Advies Raad van State inzake het voorstel van wet tot wijziging van de Uitvoeringswet verordening Europees burgerinitiatief in verband met de nieuwste verordening betreffende het Europees

Nader Rapport

2019-0000444632

Directie Constitutionele Zaken en Wetgeving,

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Aan de Koning

Nader rapport inzake het voorstel van wet tot wijziging van de Uitvoeringswet verordening Europees burgerinitiatief in verband met de nieuwste verordening betreffende het Europees.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 10 juli 2019, no. 2019001340, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) haar advies inzake het voorstel van wet tot wijziging van de Uitvoeringswet verordening Europees burgerinitiatief in verband met de nieuwste verordening betreffende het Europees burgerinitiatief rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 17 juli 2019, nr. W04.19.0183/I, bied ik U hierbij aan.

Artikel II van het wetsvoorstel strekt tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit verordening Europees burgerinitiatief (hierna: Uitvoeringsbesluit). Met een verwijzing naar de Aanwijzingen voor de regelgeving, merkt de Afdeling ten aanzien van artikel II van het wetsvoorstel op dat een wijziging geschiedt door een regeling van gelijke orde. De Afdeling vindt het niet wenselijk dat een algemene maatregel van bestuur door middel van een wet wordt gewijzigd, omdat dit onduidelijkheid kan opleveren over de status van de aldus gewijzigde bepaling in het besluit.

Naar aanleiding van het advies heeft de regering de voorgestelde wijzigingen van het Uitvoeringsbesluit in het wetsvoorstel laten vervallen en opgenomen in een besluit tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit.

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren.

Advies Raad van State

No. W04.19.0183/I

’s-Gravenhage, 17 juli 2019

Aan de Koning

Bij Kabinetsmissive van 10 juli 2019, no.2019001340, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van onder meer de Uitvoeringswet verordening Europees burgerinitiatief in verband met de nieuwste verordening betreffende het Europees burgerinitiatief, met memorie van toelichting.

Verordening (EU) nr. 211/2011 betreffende het Europees burgerinitiatief is na vijf jaar vervangen om technische, juridische en praktische tekortkomingen in de uitvoering van de verordening te verhelpen. Verordening (EU) nr. 2019/788 beoogt het Europees burgerinitiatief toegankelijker, minder omslachtig en gebruiksvriendelijker te maken alsook te zorgen voor een optimale benutting van het burgerinitiatief als middel om debat en burgerparticipatie op het niveau van de Europese Unie te bevorderen en de EU dichter bij de burger te brengen. Ter uitvoering van de oude verordening zijn enkele voorzieningen opgenomen in de Uitvoeringswet verordening Europees burgerinitiatief en de onderliggende regelgeving. Dit wetsvoorstel strekt tot aanpassing van die uitvoeringsregelgeving aan de nieuwe verordening.

De Afdeling advisering van de Raad van State maakt opmerkingen over het feit dat in het wetsvoorstel ook een wijziging van het Uitvoeringsbesluit verordening Europees burgerinitiatief is opgenomen. In verband daarmee is aanpassing van het voorstel wenselijk.

Artikel II van het wetsvoorstel strekt tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit verordening Europees burgerinitiatief. De toelichting stelt dat hiervoor is gekozen omdat de periode tussen de datum van publicatie van de nieuwe verordening en de datum van toepassing ervan voor de nationale implementatie kort is.

De Afdeling wijst er, mede gelet op de Aanwijzingen voor de regelgeving, op dat een wijziging geschiedt door een regeling van gelijke orde. Het wijzigen van een algemene maatregel van bestuur door middel van een wet is onwenselijk, nu dit onduidelijkheid kan opleveren over de status van de aldus gewijzigde bepaling in het besluit.1 Immers, beargumenteerd zou kunnen worden dat een aldus gewijzigde bepaling in de toekomst ook enkel kan worden gewijzigd door middel van een wet.2 Het argument van de korte termijn voor nationale implementatie doet hieraan geen afbreuk. Het is immers mogelijk een ontwerpbesluit tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit snel vast te stellen, nu het om een louter technische aanpassing gaat, waarvan de strekking reeds bekend is. Daarmee hoeft de inwerkingtreding van wet en besluit geen vertraging op te lopen.

Gelet op het bovenstaande adviseert de Afdeling de voorgestelde wijzigingen van het Uitvoeringsbesluit verordening Europees burgerinitiatief in het wetsvoorstel te laten vervallen en deze op te nemen in een besluit tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit verordening Europees burgerinitiatief.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het voorstel en adviseert daarmee rekening te houden voordat het voorstel bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend.

De vice-president van de Raad van State, Th.C. de Graaf.

Tekst zoals toegezonden aan de Raad van State: Wetsvoorstel tot wijziging van onder meer de Uitvoeringswet verordening Europees burgerinitiatief in verband met de nieuwste verordening betreffende het Europees burgerinitiatief

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Uitvoeringswet verordening Europees burgerinitiatief en het Uitvoeringsbesluit verordening Europees burgerinitiatief aan te passen aan Verordening (EU) nr. 2019/788 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 over het burgerinitiatief (PB L 130/55 van 17.5.2019);

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Uitvoeringswet verordening Europees burgerinitiatief wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, onderdeel b, komt te luiden:

b. Verordening:

Verordening (EU) nr. 2019/788 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 over het burgerinitiatief (PB L 130/55 van 17.5.2019).

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt ‘artikel 6, derde lid,’ vervangen door ‘artikel 11, derde lid,’.

2. In onderdeel b wordt ‘artikel 8, tweede lid,’ vervangen door ‘artikel 12, vierde lid,’.

3. In onderdeel c wordt ‘artikel 8, tweede lid,’ vervangen door ‘artikel 12, vijfde lid,’.

C

In artikel 3 wordt ‘artikel 6, derde lid,’ vervangen door ‘artikel 11, derde lid,’.

D

In artikel 4, eerste lid, wordt ‘artikel 6, derde lid,’ vervangen door ‘artikel 11, derde lid’ en wordt ‘artikel 6’ vervangen door ‘artikel 11’.

