Metaal en Techniek

Goud- en Zilvernijverheid

Opleidings- en Ontwikkelingsfonds 2020/2024

Verbindendverklaring cao-bepalingen

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 14 november 2019 tot algemeenverbindendverklaring van bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst voor het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Goud- en Zilvernijverheid

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Gelezen het verzoek van de Stichting Vakraad Metaal & Techniek namens partijen bij bovengenoemde collectieve arbeidsovereenkomst, strekkende tot algemeenverbindendverklaring van bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst;

Partij ter ener zijde: Federatie Goud, Zilver, Uurwerken, Edelstenen en Aanverwante Artikelen;

Partijen ter andere zijde: FNV, CNV Vakmensen en De Unie, Vakbond voor industrie en dienstverlening.

Gelet op de artikelen 2, 4 en 5 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten;

Besluit:

Dictum I

Verklaart algemeen verbindend de navolgende bepalingen van bovengenoemde collectieve arbeidsovereenkomst, zulks met inachtneming van hetgeen in de dicta II, III, IV en V is bepaald:

Artikel 1 Definities

In deze overeenkomst wordt verstaan onder:

stichting:

de Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Goud- en Zilvernijverheid;

werkgever:

de in Nederland wonende natuurlijke persoon of de in Nederland gevestigde rechtspersoon dan wel de maatschap, de vennootschap onder firma of de commanditaire vennootschap gevormd door twee of meer zodanige natuurlijke en/of rechtspersonen gezamenlijk, alsmede de in het Rijk in Europa gevestigde nevenvestiging van een daarbuiten wonende natuurlijke persoon en/of een daarbuiten gevestigde rechtspersoon (al dan niet geconstitueerd naar of vallend onder buitenlands recht), waarvoor op grond van de Handelsregisterwet 2007 (Stb. 2007, 153) een verplichting tot inschrijving in het Handelsregister bestaat;

werknemer:

degene die in dienst van een werkgever tegen salaris arbeid verricht, tenzij in de hierna volgende artikelen of in reglementen van de stichting anders is bepaald.

Artikel 2 Stichting opleidings- en ontwikkelingsfonds

  • 1. Er is een stichting ‘Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Goud- en Zilvernijverheid’.

  • 2. De in lid 1 genoemde stichting heeft ten doel het geheel of gedeeltelijk financieren en/of subsidiëren van de volgende kosten:

    • a. het (doen) verrichten van scholingsactiviteiten, ontwikkelen van lesmateriaal, vormings- en ontwikkelingswerk, en het informeren hierover, ten behoeve van werkgevers en werknemers, teneinde een goede werking van de arbeidsmarkt in de bedrijfstak te bewerkstelligen en de employability van werknemers in de bedrijfstak te verbeteren;

    • b. het (doen) bevorderen en stimuleren van de opleiding van jeugdigen en anderen in het (beroeps)onderwijs ten behoeve van de bedrijfstak, alsmede het voorlichten hierover;

    • c. het (doen) waarborgen, bevorderen, ontwikkelen en verzorgen van bij-, her-, na- en opscholing van werkgevers en werknemers die in de bedrijfstak werkzaam zijn, alsmede het voorlichten hierover, om op deze wijze de vakbekwaamheid van werkgevers en werknemers in de bedrijfstak te bewerkstelligen respectievelijk te verhogen;

    • d. het (doen) verzorgen van werkgelegenheidstrajecten voor arbeidsgehandicapten, mensen zonder werk of met werkloosheid bedreigde werknemers door middel van het aanbieden van een (vak-)opleiding ter vervulling van vacatures in de bedrijfstak;

    • f. het doen van onderzoek naar en vertalen van het belang voor de bedrijfstak van (nieuwe) technologische ontwikkelingen op het vakgebied;

    • g. het (doen) verrichten van en informeren over onderzoek op de hierboven genoemde terreinen met het oog op het ontwikkelen van beleid op bedrijfs- en sectorniveau in de bedrijfstak;

    • h. de inzet van adviseurs, die het bestuur ondersteunen bij zijn activiteiten en die tevens voorlichting en informatie met name op het gebied van scholing, vorming, arbeidsomstandigheden en arbeidsmarktbeleid aan ondernemingen in de bedrijfstak kunnen verstrekken.

Artikel 3 Bijdrage

De werkgever in de bedrijfstak is jaarlijks aan de stichting een bijdrage verschuldigd waarvan de hoogte wordt vastgesteld overeenkomstig het te dezer zake bepaalde in de statuten van de stichting.

De premiehoogte en duur wordt gepubliceerd op de site van de Vakraad: www.vakraad.nl.

Ten behoeve van de uitvoering van deze regeling doet de werkgever aan de administrateur van de stichting opgave van de bij hem in dienst zijnde werknemers, met de bij die werknemers behorende jaarsalarissen en naam, adres, woonplaats en geboortedatum.

Artikel 4 Scholingsverlof

  • 1. Onder scholing in de zin van dit artikel wordt verstaan opleidingen en/of cursussen, die gericht zijn op het bijhouden of verbreden dan wel verdiepen van kennis en/of vaardigheden van de werknemer, die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van zijn huidige en/of toekomstige functie in het bedrijf van de werkgever.

  • 2. De in lid 1 bedoelde opleidingen en/of cursussen worden aangewezen door het bestuur van de stichting.

  • 3. De werkgever stelt de werknemer in de gelegenheid tot het volgen van scholing, zulks met doorbetaling van salaris.

    De werkgever stelt in overleg met de ondernemingsraad dan wel de personeelsvertegenwoordiging dan wel de werknemers, een scholingsrooster per kalenderjaar vast.

  • 4. De wijze waarop en de voorwaarden waaronder het scholingsverlof, als in het voorgaande lid bedoeld, wordt gegeven dan wel genoten, is nader bepaald in het uitkeringsreglement.

