordelijkheid ten aanzien van het beheer van meldkamers.

Artikel 5A.2 Uitzonderingen op het mandaat

  • 1. In aanvulling op artikel 2.1 wordt aan de directeur LMS geen mandaat verleend ten aanzien van:

    • a. de besluiten bedoeld in de artikelen 5.1, tweede lid en 5.2, tweede lid;

    • b. het aanvragen van subsidies ten behoeve van de politie;

    • c. het melden van een voorgenomen reorganisatie (art. 55j Barp);

    • d. het benoemen van leden van de adviescommissie PTSS politie als bedoeld in artikel 5 van de Circulaire PTSS politie.

Artikel 5A.3 Ondermandaat

  • 1. De directeur LMS is bevoegd ondermandaat te verlenen. Voor vaststelling wordt het concept-ondermandaatbesluit ter instemming voorgelegd aan de korpschef.

  • 2. In afwijking van het vorenstaande verleent de directeur LMS geen ondermandaat aangaande de volgende bevoegdheden, tenzij aan de leden van de leiding van LMS:

    • a. het opleggen van de disciplinaire straf van ontslag als bedoeld in artikel 77 eerste lid onder j Barp en artikel 27, eerste lid onder c van het Brvp;

    • b. het beslissen op een klacht als bedoeld in hoofdstuk 7 Politiewet 2012 jo. artikel 7 van de Uitvoeringsregeling klachtbehandeling politie;

    • c. het benoemen van leden van commissies als bedoeld in artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht, de plaatsingsadviescommissie als bedoeld in artikel 5 van de Regeling landelijk sociaal statuut politie en commissies ter behandeling van klachten inzake ongewenste omgangsvormen;

    • d. het namens de politie benoemen of het voordragen voor benoeming namens de politie van bestuursleden, leden van toezichthoudende of (mede-)beleidsbepalende organen van andere rechtspersonen.

Artikel 5A.4 Ondertekening

Besluiten die door de directeur LMS op grond van dit mandaatbesluit worden genomen, worden als volgt ondertekend:

‘De korpschef van politie, namens deze

[naam & handtekening]

directeur LMS’

HOOFDSTUK 6. SLOTBEPALINGEN

Artikel 6.1

  • 1. Het Mandaatbesluit politie september 2017 komt hierbij te vervallen.

  • 2. Dit mandaatbesluit zal worden gepubliceerd in de Staatscourant en op www.politie.nl, en treedt in werking met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2020.

  • 3. Dit besluit kan worden aangehaald als ‘Mandaatbesluit politie januari 2020’.

Den Haag, 20 januari 2020

De korpschef van politie, E.S.M. Akerboom

BIJLAGE 1 BIJ MANDAATBESLUIT POLITIE JANUARI 2020

Functionaris

Bevoegdheid financieel mandaat

Korpschef

Ongelimiteerd

plv. korpschef

Ongelimiteerd

lid korpsleiding

Ongelimiteerd

Politiechef

Ongelimiteerd

plv. politiechef

Ongelimiteerd

sectorhoofd FIU

Ongelimiteerd

Directeur

Ongelimiteerd

directeur LMS

Ongelimiteerd

hoofd operatiën

€ 1.000.000

hoofd operatiën LMS i.o.

€ 1.000.000

hoofd bedrijfsvoering

€ 1.000.000

hoofd bedrijfsvoering LMS i.o.

€ 1/000.000

Diensthoofd

€ 1.000.000

sectorhoofd (district/Dienst)

€ 250.000

teamchef (Dienst)

€ 100.000

TOELICHTING

Algemeen

Dit mandaatbesluit regelt de verdeling van de bevoegdheden die wettelijk aan de korpschef zijn toegekend. Het mandaatbesluit regelt de mandatering van de korpschef aan leden van de korpsleiding, de politiechefs, de directeuren en de directeur LMS. Gebaseerd op dit mandaatbesluit zijn verschillende ondermandaatbesluiten genomen.

Het besluit is opgesteld op basis van de uitgangspunten ‘georganiseerd vertrouwen’ en ‘professionele ruimte’. Dit vertaalt zich naar de keuze voor een negatief geformuleerd mandaat: alles wat niet expliciet uitgezonderd is, wordt gemandateerd.