E

In artikel 5, eerste lid, wordt ‘artikel 8, tweede lid,’ vervangen door ‘artikel 12, vierde lid,’.

ARTIKEL II

Het Uitvoeringsbesluit verordening Europees burgerinitiatief wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, onderdeel c, komt te luiden:

c. Verordening:

Verordening (EU) nr. 2019/788 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 over het burgerinitiatief (PB L 130/55 van 17.5.2019).

B

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt ‘een burger van de Europese Unie’ vervangen door ‘Nederlander’.

2. In onderdeel d wordt ‘binnen twaalf maanden na de registratie van het Europees burgerinitiatief’ vervangen door ‘binnen de periode, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Verordening,’.

ARTIKEL III

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

MEMORIE VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

Het Europees burgerinitiatief is geïntroduceerd bij het Verdrag van Lissabon en wordt sinds 1 april 2012 ten uitvoer gelegd bij Verordening (EU) nr. 211/2011. Die verordening voorziet in de regels en procedures voor het burgerinitiatief en wordt aangevuld door Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1179/2011. Het burgerinitiatief beoogt burgers actief te betrekken bij het Europese besluitvormingsproces, door hen indirect het recht van initiatief op het terrein van wetgeving te bieden. Het gaat daarbij om een voorstel over een aangelegenheid waarvan burgers vinden dat er een rechtshandeling van de Europese Unie nodig is ter uitvoering van de verdragen.

Verordening (EU) nr. 211/2011 betreffende het Europees burgerinitiatief (hierna: oude verordening) is na vijf jaar vervangen om technische, juridische en praktische tekortkomingen in de uitvoering van de verordening te verhelpen. Verordening (EU) nr. 2019/788 (hierna: nieuwe verordening) beoogt het Europees burgerinitiatief (hierna: EBI) toegankelijker, minder omslachtig en gebruiksvriendelijker te maken alsook te zorgen voor een optimale benutting van het burgerinitiatief als middel om debat en burgerparticipatie op het niveau van de Europese Unie te bevorderen en de EU dichter bij de burger te brengen.

Ter uitvoering van de oude verordening zijn enkele voorzieningen opgenomen in de Uitvoeringswet verordening Europees burgerinitiatief en de onderliggende regelgeving. Dit wetsvoorstel strekt tot aanpassing van die uitvoeringsregelgeving aan de nieuwe verordening. Het betreft uitsluitend wijzigingen van technische aard, zoals verwijzingen naar de nieuwe verordening. De nieuwe verordening heeft inhoudelijk geen gevolgen voor de Uitvoeringswet verordening EBI, aangezien de nieuwe verordening bepalingen bevat die reeds geïmplementeerd zijn en de nieuwe verordening geen wijzigingen met zich brengt ten aanzien van die bepalingen, dan wel bepalingen bevat die naar hun aard geen implementatie behoeven. Bij deze toelichting is als bijlage een transponeringstabel opgenomen, waarin is aangegeven welke bepalingen van de nieuwe verordening al dan niet in de nationale regelgeving zijn geïmplementeerd.

De nieuwe verordening is op 17 mei 2019 gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie en zal – met inachtneming van artikel 28 – voor het merendeel van haar bepalingen met ingang van 1 januari 2020 van toepassing zijn. De periode tussen de datum van publicatie van de nieuwe verordening en de datum van toepassing ervan is voor de nationale implementatie dermate kort dat ervoor is gekozen in het onderhavige voorstel tot wijziging van de uitvoeringswet tevens de wijziging van het uitvoeringsbesluit op te nemen. Hoewel de verordening rechtstreeks doorwerkt in het nationale recht is het wenselijk de voor de nationale praktijk benodigde wijzigingen van technische aard ook per 1 januari 2020 te realiseren en in samenhang te introduceren.

De memorie van toelichting bevat een algemeen en een artikelsgewijs deel. Het algemeen deel is als volgt uitgewerkt: in paragraaf 2 wordt de werkingssfeer van de nieuwe verordening beschreven. In paragraaf 3 worden de specifieke wijzigingen als gevolg van de nieuwe verordening uiteengezet en toegelicht. In de paragrafen 4 en 5 wordt ingegaan op respectievelijk de gevolgen voor de uitvoering en het moment van inwerkingtreding.

2. Werkingssfeer

De verordening is gebaseerd op artikel 24 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), dat betrekking heeft op de vaststelling van de bepalingen voor de procedures en voorwaarden voor de indiening van een burgerinitiatief in de zin van artikel 11 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU). Uit artikel 11, vierde lid, van het VEU volgt dat wanneer ten minste één miljoen burgers van de Unie, afkomstig uit een significant aantal lidstaten, van oordeel zijn dat inzake een aangelegenheid een rechtshandeling van de Unie nodig is ter uitvoering van de verdragen, kunnen zij het initiatief nemen om de Europese Commissie te verzoeken binnen het kader van de haar toegedeelde bevoegdheden een passend voorstel daartoe in te dienen.

De nieuwe verordening strekt tot wijziging van de regels en voorwaarden inzake het EBI. Vanwege de omvang van de aan te brengen wijzigingen, ook op fundamentele onderdelen van de verordening, is er op Europees niveau voor gekozen om de oude verordening in te trekken en een nieuwe vast te stellen.

3. Schets van de belangrijkste wijzigingen in de nieuwe verordening ten opzichte van de oude verordening

Om tekortkomingen in de uitvoering van het Europees burgerinitiatief te verhelpen, worden in de nieuwe verordening meerdere maatregelen geïntroduceerd die het burgerinitiatief eenvoudiger en toegankelijker moeten maken voor organisatoren. Zo komt er bijvoorbeeld meer ondersteuning beschikbaar voor organisatoren, mogen organisatoren initiatieven onder voorwaarden herzien als ze nog niet aan alle eisen voldoen, krijgen organisatoren meer tijd om de verzamelperiode voor steunbetuigingen voor te bereiden, zijn de vereisten voor het verzamelen van steunbetuigingen geharmoniseerd, hebben organisatoren vanaf 1 januari 2020 de beschikking over een door de Europese Commissie opgezet centraal online systeem voor het verzamelen van steunbetuigingen en worden organisatoren beter beschermd tegen aansprakelijkheidsrisico’s als gevolg van het organiseren van een EBI.