Artikel 5

De bepalingen van de statuten, van het bijdragereglement alsmede van het uitkeringsreglement van de stichting worden geacht deel uit te maken van deze CAO.

Artikel 6 Werkingssfeer

  • 1. In deze CAO wordt onder ‘Metaal en Techniek’ verstaan de navolgende takken van bedrijf: het carrosseriebedrijf, de goud- en zilvernijverheid, het isolatiebedrijf, het metaalbewerkingsbedrijf of het technisch installatiebedrijf.

  • 2. Onder ‘werkgever in de Metaal en Techniek’ wordt in deze CAO verstaan de werkgever bij wie het aantal overeengekomen arbeidsuren van de in dienst zijnde werknemers die betrokken zijn bij de werkzaamheden zoals uitgeoefend in de in het eerste lid genoemde takken van bedrijf (binnen de Metaal en Techniek), groter is dan het aantal overeengekomen arbeidsuren van de in dienst zijnde werknemers die betrokken zijn bij werkzaamheden zoals uitgeoefend in enige andere afzonderlijke bedrijfstak (buiten de Metaal en Techniek), blijvende bij de hiervoren omschreven vergelijking de economische functie van elk der werkzaamheden buiten beschouwing.

  • 3. Onder ‘werkgever in de bedrijfstak’ wordt in deze CAO verstaan de ‘werkgever in de Metaal en Techniek’ bij wie het aantal overeengekomen arbeidsuren van de in dienst zijnde werknemers, die betrokken zijn bij de werkzaamheden zoals genoemd in lid 4, groter is dan het aantal overeengekomen arbeidsuren van de in dienst zijnde werknemers die betrokken zijn bij werkzaamheden zoals uitgeoefend in enige andere afzonderlijke bedrijfstak in (binnen) de Metaal en Techniek.

    In geval het aantal overeengekomen arbeidsuren van de in dienst zijnde werknemers die betrokken zijn bij werkzaamheden zoals uitgeoefend in enige afzonderlijke bedrijfstak in (binnen) de Metaal en Techniek gelijk is aan het aantal overeengekomen arbeidsuren van de in dienst zijnde werknemers die betrokken zijn bij werkzaamheden zoals uitgeoefend in enige andere afzonderlijke bedrijfstak in (binnen) de Metaal en Techniek, geeft de hoogte van de loonsommen van de betrokken werknemers in de maand januari de doorslag.

  • 4. Deze overeenkomst geldt voor werkgevers in de bedrijfstak en werknemers in de tak van de goud- en zilvernijverheid waaronder wordt verstaan:

    het vervaardigen van:

    • a. gebruiksvoorwerpen van edele metalen al of niet samengaande met het vervaardigen van gebruiksvoorwerpen van andere non-ferrometalen;

    • b. sieraden en monturen van edele metalen, al of niet samengaande met het vervaardigen van sieraden en monturen van andere non-ferrometalen;

    • c. medailles, insignes enz. van edele metalen, al of niet samengaande met het vervaardigen van medailles, insignes enz. van andere non-ferrometalen;

    • d. het herstellen van, dan wel het verrichten van deelbewerkingen aan of voor de hierboven genoemde voorwerpen, waaronder begrepen het essayeren en/of het scheiden van edele metalen.

    Deze CAO is niet van toepassing op de werkgever die voldoet aan de volgende cumulatieve vereisten:

    • a. de bedrijfsactiviteiten van de werkgever bestaan uitsluitend uit het ter beschikking stellen van arbeidskrachten als bedoeld in artikel 7:690 BW én

    • b. het aantal overeengekomen arbeidsuren van de bij deze werkgever in dienst zijnde werknemers die betrokken zijn bij de werkzaamheden zoals uitgeoefend in de in artikel 6 lid 1 genoemde takken van bedrijf bedraagt minder dan 75% van het totaal aantal overeengekomen arbeidsuren van de in dienst zijnde werknemers, dat wil zeggen dat tenminste 25% van het aantal arbeidsuren van de in dienst zijnde werknemers betrekking heeft op werkzaamheden uitgeoefend in enige andere tak van bedrijf dan in artikel 6 lid 1 genoemd én

    • c. de werkgever voor 15% of meer van het totale premieplichtige loon op jaarbasis werknemers ter beschikking stelt van derden op basis van uitzendovereenkomsten met uitzendbeding als bedoeld in artikel 7: 691 lid 2 B.W., zoals laatstelijk nader gedefinieerd in Bijlage 1, behorend bij artikel 5.2 van de Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Financiën van 2 december 2005, Directie Sociale Verzekeringen, Nr. SV/F&W/05/96420, ter uitvoering van de Wet financiering sociale verzekeringen (Regeling Wfsv), gepubliceerd in de Staatscourant nummer 242 van 13 december 2005. De werkgever heeft aan dit criterium voldaan indien en zover dit door de uitvoeringsinstelling (Belastingdienst), die voor de sociale verzekeringen is belast met het indelen van ondernemingen bij sectoren, als zodanig is vastgesteld, én

    • d. de werkgever is geen onderdeel van een concern dat rechtstreeks of door algemeen verbindend verklaring gebonden is aan de CAO van een der bedrijfstakken zoals genoemd in artikel 6 lid 1 én

    • e. de werkgever is geen paritair afgesproken arbeidspool én

    • f. de werkgever viel op 1 december 1999 niet onder de (algemeen verbindend verklaarde bepalingen van de) CAO Vervroegd Uittreden Metaal en Technische Bedrijfstakken.

    Voor de toepassing van de onderdelen a. en b. blijven buiten beschouwing de werknemers, c.q. het aantal arbeidsuren van werknemers, wier functie geheel ten dienste staat aan de bedrijfsactiviteit ‘ter beschikking stellen’ zoals administratie en bemiddeling.

