Uitspraak regionaal tuchtcollege voor de gezondheidszorg te Eindhoven

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 27 maart 2019 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klager

tegen:

[C]

psychotherapeut (a)

tevens

gz-psycholoog (b)

werkzaam te [D]

verweerster

gemachtigde mr. F.H. Kuiper te Heerlen

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

  • het klaagschrift en de aanvulling daarop

  • het verweerschrift

  • de brief van de secretaris aan de gemachtigde van verweerster van 8 juli 2019

  • de e-mail van de gemachtigde van verweerster van 17 juli 2019

  • de brief met bijlage ontvangen van de gemachtigde van verweerster op 7 augustus 2019

  • de brief met bijlagen ontvangen van klager op 15 oktober 2019

  • het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 21 oktober 2019.

De klacht is ter openbare zitting van 25 oktober 2019 behandeld. Partijen waren aanwezig, klager vergezeld door zijn partner, verweerster bijgestaan door haar gemachtigde.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Verweerster was in 2012 werkzaam bij een later gefailleerde GGZ-instelling (hierna: de instelling).

Op 3 februari 2012 is klager met zijn toenmalige echtgenote (hierna ook: ex-vrouw), na een doorverwijzing voor een partnerrelatie intake door een andere GZ-psycholoog/ psychotherapeut van de instelling, op een intakegesprek gekomen bij verweerster. De dochter van klager en zijn ex-vrouw was toen ernstig ziek en is later – in juli 2013 – overleden.

Op 9 februari, 16 februari en 1 maart 2012 hebben wederom intakegesprekken met verweerster plaatsgevonden. Op 20 maart 2012 heeft een adviesgesprek van klager en zijn ex-vrouw met verweerster plaatsgevonden, waarin een behandelplan is vastgesteld. In dit behandelplan is, voor zover van belang, het volgende opgenomen (citaten zijn overgenomen inclusief eventuele taal en/of typefouten):

“ (...)

Het doel van de behandeling is: herstel van een verstoorde partnerrelatie in tevens een periode waarin hun enige dochter ernstig ziek is.

Methodiek: Samen rouwen en verbeteren van de communicatie

Geschatte duur en frequentie behandeling: 1 maal per 2 wkn/ 1 jr

(...)”

Klager is akkoord gegaan met dit behandelplan.

Vanaf eind maart 2012 is de behandelfase relatietherapie gestart. Op 6 april 2012 heeft een afspraak voor de therapie geen doorgang gevonden. In het sessieverslag van 6 april 2012 heeft verweerster het volgende vermeld:

“ Datum: 6 april 2012

(...)

Trefwoord: niet doorgegaan, coulance

Afspr vergeten ivm verergerde tst dochter. nemen contact met mij op wanneer ze weer afspr kunnen maken.”

Op 21 juni 2012 heeft de eerstvolgende afspraak plaatsgevonden.

Op 12 oktober 2012 heeft, vanwege afwezigheid van verweerster, een gesprek plaatsgevonden met een collega van verweerster. Op 31 oktober 2012 heeft klager telefonisch contact gehad met een psychiater van de instelling. Op 1 november 2012 is de relatietherapie gestopt en is de toenmalige echtgenote van klager verwezen naar een andere behandelaar voor een individuele behandeling in verband met een borderline persoonlijkheidsstoornis (BPS).

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerster het volgende:

  • 1) Verweerster weigerde om kennis te nemen van de door klager aangeboden informatie. Deze weigering leidde tot een verkeerde hulpvraag voor klager.

    Klager voert ten aanzien van dit klachtonderdeel – zakelijk weergegeven – aan dat verweerster informatie had moeten inwinnen bij de psychologe bij wie klager onder behandeling was geweest. Ook had zij kennis moeten nemen van de informatie die klager wilde aanreiken over zijn ex-vrouw (rapport van een klinisch- psychologisch en beroepskeuze- onderzoek uit 2000 alsmede de familiehistorie), aldus klager. Klager stelt dat verweerster hem niet heeft willen horen.

  • 2) Verweerster heeft zich niet aan de gemaakte afspraken gehouden en kwam het door haar zelf gecreëerde verwachtingspatroon niet na.

    Klager stelt ten aanzien van dit klachtonderdeel dat hij duidelijk heeft aangegeven dat hij pas akkoord zou gaan met het behandelplan als ook de persoonlijkheidsstoornis van zijn ex-vrouw daarin zou worden behandeld. Zijn verwachtingspatroon was dat het in de therapie ook over de borderline van zijn toenmalige echtgenote zou gaan. Dat is echter niet gebeurd.

