TOELICHTING
1. Algemene toelichting
Aanleiding
Op 15 maart 2020 werd besloten dat naast scholen, mbo-instellingen, hogescholen en
universiteiten ook kindercentra met ingang van 16 maart 2020 zouden worden gesloten
in het kader van de bestrijding van de verspreiding van het coronavirus. Met de reguliere
kinderopvang is daarmee toen ook het aanbod van voorschoolse educatie aan peuters
met een risico op een onderwijsachterstand stilgelegd. Vanaf 11 mei zijn de kindercentra
weer geopend en is ook de voorschoolse educatie weer van start gegaan. Door de tijdelijke
sluiting hebben peuters met een indicatie voor voorschoolse educatie evenwel een extra
risico gelopen op een verdere vergroting van hun achterstand.
Veel van deze peuters krijgen in de zomerperiode normaliter geen voorschoolse educatie
omdat de aanbieder de voorschoolse educatie alleen in de schoolweken aanbiedt. Hierdoor
kan de achterstand verder oplopen. De fysieke sluiting van kindercentra betekent voor
veel van deze peuters het risico dat hun onderwijsachterstand verder groeit. Dit heeft
effect op de aansluiting met de basisschool, de kansengelijkheid en op de ontwikkeling
en het leervermogen van de meest kwetsbare kinderen. Deze regeling stelt subsidie
beschikbaar voor kindercentra die een inhaal- en ondersteuningsprogramma willen organiseren
aanvullend op de voorschoolse educatie.
2. Uitvoering van de regeling
DUS-I heeft de regeling getoetst op uitvoerbaarheid, en acht de regeling uitvoerbaar.
3. Regeldruk
Administratieve lasten als zodanig betreffen de kosten om te voldoen aan informatieverplichtingen
aan de overheid, voortvloeiend uit wet- en regelgeving van de overheid. Het gaat om
het verzamelen, bewerken, registreren, bewaren en ter beschikking stellen van informatie
aan de overheid. Deze lasten doen zich voor bij de subsidieaanvraag, voldoen aan de
subsidieverplichtingen en bij de verantwoording. Van instellingen wordt gevraagd te
melden hoeveel ve-peuters daadwerkelijk hebben deelgenomen aan het programma. Voor
het invullen van het aanvraagformulier wordt geschat dat een tijdsinvestering van
een uur per aanvraag nodig is. In dit formulier wordt alleen de benodigde informatie
opgevraagd, om de administratieve lasten tot het minimum te beperken. Voor voeren
van de administratie en het doen van de melding van het aantal ve-peuters dat daadwerkelijk
aan het inhaal- en ondersteuningsprogramma ve heeft deelgenomen wordt een uur per
aanvraag gerekend. Uitgaande van € 45,00 per uur bedragen de administratieve lasten
per subsidieaanvraag dus € 90,00.
4. Toepassing Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS
De Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS (de Kaderregeling) is van toepassing op
subsidies die op grond van deze regeling worden verstrekt. In de Kaderregeling zijn
algemene subsidieregels opgenomen over onder andere de verplichtingen van subsidieontvangers.
Meldingsplicht
De meldingsplicht van subsidieontvangers is in de Kaderregeling opgenomen. Subsidieontvangers
moeten alle omstandigheden melden die relevant zijn voor de subsidieverstrekking.
Dat is bijvoorbeeld het geval zodra aannemelijk is dat de activiteiten waarvoor de
subsidie is verstrekt niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat
niet, niet tijdig of niet geheel aan de subsidieverplichtingen zal worden voldaan.
In dat geval maakt de subsidieontvanger hiervan onverwijld en schriftelijk een melding.
De melding wordt bij DUS-I gemaakt. Zie aanvullend ook de artikelsgewijze toelichting
bij artikel 8.
5. Caribisch Nederland
De regeling is niet van toepassing op Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Voor Caribisch
Nederland wordt vanuit het programma BES(t) 4 kids met de openbare lichamen afgestemd
hoe extra ondersteuning wordt geboden aan kindercentra.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 3. Te subsidiëren activiteiten
Een inhaal- en ondersteuningsprogramma ve is een ontwikkelingsgericht programma dat
aanvullend op en buiten de voorschoolse educatie om plaatsvindt, maar dat daar inhoudelijk
goed op aansluit. De subsidie is dan ook niet bedoeld voor programma’s die reeds op
andere wijze met een rijksbijdrage of door de gemeente worden gefinancierd, inclusief
de reguliere voorschoolse educatie. Het programma vindt plaats met het oog op het
voorkomen en bestrijden van onderwijsachterstanden en is bedoeld om het grotere risico
dat kinderen door de coronamaatregelen lopen op een onderwijsachterstand te mitigeren.
