Advies Raad van State inzake het ontwerp van een nota van wijziging bij het voorstel van wet tot invoering van een bronbelasting en afschaffing van de dividendbelasting alsmede wijziging van enige wetten in verband met enkele maatregelen voor het bedrijfsleven (Wet bronbelasting 2020)

Nader Rapport

25 oktober 2018

2018-0000180844

Advies Raad van State inzake het ontwerp van een nota van wijziging bij het voorstel van wet tot invoering van een bronbelasting en afschaffing van de dividendbelasting alsmede wijziging van enige wetten in verband met enkele maatregelen voor het bedrijfsleven (Wet bronbelasting 2020)

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 16 oktober 2018, no.2018001436, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde ontwerp rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 24 oktober 2018, no. W06.18.0323/III, bied ik U hierbij aan.

Het kabinet is de Afdeling advisering van de Raad van State zeer erkentelijk voor de voortvarendheid waarmee het advies over het bovenvermelde ontwerp is uitgebracht.

Naar aanleiding van het advies, dat hieronder cursief is opgenomen, merk ik het volgende op.

1. Verdere verlaging Vpb-tarieven; globale evenwicht

De nota van wijziging strekt ertoe het hoge en het lage Vpb-tarief verder te verlagen ten opzichte van het voorstel van wet. 1

De Afdeling merkt hier het volgende over op.

Het Regeerakkoord ‘Vertrouwen in de toekomst’ kondigt een stapsgewijze verlaging van de Vpb-tarieven aan, met daaraan gekoppeld een stapsgewijze verhoging van het tarief in box 2. 2 De reden voor de aanpassing van het tarief in box 2 is volgens het Regeerakkoord ‘om een sterke aanzuigende werking naar de BV te voorkomen en om een globaal evenwicht te houden in belastingdruk’. Bij de uitwerking van deze box 2 maatregel uit het Regeerakkoord in het wetsvoorstel Belastingplan 2019 is dit aldus verwoord: ‘Zonder de correctie van het box 2-tarief wordt het «globaal evenwicht» in belasting- en premiedruk tussen de belastingplichtige die winst uit onderneming geniet (IB-ondernemer) en de directeur-grootaandeelhouder (dga) aanzienlijk verstoord. Het kabinet vindt het van belang dat een globaal evenwicht bestaat tussen de belasting- en premiedruk van IB-ondernemers en dga’s, zodat de keuze voor een ondernemingsvorm zo min mogelijk wordt bepaald vanuit fiscale motieven’. 3 Ook bij de tussentijdse aanpassing van de Vpb-tarieven (als gevolg van de augustusbesluitvorming ten tijde van de advisering door de Afdeling advisering over het aan haar voorgelegde wetsvoorstel Belastingplan 2019) is de koppeling gelegd met het tarief van box 2 en is dat tarief aangepast. 4

Het valt de Afdeling op dat in voorliggende nota van wijziging de verlagingen van het Vpb-tarief niet gepaard gaan met een aanpassing van het tarief voor box 2. De koppeling wordt derhalve losgelaten. De toelichting maakt niet duidelijk waarom die koppeling wordt losgelaten en evenmin wat de gevolgen zijn voor het globale evenwicht.

De Afdeling adviseert om, in lijn met het wetsvoorstel, het tarief in box 2 aan te passen, dan wel in de toelichting te motiveren waarom de koppeling met het tarief in box 2 is losgelaten en daarbij duidelijk te maken wat de gevolgen zijn voor het globale evenwicht.

1. Verdere verlaging Vpb-tarieven; globale evenwicht

Naar aanleiding van de opmerkingen van de Afdeling advisering van de Raad van State is de toelichting op dit punt aangevuld.

2. De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.

2. Redactionele bijlage

Aan de redactionele opmerkingen van de Afdeling advisering van de Raad van State is gevolg gegeven

3. Overige redactionele wijzigingen

Tevens is van de gelegenheid gebruikgemaakt om enkele andere redactionele wijzigingen in de toelichting aan te brengen.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij de nota van wijziging en adviseert daarmee rekening te houden voordat deze bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend.