    Verweerster heeft ook geen contact opgenomen met een arts over de medicatie van de ex-vrouw en evenmin met de psychologe bij wie klager eerder een traject had doorlopen. Ook maakte verweerster de afspraak eenmaal per twee weken een gezamenlijke sessie te hebben waarbij ook aandacht zou worden besteed aan de waarnemingen van klager aangaande de persoonlijkheidsstructuur van de ex-vrouw van klager. Ook daaraan heeft verweerster zich niet gehouden.

    Tot slot heeft verweerster afspraken gemaakt met de ex-vrouw van klager waarbij verweerster klager ten onrechte niet betrokken heeft.

  • 3) Verweerster negeerde de belangen van het in huis wonende meerderjarige kind, dat vocht tegen haar levensbedreigende ziekte. Ze negeerde hiermee artikel 47 lid 1 sub a onder 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG).

    Klager voert in dit verband aan dat verweerster – in overleg met de toenmalige echtgenote van klager – de beslissing heeft genomen om drie maanden te stoppen met de relatietherapie, terwijl verweerster op de hoogte was van de toenemende escalaties en het effect daarvan op de dochter. Ook heeft verweerster ten onrechte in het verslag van de sessie op 21 juni 2012 gemeld dat de dochter agressief was en heeft verweerster bij de ex-vrouw de indruk gewekt dat ze zich mocht bemoeien met de schoolkeuze van de dochter die toen al meerderjarig was.

  • 4) Verweerster initieerde in de relatietherapie steeds gesprekken, waar ze later nooit meer op terugkwam. Ze sprak zich af en toe uit om klager vervolgens weer in grote verwarring achter te laten.

    Klager voert bij dit klachtonderdeel aan dat verweerster geen tips en aanwijzingen heeft gegeven over hoe klager en zijn ex-vrouw met de, door verweerster geconstateerde problemen, om moesten gaan. Zo gaf zij geen tips over hoe om te gaan met de situatie dat de ex-vrouw meer behoefte had tot praten en hoe om te gaan met de constatering dat klager en zijn ex-vrouw eigenlijk niet meer bij elkaar zouden moeten wonen.

  • 5) Verweerster bemoeide zich met het patroon binnen het gezin en nam daarin vergaande initiatieven waarbij ze voorbijging aan klager, aan de waarheid en aan de wet.

    Klager stelt in dit verband dat verweerster de ex-vrouw ten onrechte de indruk heeft gegeven dat zij zich mocht bemoeien met de schoolkeuze van de inmiddels volwassen dochter.

  • 6) Verweerster heeft ervoor gezorgd dat de klachten die klager aan haar adres had, niet werden besproken op de daarvoor beschreven manier.

  • 7) Verweerster heeft de relatietherapie laten eindigen, terwijl ze ervan op de hoogte was dat daarmee de problemen in het gezin alleen maar verder zouden escaleren. Ze nam de meest foute beslissing die ze kon nemen, namelijk om klager van verdere hulp uit te sluiten. De relatietherapie had moeten worden voortgezet met een onpartijdige therapeut.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft – voor zover van belang kort en zakelijk weergegeven – als verweer het navolgende opgeworpen.

Verweerster voert allereerst aan dat (zo begrijpt het college) klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht omdat hij een onvoldoende rechtens te respecteren belang heeft bij de tuchtrechtelijke beoordeling van zijn klacht. Verweerster heeft in dit verband aangevoerd dat klager zich over de reden van de klacht geuit heeft in die zin dat de klacht een rol speelt in zijn persoonlijk verwerkingsproces en dat klager wil dat hulpverleners in de toekomst zich zorgvuldiger gaan gedragen. Dit levert naar de mening van verweerster onvoldoende eigen belang op bij een tuchtrechtelijke beoordeling.