Een inhaal- en ondersteuningsprogramma ve is een aanbod waar deelnemende ve-peuters
minimaal 2 weken en maximaal 5 weken gebruik van maken. Het aantal uren is ten minste
10 uur en ten hoogste 16 uur per week.
Aan het programma dienen ten minste vijf ve-peuters deel te nemen. Dit minimum aantal
is opgenomen omdat het niet doelmatig wordt geacht om een inhaal- en ondersteuningsprogramma
ve aan te bieden aan slechts enkele ve-peuters. Het is niet vereist dat deze ve-peuters
gedurende de reguliere voorschoolse educatie door het jaar heen ook op hetzelfde kindercentrum
een aanbod krijgen. Het is ook mogelijk om ve-peuters van verschillende kindercentra
gezamenlijk een inhaal- en ondersteuningsprogramma ve te bieden op één van deze kindercentra.
De houder die het inhaal- en ondersteuningsprogramma ve gaat aanbieden vraagt in dat
geval dan ook de subsidie aan voor ve-peuters die gedurende de reguliere voorschoolse
educatie door het jaar heen naar een ander kindercentrum gaan. Hierdoor wordt het
realiseren van een inhaal- en ondersteuningsprogramma ve in dunner bevolkte gebieden
gemakkelijker. Wel dient gestreefd te worden naar zo veel mogelijk vaste stamgroepen
en vaste gezichten. Zie daarvoor de toelichting op artikel 8.
Het programma moet plaatsvinden in weken waarin de deelnemende ve-peuters geen reguliere
voorschoolse educatie ontvangen, bijvoorbeeld wanneer de instelling in de zomer-,
herfst- of kerstvakantie normaal gesproken gesloten is voor ve-opvang. Het aanbod
in het inhaal- en ondersteuningsprogramma ve telt dan ook niet mee voor het minimale
aanbod ve van 960 uur voor peuters met een risico op een onderwijsachterstand in de
leeftijd van 2,5 tot 4 jaar dat vanaf 1 augustus 2020 verplicht wordt. Een aanbod
later dan 3 januari 2021 (het einde van de kerstvakantie) wordt niet gesubsidieerd,
omdat het gezien de relatief korte duur van de voorschoolse educatie (anderhalf jaar)
belangrijk is dat het inhaal- en ondersteuningsprogramma ve tijdig plaats vindt.
Het inhaal- en ondersteuningsprogramma ve is geen voorschoolse educatie, maar een
aanvulling hierop voor de tijd die gemist is door de sluiting van de kindercentra
door covid-19. Er hoeft door de GGD en de Inspectie van het Onderwijs dus ook geen
apart toezicht gehouden te worden op dit aanbod. Om de kwaliteit van kinderopvang
voor de ve-peuters te borgen is in de subsidieverplichtingen (artikel 8) opgenomen
dat het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie en het Besluit kwaliteit
kinderopvang van overeenkomstige toepassing zijn voor wat betreft de kwaliteitseisen.
Zie voor een verdere toelichting de artikelsgewijze toelichting bij artikel 8.
Artikel 5. Subsidiebedrag
Het subsidiebedrag bedraagt € 12,00 per ve-peuter per klokuur en daarnaast een vast
bedrag van € 500,00 per kindercentrum die een inhaal- en ondersteuningsprogramma ve
aanbiedt (aan minimaal 5 peuters met een indicatie voor voorschoolse educatie, zoals
genoemd in artikel 3). Het subsidiebedrag wordt berekend op basis van de prognose
van het aantal deelnemende ve-peuters en het aantal klokuren aanbod per week en het
aantal weken zoals door de houder aangegeven in de aanvraag (zie artikel 8). Het gaat
om een aanbod van minimaal twee weken en maximaal vijf weken waarin een aanbod van
minimaal 10 en maximaal 16 klokuren per week wordt verzorgd. Het subsidiebedrag per
ve-peuter per week zal niet minder zijn dan € 120,00 en niet meer dan € 192,00 gezien
het maximaal te subsidiëren aantal uren van 16 per week (zie artikel 1). Indien het
tweede lid van artikel 6 wordt toegepast (verdelen naar rato) dan is het subsidiebedrag
per ve-peuter per week niet lager dan € 108,00.
Rekenvoorbeeld: als een houder voor een van haar kindercentra prognosticeert dat acht
ve-peuters deelnemen en als voor dit kindercentrum subsidie wordt aangevraagd voor
een programma van 16 klokuren per week voor een duur van twee weken, dan is de berekening
als volgt:
€ 500,00 + 8 ve-peuters * 16 uren per week * € 12,00 * 2 weken = € 3572,00.