STATUTEN VAN DE STICHTING OPLEIDINGS- EN ONTWIKKELINGSFONDS VOOR DE GOUD- EN ZILVERNIJVERHEID

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze statuten wordt verstaan onder:

CAO:

de collectieve arbeidsovereenkomst Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Goud- en Zilvernijverheid;

werkgever:

degene die als zodanig is gedefinieerd in de CAO Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Goud- en Zilvernijverheid;

werknemer:

degene die als zodanig is gedefinieerd in de CAO Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Goud- en Zilvernijverheid;

bedrijfstak:

Goud- en Zilvernijverheid, zoals bedoeld in de in dit artikel genoemde CAO;

werkgeversorganisaties:

de werkgeversorganisaties die partij zijn bij de in dit artikel genoemde CAO;

werknemersorganisaties:

de werknemersorganisaties die partij zijn bij de in dit artikel genoemde CAO.

Artikel 2 Naam, zetel en duur

  • 1. De stichting is genaamd: Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Goud- en Zilvernijverheid, hierna ook te noemen O.O.G.Z.

    Zij is gevestigd te Voorburg.

  • 2. De stichting is opgericht voor onbepaalde tijd.

Artikel 3 Doel

  • 1. De in lid 2 genoemde stichting heeft ten doel het geheel of gedeeltelijk financieren en/of subsidiëren van de volgende kosten:

    • a. het (doen) verrichten van scholingsactiviteiten, ontwikkelen van lesmateriaal, vormings- en ontwikkelingswerk, en het informeren hierover, ten behoeve van werkgevers en werknemers, teneinde een goede werking van de arbeidsmarkt in de bedrijfstak te bewerkstelligen en de employability van werknemers in de bedrijfstak te verbeteren;

    • b. het (doen) bevorderen en stimuleren van de opleiding van jeugdigen en anderen in het (beroeps)onderwijs ten behoeve van de bedrijfstak, alsmede het voorlichten hierover;

    • c. het (doen) waarborgen, bevorderen, ontwikkelen en verzorgen van bij-, her-, na- en opscholing van werkgevers en werknemers die in de bedrijfstak werkzaam zijn, alsmede het voorlichten hierover, om op deze wijze de vakbekwaamheid van werkgevers en werknemers in de bedrijfstak te bewerkstelligen respectievelijk te verhogen;

    • d. het (doen) verzorgen van werkgelegenheidstrajecten voor arbeidsgehandicapten, mensen zonder werk of met werkloosheid bedreigde werknemers door middel van het aanbieden van een (vak-)opleiding ter vervulling van vacatures in de bedrijfstak;

    • f. het doen van onderzoek naar en vertalen van het belang voor de bedrijfstak van (nieuwe) technologische ontwikkelingen op het vakgebied;

    • g. het (doen) verrichten van en informeren over onderzoek op de hierboven genoemde terreinen met het oog op het ontwikkelen van beleid op bedrijfs- en sectorniveau in de bedrijfstak;

    • h. de inzet van adviseurs, die het bestuur ondersteunen bij zijn activiteiten en die tevens voorlichting en informatie met name op het gebied van scholing, vorming, arbeidsomstandigheden en arbeidsmarktbeleid aan ondernemingen in de bedrijfstak kunnen verstrekken.

Artikel 4 Bestuur

  • 1. Het bestuur van de stichting bestaat uit zes leden, te weten:

    drie werkgeversleden en drie werknemersleden.

    de werkgeversleden worden benoemd door de werkgeversorganisaties: de Vereniging Edelmetaalindustrie gevestigd te Voorburg en de Vereniging Goud- en Zilversmeden, gevestigd te Voorburg;

    de werknemersleden worden benoemd door de werknemersorganisaties: FNV gevestigd te Utrecht, CNV Vakmensen te Utrecht en De Unie vakbond voor industrie en dienstverlening, gevestigd te Houten.

  • 2. Het bestuur wijst uit zijn midden een voorzitter en een vice-voorzitter aan in dier voege, dat beide groepen van bestuursleden zijn vertegenwoordigd.

    De functies worden voor de tijd van twee jaar vervuld, waarna het lid, dat als vice-voorzitter is opgetreden, van rechtswege voorzitter wordt en omgekeerd. De vice-voorzitter vervangt de voorzitter bij diens verhindering of afwezigheid.

    Het bestuur wijst voorts uit de werkgeversleden een secretaris en uit de werknemersleden een penningmeester aan en kan voor deze functies een plaatsvervanger aanwijzen.

  • 3. De bestuursleden worden benoemd voor een periode van vier jaar;

    zij zijn terstond herbenoembaar. In tussentijdse vacatures wordt zo spoedig mogelijk voorzien.

  • 4. Een bestuurslid kan te allen tijde door de organisatie, die hem benoemde, worden geschorst of ontslagen.

  • 5. Indien door de Minister belast met sociale zaken daartoe de wens te kennen wordt gegeven, wordt in overleg tussen het bestuur en de bedoelde Minister een waarnemer toegelaten. Deze waarnemer is gerechtigd tot het bijwonen van alle bestuursvergaderingen. Hij ontvangt alle ter zake dienende stukken.

  • 6. Indien het bestuur niet voltallig is, behoudt het niettemin zijn bevoegdheden, onverminderd de verplichting van het bestuur om in de vacature te doen voorzien.

Artikel 5 Bestuursbevoegdheden en vertegenwoordiging

  • 1. Het bestuur is belast met het besturen van de zaken van de stichting, het beheer van haar vermogen, alsmede het innen van gelden en het doen van uitkeringen;

    het bestuur is bevoegd, met inachtneming van het in deze statuten bepaalde, tot alle rechtshandelingen, gene uitgezonderd, met name ook tot het sluiten van die overeenkomsten, waarvoor het regelend recht een beperking kent.

  • 2. Het bestuur beslist in alle zaken waarin de beslissing niet is opgedragen of gedelegeerd aan andere organen van de stichting.