Inhoudelijk voert verweerster het volgende aan:

Ad 1)

Verweerster heeft nooit geweigerd om kennis te nemen van de door klager aangeboden informatie. Verweerster heeft klager, alsook zijn toenmalige partner, wel degelijk gehoord en willen horen. Beide echtgenoten hadden echter een totaal verschillende beleving van de opgelopen spanningen en probeerden verweerster te overtuigen van de eigen visie. Als professional heeft verweerster bij de uitvoering van de behandeling een eigen verantwoordelijkheid. Het is dan ook aan haar om te beoordelen of en zo ja hoe zij van de aangeboden informatie gebruik zal maken, gelet op het in het behandelplan opgenomen doel. Er hebben meerdere intakegesprekken plaatsgevonden, waarna op (16 en) 20 maart 2012 het volgende behandelplan is voorgesteld: de-escalatie van de partnerproblematiek, stabiliseren van de thuissituatie, herstel van evenwicht tussen beide partners, zodat zowel klager als zijn toenmalige echtgenote de zorg voor hun dochter samen konden blijven dragen. Tijdens het adviesgesprek op 20 maart 2012 zijn beide partners met het behandelplan akkoord gegaan. Pas tijdens het mondeling vooronderzoek is het verweerster duidelijk geworden dat klager dacht dat hij “een deal” had met verweerster in die zin dat verweerster aandacht zou besteden aan de persoonlijkheidsstoornis van de ex-vrouw en dat klager in ruil daarvoor mee zou doen aan de relatietherapie. Verweerster heeft echter geen enkele aanleiding gegeven voor een dergelijke gedachte en verwachting. Na vier gesprekken is overeenstemming bereikt over het behandeldoel: voor rust zorgen voor klager en zijn gezin in de periode waarin de dochter ernstig ziek was.

Ad 2)

Verweerster heeft geen afspraken gemaakt die zij niet is nagekomen. Zij heeft niet toegezegd dat zij contact zou opnemen met de behandelaar van de ex-vrouw, behalve dan met een behandelaar van wie zij toen ten onrechte dacht dat het de behandelaar van de ex-vrouw was. Bij verweerster was de indruk gerezen dat dat klager wilde dat zij contact op zou nemen met de betreffende behandelaar om het door klager geuite vermoeden van BPS bij de toenmalige echtgenote van klager te bevestigen. Toen het voor verweerster duidelijk werd dat de ex-vrouw van klager nooit in behandeling is geweest bij de betreffende behandelaar heeft verweerster er vanaf gezien informatie bij haar op te vragen.

Verweerster heeft ook niet toegezegd dat zij contact op zou nemen met een arts in verband met twijfels over de medicatie van de ex-vrouw. Ook heeft verweerster geen afspraak gemaakt met de ex-vrouw om de therapie voor drie maanden te stoppen. Niet alleen de ex-vrouw maar ook klager is niet op de afspraak van 6 april 2012 verschenen. Volgens verweerster is op verzoek van beide partners tijdelijk een pauze ingelast. Klager geeft ook tegenstrijdige verklaringen voor de onderbreking van de sessies. Voor wat betreft de door klager gestelde afspraak om ook aandacht te besteden aan de waarnemingen van klager ten aanzien van de persoonlijkheidsstructuur van zijn toenmalige echtgenote stelt verweerster dat in de sessieverslagen van 3 en 9 februari, 20 maart, 28 juni en 3 augustus 2012 de waarnemingen van klager zijn genoteerd.

Ad 3)

De dochter was niet in behandeling bij verweerster. Verweerster heeft echter veel aandacht besteed aan de zorgen van de ouders ten aanzien van de gezondheidstoestand van de dochter en wat dit voor hun relatie betekende. Doel van de therapie was immers om de situatie tussen de ouders te de-escaleren, opdat zij samen de zorg voor hun dochter zouden kunnen blijven dragen. In het conflict tussen de ouders over de schoolkeuze van de dochter heeft verweerster regie genomen door beide visies te erkennen en te benadrukken dat er geen sprake is van “goed” en “fout”. Verweerster heeft de dochter niet neergezet als agressief. In het sessieverslag van 21 juni 2012 heeft zij genoteerd wat toen is gezegd over een conflict tussen klager en zijn dochter. Tijdens het mondeling vooronderzoek heeft verweerster erkend dat in het verweerschrift verkeerd staat vermeld dat verweerster heeft genoteerd wat er tijdens de sessie van 21 juni 2012 door beide ouders is gezegd. Hier moet staan dat de passage over gedrag van de dochter en klager alleen door de ex-vrouw is gezegd. Tijdens het mondeling vooronderzoek heeft verweerster toegezegd dat in het sessieverslag van 21 juni 2012 een correctie wordt aangebracht in die zin dat het alleen de ex-vrouw was die de uitspraken over het conflict heeft gedaan. Dit is ook gebeurd. Verweerster heeft nooit de beslissing genomen om de therapie drie maanden te stoppen.

