Advies Raad van State inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur tot wijziging van de bedragen van de categorieën, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht

Nader Rapport

29 oktober 2019

Nr. 2729715

Directie Wetgeving en Juridische Zaken

Aan de Koning

Nader rapport inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur tot wijziging van de bedragen van de categorieën, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 8 oktober 2019, nr. 2019002088, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde ontwerp van een algemene maatregel van bestuur rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 16 oktober 2019, nr. W16.19.0307/II, bied ik U hierbij aan.

Het ontwerp geeft de Afdeling advisering van de Raad van State geen aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen.

Ik moge U hierbij het ontwerpbesluit en de nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus.

Advies Raad van State

No. W16.19.0307/II

’s-Gravenhage, 16 oktober 2019

Aan de Koning

Bij Kabinetsmissive van 8 oktober 2019, no.2019002088, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Justitie en Veiligheid, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het besluit tot wijziging van de bedragen van de categorieën, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, met nota van toelichting.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft geen opmerkingen over het ontwerpbesluit en adviseert het besluit te nemen.

Gelet op artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, adviseert de Afdeling dit advies openbaar te maken.

De vice-president van de Raad van State, Th. C. de Graaf.

Tekst zoals toegezonden aan de Raad van State: Besluit tot wijziging van de bedragen van de categorieën, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie en Veiligheid van 3 oktober 2019, Directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 2716167;

Gelet op artikel 23, negende lid, van het Wetboek van Strafrecht;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van PM, nr. PM);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie en Veiligheid van PM, Directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. PM;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

In artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht worden de bedragen van € 415, € 4.150, € 8.300, € 20.750, € 83.000 en € 830.000 achtereenvolgens vervangen door € 435, € 4.350, € 8.700, € 21.750, € 87.000 en € 870.000.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2020.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Minister van Justitie en Veiligheid,

NOTA VAN TOELICHTING

In dit besluit worden de bedragen van de geldboetecategorieën uit het Wetboek van Strafrecht (Sr) aangepast aan de geldontwaarding.

In artikel 23, negende lid, Sr is bepaald dat de bedragen van de geldboetecategorieën, genoemd in artikel 23, vierde lid, Sr, elke twee jaar met ingang van de eerste januari bij algemene maatregel van bestuur worden aangepast aan de ontwikkeling van de consumentenprijsindex sinds de vorige aanpassing van deze bedragen. Verder is in deze bepaling bepaald welke methode daarbij moet worden gehanteerd: het geldbedrag van de eerste categorie wordt op een veelvoud van € 5 naar beneden afgerond, waarna de bedragen van de tweede tot en met de zesde geldboetecategorie worden bepaald, uitgaande van het geldbedrag van deze eerste categorie en onder instandhouding van de onderlinge verhouding tussen de bedragen van de geldboetecategorieën.

De vorige aanpassing van deze bedragen heeft plaatsgevonden met ingang van 1 januari 2018 bij het Besluit van 14 november 2017, tot wijziging van de bedragen van de categorieën, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht (Stb. 2017, 433). Evenals bij de vorige wijzigingen het geval was, is het eindpunt van de periode waarover de consumentenprijsindex wordt berekend, gesteld op het moment waarop een concept van de benodigde algemene maatregel van bestuur in voorbereiding wordt genomen: de eerste juli voorafgaand aan de beoogde datum waarop de aanpassing in werking treedt (Stb. 2007, 456). Omdat de beoogde datum van inwerkingtreding van de aanpassing 1 januari 2020 is, is het eindpunt van de periode aldus gesteld op 1 juli 2019.

De geldontwaarding is gebaseerd op de wijziging van de consumentenprijsindex in de periode van 1 juli 2017 tot 1 juli 2019 en bedraagt 4,4%.

Voor het bedrag van de eerste categorie betekent dit rekenkundig een verhoging naar € 435,83. Afronding naar het naastgelegen lagere veelvoud van € 5 levert voor de vanaf 1 januari 2020 geldende eerste geldboetecategorie een bedrag van € 435 op. Uitgaande van dit geldbedrag en met behoud van de onderlinge verhouding tussen de geldboetecategorieën, zijn de gewijzigde bedragen vastgesteld. Zie de laatste kolom van onderstaand schema.

categorie

factor t.o.v. 1e categorie

huidig bedrag

bedrag vanaf 1-1-2020

1e

1

€ 415

€ 435

2e

10

€ 4.150

€ 4.350

3e

20

€ 8.300

€ 8.700

4e

50

€ 20.750

€ 21.750

5e

200

€ 83.000

€ 87.000

6e

2000

€ 830.000

€ 870.000

De nieuwe geldboetemaxima gelden, omdat zij hoger zijn dan de oude geldboetemaxima en in zoverre voor de verdachte ongunstiger zijn, op grond van artikel 1 Sr alleen voor feiten die na de datum van inwerkingtreding van dit besluit zijn begaan. Voor feiten die voor die datum zijn begaan, gelden de oude geldboetemaxima.

De Minister van Justitie en Veiligheid,

Naar boven