De twee belangrijkste aanpassingen ten opzichte van het mandaatbesluit van september 2017 hebben te maken met wijzigingen op organisatorisch en bedrijfsvoeringsterrein.

Met ingang van 2020 is aan de directeur van de Politieacademie het beheersmandaat gegeven over de door de korpschef feitelijk ter beschikking gestelde sterkte en middelen ten behoeve van de Politieacademie. Dit is een extern mandaat met goedkeuring van de Minister. Door dit nieuwe mandaat is het vorige artikel 5.3 uit het Mandaatbesluit komen te vervallen.

Inmiddels is de laatste fase van de transitie die leidt tot een netwerk van tien meldkamers in het land ingetreden. De kwartiermakersfase is voorbij en de verantwoordelijkheid voor het beheer van de meldkamers ligt vanaf 1 januari 2020 bij de politie. In Hoofdstuk 5A van het mandaatbesluit is dit opgenomen.

Daarnaast hebben enkele kleine wijzigingen plaatsgevonden om het mandaatbesluit te actualiseren aan de praktijk en gewijzigde wet- en regelgeving.

Zo is onder meer de bevoegdheid tot het nemen van besluiten op Wob-verzoeken bij de korpsstaf aangepast (art. 2.1 tweede lid), het nieuwe art. 2.4 over vaststellingsovereenkomsten opgenomen en een nieuwe bevoegdheid over de WGA toegevoegd in art. 5.2 tweede lid 2 sub v.

Artikelsgewijs

Artikel 1.2 – Wet- en regelgeving

Het Mandaatbesluit ziet op bevoegdheden op grond van de wettelijke taken van de korpschef. Voor de Directeur LMS zijn de bevoegdheden gebaseerd op de opdracht van de Minister van Justitie en Veiligheid van 9 december 2019. Het feitelijk beheer van de LMS is door de Minister bij de korpschef belegd, vooruitlopend op de beoogde inwerkingtreding van de Wijzigingswet meldkamers (Kamerstukken 35 065).

Artikel 1.3 - Volmacht en machtiging

Toegevoegd is de aanwezigheid van een overzicht van de maximale financiële verplichtingen die op de verschillende functieniveaus binnen de politie mogen worden aangegaan. In Bijlage 1 is het algemene overzicht op functieniveau opgenomen. Voor partijen die zaken willen doen met de politie is inzage van dit register op persoonsniveau mogelijk bij het PDC.

Artikel 1.4 – Plaatsvervangers

In dit artikel wordt geregeld dat als gemandateerden een plaatsvervanger hebben aangewezen, deze op dezelfde voet gemandateerd is. Het gaat hier om incidentele plaatsvervanging bij ontstentenis van de gemandateerde, bij voorbeeld in geval van vakantie of ziekte. Het mandaatbesluit regelt niet wie als plaatsvervanger kan optreden. Bij het aanwijzen van plaatsvervangers dienen de uitgangspunten van het LFNP in acht genomen te worden.

Artikel 2.1 – Algemene uitzonderingen

In artikel 2.1 wordt (limitatief) opgesomd welke bevoegdheden door de korpschef niet worden gemandateerd. Dit zijn dus bevoegdheden die alleen de korpschef (en zijn als zodanig optredende plaatsvervanger) kan uitoefenen. Dit ziet zowel op de korpsonderdelen als het afzonderlijke organisatieonderdeel LMS.

Onder c, d en e is een 3-tal soorten handelingen genoemd die volgens artikel 29 Politiewet 2012 weliswaar behoren tot de bevoegdheid van de korpschef, maar instemming van de Minister behoeven.

Onder f t/m h: Van het mandaat is uitgezonderd het vaststellen van de randvoorwaarden voor het verwerken van politiegegevens ter ondersteuning van de politietaak, de zogenaamde ‘artikel 13 Wpg verwerkingen’. Deze randvoorwaarden bepalen de omvang van deze artikel 13 Wpg verwerkingen. Het principiële karakter hiervan rechtvaardigt dat de korpschef dit niet mandateert. Dit draagt tevens bij aan centraal overzicht over artikel 13 Wpg verwerkingen en kan overlappingen, witte vlekken of wildgroei helpen voorkomen.