  • 3. De stichting wordt in en buiten rechte vertegenwoordigd door de voorzitter, de secretaris en de penningmeester gezamenlijk.

Artikel 6 Bureau en administratie

  • 1. Het bestuur kan de uitvoering van alle of een gedeelte van de werkzaamheden, verbonden aan het secretariaat en het penningmeesterschap, zomede andere door het bestuur te bepalen taken, voor rekening van de stichting opdragen aan derden onder blijvende verantwoordelijkheid van het bestuur.

  • 2. Het bestuur kan de administratie van de regelingen die de stichting uitvoert opdragen aan derden onder blijvende verantwoordelijkheid van het bestuur.

Artikel 7 Besluitvorming

  • 1. Zowel de gezamenlijke vertegenwoordigers van de werkgevers, als de gezamenlijke vertegenwoordigers van de werknemers brengen in het bestuur in totaal zes stemmen uit, met dien verstande, dat ieder bestuurslid afzonderlijk een aantal stemmen uitbrengt dat gelijk is aan het quotiënt dat gevormd wordt door het getal zes te delen door het aantal aanwezige of vertegenwoordigde leden van zijn groep.

  • 2. Besluiten kunnen slechts rechtsgeldig worden genomen, indien zowel aan werkgevers- als aan werknemerszijde ten minste twee bestuursleden aanwezig of vertegenwoordigd zijn en bij stemming zich aan elke zijde ten minste vier stemmen voor aanvaarding van het besluit verklaren.

  • 3. Ieder bestuurslid kan zich door een schriftelijk daartoe gemachtigd ander bestuurslid laten vertegenwoordigen.

  • 4. Voorts kunnen buiten vergadering rechtsgeldige besluiten worden genomen, mits schriftelijk (telegrafisch, per telex of per telefax) en met eenparigheid van stemmen van alle bestuursleden. Een dergelijk besluit staat gelijk met een besluit genomen in een vergadering.

Artikel 8 Geldmiddelen

  • 1. De geldmiddelen van de stichting bestaan uit:

    • a. het door de oprichters afgezonderde bedrag;

    • b. bijdragen van werkgevers ingevolge de desbetreffende bepaling van de CAO;

    • c. de inkomsten uit het vermogen van de stichting;

    • d. andere inkomsten uit toevallige baten, schenkingen, legaten en erfstellingen.

  • 2. De stichting heft geen andere bijdragen dan die, welke zijn vastgesteld bij of krachtens de CAO;

  • 3. Erfstellingen kunnen slechts worden aanvaard onder het voorrecht van boedelbeschrijving.

  • 4. De uitgaven van de stichting bestaan uit;

    • a. de uitgaven voortvloeiend uit de realisatie van hetgeen in artikel 3 is omschreven;

    • b. de overige uitgaven.

  • 6.

    • a. Bij een aanvraag om subsidie dient een gespecificeerde begroting, overeenkomstig hetgeen is beschreven in artikel 3 van de statuten, betreffende de besteding van de aangevraagde gelden te worden ingezonden.

    • b. Jaarlijks dient de subsidie-ontvangende instelling een door een registeraccountant of accountants-administratieconsulent met certificerende bevoegdheid gecontroleerde verklaring te overleggen over de besteding van de subsidiegelden, welke verklaring (tenminste) moet zijn gespecificeerd volgens hetgeen in artikel 3 is beschreven en moet geintegreerd onderdeel uitmaken van het financieel jaarverslag.

  • 7. Het bestuur is bevoegd nadere voorschriften te geven waaraan de bij de subsidieaanvraag mee te zenden begroting c.q. de schriftelijke verantwoording dient te voldoen.

Artikel 9 Begroting

  • 1. Uiterlijk in de maand november biedt de penningmeester aan het bestuur de begroting van inkomsten en van uitgaven voor het eerstvolgende kalenderjaar aan. De begroting omvat:

    • a. de inkomsten als bedoeld in artikel 8 van de statuten;

    • b. de uitgaven als bedoeld in artikel 8 lid 4 van de statuten waarbij:

      • 1. de uitgaven als bedoeld in lid 4 onder a worden gespecificeerd overeenkomstig hetgeen in artikel 3 is omschreven;

      • 2. de overige uitgaven als bedoeld in lid 4 onder b worden gespecificeerd naar kosten van administratie en bestuur en eventuele andere kosten.

  • 2. De begroting wordt voor betrokkenen ten kantore van de Stichting ter inzage gelegd en een afschrift daarvan zal op verzoek worden toegezonden tegen betaling van de daaraan verbonden kosten.

Artikel 9a

Het boekjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 10 Jaarverslag; rekening en verantwoording

  • 1. Uiterlijk in de maand juni brengt de secretaris aan het bestuur verslag uit van de werkzaamheden der stichting in het voorafgaande kalenderjaar, en legt de penningmeester rekening en verantwoording af over het door hem in de genoemde periode gevoerde beheer. De rekening en verantwoording vindt plaats onder overlegging van een rapport van een door het bestuur benoemde externe registeraccountant.

  • 2. Het bestuur van de stichting stelt jaarlijks een verslag op, dat een getrouw beeld geeft van de grootte en de samenstelling van het vermogen van de stichting en van de ontwikkeling daarvan gedurende het boekjaar; in dit verslag wordt door het bestuur rekenschap van het gevoerde beleid afgelegd.

  • 3. Het verslag moet overeenkomstig hetgeen in artikel 3 is beschreven zijn gespecificeerd en gecontroleerd door een door het bestuur aangewezen externe registeraccountant, uit welke stukken moet blijken dat de uitgaven overeenkomstig de bestedingsdoelen zijn gedaan.

  • 4. Het verslag en accountantsverklaring wordt ter inzage van de bij de stichting betrokken werkgevers- en werknemersorganisaties neergelegd:

    • a. ten kantore van de stichting;

    • b. op een of meer door de Minister belast met sociale zaken en werkgelegenheid aan te wijzen plaatsen.