De vice-president van de Raad van State,

Ik moge U verzoeken in te stemmen met toezending van de gewijzigde nota van wijziging en de gewijzigde toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

De Staatssecretaris van Financiën, M. Snel.

Advies Raad van State

No. W06.18.0323/III

’s-Gravenhage, 24 oktober 2018

Bij Kabinetsmissive van 16 oktober 2018, no.2018001436, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Financiën, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt de nota van wijziging op het wetsvoorstel invoering van een bronbelasting en afschaffing van de dividendbelasting alsmede wijziging van enige wetten in verband met enkele maatregelen voor het bedrijfsleven (Wet bronbelasting 2020), met toelichting.

De nota van wijziging voorziet in de uitwerking van een deel1 van de fiscale maatregelen die het resultaat zijn van de politieke heroverweging2 die heeft plaatsgevonden inzake het gehele pakket aan fiscale maatregelen – waaronder de afschaffing van de dividendbelasting – dat is gericht op het versterken van het vestigingsklimaat. Het gaat daarbij in deze nota van wijziging, naast het niet doorgaan van de afschaffing van de dividendbelasting, met name om een verdere verlaging van het hoge en het lage tarief voor de vennootschapsbelasting (Vpb).

De Afdeling advisering van de Raad van State maakt een opmerking over de koppeling die in het wetsvoorstel zélf wordt gelegd tussen een wijziging van de Vpb-tarieven en het box 2 tarief voor de directeur-grootaandeelhouder (dga). Deze koppeling – die erop is gericht dat de keuze voor de vorm waarin een onderneming wordt gedreven zo min mogelijk wordt bepaald vanuit fiscale motieven – ontbreekt in de nota van wijziging. Zij is van oordeel dat in verband daarmee aanpassing van de nota van wijziging wenselijk is.

1. Verdere verlaging Vpb-tarieven; globale evenwicht

De nota van wijziging strekt ertoe het hoge en het lage Vpb-tarief verder te verlagen ten opzichte van het voorstel van wet.3

De Afdeling merkt hier het volgende over op.

Het Regeerakkoord ‘Vertrouwen in de toekomst’ kondigt een stapsgewijze verlaging van de Vpb-tarieven aan, met daaraan gekoppeld een stapsgewijze verhoging van het tarief in box 2.4 De reden voor de aanpassing van het tarief in box 2 is volgens het Regeerakkoord ‘om een sterke aanzuigende werking naar de BV te voorkomen en om een globaal evenwicht te houden in belastingdruk’. Bij de uitwerking van deze box 2 maatregel uit het Regeerakkoord in het wetsvoorstel Belastingplan 2019 is dit aldus verwoord: ‘Zonder de correctie van het box 2-tarief wordt het «globaal evenwicht» in belasting- en premiedruk tussen de belastingplichtige die winst uit onderneming geniet (IB-ondernemer) en de directeur-grootaandeelhouder (dga) aanzienlijk verstoord. Het kabinet vindt het van belang dat een globaal evenwicht bestaat tussen de belasting- en premiedruk van IB-ondernemers en dga’s, zodat de keuze voor een ondernemingsvorm zo min mogelijk wordt bepaald vanuit fiscale motieven’.5 Ook bij de tussentijdse aanpassing van de Vpb-tarieven (als gevolg van de augustusbesluitvorming ten tijde van de advisering door de Afdeling advisering over het aan haar voorgelegde wetsvoorstel Belastingplan 2019) is de koppeling gelegd met het tarief van box 2 en is dat tarief aangepast.6

Het valt de Afdeling op dat in voorliggende nota van wijziging de verlagingen van het Vpb-tarief niet gepaard gaan met een aanpassing van het tarief voor box 2. De koppeling wordt derhalve losgelaten. De toelichting maakt niet duidelijk waarom die koppeling wordt losgelaten en evenmin wat de gevolgen zijn voor het globale evenwicht.