Ten tweede is uitgezonderd een aantal zaken dat verband houdt met controle en toezicht op de verwerking van politiegegevens. De Wpg heeft de eindverantwoordelijkheid voor de politiegegevens uitdrukkelijk neergelegd bij de korpschef en het past daarbij dat hij zelf opdracht geeft tot het uitvoeren van de verplichte externe privacy-audits en zelf eventueel de functionaris gegevensbescherming benoemt. Het benoemen van de privacyfunctionaris wordt niet uitgezonderd van mandaat, en kan dus door de politiechefs en directeuren gebeuren. Zij kunnen die benoemingsbevoegdheid echter niet dan wel beperkt ondermandateren.

Onder j; het is wenselijk om het verlenen van procesmachtigingen centraal te laten plaatsvinden, zodat daar voldoende zicht op bestaat en de kwaliteit van procesvertegenwoordiging geborgd is.

Onder l: het komt voor dat privaatrechtelijke rechtspersonen worden opgericht waarbij het wenselijk is dat de politie in het bestuur daarvan vertegenwoordigd is. Om zicht te houden op dergelijke constructies is het wenselijk dat slechts de korpschef daarvoor toestemming verleent.

Onder m (nieuw per 1 januari 2020): het benoemen van de functionaris gegevensbescherming AVG die onafhankelijk moet kunnen opereren en uitsluitend aan de korpschef verantwoording aflegt, is voorbehouden aan de korpschef, zoals dat sinds 1 januari 2013 ook geldt ten aanzien van de functionaris gegevensbescherming Wpg.

Onder n (nieuw per 1 januari 2020): sinds 2019 bestaat in elke eenheid een commissie geweldsaanwending; de (plv) voorzitters en leden worden door de korpschef benoemd op voordracht van de directeur korpsstaf (zie Instellingsbesluit commissie geweldsaanwending d.d. 17 januari 2019).

Onder het tweede lid (gewijzigd per 1 januari 2020): het beslissen op Wob-verzoeken is in het geval van politiek of bestuurlijk gevoelige verzoeken voorbehouden aan de directeur korpsstaf en het hoofd juridische zaken. Hieronder worden alle verzoeken begrepen die, gelet op de inhoud, mogelijk tot politiek-bestuurlijke gevolgen kunnen leiden. In de vorige versies van het mandaatbesluit was de coördinatie van alle verzoeken die de gehele organisatie betreffen of die bij meer dan een eenheid zijn ingediend bij de korpsstaf belegd. Inmiddels is de samenwerking tussen de Wob-specialisten binnen de politieorganisatie goed geregeld en wordt indien nodig afstemming tussen de eenheden gezocht. Deze soorten verzoeken kunnen daarom thans door de betreffende eenheid/eenheden worden afgehandeld.

Artikel 2.2 – Instructies, kaders en richtlijnen

Onder ‘aanwijzingen van de korpschef’ in het eerste lid worden verstaan zowel structurele beleids- en begrotingskaders als ad hoc aanwijzingen.

Artikel 2.3 – Disciplinaire bestraffing

Dit artikel bepaalt dat degene die op grond van dit besluit of op grond van ondermandaten bevoegd is om disciplinaire straffen op te leggen, dan wel besluiten m.b.t. inhouding van bezoldiging tijdens schorsing en ontslag bij onherroepelijk worden van een vrijheidsstraf te nemen, zich dient te richten naar de uitkomsten van bespreking in het landelijk afstemmingsoverleg voor disciplinaire bestraffing. Als het strafmaatoverleg aangeeft dat in een bepaalde casus een onvoorwaardelijk strafontslag aan de orde is, en een (onder)gemandateerde wil een lagere straf opleggen, legt de (onder)gemandateerde de casus voor aan de korpschef. Die procedure geldt ook in omgekeerde situaties: als de (onder)gemandateerde een onvoorwaardelijk strafontslag wil opleggen terwijl het strafmaatoverleg een lagere straf geïndiceerd acht.

Artikel 2.4 – Vaststellingsovereenkomst bij einde dienstverband

Vertrekregelingen, ook vaak aangeduid als vaststellingsovereenkomsten, kunnen een oplossing zijn om in goed overleg tussen het korps en een medewerker afscheid van elkaar te nemen. Omdat politieambtenaren een ambtelijke aanstelling hebben, zal altijd een besluit in de vorm van een eenzijdig ontslag nodig zijn. Het geheel aan rond het ontslag gemaakte afspraken kan in een vaststellingsovereenkomst vastgelegd worden.