Ad 4)

Verweerster heeft verschillende technieken aangeboden waarmee tussen klager en zijn ex-vrouw meer rust zou kunnen worden gebracht. Uit het sessieverslag van 20 maart 2012 blijkt dat het adviesgesprek van 16 maart 2012 voor beide rust heeft gebracht en dat verweerster dat verder wil uitbouwen. Ook rondom vakanties is een structuur aangebracht. Ook is aan de orde geweest hoe meningsverschillen tussen beide partners zo kort mogelijk konden worden besproken.

Ad 5)

Verweerster verwijst naar wat zij naar voren heeft gebracht bij de klachtonderdelen 1 en 3.

Klager spreekt zichzelf tegen door enerzijds te klagen dat verweerster geen of onvoldoende hulp heeft geboden en anderzijds dat zij juist te vergaande initiatieven heeft genomen.

Ad 6)

Klager heeft tijdens de behandeling nooit een klacht jegens haar persoonlijk geuit.

Klager heeft pas op 1 november 2012 met verweerster gesproken, nadat hij op 12 oktober 2012 een gesprek met een andere behandelaar had gehad (deze verving op die dag verweerster die in die periode afwezig was) en nadat hij op 31 oktober 2012 een telefoongesprek had gehad met een psychiater. In de notitie die de psychiater van dit gesprek heeft gemaakt, staat ook geen rechtstreekse klacht tegen verweerster maar wordt geklaagd over de vorm van de behandeling. Klager heeft op geen enkele manier kenbaar gemaakt dat hij de relatietherapie bij een andere behandelaar had willen voortzetten. Ook bij een procedure bij de klachtencommissie van de instelling heeft klager destijds geen klacht gericht over het beëindigen van de relatietherapie.

Ad 7)

Klager ging akkoord met het beëindigen van de relatietherapie. Hij heeft niet verzocht om voortzetting van deze therapie bij een andere behandelaar. Dat lag ook niet in de rede, omdat klager zelf aangaf dat de relatietherapie voor hem niet werkte.

5. De overwegingen van het college

Het college overweegt allereerst dat klager ontvankelijk is in zijn klacht. De klacht komt immers hierop neer dat verweerster jegens klager heeft gehandeld in strijd met de zorg die verweerster als behandelend psychotherapeut tevens gz-psycholoog jegens klager in acht diende te nemen. Daarmee is het belang van klager gegeven.

Bij de inhoudelijke beoordeling stelt het college voorop dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

Ten aanzien van de onderscheiden klachtonderdelen overweegt het college als volgt.

Klachtonderdeel 1)

Vast staat dat tussen verweerster enerzijds en klager en zijn toenmalige echtgenote anderzijds vier intakegesprekken relatietherapie hebben plaatsgevonden, waarna het behandelplan is opgesteld. In dit behandelplan is opgenomen dat het doel van de behandeling is het herstel van een verstoorde partnerrelatie in tevens een periode waarin hun dochter ernstig ziek is. Klager is akkoord gegaan met dit behandelplan. Hoewel tijdens het mondeling vooronderzoek duidelijk is geworden dat klager de verwachting had dat hij een “afspraak” had met verweerster, in die zin dat hij akkoord zou gaan met de relatietherapie als verweerster dan zou gaan kijken naar de BPS bij zijn ex-vrouw, is niet gebleken dat deze verwachtingen van klager zijn terug te voeren op uitlatingen van verweerster. Nu klager voorts heeft ingestemd met relatietherapie met het hiervoor omschreven behandeldoel is dit onderdeel van de klacht ongegrond.

Klachtonderdeel 2)

Verweerster heeft gesteld dat zij heeft toegezegd dat zij informatie op zou vragen bij een behandelaar, van wie zij – naar zij stelt – dacht dat het een behandelaar van de ex-vrouw was, omdat bij haar de indruk was gerezen dat de vraag van klager als doel had om het door klager geuite vermoeden van BPS bij zijn toenmalige echtgenote te bekrachtigen. Klager heeft een en ander niet weersproken. Naar het oordeel van het college heeft verweerster, gelet op deze achtergrond, niet verwijtbaar gehandeld door van het vragen van informatie bij de betreffende behandelaar af te zien toen zij erachter kwam dat hier niet ging om een behandelaar van de ex-vrouw. Verweerster heeft voorts betwist dat zij heeft toegezegd dat zij informatie zou opvragen bij een behandelaar van klager. Nu klager en verweerster ieder een andere visie hebben op de kwestie bij wie en met welke reden verweerster informatie op zou vragen kan niet worden vastgesteld of verweerster klachtwaardig heeft gehandeld door geen contact op te nemen met de behandelaar van klager. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van verweerster, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het college dus, ook als aan het woord van klager en van verweerster evenveel geloof wordt gehecht, hier niet vaststellen.