De Afdeling adviseert om, in lijn met het wetsvoorstel, het tarief in box 2 aan te passen, dan wel in de toelichting te motiveren waarom de koppeling met het tarief in box 2 is losgelaten en daarbij duidelijk te maken wat de gevolgen zijn voor het globale evenwicht.

2. De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij de nota van wijziging en adviseert daarmee rekening te houden voordat deze bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend.

De vice-president van de Raad van State, J.P.H. Donner.

Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no.W06.18.0323/III

  • In het in onderdeel 9 van de nota van wijziging opgenomen artikel 8.0 ‘artikel 7.1’ vervangen door ‘artikel 7.3’.

  • In onderdeel 11 van de nota van wijziging tevens voorzien in het schrappen van ‘en K’ in genoemd artikel 9.2, tweede lid (aangezien dit onderdeel K van artikel 7.4 komt te vervallen ingevolge onderdeel 6, onder c, van de nota van wijziging).

Tekst zoals toegezonden aan de Raad van State: Invoering van een bronbelasting en afschaffing van de dividendbelasting alsmede wijziging van enige wetten in verband met enkele maatregelen voor het bedrijfsleven (Wet bronbelasting 2020) Nota van wijziging (ontwerptekst zoals aangeboden aan de afdeling advisering van de Raad van State)

NOTA VAN WIJZIGING

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1

Het opschrift komt te luiden: Wijziging van enige wetten in verband met enkele maatregelen voor het bedrijfsleven (Wet bedrijfsleven 2019).

2

De hoofdstukken 1 tot en met 6 vervallen.

3

In het opschrift van hoofdstuk 7 wordt ‘andere wetten’ vervangen door ‘enige wetten’.

4

Artikel 7.2 vervalt.

5

De in artikel 7.3, onderdeel S, opgenomen tarieftabel wordt vervangen door:

Bij een belastbaar bedrag of een belastbaar Nederlands bedrag van meer dan

maar niet meer dan

bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare bedrag, of het gedeelte van het belastbare Nederlandse bedrag, dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat

I

II

III

IV

€ 200 000

19%

€ 200 000

€ 38 000

25%

6

Artikel 7.4 wordt als volgt gewijzigd:

a. De onderdelen A en B vervallen.

b. De in onderdeel I opgenomen tarieftabel wordt vervangen door:

Bij een belastbaar bedrag of een belastbaar Nederlands bedrag van meer dan

 

maar niet meer dan

 

bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare bedrag, of het gedeelte van het belastbare Nederlandse bedrag, dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat

I

 

II

 

III

IV

 

€ 200 000

 

16,5%

€ 200 000

 

 

€ 33 000

22,55%

c. De onderdelen J tot en met M vervallen.

7

De in artikel 7.5, onderdeel B, opgenomen tarieftabel wordt vervangen door:

Bij een belastbaar bedrag of een belastbaar Nederlands bedrag van meer dan

maar niet meer dan

bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare bedrag, of het gedeelte van het belastbare Nederlandse bedrag, dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat

I

II

III

IV

€ 200 000

15%

€ 200 000

€ 30 000

20,5%

8

De artikelen 7.6 en 7.7 vervallen.

9

Vóór artikel 8.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8.0 Overgangsbepaling beperking afschrijving gebouwen in eigen gebruik

Met betrekking tot een gebouw in eigen gebruik waarop de belastingplichtige reeds vóór 1 januari 2019 heeft afgeschreven doch nog niet over drie volledige jaren heeft kunnen afschrijven, vindt de in artikel 7.1, onderdeel A, opgenomen wijziging van artikel 8, zesde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 voor het eerst toepassing met ingang van het boekjaar dat volgt op het boekjaar waarin over die drie jaren is afgeschreven.

10

De artikelen 8.2 en 9.1 vervallen.

11

In artikel 9.2, tweede lid, wordt ‘treden de hoofdstukken 1 tot en met 6 en de artikelen 7.2, 7.4, 7.6, 7.7, 8.2 en 9.1’ vervangen door ‘treedt artikel 7.4’.

12

In artikel 9.3 wordt ‘Wet bronbelasting 2020’ vervangen door ‘Wet bedrijfsleven 2019’.