Het algemeen uitgangspunt is om hier terughoudend mee om te gaan, vooral omdat de politie een afgewogen rechtspositiestelsel kent. De leidinggevende dient eerst met de HR-adviseur te onderzoeken of er andere oplossingen mogelijk zijn. Indien de uitkomst is dat een vaststellingsovereenkomst hier de aangewezen weg is, dient in het voortraject verplicht advies te worden ingewonnen bij HRM Arbeidszaken in het PDC. De reden daarvoor is enerzijds dat de juridische risico’s en consequenties van een vaststellingsovereenkomst voor zowel werkgever als medewerker groot kunnen zijn en anderzijds om binnen de organisatie te zorgen voor maatwerk binnen eenduidige kaders. Er is een landelijk handelingskader vastgesteld. Arbeidszaken beschikt over expertise en zal ook alle afgesloten vaststellingsovereenkomsten registreren.

Artikel 3.1 – Mandaatverlening leden korpsleiding

In dit artikel wordt het mandaat geregeld van de leden van de korpsleiding. Uitgangspunt is dat zij kunnen besluiten binnen de grenzen van hun portefeuilles. Het tweede lid regelt dat zij elkaar in spoedeisende gevallen kunnen vervangen. Hoofdstuk 3 geldt voor alle leden van de korpsleiding

Artikel 3.4 – Ondermandaat

Om de mandaatstructuur binnen de organisatie eenduidig te houden, is het van belang dat mandatering en ondermandatering zo veel mogelijk langs de lijn van de formele hiërarchie plaatsvindt. Daarom is in dit artikel bepaald dat alle gemandateerde bevoegdheden binnen de organisatie zoveel mogelijk rechtstreeks (d.w.z. zonder tussenkomst van een ander lid van de korpsleiding) door de korpschef worden gemandateerd.

Artikel 4.1 – Mandaatverlening politiechefs

In het eerste lid wordt aan de politiechef mandaat verleend voor de eigen eenheid, maar ook voor diens landelijke aandachtsgebieden / portefeuilles.

Het tweede lid regelt dat de politiechefs bevoegd zijn om aspiranten te beëdigen die feitelijk werkzaam zijn bij de eenheid. Deze bepaling is opgenomen, omdat aspiranten formatief onder een ander korpsonderdeel (kunnen) vallen.

Aanvragen voor vergunningen, verloven etc. als bedoeld in de korpschefwetten kunnen sinds 1 januari 2013 overal in Nederland worden ingediend. In het derde lid wordt vastgelegd dat de woon-/vestigingsplaats intern bepaalt welke politiechef tot afhandeling bevoegd is. Daarnaast wordt bepaald dat ‘verkeerd’ ingediende verzoeken onverwijld naar de juiste eenheid doorgestuurd moeten worden, en dat de eenheid die het verzoek van de belanghebbende heeft ontvangen, deze over de interne doorzending moet informeren.

Het vierde lid doorbreekt de territoriale beperking die het eerste lid aanbrengt in het mandaat van de politiechef, voor zover het betreft de afhandeling van verzoeken van betrokkenen op grond van de Wet politiegegevens en de Wet bescherming persoonsgegevens. Concreet betekent dit dat een politiechef die een dergelijk verzoek ontvangt, bevoegd is deze namens de korpschef af te handelen, ook al betreft het gegevens die in een andere eenheid worden beheerd.

Artikel 4.2

Er wordt van uit gegaan dat de politiechef in gevallen die politiek-bestuurlijke implicaties van meer dan regionale betekenis (kunnen) hebben voorafgaand overleg zoekt met de korpsleiding. Het is niet nodig dit in het mandaat op te nemen.

Artikel 4.3 – Ondermandaat

In dit artikel wordt een aantal zaken geregeld rondom de ondermandatering door de politiechefs. Het eerste lid regelt dat, ter waarborging van de consistentie in de interne mandaatstructuur, alle ondermandaatbesluiten voor vaststelling getoetst worden door de korpschef. Daarnaast is bepaald dat de politiechefs een overzicht bijhouden van geldende, vervallen en ingetrokken ondermandaten, zodat op ieder moment duidelijk is op welke wijze bevoegdheden binnen de eenheid zijn belegd.