Hierna volgt in de volgorde van de indeling van de nieuwe verordening een uiteenzetting en toelichting van de nieuwe artikelen inzake het EBI. Bepalingen die geen nieuwe maatregelen betreffen, blijven buiten beschouwing, tenzij het ten behoeve van de toelichting van nieuwe maatregelen nodig is om naar bepalingen met bestaande maatregelen te verwijzen.

Hoofdstuk I Algemene bepalingen

Artikel 1 definieert explicieter het toepassingsbereik van de verordening, waar artikel 1 onder de oude verordening volstond met een verwijzing naar de relevante artikelen in het VEU en het VWEU.

Artikel 2 bepaalt dat iedere burger van de Unie die tenminste de kiesgerechtigde leeftijd voor de verkiezingen voor het Europees Parlement heeft bereikt, het recht heeft een initiatief te steunen. Ten opzichte van artikel 3, vierde lid, van de oude verordening is dit geen nieuw uitgangspunt. Wel nieuw in artikel 2 is dat het in aanvulling op voorgenoemd uitgangspunt mogelijk maakt dat de lidstaten de minimumleeftijd voor de ondersteuning van een initiatief op 16 jaar mogen stellen, mits het nationale recht daaraan niet in de weg staat. Indien zij van die mogelijkheid gebruikmaken, stellen de verantwoordelijke lidstaten de Commissie daarvan in kennis. Nederland maakt van die mogelijkheid geen gebruik. Voor het steunen van een EBI houdt het kabinet vast aan de leeftijd van 18 jaar die in Nederland geldt als kiesgerechtigde leeftijd om te mogen stemmen voor de verkiezing van de leden van het Europees Parlement.1

Artikel 3 beschrijft onder meer bij hoeveel ondertekenaars een initiatief geldig is. De vereiste aantallen zijn gelijk gebleven ten opzichte van de oude verordening. Van belang is de wijziging in artikel 3, tweede lid, waarin is bepaald dat een ondertekenaar wordt geteld in de lidstaat waarvan hij onderdaan is, ongeacht de plaats waar hij de steunbetuiging ondertekent. Hierdoor is het, anders dan onder de oude verordening, voor iedere EU-burger mogelijk een burgerinitiatief te steunen. Onder de oude verordening kozen de lidstaten zelf welke ondertekenaars zij telden: onderdanen, ingezetenen of beiden. Dit leidde ertoe dat sommige EU-burgers die niet in hun eigen land woonden een EBI niet konden steunen. Het betrof Britse en Ierse burgers wonend in Oostenrijk, Tsjechië, Frankrijk, Portugal, Bulgarije en buiten de EU.

Artikel 4 noemt de maatregelen die de Commissie en de lidstaten worden geacht te nemen om burgers en groepen organisatoren van gemakkelijk toegankelijke en uitgebreide informatie en bijstand bij het burgerinitiatief te voorzien. Dit artikel bouwt voort op de maatregelen in artikel 4 van de oude verordening, met name ten aanzien van het beschikbaar stellen van een online register waarmee groepen organisatoren hun initiatief gedurende de gehele procedure kunnen beheren en een openbare website met informatie over het EBI. Nieuw is het online samenwerkingsplatform dat de Commissie kosteloos ter beschikking stelt. Het platform voorziet in een speciaal discussieforum en onafhankelijke ondersteuning, informatie en juridisch advies. De kosten van het beheer en onderhoud van het platform komen ten laste van de algemene begroting van de EU.

Ook nieuw is dat de Commissie na registratie van een initiatief een vertaling van de inhoud daarvan verstrekt. Verder bepaalt artikel 4, in het vijfde lid, dat de Commissie een bestandenuitwisselingsdienst ontwikkelt voor de overdracht van de in artikel 12 van de verordening genoemde steunbetuigingen aan de bevoegde instanties van de lidstaten, die vertrouwelijkheid, integriteit en authenticiteit van de overdracht garandeert. Deze dienst wordt gratis ter beschikking gesteld van de groepen organisatoren.

Tot slot schrijft artikel 4, in het zesde lid, voor dat elke lidstaat één of meer contactpunten instelt, die de groepen organisatoren kosteloos kan of kunnen voorzien van informatie en bijstand. Om de financiële implicaties van het opzetten van een dergelijk contactpunt te beperken, mogen lidstaten deze taak toewijzen aan de bevoegde autoriteiten. In Nederland zal het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beschikbaar zijn voor deze adviesfunctie via het e-mailadres postbus.europeesburgerinitiatief@minbzk.nl. Op grond van de Uitvoeringswet is de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties namelijk de bevoegde instantie voor het certificeren van individuele online verzamelsystemen, het coördineren van de verificatie van steunbetuigingen en het afgeven van een certificaat naar aanleiding van deze verificatie.

Hoofdstuk II Procedurele bepalingen

Artikel 5 bevat de vereisten voor de groep organisatoren van initiatieven inzake onder meer de vorming, samenstelling en verantwoordelijkheden. Er is namelijk een minimale organisatiestructuur, in de vorm van een groep organisatoren, vereist om de start en het beheer van burgerinitiatieven te kunnen realiseren. De oude verordening hanteerde het begrip ‘burgercomité’ voor wat de nieuwe verordening de ‘groep organisatoren’ noemt. Net als onder de oude verordening moet die groep bestaan uit ten minste zeven burgers van de Europese Unie die de kiesgerechtigde leeftijd voor de verkiezing van de leden van het Europees Parlement hebben bereikt en in ten minste zeven verschillende lidstaten wonen.

Verder verduidelijkt artikel 5 de voorwaarden voor de aansprakelijkheid van de groep organisatoren voor de schade die bij de organisatie van een EBI wordt veroorzaakt door opzettelijk dan wel als gevolg van grove nalatigheid gepleegde onrechtmatige handelingen. Ook introduceert het artikel de mogelijkheid om een juridische entiteit voor het beheer van een bepaald initiatief op te richten, die voor de toepassing van de verordening als de groep organisatoren wordt beschouwd.

