Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014, paragraaf 2.14 Houden van geiten

Logo Limburg

Provinciale Staten van Limburg

Gezien het voorstel van Gedeputeerde Staten van 1 oktober 2019 en 12 november 2019 met nummer G-19-026

Gelet op artikel 105, eerste lid, juncto artikel 143, eerste lid Provinciewet

BESLUITEN

Vast te stellen de volgende verordening

Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014, paragraaf 2.14 Houden van geiten

Artikel I

De Omgevingsverordening Limburg 2014 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf 2.14 wordt toegevoegd, inhoudende:

Paragraaf 2.14 Houden van geiten

Artikel 2.14.1 Begrippen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

Diercategorie: diercategorie als bedoeld in de regeling op grond van artikel 1 van de Wet ammoniak en veehouderij;

Dierenverblijf: dierenverblijf als bedoeld in artikel 1.1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

Geitenhouderij: een inrichting waar (mede) geiten worden gehouden;

Uitbreiden van een bestaande geitenhouderij: van of binnen een bestaande geitenhouderij ten opzichte van de referentiesituatie:

  • -

    het oppervlakte dierenverblijf vergroten wanneer dat leidt tot een toename op het gebied van ammoniak en fijnstof ten opzichte van de referentiesituatie, of;

  • -

    een dierenverblijf voor het (mede) houden van geiten realiseren en/of een gebouw of gronden op een bestaand bouwkavel voor het (mede) houden van geiten in gebruik nemen, wanneer dat leidt tot een toename op het gebied van ammoniak en fijnstof ten opzichte van het plafond zoals afgeleid uit de referentiesituatie, of;

  • -

    het huisvestingssysteem veranderen ten behoeve van het houden van geiten wanneer dat leidt tot een toename op het gebied van ammoniak en fijnstof ten opzichte van het plafond zoals afgeleid uit de referentiesituatie, of;

  • -

    de diercategorie veranderen binnen de bestaande hoofdcategorie geiten zoals opgenomen in bijlage I van de Regeling ammoniak en veehouderij wanneer dat leidt tot een toename op het gebied van ammoniak en fijnstof ten opzichte van het plafond zoals afgeleid uit de referentiesituatie, of;

  • -

    het verplaatsen of vergroten van de mestopslagcapaciteit voor mest afkomstig van geiten, of;

  • -

    het vermeerderen van het aantal geiten dat binnen een bestaande inrichting met geiten wordt gehouden ten opzichte van de referentiesituatie.

Huisvestingssysteem: huisvestingssysteem als bedoeld in artikel 1.1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

Inrichting: een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, niet zijnde een kinderboerderij;

Referentiesituatie: het deel van de inrichting dat ziet op het houden van geiten op een huisvestingsysteem zoals dat op 20 december 2018 is gemeld op grond van artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit milieubeheer of is vergund met een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht dan wel een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder i, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht juncto artikel 2.2a van het Besluit omgevingsrecht;

Oprichten van een geitenhouderij: het vestigen van een inrichting of het veranderen van een inrichting ten behoeve van het (mede) houden van geiten op een locatie waar nog geen geiten worden gehouden.

Artikel 2.14.2 Rechtstreeks verbod geitenhouderij

  • 1.

    Verboden is:

    • a.

      het (opnieuw) oprichten van een geitenhouderij;

    • b.

      het uitbreiden van een bestaande geitenhouderij.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op een inrichting waar minder dan 10 geiten worden gehouden of na wijziging minder dan 10 geiten worden gehouden.

  • 3.

    Dit verbod is niet van toepassing voor zover voor die activiteit voorafgaand aan 20 december 2018:

    • a.

      een melding als bedoeld in artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit milieubeheer bij het bevoegd gezag is ingediend, of

    • b.

      door het bevoegd gezag een omgevingsvergunning is verleend of een ontwerp-omgevingsvergunning ter inzage is gelegd.

Artikel 2.14.3 Doorwerking ruimtelijke plannen

  • 1.

    Het bepaalde in deze paragraaf, paragraaf 2.14, geldt voor ruimtelijke plannen;

  • 2.

    Het bepaalde in deze paragraaf, paragraaf 2.14, is tevens bedoeld als regels in de zin van artikel 4.1, derde lid van de Wet ruimtelijke ordening;

  • 3.

    De gemeenteraad stelt een bestemmingsplan of beheersverordening als bedoeld in het eerste lid uiterlijk voor 1 juli 2025 vast.

B

Aan artikel 10.1.3, zesde lid, wordt toegevoegd: met uitzondering van paragraaf 2.14.