Het tweede lid geeft aan welke bevoegdheden door politiechefs niet aan anderen dan de leden van hun eenheidsleiding ondergemandateerd mogen worden. Onder sub a. wordt gedoeld op zowel de voorwaardelijke als de onvoorwaardelijke vorm van de disciplinaire straf van ontslag.

Bij de wijziging van het mandaat per 1 september 2017 is toegevoegd dat de bevoegdheid om een hoofd aan te wijzen van een territoriaal onderdeel van een eenheid, oftewel het sectorhoofd van een district of de teamchef van een basisteam, als bedoeld in artikel 46 eerste lid Politiewet 2012, niet ondergemandateerd mag worden.

Hoofdstuk 5 – Directeuren

In hoofdstuk 5 worden de bevoegdheden van de directeuren beschreven. Daarbij wordt op grond van de verschillende rollen in de organisatie onderscheid gemaakt tussen de beleidsdirecteuren (artikel 5.1) en de directeur PDC (artikel 5.2).

Artikel 5.1 – Directies

Dit artikel mandateert aan de beleidsdirecteuren van de staf Korpsleiding zoals gedefinieerd in artikel 1 sub g. Het tweede lid geeft voor drie directeuren een aanvulling op het algemene mandaat zoals geformuleerd in het eerste lid.

De directeur Financiën heeft het mandaat om ten behoeve van het korps subsidies aan te vragen, waarbij deze vooraf zal afstemmen met de voor het onderwerp waar de subsidie op ziet relevante directie of politiechef/portefeuillehouder. Onder de bevoegdheid tot aanvragen is tevens begrepen het afleggen van (tussentijdse) verantwoording over toegekende subsidies.

De directeur Korpsstaf heeft mandaat voor het beslissen op de Wob-verzoeken als bedoeld in artikel 2.1, tweede lid. Het hoofd juridische zaken van deze Directie heeft dit mandaat bij ontstentenis van de directeur Korpsstaf. Het mandaat voor het nemen van (proces)besluiten die hiermee samenhangen, ligt bij het hoofd juridische zaken en bij zijn afwezigheid bij een door hem aan te wijzen medewerker juridische zaken.

Tot slot heeft de directeur HRM de bevoegdheid voorgenomen reorganisaties te melden en leden van de adviescommissie PTSS te benoemen.

In het vierde lid is bepaald dat alleen de directeuren Korpsstaf, operatiën en informatievoorziening bevoegd zijn ondermandaat te verlenen. Dit zijn namelijk de enige directies waar, naast de directeur, nog andere leidinggevenden (in LFNP-termen) aanwezig zijn.

Artikel 5.2 – Directeur PDC

In het eerste lid van dit artikel is bij volmacht toegevoegd ‘inclusief daden van beschikking’ om duidelijk te maken dat het gaat om rechtshandelingen die niet onder het reguliere ‘beheer’ vallen van een organisatie als de politie. Voor de directeur PDC (en door hem ondergemandateerden van de Dienst FM) gaat het dan voornamelijk (maar niet uitsluitend) om het verrichten van rechtshandelingen met betrekking tot onroerende zaken (transacties in de vastgoedportefeuille) waaronder het afstoten ervan.

De directeur PDC heeft, naast het algemene mandaat voor de aangelegenheden die behoren tot het werkterrein van het PDC en de daarbij behorende budgetten, een aantal korpsbrede bevoegdheden. Deze zijn opgenomen in het tweede lid. Voor de daarin opgesomde besluiten is dus niet de politiechef of de directeur bevoegd onder wiens gezag een medewerker werkzaam is, maar de directeur PDC. Deze besluiten worden, in ondermandaat van de directeur PDC, genomen binnen de Dienst HRM.

Het diensthoofd HRM heeft – in ondermandaat van de directeur PDC – de bevoegdheid om voor alle medewerkers van het korps besluiten als bedoeld in artikel 1:3 Awb te nemen betreffende en samenhangende met PTSS als beroepsziekte. Het gaat hier niet alleen om besluiten over het al dan niet erkennen van PTSS als beroepsziekte, maar ook om daarmee samenhangende rechtspositionele besluiten, zoals vergoeding van de noodzakelijk gemaakte kosten van geneeskundige behandeling of verzorging (art. 54 Barp), smartengeld in geval van invaliditeit (art. 54a Barp), doorbetaling bezoldiging bij ziekte (art. 38 en 38b Bbp), aanvullende uitkering (art. 39 Bbp), aanvulling nabestaanden pernsioen (art. 46bBbp), alsmede het behandelen van civielrechtelijke aanspraken. Voor de betrokken medewerkers is er nu één serviceloket met de benodigde expertise.