Artikel 6 stelt de procedure en de voorwaarden vast voor de registratie van initiatieven door de Commissie. Het bepaalt dat steunbetuigingen voor een initiatief pas mogen worden verzameld nadat een initiatief is geregistreerd en beschrijft de vereisten voor registratie of weigering van initiatieven.

Voor de registratie van een EBI door de Commissie introduceert het artikel een tweetrapsprocedure die de organisatoren in staat stelt hun initiatief, afhankelijk van de in het derde lid genoemde vereisten, te herzien. Ook nieuw is de mogelijkheid om op grond van het vierde lid een initiatief gedeeltelijk te registreren als een deel van het initiatief niet duidelijk buiten het kader van de in dat lid genoemde bevoegdheden van de Commissie valt en verder aan alle andere registratievereisten is voldaan. Met deze aanpassingen wordt beoogd de procedure voor de groep organisatoren gebruiksvriendelijker te maken en de kans op een succesvolle registratie van initiatieven te vergroten.

Artikel 8 bepaalt de termijn waarbinnen steunbetuigingen mogen worden verzameld. Net als onder de oude verordening het geval was, is de verzameltermijn maximaal twaalf maanden. Nieuw is dat deze termijn niet meteen na de registratie van het initiatief door de Commissie ingaat, maar op grond van dit artikel hebben de organisatoren de mogelijkheid om de verzamelperiode binnen ten hoogste zes maanden na de registratie van het initiatief te laten ingaan. Dit geeft hen meer flexibiliteit en meer tijd om de laatste voorbereidingen voor het verzamelen van steunbetuigingen te treffen, zodat zij een grotere kans hebben om het benodigde aantal steunbetuigingen te verzamelen. Uiterlijk binnen tien werkdagen vóór de gekozen datum dient de groep organisatoren de Commissie in kennis te stellen van die datum. Met het oog op de coördinatie met de nationale autoriteiten dient de Commissie de lidstaten in kennis te stellen van de door de groep organisatoren meegedeelde datum.

Artikel 9 bepaalt de procedure en de voorwaarden voor het verzamelen van steunbetuigingen. In het artikel is verduidelijkt dat steunbetuigingen voor initiatieven online of op papier mogen worden verzameld en dat voor het verzamelen alleen gebruik mag worden gemaakt van formulieren die beantwoorden aan de twee in bijlage III van de verordening opgenomen modellen. Voorheen bepaalden lidstaten welke persoonsgegevens zij nodig hadden voor de controle van de steunbetuigingen waardoor er 13 typen formulieren in gebruik waren. Met deze wijziging wordt de door de ondertekenaars te verstrekken persoonsgegevens – in het licht van de doelstelling van de herziening – vereenvoudigd via een uniforme benadering op basis van twee modellen die alle lidstaten bestrijken. Nederland gaat net als onder de oude verordening gebruikmaken van het steunbetuigingsformulier model A, dat is bedoeld voor lidstaten die niet vereisen dat een deel van een persoonlijk identificatienummer of persoonlijk identificatiedocumentnummer wordt verstrekt.2

Verder biedt dit artikel EU-burgers de mogelijkheid om een initiatief online te steunen via het in artikel 10 bedoelde centrale online verzamelsysteem, door gebruik te maken van een aangemeld elektronisch identificatiemiddel of door ondertekening met een elektronische handtekening in de zin van Verordening (EU) nr. 910/2014. In dit geval is gebruik van bijlage III niet aan de orde. Burgers melden hun nationaliteit en de lidstaten aanvaarden het gegevenspakket voor een natuurlijke persoon als bedoeld in artikel 11 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1501 van de Commissie.

Ook nieuw is de verplichting voor de groep organisatoren om de Commissie in verband met de bekendmaking in het register gedurende de verzamelperiode ten minste om de twee maanden per lidstaat het aantal verzamelde steunbetuigingen mee te delen en binnen drie maanden na het einde van de verzamelperiode het uiteindelijke aantal te melden. Als het vereiste aantal steunbetuigingen niet is gehaald of als de groep organisatoren niet binnen drie maanden na het einde van de verzamelperiode van zich laat horen, sluit de Commissie het initiatief af. Zij publiceert een mededeling daarvan in het register. Onder de oude verordening bestond een dergelijke tijdslimiet niet, hetgeen tot onduidelijkheid leidde bij EU-burgers en EU-instellingen over de status van sommige burgerinitiatieven.

Artikel 10 bepaalt dat de Commissie op uiterlijk 1 januari 2020 een centraal online verzamelsysteem opzet en exploiteert overeenkomstig Besluit (EU, Euratom) 2017/46 van de Commissie over de beveiliging van communicatie- en informatiesystemen binnen de Europese Commissie (PB L 6 van 11.1.2017, p. 40). Dit systeem wordt kosteloos ter beschikking gesteld aan de groepen organisatoren van geregistreerde initiatieven en aan burgers om initiatieven online te steunen. Op papier verzamelde steunbetuigingen kunnen worden geüpload in het centrale online verzamelsysteem. Doordat organisatoren van burgerinitiatieven geen eigen verzamelsysteem meer hoeven op te zetten en te beheren, wordt het voor hen eenvoudiger en minder belastend om steunbetuigingen te verzamelen. Ook verschuift de verantwoordelijkheid voor de verwerking van de verzamelde persoonsgegevens naar de Commissie, op wiens servers de via het centrale online verzamelsysteem verkregen gegevens worden bewaard. Voor initiatieven die worden geregistreerd na 31 december 2022 is het gebruik van dit centraal online verzamelsysteem verplicht.

In dit artikel worden ook de overeenkomstige verplichtingen van de lidstaten bepaald. Zij moeten ervoor zorgen dat burgers initiatieven online kunnen steunen door voor hun steunbetuigingen gebruik te maken van een aangemeld elektronisch identificatiemiddel of door te tekenen met een elektronische handtekening in de zin van Verordening (EU) nr. 910/2014. Verder moeten de lidstaten zorgen dat het in het kader van voorgenoemde verordening en Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1501 ontwikkelde eIDAS-knooppunt van de Commissie wordt erkend.