Artikel II

De toelichting wordt als volgt gewijzigd:

A

Onder Algemeen wordt ingevoegd:

Toelichting wijziging november 2019

Met de Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014 paragraaf 2.14 Houden van geiten worden de mogelijkheden voor het oprichten, uitbreiden en veranderen van een geitenhouderij evenals de omschakeling naar een geitenhouderij beperkt. De aanleiding daarvoor is het onderzoek ‘Veehouderij en Gezondheid Omwonenden III, longontsteking in de nabijheid van geiten- en pluimveehouderijen; actualisering van gegevens uit huisartspraktijken 2014-2016’ van september 2018. In dit onderzoek wordt een correlatie bevestigd tussen het wonen in de nabijheid van geitenhouderijen en een verhoogd risico op longontsteking. Om dit risico per direct te beperken voor de inwoners van Limburg is ervoor gekozen om hiervoor rechtstreeks werkende regels in te stellen.

B

In Hoofdstuk 2 Ruimte na paragraaf 2.13 wordt ingevoegd:

Paragraaf 2.14 Houden van geiten

Toelichting paragraaf 2.14 – Rechtstreeks werkende regels

Deze paragraaf reguleert het oprichten en uitbreiden van een geitenhouderij door middel van instructieregels voor gemeenten en rechtstreeks werkende regels voor een ieder. Deze sector wordt gereguleerd omdat uit de rapporten ‘Veehouderij en gezondheid omwonenden’ I, II en III blijkt dat een verhoogd statistisch risico bestaat op longontsteking binnen 2 km van een geitenhouderij. In Limburg is het met een aan de zekerheidgrenzende waarschijnlijkheid niet mogelijk om een geitenhouderij op te richten of uit te breiden zonder dat er binnen 2 km geen sprake is van gehinderden. Zodoende is er een verbod voor het gehele grondgebied van Limburg. Momenteel is vervolgonderzoek gaande naar de oorzaak van het statitisch verhoogde risico. Op basis van het voorzorgbeginsel wordt in deze paragraaf geregeld dat een geitenhouderij niet mag worden opgericht en worden uitbreidingen gereguleerd. Aangezien er nog geen duidelijkheid is over de oorzaak van het verhoogde risico op longontstekingen, maar er wel een vermoeden bestaat van een verband met ammoniak en fijnstof wordt mede bij deze twee componenten aangesloten.

Na inwerkingtreding van paragraaf 2.14 geldt voor het oprichten van een geitenhouderij en het uitbreiden van een bestaande geitenhouderij een algeheel verbod.

In het geval in strijd met paragraaf 2.14 een geitenhouderij feitelijk wordt uitgebreid, dan kan worden gehandhaafd op overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Deze handhaving dient te geschieden door B&W (artikel 5.2 jo. 2.4 van de Wabo).

In het geval er sprake is van een illegale oprichting (met oprichting wordt in deze paragraaf mede bedoeld de omschakeling naar een geitenhouderij), kan hierop door B&W worden gehandhaafd op basis van artikel 7.1, eerste lid, jo. 7.2, onder b, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

Toelichting artikel 2.14.1 Begrippen

Voor deze paragraaf zijn specifieke begrippen opgenomen. Aansluiting is gezocht bij de begrippen uit de milieuwetgeving. Dat betekent dat deze paragraaf van toepassing is op geitenhouderijen die als inrichting zijn te kwalificeren, met als uitzondering kinderboerderijen. Dat betekent dat deze paragraaf niet van toepassing is op het hobbymatig houden van geiten, behalve als dat in een bedrijfsmatige omvang geschiedt.

Onder geitenhouderij wordt het mede houden van geiten verstaan. Dit wil zeggen dat eveneens gemengde veehouderijbedrijven en agrarische bedrijven, waarbinnen het houden van geiten niet de hoofdzaak van de bedrijfsvoering inhoudt, onder de definitie van geitenhouderij vallen. De regeling geldt voor de geitenhouderij als geheel, ongeacht de verschijning in de vorm van grondgebonden, intensief en biologisch. Met ‘geiten’ wordt de soortnaam bedoeld. Onder de term geitenhouderij valt dus ook de bokkenhouderij.

Ook bij het begrip ‘huisvestingssysteem’ is aansluiting gezocht bij milieuwetgeving. Onder huisvestingssysteem zoals beschreven in Bijlage I van de Rav wordt het huisvestingssysteem inclusief de emissie reducerende techniek bedoeld. De huisvestingssystemen moeten voldoen aan de leaflet of stalbeschrijving. Het dierenverblijf is een stal en in een stal bevindt zich een huisvestingssysteem of meer systemen.

Voor zover de overige begrippen nadere uitleg behoeven, wordt deze uitleg in de navolgende toelichting behorende bij artikelen 2.14.2 en 2.14.3 gegeven.

Toelichting artikel 2.14.2 Rechtstreeks verbod geitenhouderij

De gedachte die aan het rechtstreekse verbod ten grondslag ligt, is dat geen nieuw gehinderde objecten ontstaan of bestaande gehinderde objecten met een groter risico op de volksgezondheid worden geconfronteerd door oprichting dan wel uitbreiding van een geitenhouderij, zolang de VGO onderzoeken niet zijn afgerond.