Lid 2 sub t: deze bevoegdheden worden centraal belegd binnen de Dienst HRM. Het betreft artikelen in het Barp, gebaseerd op het akkoord Arbeidsvoorwaarden Sector Politie 2015-2017, die in werking zijn getreden op 1 januari 2017. Bij de wijziging van dit mandaatbesluit per 1 september 2017 is dit artikel geherformuleerd aangezien over de uitleg daarvan onduidelijkheid bestond. Er is sprake van twee beslispunten als het gaat om toepassing van artikel 54b Barp: is sprake van een beroepsincident en zo ja, welke schade komt dan voor vergoeding in aanmerking? Beide aspecten dienen begrepen te worden onder deze bepaling.

Lid 2 sub u: met ingang van 1 juli 2017 is een landelijk proces ingericht voor de behandeling van aanvragen van medewerkers tot wijziging van hun LFNP-functie. De beslissing op de aanvraag wordt weliswaar genomen door de bevoegde leidinggevende van de medewerker, maar de behandeling van de aanvraag wordt centraal verzorgd door de Dienst HRM. Om die reden is het van belang dat de directeur PDC bevoegd is om de beslissing op de aanvraag te verdagen of om bijvoorbeeld de medewerker in de gelegenheid te stellen een geconstateerd gebrek te herstellen.

Lid 2 sub v (nieuw per 1 januari 2020): de politie is eigen risicodrager voor de WGA. De verplichtingen van de WGA-gerechtigde zijn opgenomen in de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Op grond van art. 89 WIA heeft het korps een beleidsregel opgesteld voor het opleggen van maatregelen bij het niet nakomen van verplichtingen door de WGA-gerechtigde. Het opleggen van een maatregel en het opschorten of schorsen van betaling van de WGA-uitkering zijn besluiten in de zin van de Awb.

Lid 3: hier is een mandaat voor de directeur PDC toegevoegd, namelijk om te beslissen op schadeclaims van burgers. Tot dat moment waren alleen de politiechefs, en in hun lijn van ondermandaat de eenheidsleidingen, sectorhoofden en teamchefs, bevoegd om te beslissen op schadeclaims van burgers. Op zichzelf komt dit overeen met de algemene lijn van ons mandaatstelsel. Waar de operationele lijn verantwoordelijk is voor het handelen van de operationele medewerkers horen zij ook te beslissen over de gevolgen daarvan, zoals de door dat handelen veroorzaakte schade. In de dagelijkse praktijk stuit dit echter in veel eenheden op problemen. In het kader van de herinrichting van de processen van schadebehandeling, die binnen de Dienst FM zijn belegd waar het schade van derden betreft, is ervoor gekozen om in ieder geval in de startfase van deze nieuwe processen, de bevoegdheid om te beslissen op schadeclaims van en op derden, te beleggen bij de directeur PDC en de onder hem ressorterende diensthoofd, sectorhoofden en teamchefs van de Dienst FM. Bij wijze van uitzondering is deze bevoegdheid nog niet gelijktijdig uitgezonderd voor de politiechefs in artikel 4.2 lid 1, omdat het gewijzigde proces van schadebehandeling nog niet overal voldoende vorm heeft gekregen om schadebehandeling volledig over te nemen binnen de Dienst FM. Uiteraard is het wel de bedoeling dat waar mogelijk het mandaat nog slechts binnen de lijn van de Dienst FM wordt uitgeoefend Wanneer in lijn met dit nieuwe voorstel door de Dienst FM beslist wordt op een schadeclaim, dient betrokkenheid van de operationele lijn nog steeds geborgd te worden, en wel door hen kennis te laten nemen van de voorgenomen beslissingen, alvorens deze ondertekend worden. De bedoeling is om deze werkwijze, nadat in alle eenheden de nieuwe processen in werking zijn getreden, te evalueren om te bezien of dit mandaat toch weer in de operationele lijn belegd kan worden. Voor de goede orde zij vermeld dat dit mandaat ook geldt voor schade die voortvloeit uit (de niet nakoming van) overeenkomsten, maar niet voor beslissingen inzake schade van en op ambtenaren van politie. Die dienen door de leidinggevende van de betrokken medewerker te worden genomen (uitgezonderd schade inzake PTSS en beroepsincidenten).