Tekenen met een elektronische handtekening in de zin van Verordening (EU) nr. 910/2014 is reeds mogelijk op grond van artikel 2:16 van de Algemene wet bestuursrecht. Nederland heeft de uitvoering van de overige in artikel 10 genoemde verplichtingen reeds in gang gezet. Zo bepaalt het wetsvoorstel digitale overheid dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zorg draagt voor een voorziening als bedoeld in artikel 12 van de eIDAS-verordening, die het mogelijk maakt dat onder andere Nederlandse bestuursorganen en aangewezen organisaties de in andere EU-lidstaten ingevolge de eIDAS-verordening genotificeerde middelen kunnen accepteren (wederzijdse erkenning).3 Het wetsvoorstel digitale overheid voorziet er ook in dat bestuursorganen bij hun elektronische dienstverlening aan natuurlijke personen alle identificatiemiddelen moeten accepteren die behoren tot een door een lidstaat van de Europese Unie ingevolge de eIDAS-verordening bij de Commissie aangemeld en goedgekeurd stelsel. De regering streeft ernaar de Wet digitale overheid op de datum van toepassing van de EBI-verordening in werking te laten getreden.

Om de overgang naar een centraal online verzamelsysteem te vergemakkelijken, regelt artikel 11 dat een groep organisatoren de mogelijkheid behoudt om een eigen online systeem voor het verzamelen van steunbetuigingen op te zetten en om steunbetuigingen via dit systeem te verzamelen voor initiatieven die uiterlijk 31 december 2022 zijn geregistreerd. Dit artikel bouwt voort op de voorwaarden van artikel 6 van de oude verordening en bepaalt de technische en veiligheidskenmerken van deze systemen evenals de procedure voor verificatie door de bevoegde nationale autoriteiten in de lidstaten. De lidstaat op wiens grondgebied de servers staan waar de via het individuele online verzamelsysteem verzamelde gegevens bewaard worden, geeft een certificaat af indien het systeem voldoet aan de in artikel 11 gestelde vereisten. Deze bepaling voorziet tevens in de vaststelling op uiterlijk 1 januari 2020 van nieuwe technische specificaties voor individuele online verzamelsystemen ter vervanging van de huidige Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1179/2011 van de Commissie.

Artikel 12 bepaalt dat elke lidstaat de door zijn eigen onderdanen ondertekende steunbetuigingen moet verifiëren en certificeren. Ten opzichte van artikel 8 van de oude verordening verduidelijkt het de voorwaarden waaronder de bevoegde nationale autoriteiten de verificatie moeten uitvoeren. Bij gebruik van het centrale online verzamelsysteem worden de verzamelde steunbetuigingen alsook de op papier verzamelde en op grond van artikel 10 geüploade steunbetuigingen door de Commissie bij de bevoegde instantie van de verantwoordelijke lidstaat ingediend. Nieuw is dat de groep organisatoren de online dan wel op papier verzamelde steunbetuigingen binnen drie maanden na het einde van de verzamelperiode bij de bevoegde instantie van de verantwoordelijke lidstaat moet indienen, als de op grond van artikel 3 vastgestelde minimumaantallen ondertekenaars zijn bereikt. Onder de oude verordening moesten de verzamelde steunbetuigingen na het einde van de verzamelperiode worden ingediend. Een duidelijke deadline ontbrak, wat soms tot onduidelijkheid leidde over de status van het burgerinitiatief.

Artikel 13 stelt de voorwaarden en termijnen vast voor het indienen van initiatieven bij de Commissie. Nieuw is de gehanteerde termijn voor het indienen van een initiatief bij de Commissie, binnen drie maanden nadat de groep organisatoren het laatste certificaat heeft ontvangen door gebruik te maken van het in bijlage VII opgenomen formulier. De oude verordening bepaalde in artikel 9 dat de organisatoren hun initiatief bij de Commissie konden indienen nadat zij de bedoelde certificaten hadden verkregen.

Artikel 14 regelt de bekendmaking van een geldig initiatief en noemt de voorwaarden voor de openbare hoorzitting in het Europees Parlement binnen drie maanden na de indiening van een initiatief. Het voornaamste verschil met artikel 11 van de oude verordening is dat het Europees Parlement een andere rol heeft gekregen. Waar onder de oude verordening de Commissie en het Europees Parlement samen de hoorzitting organiseerden, organiseert het Europees Parlement de hoorzitting nu zelf. Op de hoorzitting wordt de Commissie op passend niveau vertegenwoordigd en worden de Raad, andere instellingen en adviesorganen van de Europese Unie, de nationale parlementen en het maatschappelijk middenveld in de gelegenheid gesteld aan de hoorzitting deel te nemen. Verder zorgt het Europees Parlement voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de betrokken publieke en private belangen en beoordeelt het na de hoorzitting de politieke steun voor het initiatief.

Artikel 15 voorziet in de procedure voor het onderzoek door de Commissie en haar reactie op de bij haar ingediende burgerinitiatieven. Deze bepaling schrijft voor dat de Commissie de groep organisatoren op passend niveau ontvangt binnen een maand na de indiening van het initiatief. Binnen zes maanden na de bekendmaking van een initiatief maakt de Commissie in een mededeling haar juridische en politieke conclusies over het initiatief bekend, waarbij zij tevens vermeldt of, en zo ja, welke maatregelen zij van plan is te nemen. Deze termijn is ten opzichte van de oude verordening met drie maanden verlengd, zodat er meer tijd is voor debat en reflectie voordat de Commissie haar wettelijke en politieke conclusies presenteert. Op deze wijze wordt beoogd aan de behandeling van een succesvol initiatief beter invulling te geven.

Artikel 16 is nieuw ten opzichte van de oude verordening. Het geeft het Europees Parlement de bevoegdheid om de maatregelen, die de Commissie heeft genomen ten aanzien van met succes ingediende initiatieven, te beoordelen. Verder dan deze bevoegdheid strekt dit artikel niet.