  • 5. Het verslag en accountantsverklaring wordt op aanvraag van de bij de stichting betrokken werkgevers en werknemers toegezonden tegen betaling van de daaraan verbonden kosten.

Artikel 11 Werkgeversbijdragen

  • 1. De methode van de berekening van de bijdrage, genoemd in artikel 8, lid 1, sub b, alsmede de wijze van incassering daarvan, worden bij reglement als bedoeld in artikel 13 vastgesteld.

  • 2. De hoogte van de in het vorige lid bedoelde bijdrage wordt jaarlijks door het bestuur van de O.O.G.Z. vastgesteld.

  • 3. Tot gerechtelijke invordering der bijdragen wordt niet overgegaan dan krachtens besluit van het bestuur.

  • 4. Het bestuur verstrekt aan de werkgeversorganisaties alle gewenste met de inning verband houdende inlichtingen.

Artikel 12 Beleggingen

  • 1. Voorzover gelden van de stichting voor belegging beschikbaar zijn, worden deze gelden door het bestuur belegd, met inachtneming van in redelijkheid daaraan te stellen eisen van liquiditeit, rendement en risicoverdeling.

  • 2. Gerede gelden, effecten en/of geldswaardige papieren worden zoveel mogelijk in bewaring gegeven bij algemene handelsbanken.

  • 3. Het bestuur zal de kosten van beheer van de geldmiddelen, en de wijze van verrekening vaststellen.

Artikel 13 Reglementen

  • 1. Het bestuur kan voor de uitvoering van zijn taak één of meer reglementen vaststellen.

  • 2. De in lid 1 bedoelde reglementen mogen geen bepalingen bevatten welke in strijd zijn met deze statuten.

  • 3. Een vastgesteld reglement kan door het bestuur worden gewijzigd.

Artikel 14 Statutenwijziging

  • 1. Het bestuur is bevoegd bij notariële akte de statuten te wijzigen.

  • 2. De reglementen alsmede de in deze statuten en in de reglementen aangebrachte wijzigingen treden niet in werking alvorens een volledig exemplaar van die stukken onderscheidelijk van de wijzigingen daarin, door het bestuur ondertekend, voor een ieder ter inzage is neergelegd ter Griffie van het Kantongerecht binnen welks ressort de stichting is gevestigd.

Artikel 15 Verantwoording aan werkgevers- en werknemersorganisaties

Jaarlijks, uiterlijk in de maand december, brengt het bestuur omtrent het gevoerde en te voeren beleid, verslag uit aan de werkgeversorganisaties en de werknemersorganisaties, zulks onder overlegging van het jaarverslag van de secretaris en het accountantsrapport als bedoeld in artikel 10.

Artikel 16 Ontbinding

  • 1. Het bestuur is bevoegd de stichting te ontbinden, zulks echter uitsluitend na het expireren van de algemeen verbindendverklaring van de overeenkomst betreffende het in deze statuten geregelde fonds.

  • 2. De stichting wordt bovendien ontbonden indien het doel van de statuten is bereikt of niet meer bereikt kan worden; voorts door haar insolventie nadat zij in staat van faillissement is verklaard of door opheffing van het faillissement wegens de toestand van de boedel; zomede door rechterlijke uitspraak in de bij de wet genoemde gevallen.

Artikel 17 Vereffening

  • 1. De vereffening geschiedt door het bestuur.

  • 2. De stichting blijft na haar ontbinding voortbestaan indien en voorzover dit voor de vereffening van haar zaken nodig is.

  • 3. Gedurende de vereffening blijven de bepalingen van de statuten voor zoveel mogelijk en nodig van kracht.

  • 4. Het bestuur bepaalt welke bestemming, na betaling van alle schulden, aan de overgebleven bezittingen van de stichting zal worden gegeven, met dien verstande, dat het saldo zal worden bestemd voor een doel, dat het doel van de stichting zoveel mogelijk nabij komt.

Artikel 18 Slotbepaling

In alle gevallen waarin de statuten of reglementen van de stichting niet voorzien, beslist het bestuur.

BIJDRAGEREGLEMENT VAN DE STICHTING OPLEIDINGS- EN ONTWIKKELINGSFONDS VOOR DE GOUD- EN ZILVERNIJVERHEID

Artikel 1 Definities

In dit reglement wordt verstaan onder:

werkgever:

de werkgever in de bedrijfstak als bedoeld in artikel 6 lid 3 van de CAO Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Goud- en Zilvernijverheid.

werknemer:

degene die in dienst van de werkgever tegen loon arbeid verricht, met uitzondering van:

  • a. bestuurders van naamloze vennootschappen of van besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, die als zodanig zijn ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel;

  • b. degene die op 1 januari van het jaar, waarover de bijdrage verschuldigd is, de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt;

  • c. personen die geen eigenlijke bedrijfsarbeid verrichten en wier dienstverband tevens een tijdelijk karakter draagt en/of geen volledige normale dagtaak meebrengt;

  • d. stagiair(e)s.

jaarsalaris:
  • a. bij salarisbetaling per maand 12,96 maal het voor de betrokken werknemer vastgestelde salaris over de maand januari van het jaar waarop de bijdrage betrekking heeft;

  • b. bij salarisbetaling per vier-weken-periode 14,09 maal het voor de betrokken werknemer vastgestelde salaris over de tweede vier-weken-periode van het jaar waarop de bijdrage betrekking heeft waarbij het percentage waarmee de salarissen na 1 januari van dat jaar zijn verhoogd krachtens CAO-afspraken in de Metaal en Techniek, buiten beschouwing blijft;

Indien het dienstverband in de loop van een jaar wordt beëindigd dan wel wordt aangevangen, wordt het jaarsalaris berekend met inachtneming van de duur van de periode van het dienstverband in dat jaar.

Indien het inkomen mede is gebaseerd op provisie, wordt bij de bepaling van het jaarsalaris bovendien meegerekend de op jaarbasis herleide provisie welke in het voorafgaande kalenderjaar bij dezelfde werkgever is verdiend, onafhankelijk van de datum van uitbetaling van deze provisie. Bovendien worden, voorzover van toepassing, bij de bepaling van het jaarsalaris mede in aanmerking genomen de navolgende elementen: loon in natura voorzover gekwantificeerd aangegeven in de loonstaten van de werkgever, toeslagen op grond van een overheidsbesluit, verdiensten op grond van een, in de onderneming geldend, beloningssysteem (tarief, meritrating e.d.) en ploegentoeslag, alsmede een, naar de periode waarover het loon werd genoten, evenredig gedeelte van elke met de werkgever schriftelijk overeengekomen vaste jaarlijkse uitkering onder welke benaming ook, zoals 13e maand, vaste eindejaarsuitkering, gegarandeerde tantième, e.d.

Vergoedingen terzake van overwerk, reisuren, onkosten, alsmede gratificaties, winstdelingsregelingen en soortgelijke emolumenten blijven buiten beschouwing, terwijl de vakantiebijslag in de hierboven onder a en b bedoelde factoren geacht worden te zijn verwerkt. Tot het jaarsalaris behoort niet de overhevelingstoeslag.

loonsom:

het totaal van de jaarsalarissen van alle bij de werkgever in dienst zijnde werknemers.

Bedrijfspensioenfonds:

de stichting ‘Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek’, gevestigd te ’s-Gravenhage.

Artikel 2 Bijdrage

  • 1. De werkgever is jaarlijks aan de stichting een bijdrage verschuldigd welke door het bestuur van de stichting wordt vastgesteld krachtens het bepaalde in artikel 11 van de statuten van de stichting.

  • 2. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 1 wordt deze bijdrage per werknemer, berekend over maximaal het maximum-jaarsalaris zoals vastgesteld op grond van het bepaalde in artikel I. 1.13.a van het pensioenreglement van het bedrijfspensioenfonds.

Artikel 3 Nota

  • 1. Vanaf door het bestuur te bepalen tijdstippen wordt de werkgever, door middel van het toezenden van nota's met begeleidend schrijven, door de administrateur op de hoogte gebracht van de bijdrage welke hij over het in de nota's vermelde tijdvak aan de stichting is verschuldigd. De bijdragen worden geheven in vier kwartaaltermijnen.

    Het verschuldigde over het eerste kwartaal is een schatting indien het salaris van het betreffende jaar dan nog niet bekend is. Daartoe wordt het jaarsalaris van het voorafgaande jaar aangepast met het percentage waarmee volgens de uitkomsten van het cao-overleg in de bedrijfstak, de salarissen na januari van het voorafgaande jaar zijn gewijzigd.

  • 2. De in het vorige lid genoemde nota's hebben de vorm van een premienota met een specificatie, vermeldende ten minste de naam en adres van de werkgever, de werknemers met bijbehorende salarisgegevens, het tijdvak waarover de bijdrage is verschuldigd, alsmede de hoogte van de bijdrage.

  • 3. De werkgever dient de nota aan de stichting te voldoen binnen de daartoe door het bestuur blijkens mededeling op de acceptgiro(formulier) gestelde termijn.

  • 4. Bij niet tijdige betaling van de verschuldigde bijdrage is de werkgever door het enkele verloop van de termijn in gebreke.

    De stichting is dan bevoegd te vorderen:

    • rente over het verschuldigde bedrag vanaf de dag dat het verschuldigde bedrag betaald had moeten zijn en

    • vergoeding van buiten-gerechtelijke invorderingskosten, vast te stellen op 15% van de vordering met een minimum van € 25,00, onverminderd de overige kosten van vervolging, verschuldigd volgens de Wet.

    De rente wordt berekend naar het percentage van de wettelijke rente bedoeld in de artikelen 6:119 en 6:120 van het Burgerlijk Wetboek, dat geldt voor de periode waarover de rente door de stichting wordt gevorderd.

Artikel 4 Opgave loonsom

  • 1. De werkgever is gehouden jaarlijks aan de administrateur van de stichting opgave te doen van de bij hem in dienst zijnde werknemers, met de bij die werknemers behorende jaarsalarissen en naam, adres, woonplaats en geboortedatum.

    De werkgever dient elke in- en uitdiensttreding van een werknemer binnen een maand na die in- dan wel uitdiensttreding schriftelijk aan de administrateur van de stichting te melden.

  • 2. Ingeval de werkgever niet aan het gestelde in de vorige alinea voldoet, zal het bestuur bij besluit bepalen welke loonsom aangehouden moet worden ter berekening van de bijdrage van de werkgever.

  • 3. De gegevens, die de werkgever krachtens dit artikel verstrekt, dienen uitsluitend ter bepaling van de door de werkgever verschuldigde bijdrage.

Artikel 5 Administratie

De administratie en de inning van de in dit reglement bedoelde bijdragen worden door het bestuur opgedragen aan door hem aan te wijzen instellingen onder blijvende verantwoordelijkheid van het bestuur.

De werkgever is verplicht alle gegevens en inlichtingen te verschaffen, alsmede iedere medewerking te verlenen, die noodzakelijk of gewenst worden geacht door personen of instellingen die, door of namens de stichting zijn belast met de inning van de bijdrage en de controle op de naleving van het gestelde in de statuten en dit reglement.

UITKERINGSREGLEMENT VAN DE STICHTING OPLEIDINGS- EN ONTWIKKELINGSFONDS VOOR DE GOUD- EN ZILVERNIJVERHEID

Artikel 1 Definities

In dit reglement wordt verstaan onder:

werkgever:

de werkgever in de bedrijfstak als bedoeld in artikel 6 lid 3 van de CAO Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Goud- en Zilvernijverheid.

werknemer:

degene die in dienst van de werkgever tegen loon arbeid verricht, met uitzondering van:

  • a. bestuurders van naamloze vennootschappen of van besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, die als zodanig zijn ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel;

  • b. degene die op 1 januari van het jaar, waarover de bijdrage verschuldigd is, de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt;

  • c. personen die geen eigenlijke bedrijfsarbeid verrichten en wier dienstverband tevens een tijdelijk karakter draagt en/of geen volledige normale dagtaak meebrengt;

  • d. stagiair(e)s, tenzij een leer- en stageovereenkomst voor volledig praktijkvervangende opleiding is gesloten als bedoeld in het beleidsplan dat door de stichting is opgesteld in het kader van de Bijdrageregeling Vakopleiding Jeugdigen.

de leerling:

degene die ofwel ten minste gemiddeld twee dagen per week bij de werkgever in dienst is en met wie ten overstaan van een landelijk opleidingsorgaan, door de werkgever een praktijkovereenkomst als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) is afgesloten, dan wel die – volgend een opleiding of cursus gericht op een beroep in de goud- en zilvernijverheid aan een regionale school –, ter ondersteuning van het opdoen van praktijkvaardigheid, al dan niet op grond van een arbeidsovereenkomst, – na 1 juli 1997 uitsluitend op grond van een arbeidsovereenkomst – werkzaam is bij een werkgever zulks voor de duur van de opleiding.

scholings verlofdag:

de dag die de werknemer, met behoud van salaris en met instemming van de werkgever, aanwendt tot het volgen van scholing.

Artikel 2 Vergoeding

  • 1. De stichting kan besluiten onder de voorwaarden als in dit reglement bepaald jaarlijks aan de werkgever een vergoeding te verstrekken, ter tegemoetkoming in de kosten van de beroepsbegeleidende praktijkopleiding in het kader van de WEB van de bij de werkgever in dienst zijnde leerling(en).

  • 2. De hoogte van de vergoeding, als in het eerste lid bedoeld, wordt jaarlijks door het bestuur van de stichting vastgesteld, waarbij het volgende in acht wordt genomen:

    • a. het bestuur bepaalt jaarlijks de duur, alsmede de aanvang en het einde van een leerjaar;

    • b. de vergoeding kan worden gerelateerd aan het aantal weken dat de leerling(en) in een leerjaar bij de werkgever in opleiding was (waren);

    • c. de vergoeding per week voor een leerling in het primair leerlingwezen kan hoger zijn dan die voor een leerling in het voortgezet leerlingwezen.

  • 3. Het bestuur stelt jaarlijks de werkgever schriftelijk in kennis van de besluiten, bedoeld in het vorige lid onder a. en b.

  • 4. Aan vakopleidingsorganen kan, onder door het bestuur nader te stellen voorwaarden en overigens overeenkomstig de voorwaarden als in dit reglement bepaald, vergoeding worden verstrekt, waarvan de hoogte jaarlijks door het bestuur wordt vastgesteld, ter tegemoetkoming in de kosten door die vakopleidingsorganen te besteden aan het geven van instructie en trainingen in het kader van Gemeenschappelijke Opleidings Activiteiten als bedoeld in het beleidsplan dat door de stichting is opgesteld in samenhang met de Bijdrageregeling Vakopleiding Jeugdigen.

  • 5. Aan de leerling/stagiair(e) met een leer- en stageovereenkomst voor een volledige praktijkvervangende opleiding als genoemd in artikel 1, sub d. kan het bestuur - naar een omvang als telkenmale door het bestuur te bepalen - een tegemoetkoming geven in de reis- en cursuskosten van de stagiair(e).

Artikel 3 Toekenning van een vergoeding

  • 1. De vergoeding, als bedoeld in artikel 2, dient door de werkgever die deze wenst te ontvangen schriftelijk te worden aangevraagd door inzending van één of meer formulieren, waarvan het model door het bestuur van de stichting is vastgesteld, onder bijvoeging van de naar het oordeel van het bestuur benodigde stukken.

  • 2. De bescheiden in het vorige lid bedoeld, dienen uiterlijk binnen één maand na ontvangst door de werkgever, in het bezit te zijn van de administratie van de stichting.

  • 3. Het verzoek om vergoeding wordt ingewilligd, indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a. het aantal door de werkgever opgegeven leerlingen en het aantal weken gedurende welke zij in het leerjaar in opleiding waren bij de werkgever, komen overeen met de opgave dienaangaande van de landelijke opleidingsorganen, welke laatstgenoemde opgave - bij verschil van mening - beslissend is, behoudens tegenbewijs van de werkgever;

    • b. de werkgever heeft de bijdragen, als bedoeld in artikel 8, lid 1 sub b. van de statuten, en die hem in rekening zijn gebracht, betaald.

Artikel 4 Uitbetaling van de vergoeding

  • 1. De vergoeding die, op grond van het gestelde in artikel 3, is toegekend, wordt - behoudens bijzondere omstandigheden - uitbetaald in hetzelfde jaar als waarin het verzoek om vergoeding werd gedaan.

  • 2. Elk recht op uitkering ingevolge dit reglement vervalt twee jaren na het verstrijken van het jaar, waarin de vergoeding beschikbaar is gekomen.

  • 3. Vergoedingen als bedoeld in dit reglement zullen nimmer rentedragend zijn ten laste van de stichting.

  • 4. De tegemoetkomingen als bedoeld in artikel 2 vierde en vijfde lid worden op basis van gespecificeerde declaraties vergoed. Daartoe dienen de genoemde vakopleidingsorganen eens per drie maanden, aanvangende 1 september van elk boekjaar, bij de stichting in een tussendeclaratie houdende een nominatief overzicht van de leerlingen die de Gemeenschappelijke Opleidings Activiteiten volgen onder de vermelding van het betrokken leerjaar per leerling en de betrokken primaire of voortgezette opleiding. Deze tussendeclaraties hebben elk betrekking op de aansluitende periode van drie maanden, wordende voor 80% van het gedeclareerde bedrag vergoedingen bij wege van voorschot uitgekeerd.

    In september van elk boekjaar wordt een einddeclaratie ingediend houdende een totaal nominatief overzicht met het aantal dagen dat iedere betrokken leerling de opleiding in het kader van de GOA heeft gevolgd, alsmede onder vermelding van de naam van de werkgever met wie de leer- en arbeidsovereenkomst is afgesloten, en de daarbij behorende periode van dienstbetrekking.

Artikel 5 Scholingsverlof

  • a. aanspraak op de scholingsverlofdagen

    • 1. In elk kalenderjaar dat de werknemer in dienst is bij de werkgever, heeft hij aanspraak op scholingsverlof.

    • 2. De aanspraak op scholingsverlof welke niet door de werknemer is aangewend tot het volgen van scholing, vervalt op 31 december van het betrokken kalenderjaar.

  • b. scholing

    • 1. Het bestuur van de stichting wijst - na advies van de werkgeversvereniging en vakverenigingen - de opleidingen en/of cursussen in het kader van de scholing aan en doet daarvan periodiek mededeling aan de werkgever en diens personeelsvertegenwoordiging dan wel ondernemingsraad, onder opgave van de maand waarin de opleidingen en/of cursussen vermoedelijk zullen worden gehouden.

    • 2. De – door het bestuur van de stichting aan te wijzen – kosten van dan wel verband houdend met deze opleidingen en/of cursussen komen ten laste van de stichting, tenzij van toepassing is het bepaalde in lid d.

  • c. scholingsaanvrage en plaatsing

    • 1. De werknemer die scholing wenst te volgen dient daartoe een – ten blijke van diens instemming mede door de werkgever ondertekend – schriftelijk verzoek in, door inzending van één of meer formulieren, waarvan het model door de stichting is vastgesteld, onder bijvoeging van de naar het oordeel van het bestuur van de stichting benodigde stukken.

    • 2. De bescheiden, in het vorige lid bedoeld, dienen binnen de door het bestuur vast te stellen termijn te zijn ingezonden.

    • 3. De werknemer ontvangt, door middel van zijn werkgever, bericht van plaatsing in de door hem gewenste cursus of opleiding, door of namens de stichting.

  • d. bijzondere kosten

    Indien door de werknemers van de werkgever in de bedrijfstak in één kalenderjaar in aantal meer scholingsverlofdagen zijn genoten (zulks met inachtneming van het bepaalde in lid e.) dan het aantal werknemers dat het personeelsbestand op één januari van dat jaar bij de werkgever telt, vindt ten laste van de stichting geen vergoeding plaats als bedoeld in lid b. onder 2 voor het meerdere dat aan scholingsverlofdagen is genoten, doch wordt door de stichting aan de werkgever in rekening gebracht de op die meerdere dagen betrekking hebbende cursus- dan wel opleidingskosten, zoals die door het bestuur van de stichting worden vastgesteld en begroot.

  • e. algemene bepalingen

    • 1. Het bestuur van de stichting is te allen tijde gerechtigd opleidingen en/of cursussen, waarvoor reeds berichten van plaatsing zijn verzonden, om haar moverende redenen te annuleren, zonder gehouden te zijn te dier zake enige schadevergoeding (hoe ook genaamd en uit welke hoofde dan ook) te betalen aan de geplaatste werknemer en/of diens werkgever.

    • 2. De stichting en/of derden als bedoeld in artikel 6 van dit reglement zijn niet aansprakelijk voor fouten (en/of voor daaruit voortvloeiende of daarmede verband houdende schade), gemaakt in het kader van de normale uitoefening van de werkzaamheden, in de lesstof, cursusmateriaal, syllabussen e.d. van de opleidingen dan wel cursussen.

Artikel 6 Administratie

  • 1. De administratie van de werkzaamheden, verbonden aan de uitvoering van het gestelde in dit reglement wordt door het bestuur opgedragen aan een door hem aan te wijzen instelling onder blijvende verantwoordelijkheid van het bestuur.

  • 2. Zowel de werkgever als de leerling zijn verplicht alle gegevens en inlichtingen te verschaffen, alsmede elke medewerking te verlenen, die noodzakelijk of gewenst wordt geacht door personen of instellingen die door of namens de stichting zijn belast met de controle op de naleving van het gestelde in de statuten en dit reglement, dan wel met de uitvoering daarvan.

Dictum II

De in dictum I opgenomen bepalingen zijn algemeen verbindend verklaard tot en met 31 december 2024.

Dictum III

Voor zover de in dictum I opgenomen bepalingen strijdig zijn met bij of krachtens de wet gestelde of te stellen regelen, prevaleren deze regelen. Dit betekent in het licht van de gelijke behandelingswetgeving dat ten aanzien van bepalingen waarin onderscheid wordt gemaakt terwijl daarvoor een objectieve rechtvaardiging vereist is, partijen in de uitvoeringspraktijk moeten zorgen voor een legitiem doel waarbij de ingezette middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn.

Dictum IV

Voor zover in de in dictum I opgenomen bepalingen wordt verwezen naar informatie die gepubliceerd is op een website, geldt dat de informatie zoals opgenomen op die website geen onderdeel uit maakt van dit besluit tot algemeenverbindendverklaring. Deze informatie wordt aangemerkt als toepassingspraktijk van cao-bepalingen, zoals bedoeld in paragraaf 3.1. van het Toetsingskader AVV. De inhoud van deze informatie valt niet onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Uitgezonderd zijn de verwijzingen die wettelijk zijn toegestaan.

Dictum V

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2020 en vervalt met ingang van 1 januari 2025 en heeft geen terugwerkende kracht.

’s-Gravenhage, 14 november 2019

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, namens deze, De directeur Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving, M.H.M. van der Goes

Naar boven