Vervallen artikel 5.3 (oud) ODPA

In de vorige versie van het mandaatbesluit was het mandaat over de personele besluiten van de medewerkers van de ODPA belegd bij de directeur PDC. Dit onderdeel is geschrapt omdat het beheersmandaat over de medewerkers en middelen van de politie ten behoeve van de Politieacademie met ingang van 1 januari 2020 met instemming van de Minister door de korpschef aan de directeur van de Politieacademie is gegeven. Dit is vastgelegd in een afzonderlijk besluit (Mandaatbesluit korpschef politie aan directeur Politieacademie januari 2020).

Artikel 5A.1 – Directeur LMS

Bij de korpschef is op grond van de opdracht van de Minister van 9 december 2019 en met de overdracht van het feitelijk beheer en de beheerders van de meldkamers naar de politie een nieuwe taak belegd. Dit vloeit voort uit de bestuurlijke afspraken in het Transitieakkoord Meldkamer van de Toekomst (2013) en het Uitwerkingskader meldkamers (2018), in de aanloop naar het beoogd in werking treden van het wetsvoorstel Wijzigingswet meldkamers. Dit betreft het zorgdragen voor tien meldkamers die elkaars taken kunnen overnemen en waarin de hulpdiensten hun meldkamerfunctie kunnen uitoefenen. De meldkamers zijn de fysieke plaatsen waar de meldkamerfunctie wordt uitgevoerd. Het beheer van de meldkamers is ondergebracht bij de politie. Het gaat daarbij om dienstverlening, huisvesting, en inrichting, beheer, onderhoud en ontwikkeling van gemeenschappelijke ICT-voorzieningen, inclusief het ICT-beheer ten behoeve van de meldkamers.

De Ministers van Justitie en Veiligheid, voor Medische Zorg en van Defensie, de besturen van de veiligheidsregio’s en de Regionale Ambulancevoorzieningen vormen gezamenlijk het hoogste niveau van de besturing van de meldkamers. Deze multidisciplinaire sturingslijn geldt voor de politie alleen ten aanzien van de LMS, als afzonderlijk organisatieonderdeel van de politie.

In de bouwfase wordt LMS ingericht als tijdelijke werkorganisatie voor meldkamers waarin beleid en uitvoering verbonden zijn. LMS krijgt daarmee de positie in het meldkamer domein van ‘operationeel verbinder’ (senior user & senior supplier), met een eenduidige context afhankelijke werking, (be)sturing en sluitende financiering.

Binnen de politie is LMS een zelfstandig gepositioneerd organisatieonderdeel met een afgebakende taak ten behoeve van het landelijke beheer. Het is faciliterend aan de verschillende hulpdiensten op de meldkamers, zodat samenwerkingsafspraken over beleid, beheer en operatiën tot stand komen. De LMS treft de voorbereiding om de continuïteit te waarborgen en ontwikkelingen binnen het meldkamerdomein te accommoderen.

In artikel 70, eerste lid van de Politiewet 2012 is bepaald dat de korpschef zorg draagt voor de behandeling van de klacht die is ingediend over een gedraging van een ambtenaar van politie die is tewerkgesteld bij een ondersteunende dienst. Het mandaat aan de directeur LMS omvat echter op grond van Hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht ook de bevoegdheid tot de behandeling van een klacht over een gedraging van een ambtenaar van politie die is tewerkgesteld bij het organisatieonderdeel LMS.

Artikel 6.1

Met de vaststelling van het onderhavige mandaatbesluit is beoogd de wijzigingen integraal in één geactualiseerd besluit op te nemen. Dit betekent dat op basis van de eerdere en thans vervallen Mandaatbesluiten politie (januari 2013, november 2013, januari 2014, januari 2015, maart 2015, november 2015, januari 2017 en september 2017) met instemming van de korpschef genomen ondermandaatbesluiten van kracht blijven, tenzij zij in strijd zijn met het onderhavige mandaatbesluit.

Dit mandaatbesluit wordt gepubliceerd in de Staatscourant en op www.politie.nl. Op deze site worden ook alle ondermandaten gepubliceerd.

Naar boven