Hoofdstuk III Overige bepalingen

Artikel 17 bevat de transparantievoorschriften waaraan de groep organisatoren van initiatieven dient te voldoen voor wat betreft zijn financierings- en steunbronnen vanaf de datum van registratie tot de datum waarop het initiatief bij de Commissie wordt ingediend. De Commissie zorgt voor duidelijke en toegankelijke bekendmaking van die informatie in het register en op de openbare website over het Europees burgerinitiatief. Ten opzichte van artikel 9 van de oude verordening zijn de transparantievoorschriften uitgebreider beschreven.

Artikel 18 is nieuw en schrijft voor dat de Commissie voorlichtings- en communicatieactiviteiten over het instrument van het Europees burgerinitiatief moet uitvoeren. Om de communicatie met de ondertekenaars te vergemakkelijken en hen te informeren over het verdere verloop van een initiatief, bepaalt dit artikel dat de groep organisatoren en de Commissie, e-mailadressen van ondertekenaars mogen verzamelen, mits de betrokkene uitdrukkelijke toestemming heeft gegeven voor de verwerking van zijn persoonsgegevens voor dit specifieke doel.

Artikel 19 bepaalt dat de in 2016 in werking getreden Algemene verordening gegevensbescherming, Verordening (EU) 2016/679, van toepassing is op de verwerking van persoonsgegevens krachtens de nieuwe verordening. De vertegenwoordiger van de groep organisatoren of, in voorkomend geval, de juridische entiteit die voor het beheer van het initiatief is opgericht, de bevoegde instanties van de lidstaten en de Commissie zijn verantwoordelijke(n) in de zin van Verordening (EU) 2016/679. Als zodanig zijn zij verantwoordelijk voor de verwerking van persoonsgegevens bij het verzamelen van steunbetuigingen, e-mailadressen en gegevens van de sponsors van initiatieven, de verwerking van persoonsgegevens met het oog op de verificatie en certificering van steunbetuigingen en tot slot in verband met de verwerking van persoonsgegevens in het register, het online samenwerkingsplatform en het online verzamelsysteem. Het artikel bevat verder een aantal vereisten inzake de bescherming van persoonsgegevens, zoals de termijnen voor het vernietigen van de steunbetuigingen door de groep organisatoren, de Commissie en de bevoegde instanties in de lidstaten. Die termijnen zijn deels verruimd in vergelijking met de oude verordening.

Artikel 21 bepaalt dat de lidstaten de Commissie uiterlijk op 1 januari 2020 de specifieke nationale bepalingen moeten meedelen die zijn vastgesteld ter uitvoering van de verordening, met het oog op bekendmaking van die bepalingen in het online register van de Commissie.

Hoofdstuk V Slotbepalingen

Artikel 25 bepaalt dat de Commissie in het kader van de toetsing van de werking van het Europees burgerinitiatief uiterlijk op 1 januari 2024 en vervolgens om de vier jaar een verslag over de uitvoering indient bij het Europees Parlement en de Raad. Onder de oude verordening gold een beperktere evaluatietermijn van drie jaar na de inwerkingtreding van de verordening en vervolgens om de drie jaar.

Artikel 26 strekt tot intrekking van de oude verordening en bepaalt dat verwijzingen naar het ingetrokken instrument moeten worden opgevat als verwijzingen naar de nieuwe verordening.

Artikel 27 is een overgangsbepaling die regelt dat de artikelen 5 tot en met 9 van de oude verordening na 1 januari 2020 van toepassing blijven op Europese burgerinitiatieven die vóór 1 januari 2020 zijn geregistreerd.

Artikel 28 regelt het moment van inwerkingtreding en toepasselijkheid van de verordening. De verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie en is met ingang van 1 januari 2020 van toepassing. De artikelen 9, vierde lid, artikel 10, artikel 11, vijfde lid, en 20 tot en met 24, zijn op grond van artikel 28 echter van toepassing met ingang van de inwerkingtreding van de verordening. Reden hiervoor is dat die bepalingen maatregelen betreffen die de Commissie dan wel de verantwoordelijke lidstaten moeten treffen om de toepassing van de verordening op 1 januari 2020 te kunnen garanderen. Het betreft maatregelen over onder andere de mededeling van de lidstaten aan de Commissie over de opname in deel A of deel B van bijlage III van de verordening, het door de Commissie op te zetten en te exploiteren centrale online verzamelsysteem van steunbetuigingen en in verband daarmee te treffen maatregelen door de lidstaten, en de door de Commissie vast te stellen uitvoeringshandelingen met technische en veiligheidsspecificaties ten behoeve van het individuele online verzamelsysteem.

4. Gevolgen en uitvoering
4.1 Gevolgen voor burgers, bedrijven en professionals

De nieuwe verordening leidt tot beperkte aanpassingen van technische aard van de uitvoeringsregelgeving. Omdat het louter technische aanpassingen betreft, heeft het wetsvoorstel geen gevolgen voor burgers, bedrijven en professionals.

De nieuwe verordening heeft wel gevolgen voor burgers, bedrijven en professionals. In lijn met het doel van de wijziging van de verordening, maakt de nieuwe verordening het EBI-proces op verschillende punten eenvoudiger en toegankelijker voor de organisatoren van een Europees burgerinitiatief. Daarmee leidt de nieuwe verordening tot een verlichting van lasten.

Een eerste ontlasting voor organisatoren is dat de Commissie de verantwoordelijkheid overneemt voor het vertalen van de teksten van de geregistreerde initiatieven. Een tweede vereenvoudiging voor organisatoren is dat initiatieven onder voorwaarden herzien mogen worden als ze nog niet aan alle eisen voldoen, en ook onder voorwaarden gedeeltelijk geregistreerd kunnen worden. Met deze aanpassingen wordt beoogd de procedure voor de groep organisatoren gebruiksvriendelijker te maken en de kans op een succesvolle registratie van initiatieven te vergroten. Ten derde krijgen de organisatoren meer tijd om de verzamelperiode voor te bereiden. Die periode gaat niet langer meteen in na de registratie van het initiatief door de Europese Commissie maar op een door de organisatoren te kiezen moment uiterlijk binnen zes maanden na die registratie. Ten vierde worden de vereisten voor het verzamelen van steunbetuigingen geharmoniseerd waardoor er nu maar twee formulieren nodig zijn in plaats van de dertien in de oude situatie. Verder hebben organisatoren vanaf 1 januari 2020 kosteloos de beschikking over een door de Europese Commissie opgezet centraal online verzamelsysteem voor het verzamelen van steunbetuigingen. En tot slot worden organisatoren beter beschermd tegen aansprakelijkheidsrisico’s. Zo kunnen zij ervoor kiezen om een juridische entiteit op te richten: de persoonlijke aansprakelijkheid van de organisatoren verschuift dan naar de juridische entiteit. En bij de via het centrale online systeem verzamelde steunbetuigingen is de Commissie aansprakelijk voor de verwerking van de persoonsgegevens.