Artikel 6. Wijze van verdeling beschikbare middelen
Er is een subsidieplafond ingesteld. Indien de totale som van alle in aanmerking komende
aanvragen dat plafond overstijgt, vindt loting plaats om te bepalen welke kindercentra
subsidie zullen ontvangen. Echter, als een toekenning van tenminste 90% van het subsidiebedrag
ervoor zou zorgen dat de totale som van alle in aanmerking komende aanvragen wel onder
het subsidieplafond blijft, dan wordt er niet geloot. In dat geval wordt er voor de
in aanmerking komende aanvragen tenminste 90% van het in artikel 5 bedoelde subsidiebedrag
toegekend.
In het geval dat het subsidieplafond niet wordt uitgeput, vloeien de overgebleven
middelen terug naar ’s Rijks kas.
Artikel 7. Subsidieaanvraag
De houder van één of meerdere kindercentra kan voor elk van haar kindercentra die
in het LRK geregistreerd staat als ve-locatie een aanvraag indienen middels een online
aanvraagformulier dat beschikbaar wordt gesteld op de website van DUS-I. Een houder
kan voor één of meerdere instellingen subsidie aanvragen. De houder dient deze aanvragen
afzonderlijk van elkaar in te dienen. Er is dus sprake van één aanvraag per instelling.
In het digitale aanvraagformulier dient de houder een prognose te geven van het aantal
ve-peuters dat aan het inhaal- en ondersteuningsprogramma ve zal deelnemen. De houder
dient verder aan te geven hoeveel weken het inhaal- en ondersteuningsprogramma ve
zal duren en wat het aantal klokuren per week is. Op basis van deze gegevens zal de
subsidie worden berekend. De houder dient onder meer ook te verklaren dat het bij
het geprognosticeerde aantal peuters om peuters met een ve-indicatie gaat.
De subsidieontvanger dient verder de gemeente waar de instelling is gevestigd op de
hoogte te brengen van deze aanvraag. De gemeente speelt een belangrijke rol bij de
reguliere voorschoolse educatie en bij de lokale educatieve agenda. Vanuit de regierol
van de gemeente op het gebied van onderwijsachterstandenbestrijding is het van belang
dat de gemeente op de hoogte is van eventuele inhaal- en ondersteuningsprogramma’s
ve die in de gemeente worden aangeboden. De gemeente kan tevens een (faciliterende)
rol vervullen in het succesvol uitvoeren van de inhaal- en ondersteuningsprogramma’s
ve. Dat kan bijvoorbeeld door het delen van kennis en ervaring van de gemeente op
het gebied van het organiseren van zomerscholen. Ook kan het zijn dat het kindercentrum
gebruik maakt van huisvesting die in eigendom is van de gemeente en die normaliter
in de vakanties gesloten is. De gemeente kan dan toestemming verlenen om deze huisvesting
in de vakantieperiode te benutten voor het inhaal- en ondersteuningsprogramma ve.
In het digitale aanvraagformulier dient verklaard te worden dat de gemeente geïnformeerd
is over de subsidieaanvraag.
Artikel 8. Subsidieverplichtingen
Bij de regeling is geen limitatieve opsomming gevoegd van kosten die voor de regeling
subsidiabel zijn. Dat betekent dat de subsidie ingezet mag worden voor alle kosten
die de houder noodzakelijk acht om het inhaal- en ondersteuningsprogramma ve te organiseren.
Het georganiseerde inhaal- en ondersteuningsprogramma ve dient te voldoen aan de kwaliteitseisen
uit het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie en het Besluit kwaliteit
kinderopvang. Het waarborgen van de kwaliteit van het aanbod is belangrijk. Echter,
de tweede beroepskracht die moet worden ingezet als de groep groter is dan acht ve-peuters
hoeft niet per se een beroepskracht voorschoolse educatie te zijn, maar mag ook een
andere beroepskracht of beroepskracht in opleiding zijn in de zin van artikel 1.1,
eerste lid, van de Wet Kinderopvang. Deze eis uit het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit
voorschoolse educatie wordt dus niet van overeenkomstige toepassing verklaard. Hiervoor
is gekozen om de instellingen tegemoet te komen in de uitvoerbaarheid van het inhaal-
en ondersteuningsprogramma ve.
Omdat het om een extra aanbod gaat buiten de reguliere voorschoolse educatie om wordt
verwacht dat het niet altijd haalbaar zal zijn voor de instellingen om met dezelfde
stamgroepen en vaste gezichten te werken als in het aanbod door het jaar heen. Met
schriftelijke toestemming van de ouders kan het kind opgevangen worden in een andere
stamgroep dan de stamgroep waar het kind normaal wordt opgevangen, zoals is geregeld
in artikel 9, negende lid, Besluit kwaliteit kinderopvang. Wel is wenselijk dat er
door de instelling naar wordt gestreefd om gedurende het inhaal- en ondersteuningsprogramma
ve zoveel als mogelijk het aanbod door dezelfde personen te laten verzorgen en om
de stamgroep gedurende het inhaal- en ondersteuningsprogramma ve zoveel mogelijk gelijk
te houden aan de stamgroep van het reguliere aanbod.