Van afspraken van verweerster met de ex-vrouw om de therapie voor drie maanden stop te zetten is niet gebleken. Uit het verslag van 6 april 2012 valt slechts af te leiden dat zowel klager als zijn ex-vrouw niet op de afspraak van 6 april 2012 zijn verschenen en dat zij de afspraak zijn vergeten in verband met de verergerde toestand van de dochter en dat zij contact opnemen met verweerster wanneer ze weer een afspraak kunnen maken.

Voor zover klager stelt dat verweerster, ander dan was afgesproken, geen waarnemingen heeft genoteerd van klager ten aanzien van de persoonlijkheidsstructuur van zijn ex-vrouw, constateert het college dat in de sessieverslagen van 3 en 9 februari, 20 maart, 28 juni en 3 augustus 2012 waarnemingen van klager zijn genoteerd.

Klachtonderdeel 2) is ongegrond.

Klachtonderdeel 3)

Bij de bespreking van dit klachtonderdeel – waarin klager verweerster verwijt dat zij de belangen van de dochter heeft genegeerd – overweegt het college het volgende.

Anders dan klager stelt kan uit het sessieverslag van 21 juni 2012 niet meer of anders worden afgeleid dan dat verweerster weergeeft wat tijdens de sessie gezegd is over een incident. Van een negatieve uitlating van verweerster zelf over de dochter is geen sprake. De klacht is in zoverre dan ook ongegrond, waarbij het college aantekent dat verweerster terecht een rectificatie in het verslag heeft aangebracht door duidelijk te maken dat de passage over het incident met de dochter door de ex-vrouw en niet door klager beschreven is.

Ook de klacht dat verweerster zich ten onrechte heeft bemoeid van de schoolkeuze van de dochter treft geen doel. Verweerster heeft in het kader van de relatietherapie slechts het conflict tussen de ouders over deze schoolkeuze besproken, wat in overeenstemming was met het behandeldoel zoals dat in het behandelplan is geformuleerd. Van bemoeienis met de keuze van de dochter is geen sprake.

Over de klacht dat verweerster in overleg met de ex-vrouw de beslissing heeft genomen om de therapie drie maanden te stoppen overweegt het college het volgende. Zoals bij klachtonderdeel 2 is overwogen valt uit de aantekening in het dossier van 6 april 2012 niet af te leiden dat over het stilleggen van de relatietherapie op 6 april 2012 een gezamenlijke beslissing is genomen door verweerster en de ex-vrouw van klager. Vast staat dat klager en zijn ex-vrouw beide niet op de afspraak van 6 april 2012 zijn verschenen en dat het bij verweerster bekend was dat de dochter ernstig ziek was. In die omstandigheden mocht verweerster afgaan op de mededeling van de ex-vrouw dat klager en zijn ex-vrouw de afspraak waren vergeten vanwege de verslechterde toestand van de dochter en dat zij weer contact op zouden nemen wanneer ze weer een afspraak zouden kunnen maken. In zoverre is het verweerster niet tuchtrechtelijk te verwijten dat de therapie na 6 april 2012 geen doorgang heeft gevonden. Ook ten aanzien van de dochter (die als naaste betrekking van klager heeft te gelden in de zin van artikel 47 lid 1 sub a onder 3) is het verweerster tuchtrechtelijk niet te verwijten dat de behandeling, na het niet doorgaan van de afspraak op 6 april 2012 vanwege de gezondheidssituatie van de dochter, enige tijd heeft stil gelegen. Het college tekent hierbij wel aan dat het, in de omstandigheden van het geval, waarin sprake was van een moeilijke partnerrelatie tijdens de ernstige ziekte van de dochter, beter was geweest als verweerster alerter en actiever was geweest en zich ervan had vergewist of er voldoende aandacht was voor de positie van alle betrokkenen, ook in de periode waarin geen relatietherapie plaatsvond. Al met al is klachtonderdeel 3) ongegrond.

Klachtonderdeel 4)

Ook deze klacht oordeelt het college ongegrond. Naar het oordeel van het college blijkt uit de sessieverslagen voldoende dat verweerster heeft getracht handvatten aan te reiken over hoe om te gaan met de ervaren problemen. Het college wijst op de sessieverslagen van 20 maart 2012, 28 juni 2012, 3 augustus 2012, 23 augustus 2012 en 6 september 2012. Dat een en ander geen effect heeft gehad is spijtig maar kan niet tot de conclusie leiden dat sprake is van verwijtbaar handelen van verweerster.

Klachtonderdeel 5)

Ook dit klachtonderdeel is ongegrond. Zoals bij klachtonderdeel 3 is overwogen valt uit het dossier slechts af te leiden dat verweerster in het kader van de relatietherapie het conflict tussen de ouders over de schoolkeuze van de dochter heeft besproken, wat in overeenstemming was met het behandeldoel zoals dat in het behandelplan is geformuleerd. Niet is gebleken dat verweerster bij de bespreking van dit conflict tussen klager en zijn ex-vrouw tijdens de therapie daarbij niet de zorg van een goed hulpverlener jegens klager in acht heeft genomen, dan wel de belangen van de dochter heeft genegeerd.

Klachtonderdeel 6)

Het college overweegt dat uit de stukken niet valt af te leiden dat klager in de loop van de relatietherapie rechtstreeks jegens verweerster klachten heeft geuit over de behandeling. Uit de notitie van de psychiater, met wie klager op 31 oktober 2012 telefonisch heeft gesproken, kan niet worden afgeleid dat klager een rechtstreekse klacht heeft geuit over verweerster, die vervolgens aan verweerster ter kennis is gebracht. Uit de notitie kan slechts worden afgeleid dat klager een behandelplan en individuele behandeling voor zijn toenmalige echtgenote wilde en weinig heil zag in relatietherapie, wat vervolgens ook op 1 november 2012 is besproken. Ook uit het sessieverslag van 1 november 2012 kan niet worden afgeleid dat klager een rechtstreekse klacht over de behandeling door veerweerster heeft geuit. Het is verweerster dan ook niet te verwijten dat zij het gesprek van 1 november 2012 niet heeft opgevat als een klacht jegens haar als behandelaar in de relatietherapie.

Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel 7)

Het college overweegt ten aanzien van dit klachtonderdeel het volgende.

Vast staat dat de relatietherapie op 1 november 2012 is geëindigd en dat de ex-vrouw vervolgens naar een andere behandelaar is verwezen voor individuele behandeling. Naar het oordeel van het college had het op de weg van verweerster gelegen om, in de gecompliceerde omstandigheden van het geval (waarin er onverminderd problemen waren in de relatie tussen klager en zijn ex-vrouw, klager onder grote druk stond en sprake was van een ernstig zieke dochter) zich er uitdrukkelijk van te vergewissen of klager verdere zorg en hulp nodig had en zo nodig zorg te dragen voor een adequate verwijzing. Dat klager op 1 november 2012 te kennen heeft gegeven dat hij weinig heil zag in voortzetting van de relatietherapie en niet om verdere hulp heeft gevraagd doet aan dit oordeel niet af, nu van verweerster als professioneel psychotherapeut tevens gz-psycholoog mocht worden verwacht dat zij hierover op eigen initiatief met klager in gesprek ging. Uit het dossier valt echter niet af te leiden dat verweerster dat heeft gedaan. Klachtonderdeel 7 is daarmee gegrond.

De maatregel

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht deels gegrond is. Het college is van oordeel dat het opleggen van een waarschuwing volstaat, nu verweerster voldoende zelfinzicht heeft getoond tijdens de onderhavige procedure, waaronder ter zitting, verweerster geen tuchtrechtelijk verleden heeft en het desbetreffende handelen zeven jaar geleden heeft plaatsgevonden.

Om redenen aan het algemeen belang ontleend, zal deze beslissing ter publicatie worden aangeboden.

6. De beslissing

Het college:

  • verklaart klachtonderdeel 7) gegrond;

  • legt verweerster daarvoor de maatregel van waarschuwing op;

  • verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

  • bepaalt dat deze beslissing nadat deze onherroepelijk is geworden in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan ‘De psycholoog’ en ‘Tijdschrift voor Psychotherapie’.

Aldus beslist door A.H.M.J.F. Piëtte, voorzitter, M.J. van Laarhoven, lid-jurist, T.A.W. van der Schoot, M.W.J. de Haas en W.C.B. Hoenink leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van C.W.M. Hillenaar als secretaris en uitgesproken op 9 december 2019 door C.D.M. Lamers in aanwezigheid van de secretaris.

Naar boven