4.2 (Financiële) gevolgen voor de overheid

Een gevolg van de nieuwe verordening voor de nationale overheid is dat elke lidstaat één of meer contactpunten dient in te stellen die de groepen organisatoren kosteloos kunnen voorzien van informatie en bijstand, overeenkomstig het toepasselijke Unie- en nationale recht. Om de financiële implicaties van het opzetten van een dergelijk contactpunt te beperken, mogen lidstaten deze taak toewijzen aan de bevoegde autoreiten onder de verordening. In Nederland zal het ministerie van BZK – zoals onder de oude verordening – beschikbaar zijn voor deze adviesfunctie via het (bestaande) e-mailadres postbus.europeesburgerinitiatief@minbzk.nl. Er worden daarom geen extra financiële implicaties verwacht.

Een vereenvoudiging voor nationale overheden is, zoals hiervoor is aangegeven, dat zij na 2022 geen individuele online verzamelsystemen meer hoeven te certificeren. Overigens is er tot op heden in Nederland geen aanvraag geweest voor het certificeren van een individueel online verzamelsysteem.

5. Inwerkingtreding

Dit wetsvoorstel treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de Uitvoeringswet en het Uitvoeringsbesluit hetzelfde zal zijn.

Artikelsgewijs

Artikel I (Uitvoeringswet verordening Europese burgerinitiatief)
Onderdelen A tot en met E (artikelen 1 tot en met 5)

De artikelen 1 tot en met 5 worden aangepast aan de nieuwe verordening, die de oude verordening intrekt. Het betreft wijzigingen van technische aard in verband met de aanduiding van de verordening en de artikelen van de verordening waarnaar in de wet wordt verwezen.

Artikel II (Uitvoeringsbesluit verordening Europees burgerinitiatief)
Onderdeel A (artikel 1, onderdeel c)

Artikel 1, onderdeel c, wordt aangepast aan de aanduiding van de nieuwe verordening.

Onderdeel B (artikel 4)

Artikel 4 regelt aan welke eisen moet zijn voldaan om een voor de steekproef geselecteerde steunbetuiging geldig te kunnen verklaren. Op grond van de oude verordening konden de verantwoordelijke lidstaten zelf kiezen welke ondertekenaars zij telden: onderdanen, ingezetenen of beiden. Dit leidde er, zoals in het algemeen deel is aangegeven, toe dat sommige EU-burgers die niet in hun eigen land woonden een EBI niet konden steunen. In de nieuwe verordening is op dit punt een eenduidige keuze gemaakt. Artikel 3, tweede lid, van de nieuwe verordening schrijft voor dat een ondertekenaar van een burgerinitiatief wordt geteld in de lidstaat waarvan hij onderdaan is, ongeacht de plaats waar hij de steunbetuiging ondertekent. Artikel 4 van het Uitvoeringsbesluit is hierop aangepast.

De oude verordening bepaalde dat steunbetuigingen van burgerinitiatieven binnen twaalf maanden na de datum van registratie van het voorgestelde burgerinitiatief verzameld dienden te zijn. Hoewel de duur van deze termijn in de nieuwe verordening niet is gewijzigd, is – zoals ook in het algemeen deel van de toelichting is aangegeven – het moment waarop de periode voor het verzamelen van steunbetuigingen via het centraal online verzamelsysteem van start gaat wel aangepast. Volgens artikel 8, eerste lid, van de nieuwe verordening worden alle steunbetuigingen verzameld binnen een periode van hoogstens twaalf maanden vanaf een door de groep organisatoren gekozen datum. Die datum mag niet meer dan zes maanden later zijn dan de registratie van het burgerinitiatief. Zijn de steunbetuigingen echter via een individueel online systeem verzameld, dan gaat de verzamelperiode op grond van artikel 11, zesde lid, pas in zodra een certificaat voor dat systeem is afgegeven. Artikel 4 van het Uitvoeringsbesluit wordt overeenkomstig aangepast.

Artikel III (Inwerkingtreding)

Het moment van inwerkingtreding van deze wet wordt geregeld bij koninklijk besluit. De nieuwe verordening is voor het merendeel van haar bepalingen van toepassing per 1 januari 2020. Dat moment is ook beoogd als inwerkingtredingsmoment voor deze wet.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Bijlage Transponeringstabel vanwege Verordening (EU) nr. 2019/788 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 betreffende het Europees burgerinitiatief (PB L 130/55 van 17.5.2019)

Bepaling EU-regeling

Bepaling in implementatieregeling of bestaande regeling: toelichting indien niet geïmplementeerd of naar zijn aard geen implementatie behoeft

Omschrijving beleidsruimte

Toelichting op de keuze(n) bij de invulling van de beleidsruimte of uitvoering door feitelijk handelen

Artikel 1

De omschrijving van het doel en het toepassingsbereik van de verordening behoeven geen implementatie.

Geen

Artikel 2

Het eerste lid is rechtstreeks van toepassing en behoeft naar zijn aard geen implementatie.

Geen

 

Het tweede lid is een facultatieve bepaling.

De lidstaten kunnen de minimumleeftijd voor de ondersteuning van een initiatief vaststellen op 16 jaar, overeenkomstig hun nationale recht.

Van de mogelijkheid om de leeftijd naar 16 jaar te verlagen wordt geen gebruik gemaakt. Zie paragraaf 3, onder hoofdstuk I.

Artikel 3

Het eerste lid is rechtstreeks van toepassing en behoeft naar zijn aard geen implementatie.