Indien blijkt dat minder dan 85% van het geprognosticeerde aantal ve-peuters aan het
inhaal- en ondersteuningsprogramma ve heeft deelgenomen dan waarvoor subsidie is verstrekt,
dan moet de subsidieontvanger dat aan DUS-I melden. De subsidieontvanger moet het
ook aan DUS-I melden indien het aantal klokuren per week of het aantal weken dat het
inhaal- en ondersteuningsprogramma ve is aangeboden minder is dan het aantal waarvoor
subsidie is verstrekt. Voor beide meldingen kan er rechtstreeks contact opgenomen
worden met DUS-I via de mail. De subsidieontvanger kan daarbij een toelichting geven.
Artikel 9. Subsidieverstrekking, betaling en verantwoording
Op uiterlijk 3 juli 2020 wordt bekend gemaakt welke subsidies voor welk bedrag worden
verleend. Uiterlijk acht weken na 28 juni worden de subsidies verleend. De betaling
van de subsidie geschiedt in één keer. Naar verwachting geschiedt de betaling uiterlijk
in september 2020. De vaststelling vindt ambtshalve uiterlijk binnen 22 weken na 3 januari
2021 plaats (het moment waarop de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verleend
uiterlijk zijn verricht).
De subsidie wordt naar evenredigheid lager vastgesteld indien het aantal ve-peuters
dat aan het inhaal- en ondersteuningsprogramma ve heeft deelgenomen, minder is dan
85% van het aantal ve-peuters waarvoor subsidie is verstrekt. In dat geval worden
de activiteiten geacht niet volledig te zijn uitgevoerd, en wordt een gedeelte van
de subsidie teruggevorderd.
De subsidie wordt tevens naar evenredigheid lager vastgesteld indien het aantal klokuren
dan wel het aantal weken dat het inhaal- en ondersteuningsprogramma ve is aangeboden
minder is dan het aantal waarvoor subsidie is verstrekt. Ook in dat geval worden de
activiteiten geacht niet volledig te zijn uitgevoerd, en wordt een gedeelte van de
subsidie teruggevorderd. De subsidie wordt in dit geval echter alleen lager vastgesteld
en terugvordering vindt alleen plaats indien het bedrag van de lagere vaststelling
hoger is dan 10% van het verleende subsidiebedrag. Hiervoor is gekozen om heel veel
kleine terugvorderingen met bijbehorende verwerkingskosten en administratieve lasten
te voorkomen. Hierdoor wordt in de vaststelling van de subsidie rekening gehouden
met kleine afwijkingen die in de uitvoering kunnen voorkomen ten opzichte van subsidieaanvraag.
Rekenvoorbeeld 1: een houder heeft subsidie aangevraagd voor een inhaal- en ondersteuningsprogramma
ve voor acht ve-peuters voor 16 klokuren per week voor een duur van twee weken. De
aangevraagde subsidie bedraagt € 500,00 + 8 ve-peuters * 16 uren per week * € 12,00
* 2 weken = € 3.572,00. In de praktijk hebben slechts 7 ve-peuters deelgenomen. De
subsidie wordt niet lager vastgesteld, aangezien meer dan 85% van het geprognotiseerde
aantal ve-peuters heeft deelgenomen.
Rekenvoorbeeld 2: een houder heeft subsidie aangevraagd voor een inhaal- en ondersteuningsprogramma
ve voor acht ve-peuters voor 16 klokuren per week voor een duur van twee weken. De
aangevraagde subsidie bedraagt € 500,00 + 8 ve-peuters * 16 uren per week * € 12,00
* 2 weken = € 3.572,00. In de praktijk zijn slechts 10 klokuren per week aangeboden.
Bij 10 klokuren per week had deze houder een subsidie verleend gekregen van € 500,00
+ 8 ve-peuters * 10 uren per week * € 12,00 * 2 weken = € 2.420,00. De afwijking bedraagt
€ 3.572,00 - € 2.420,00 = € 1.152,00. Deze afwijking is hoger dan de drempel van 10%
van het aangevraagde subsidiebedrag. De afwijking is immers hoger dan € 357,20. De
subsidie wordt lager vastgesteld, namelijk op € 2.420,00.
Artikel 10 Evaluatie
Uiterlijk in 2021 wordt de subsidieregeling geëvalueerd. Deelnemende instellingen
zijn verplicht om mee te werken aan dit onderzoek.
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob