Mandaatbesluit NVAO 2019, Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Het Bestuur van de NVAO,

Gelet op:

  • Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Vlaamse Gemeenschap van België inzake de accreditatie van opleidingen binnen het Nederlandse en Vlaamse hoger onderwijs van 3 september 2003, zoals nadien gewijzigd (Trb. 2013, nr. 35);

  • Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

  • Algemene wet bestuursrecht;

  • Uitvoeringsbesluit WHW;

  • Decreet tot bekrachtiging van de decretale bepalingen betreffende het hoger onderwijs (codex hoger onderwijs);

  • Decreet betreffende de versterking van het hoger beroepsonderwijs in Vlaanderen;

  • Bestuursreglement NVAO.

Overwegende dat het Comité van Ministers in zijn vergadering van 5 december 2016 heeft besloten de bestuurlijke structuur van de NVAO effectiever te maken, hetgeen wat betreft aanvragen van Nederlandse hoger onderwijsinstellingen onder andere inhoudt dat het Algemeen Bestuur zijn hieronder in artikel 1, eerste lid, nader omschreven bevoegdheden mandateert aan het Dagelijks Bestuur en dat het Dagelijks Bestuur zijn hieronder in artikel 2, eerste lid, nader omschreven bevoegdheden op zijn beurt (onder)mandateert aan de Directeur Nederland en bij diens afwezigheid of ontstentenis aan diens door het Dagelijks Bestuur aangewezen plaatsvervanger, en hetgeen wat betreft aanvragen van instellingen gevat in het decreet tot bekrachtiging van de decretale bepalingen betreffende het hoger onderwijs en het decreet betreffende de versterking van het hoger beroepsonderwijs in Vlaanderen inhoudt dat het Algemeen Bestuur zijn hieronder in artikel 1, tweede lid, bevoegdheden mandateert aan het Dagelijks Bestuur;

Overwegende dat in het kader van de kwaliteitsbekostiging de Minister van OCW zich laat adviseren door de NVAO;

Overwegende dat met de wijziging van de WHW in verband met de invoering van Wet accreditatie op Maat en het beoordelingskader NVAO 2018 de terminologie van de uiteenlopende accreditatieprocedures is gewijzigd en bij enkele procedures een bevoegdheid tot intrekking van accreditatie bij de NVAO is neergelegd;

Overwegende dat In de WHW een bevoegdheid is opgenomen voor de NVAO om te borgen dat secretarissen bekwaam en vaardig zijn in het bewaken en begeleiden van visitatieprocessen;

Besluit

Artikel 1. Mandaat

  • 1. Het Algemeen Bestuur van de NVAO mandateert de volgende bevoegdheden die verband houden met de besluiten in eerste aanleg op aanvragen bij of krachtens de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek van Nederlandse hoger onderwijsinstellingen alsmede die verband houden met het vaststellen van adviezen bij of krachtens de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, die op diens verzoek in concrete dossiers worden uitgebracht, met uitzondering van de adviezen over het gebruik van de bevoegdheid van de Minister om een accreditatie of een accreditatie nieuwe opleiding in te trekken aan het Dagelijks Bestuur van de NVAO:

    • a. het verlenen, het verlenen onder voorwaarden, het weigeren of het intrekken van een accreditatie nieuwe opleiding;

    • b. het verlenen, het verlenen onder voorwaarden, het verlengen van de geldigheidsduur (herstel), het weigeren of het intrekken van accreditatie bestaande opleiding;

    • c. het verlenen, het verlenen onder voorwaarden of het weigeren van een instellingstoets kwaliteitszorg;

    • d. het afnemen na drie jaar van een toets na verlening accreditatie nieuwe opleiding;

    • e. het indelen van opleidingen in visitatiegroepen op voorstel van de instelling;

    • f. het instellen van een commissie van deskundigen en het aanwijzen van een secretaris in het kader van een aanvraag voor een toets nieuwe opleiding, instellingstoets kwaliteitszorg of ten behoeve van advies inzake kwaliteitsbekostiging;

    • g. het instemmen met de door instellingsbesturen binnen een visitatiegroep gezamenlijk samengestelde commissie van deskundigen en de voorgestelde secretaris;

    • h. het doen van een voordracht aan de instelling voor de samenstelling van een commissie als bedoeld in onderdeel g, indien en voor zover de instellingsbesturen niet komen tot het gezamenlijk samenstellen van een dergelijke commissie;

    • i. in het accreditatierapport vastleggen van het onderdeel van het Centraal register opleidingen hoger onderwijs, het oordeel over de naam van de opleiding en de toevoeging aan de graad in het hoger beroepsonderwijs;

    • j. het verlenen van de bijzondere (kwaliteits)kenmerken;

    • k. het uitbrengen van advies aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in het kader van kwaliteitsbekostiging;

    • l. het periodiek beoordelen van de deskundigheid van secretarissen;

    • m. het binnen de bevoegdheden van het mandaatbesluit adviseren op overige vragen van de Minister op diens verzoek.

  • 2. Het Algemeen Bestuur van de NVAO mandateert zijn bevoegdheden die verband houden met de besluiten op aanvragen bij of krachtens het decreet tot bekrachtiging van de decretale bepalingen betreffende het hoger onderwijs en het decreet betreffende de versterking van het hoger beroepsonderwijs in Vlaanderen aan het Dagelijks Bestuur van de NVAO:

    • a. het verlenen van een positieve of negatieve toets nieuwe opleiding of een toets nieuwe HBO5-opleiding;

    • b. het verlenen, het verlengen van de geldigheidsduur (herstel) of het weigeren van accreditatie aan een hoger onderwijsopleiding;

    • c. het verlenen van een positieve Instellingsreview, het verlenen onder voorwaarden van een positieve instellingsreview of het verlenen van een negatieve Instellingsreview aan een instelling;.

    • d. het verlenen van bijzondere (kwaliteits)kenmerken;

    • e. het equivalent verklaren van een accreditatiebesluit van een EQAR-geregistreerd accreditatie-organisatie of een accreditatieorganisatie waar NVAO een samenwerkingsovereenkomst mee heeft;

    • f. het verlenen van een advies aangaande de studieomvang van hoger onderwijsopleidingen;

    • g. het valideren van Domeinspecifieke leerresultatenkaders.

Artikel 2. Ondermandaat

  • 1. Het Dagelijks Bestuur van de NVAO mandateert met instemming van het Algemeen Bestuur zijn ingevolge artikel 1, eerste lid, gemandateerde bevoegdheden aan de Directeur Nederland dan wel diens plaatsvervanger die het Dagelijks Bestuur geschikt acht voor afhandeling in een vereenvoudigde procedure met uitzondering van:

    • a. de bevoegdheid tot het verlenen, het verlenen onder voorwaarden of het weigeren van een instellingstoets kwaliteitszorg;

    • b. het verlenen van het bijzonder kenmerk kleinschalig en intensief onderwijs, het adviseren aan de Minister voor het verlenen van toestemming voor het toepassen van specifieke selectiecriteria en het verhogen van het wettelijk collegegeld, het rapporteren aan de Minister van de bevindingen naar aanleiding van een toetsing aan de praktijk;

    • c. het verlenen onder voorwaarden, de weigering of de intrekking van een accreditatie nieuwe opleiding;

    • d. het verlenen onder voorwaarden, de weigering of de intrekking van een accreditatie bestaande opleiding;

    • e. alle oordelen die zien op verzoeken van instellingen buiten het Europees deel van het Koninkrijk der Nederlanden;

    • f. het uitbrengen van advies aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in het kader van kwaliteitsbekostiging;

    • g. het periodiek beoordelen van de deskundigheid van secretarissen;

    • h. het binnen de bevoegdheden van het mandaatbesluit adviseren op overige vragen van de Minister op diens verzoek.

  • 2. Het Dagelijks Bestuur kan aanwijzingen inzake het ondermandaat aan de directeur Nederland of zijn plaatsvervanger geven.

  • 3. Het Dagelijks Bestuur wijst een plaatsvervanger voor de directeur Nederland aan.

Artikel 3. Vermelding bestuursorgaan

Bij de uitoefening van de bevoegdheid brengt de (onder)gemandateerde in alle gevallen tot uitdrukking dat besloten wordt namens de NVAO.

Artikel 4. Slotbepaling

De regeling van 1 januari 2010 betreffende de omschrijving van sommige werkingsaspecten van de NVAO treedt terug, voor zover het Mandaatbesluit NVAO 2019 een regeling bevat.

Artikel 5. Inwerkingtreding

Dit besluit, vastgesteld op 1 oktober 2019, wordt met de bijbehorende toelichting in de Staatscourant gepubliceerd en treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van die publicatie, met terugwerkende kracht tot en met 13 mei 2019.

Artikel 6. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Mandaatbesluit NVAO 2019.

Namens het bestuur van de NVAO, A.H. Flierman voorzitter

TOELICHTING

In zijn vergadering van 5 december 2016 heeft het Comité van Ministers besloten de bestuurlijke structuur van de NVAO effectiever te maken door de bevoegdheden van het Algemeen Bestuur meer strategisch in te vullen. Op basis van dit besluit van het Comité van Ministers heeft een herverdeling van taken en bevoegdheden plaatsgehad, die vervolgens zijn opgenomen in het Mandaatbesluit NVAO 2017. Met de wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek met het oog op het optimaliseren van het accreditatiestelsel (Wet accreditatie op maat) is op enkele onderdelen van de WHW de terminologie aangepast. Daarnaast heeft de NVAO enkele aanvullende bevoegdheden gekregen bij de accreditatieprocessen en wordt de NVAO advies gevraagd in het kader van de Kwaliteitsbekostiging. Dit heeft in onderdelen van deze regeling geleid tot aanpassing van de terminologie als ook tot toevoeging van de extra bevoegdheden.

Zo is met deze wetswijziging voor de NVAO een bevoegdheid tot beoordeling van de deskundigheid van secretarissen opgenomen en wordt instemming met een voorgestelde secretaris dan wel aanwijzing van een secretaris van de NVAO gevraagd.

In verband met de invoering van Kwaliteitsbekostiging verzoekt de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de NVAO om advies. Daarnaast is met de invoering van Accreditatie op maat een bevoegdheid tot intrekking bij de NVAO gelegd van een accreditatie bestaande opleiding, die heeft geleid tot een bevestiging van behoud accreditatie, indien het visitatierapport niet is ingeleverd op de hiertoe vastgestelde datum, dan wel de kwaliteit van de opleiding niet telkens bij herbeoordeling door de NVAO als positief wordt beoordeeld en eventueel gestelde voorwaarden hierin geen verandering hebben gebracht. Bij de NVAO is ook belegd de bevoegdheid tot intrekking van een accreditatie nieuwe opleiding indien niet is voldaan aan de voorschriften benoemd in artikel 5.8, eerste lid, onder a tot en met c, van de WHW. Tot slot is met de wetswijziging ook de bevoegdheid tot intrekken van een accreditatie nieuwe opleiding gevoegd aan de bestaande bevoegdheden van de NVAO. Deze bevoegdheid is aan de orde indien een opleiding bij de zogeheten toets na drie jaar negatief wordt beoordeeld op één of beide kwaliteitsaspecten genoemd in artikel 5.7, tweede lid, van de WHW.

De bestaande bevoegdheden zoals opgenomen in het Mandaatbesluit NVAO 2017 blijven gehandhaafd. Dit betekent dat het Algemeen Bestuur van de NVAO belast blijft met het financiële beleid, zoals het vaststellen van de begroting, de meerjarenbegroting, de jaarrekening, alsmede met het strategische beleid, zoals het vaststellen van het strategisch plan, de vertaling ervan in het jaarplan, het vaststellen van het jaarverslag, het vaststellen van de accreditatiekaders, waaronder de uitwerkingen ervan alsmede het geven van generieke adviezen. De rol van het Algemeen Bestuur is er daarbij in het bijzonder op gericht om bij te sturen met het oog op beleid van de NVAO in de toekomst.

Het Algemeen Bestuur is door mandatering niet meer belast met de afhandeling – besluiten dan wel adviezen – van individuele dossiers, met uitzondering van de besluiten in bezwaar en beroep, en met uitzondering, wat Nederland betreft, van het adviseren aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, respectievelijk de Minister van Economische Zaken, voor zover het betreft het onderwijs en het onderzoek op het gebied van landbouw en natuurlijke omgeving, over het gebruik van de bevoegdheid van de Minister tot het intrekken van een accreditatie dan wel een toets nieuwe opleiding.

Het Dagelijks Bestuur mandateert op zijn beurt zijn ingevolge artikel 1, eerste lid, van het Algemeen Bestuur gemandateerde bevoegdheden wat Nederland betreft aan de Directeur Nederland dan wel diens plaatsvervanger. Dit is vastgelegd in artikel 2 van de regeling. Het gaat om aanvragen die het Dagelijks Bestuur geschikt acht voor een vereenvoudigde procedure. Binnen het stelsel van mandaatverlening blijft het altijd mogelijk dat de gemandateerde, in casu de Directeur Nederland of zijn plaatsvervanger, concludeert dat een dossier aan het Dagelijks Bestuur moet worden voorgelegd.

In artikel 2, eerste lid, aanhef en a tot en met f, is opgenomen welke bevoegdheid in ieder geval bij het Dagelijks Bestuur blijft berusten. De nieuwe extra bevoegdheden ten aanzien van de accreditatieprocessen (intrekking van bepaalde accreditaties, bevoegdheden met betrekking tot instemmen en adviezen in het kader van de Kwaliteitsbekostiging worden in lijn met het algemene uitgangspunten van deze regeling belegd bij het Dagelijks Bestuur. Besluiten betreffende de periodieke beoordeling (nl. de bevestiging van opname van de secretaris, verval van registratie en een negatieve uitkomst van de toepassing van de hardheidsclausule) van secretarissen blijven eveneens voorbehouden aan het Dagelijks Bestuur. Het Dagelijks Bestuur stelt jaarlijks een lijst vast van (geregistreerd) secretarissen.

Ten slotte dient nog te worden vermeld dat de verantwoordelijkheid te allen tijde blijft berusten bij de mandaatgever, dat de mandaatgever te allen tijde bevoegd blijft de gemandateerde bevoegdheid uit te oefenen en dat de mandaatgever te allen tijde het mandaat kan intrekken. In dat verband is van belang te vermelden dat aan het Algemeen Bestuur (de mandaatgever) periodiek een overzicht van de genomen besluiten en gegeven adviezen wordt verstrekt, zodat het verantwoording kan vragen aan de gemandateerden.

Namens het bestuur van de NVAO, A.H. Flierman voorzitter

Naar boven