Geen

 

Het tweede lid behoeft (technische) aanpassing van het Uitvoeringsbesluit verordening Europees burgerinitiatief.

Een ondertekenaar wordt geteld in de lidstaat waarvan hij onderdaan is, ongeacht de plaats waar hij de steunbetuiging ondertekent.

Dit is verwerkt in artikel II, onderdeel B van dit wijzigingsvoorstel tot wijziging van artikel 4 Uitvoeringsbesluit verordening Europees burgerinitiatief. Zie paragraaf 3, onder hoofdstuk I en artikel II, onderdeel B.

Artikel 4

Het eerste tot en met het vijfde lid richten zich tot de Commissie en behoeven daarom geen implementatie.

Geen

 

Het zesde lid wordt uitgevoerd door feitelijk handelen en behoeft geen implementatie.

Elke lidstaat stelt één of meer contactpunten in die de groepen organisatoren kosteloos kunnen voorzien van informatie en bijstand, overeenkomstig het toepasselijke Unie- en nationale recht.

In Nederland zal het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beschikbaar zijn voor deze adviesfunctie. Zie paragraaf 3, onder hoofdstuk I.

Artikel 5

Het eerste tot en met het vijfde lid en het zevende lid zijn rechtstreeks van toepassing en behoeven naar hun aard geen implementatie.

Geen

 
 

Bestaand recht voldoet reeds aan het zesde lid.

 

Artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 6 – 8

Deze artikelen zijn rechtstreeks van toepassing en laten geen beleidsruimte. Ze behoeven daarom geen implementatie.

Geen

Artikel 9

Alle leden met uitzondering van het vierde lid zijn rechtstreeks van toepassing en laten geen beleidsruimte. Ze behoeven daarom geen implementatie.

Geen

 

Het vierde lid wordt uitgevoerd door feitelijk handelen en behoeft geen implementatie.

De lidstaten delen de Commissie uiterlijk op 30 juni 2019 mee of zij willen worden opgenomen in respectievelijk deel A of deel B van bijlage III.

Nederland zal gebruikmaken van het steunbetuigingsformulier model A. Zie paragraaf 3, onder hoofdstuk II.

Artikel 10

Alle leden met uitzondering van het derde en vierde lid, richten zicht tot de Commissie en behoeven daarom geen implementatie.

Geen

 

Het derde lid wordt uitgevoerd door feitelijk handelen en behoeft geen implementatie. Bestaand recht of recht in voorbereiding voldoet aan het vierde lid.

 

Tekenen met een elektronische handtekening is reeds mogelijk op grond van artikel 2:16 van de Algemene wet bestuursrecht.

     

Gebruikmaken van aangemelde elektronische identificatiemiddelen en erkenning van het ontwikkelde eIDAS-knooppunt wordt mogelijk gemaakt door artikel 5, tweede lid, en artikel 7, eerste lid, onderdeel c, van het wetsvoorstel digitale overheid. Zie paragraaf 3, onder hoofdstuk II.

Artikel 11

Voor zover dit artikel zich tot de lidstaten richt, voldoet bestaand recht reeds hieraan.

 

Artikelen 2, 3 en 4 van de Uitvoeringswet verordening Europees burgerinitiatief.

Artikel 12

Voor zover dit artikel zich tot de lidstaten richt, voldoet bestaand recht reeds hieraan.

 

Artikelen 2 en 5 van de Uitvoeringswet verordening Europees burgerinitiatief.

Artikel 13 – 19

Deze artikelen richten zich tot instellingen van de Europese Unie of tot de groep organisatoren en laten geen beleidsruimte. Ze behoeven daarom geen implementatie.

Geen

Artikel 20

Bestaand recht voldoet reeds aan het eerste en tweede lid van dit artikel.

 

Artikel 2 van de Uitvoeringswet verordening Europees burgerinitiatief.

 

Het derde lid wordt uitgevoerd door feitelijk handelen en behoeft geen implementatie.

Uiterlijk 1 januari 2020 verstrekken de lidstaten de Commissie de namen en adressen van de op grond van de leden 1 en 2 aangewezen instanties. Zij stellen de Commissie in kennis van iedere update van die informatie.

 

Artikel 21

Het eerste lid wordt uitgevoerd door feitelijk handelen en behoeft geen implementatie.

Uiterlijk 1 januari 2020 delen de lidstaten de Commissie mee welke specifieke bepalingen er zijn vastgesteld ter uitvoering van deze verordening.

 
 

Het tweede lid richt zich tot de Commissie en behoeft geen implementatie.

Geen

Artikel 22 – 25

Deze artikelen richten zich tot instellingen van de Europese Unie en behoeven geen implementatie.

Geen

Artikel 26

Dit artikel regelt de intrekking van de oude verordening en behoeft geen implementatie.

Geen

Artikel 27

Dit artikel betreft een overgangsbepaling voor burgerinitiatieven die vóór 1 januari 2020 zijn geregistreerd en behoeft geen implementatie.

Geen

Artikel 28

Het artikel regelt de inwerkingtreding en de toepasselijkheid van de verordening en behoeft geen implementatie.

Geen


X Noot
1

Zie aanwijzing 6.1, eerste lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

X Noot
2

Zie ook de adviezen van de Afdeling advisering van de Raad van State inzake het initiatiefvoorstel voor de Nieuwe Wet openbaarheid van bestuur, nr. W04.12.0249/I, inzake het wetvoorstel versterking samenwerking en gemeenschappelijk functioneren politie, nr. W03.09.0470/I, bijlage en inzake het voorstel van wet tot implementatie van de richtlijn 2011/93/EU van het Europees Parlement en de Raad ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, en ter vervanging van Kaderbesluit 2004/68/JBZ van de Raad (PbEU L 335) (W03.12.0474/II).

X Noot
1

Kamerstukken II 2018/19, 22 112, nr. 2746, p. 2.

X Noot
2

Kamerstukken II 2017/18, 22 112, nr. 2410, p. 5.

X Noot
3

Kamerstukken II 2017/18, 34 972, nr. 2, p. 4–5 en nr. 3, p. 68.

Naar boven