Op basis van het eerste lid onder a is het daarom niet toegestaan om een nieuwe inrichting te vestigen voor het houden van geiten. De reikwijdte van “oprichten van een geitenhouderij” is gedefinieerd in de begripsbepalingen. Op basis hiervan is het ook niet toegestaan om op een inrichting waar geen geiten worden gehouden geiten te gaan houden. Onder oprichten in de zin van deze paragraaf wordt aldus ook het omschakelen/veranderen naar een geitenhouderij verstaan. Een voorbeeld van dit laatste is een verandering van het houden van kippen naar het (mede) houden van geiten. Er kan zodoende geen nieuwe geitenhouderij worden gevestigd.

Onder b van het eerste lid is bepaald dat een bestaande geitenhouderij niet kan worden uitgebreid. De reikwijdte van “uitbreiden van een bestaande geitenhouderij” is gedefinieerd in de begripsbepalingen. Onder uitbreiden worden veranderingen verstaan die een ander of groter ruimtebeslag voor een geitendierenverblijf met zich brengen, die leiden tot een toename op het gebied van ammoniak en fijnstof. Tevens vallen hier het verplaatsen of vergroten van de geitenmestopslagcapaciteit of het vermeerderen van het aantal geiten onder. De referentiesituatie daarbij is het vergunde of gemelde milieuplafond (milieutoestemming) op 20 december 2018. Dit is de datum waarop het eerste voorbereidingsbesluit geitenhouderijen in opdracht van Provinciale Staten (PS) is genomen.

Binnen de bestaande dierenverblijven kunnen wijzigen worden doorgevoerd zolang deze niet het bestaande ammoniak- en fijnstofemissie plafond overschrijden. Dit betekent onder meer dat een wijziging binnen de inrichting die niet het dierenverblijf raakt niet onder het verbod valt (bijvoorbeeld het bijplaatsen van een voedersilo). In het geval een dierenverblijf van huisvestingssysteem wijzigt of van diercategorie wordt gewijzigd binnen de hoofdcategorie geiten valt dat alleen onder het verbod als de ammoniak en fijnstofemissie toeneemt of de mestopslag toeneemt. Dat betekent dat bijvoorbeeld het vervangen van een dak niet onder de verbodsbepaling valt. Ook de situatie waarin enkel het huisvestingssysteem wordt aangepast in die zin dat een andere erkende techniek wordt gehanteerd, valt buiten het verbod. Ook het wijzigen van diercategorie (bijvoorbeeld van opfokgeiten naar melkgeiten) waarbij dat niet gepaard gaat met het houden van meer geiten of een aantoonbare toename van ammoniak en fijnstofemissie of toename van mestopslag is uitgezonderd van het verbod.

In het tweede lid is een ondergrens van 10 geiten opgenomen. Bij het houden van 10 geiten of meer binnen een inrichting is het verbod van toepassing. Deze ondergrens sluit aan bij de meldverplichting op basis van het Activiteitenbesluit milieubeheer bij 10 geiten of meer.

In het derde lid is, onder andere met het oog op de rechtszekerheid, overgangsrecht opgenomen. Daarin wordt bepaald dat het verbod niet van toepassing is op vóór 20 december 2018 ingediende meldingen op grond van het Activiteitenbesluit en verleende omgevingsvergunningen en ter inzage gelegde ontwerp vergunningen.

Toelichting Artikel 2.14.3 Doorwerking bestemmingsplannen

In het eerste lid is bepaald dat gemeenten geen plannen mogen vaststellen die in strijd zijn met de in deze paragraaf gestelde regels omtrent geitenhouderijen. In het tweede lid is expliciet bepaald dat de regels gesteld in deze paragraaf rechtstreeks doorwerken. Dat betekent ook al is de activiteit rondom een geitenhouderij op basis van het bestemmingsplan toegestaan, dan kan de activiteit op basis van deze paragraaf toch niet worden uitgevoerd. In het derde lid is bepaald dat voor 1 juli 2025 gemeenten een bestemmingsplan moeten hebben gemaakt waar de regels van deze paragraaf zijn opgenomen. Deze datum is dermate ruim gekozen dat het volgende onderzoek naar longontstekingen in de nabijheid van geitenhouderijen kan worden afgewacht. Indien uit dat onderzoek volgt dat er geen causaal verband is tussen longontstekingen en de nabij gelegen geitenhouderijen zal deze paragraaf in heroverweging worden genomen door PS. Bovenstaande heeft tot gevolg dat deze paragraaf is uitgezonderd van de overgangsregels in artikel 10.1.3, zesde lid.

Artikel III

Deze verordening treedt in werking na vaststelling door PS en de dag na publicatie in de Staatscourant en Provinciaal blad.

Artikel IV

Op kaart 1 ‘Algemeen’ van de Omgevingsverordening Limburg 2014 wordt paragraaf 2.14 aan de lijst toegevoegd. De datum wordt gewijzigd in 22 november 2019.

Maastricht, d.d. 22 november 2019

Provinciale Staten voornoemd

de voorzitter,

de heer drs. Th.J.F.M. Bovens

de waarnemend griffier,

de heer mr. A.O.J. Pregled

  

Naar boven