De Staatssecretaris van Financiën,

TOELICHTING

I. Algemeen

Inleiding

Deze nota van wijziging voorziet in de uitwerking van (een deel van) de fiscale maatregelen als gevolg van de heroverweging van het pakket vestigingsklimaat als onderdeel van het pakket Belastingplan 2019, zoals aangekondigd in de brief aan de Tweede Kamer van maandag 15 oktober 2018.1

De maatregelen die in deze nota van wijziging zijn opgenomen zijn:

  • 1. het niet doorvoeren van de afschaffing van de dividendbelasting;

  • 2. het niet per 1 januari 2020 invoeren van de met het afschaffen van de dividendbelasting onlosmakelijk verbonden bronbelasting op dividenden naar laagbelastende jurisdicties en in misbruiksituaties;

  • 3. het niet doorvoeren van de vastgoedmaatregel voor fiscale beleggingsinstellingen;

  • 4. een verdere verlaging van het hoge Vpb-tarief naar 20,5% in 2021;

  • 5. een verdere verlaging van het lage Vpb-tarief naar 15% in 2020;

  • 6. een overgangsmaatregel voor de beperking van de afschrijving op gebouwen in de vennootschapsbelasting.

Budgettaire gevolgen

De budgettaire gevolgen van de maatregelen in deze nota van wijziging blijken uit de onderstaande tabel.

 

(Bedragen in mln. euro)

2019

2020

2021

Struc.

1

Handhaven dividendbelasting

0

1.911

1.911

1.911

2

Het niet invoeren bronbelasting op dividenden naar laagbelastende jurisdicties en in misbruiksituaties

0

0

0

0

3

Vervallen vastgoedmaatregel fiscale beleggingsinstellingen

0

–54

–54

–54

4

Hoog Vpb-tarief naar 20,5% in 2021 (–0,5%-punt t.o.v. RA)

474

–914

–1.185

–1.185

5

Laag Vpb-tarief naar 15% (–1%-punt t.o.v. RA)

0

–228

–228

–228

6

Overgangsrecht beperking afschrijving gebouwen in de Vpb

–2

–2

–2

–2

Gevolgen voor burgers en bedrijfsleven

Als gevolg van de voorgestelde maatregelen treedt de verwachte afname van de administratieve lasten als gevolg van de eerder voorgenomen afschaffing van de dividendbelasting niet op. Het ging om een geraamde verlaging van de administratieve lasten met in totaal circa € 6 miljoen. De overige maatregelen hebben geen of verwaarloosbare structurele gevolgen voor de administratieve lasten. Overigens leidt het niet invoeren van een bronbelasting op uitgaande dividenden naar laagbelastende jurisdicties en in misbruiksituaties niet tot lagere administratieve lasten, omdat voor de invoering hiervan vanwege de verwachte prohibitieve werking geen toename van de administratieve lasten werd verondersteld.

Uitvoeringskosten Belastingdienst

De Belastingdienst heeft de in deze nota van wijziging opgenomen maatregelen beoordeeld met een quickscan (bijgevoegd). Daaruit blijkt dat de Belastingdienst verwacht dat de maatregelen uitvoerbaar zijn. Voor de maatregelen moeten in een vervolgtraject uitvoeringstoetsen worden opgesteld om de precieze gevolgen in kaart te brengen.

II. Onderdeelsgewijs
Onderdelen 1, 3 en 12
Opschrift, hoofdstuk 7 en citeertitel

Het opschrift en de citeertitel van het wetsvoorstel alsmede het opschrift van hoofdstuk 7 worden aangepast in verband met de in deze nota van wijziging opgenomen aanpassingen.

Onderdelen 2, 4, 6, 8, 10 en 11
Hoofdstukken 1 tot en met 6, artikel 7.2, artikel 7.4, onderdelen A, B, J, K, L en M, artikel 7.6, artikel 7.7, artikel 8.2, artikel 9.1 en artikel 9.2

De in de hoofdstukken 1 tot en met 6, artikel 7.2, artikel 7.4, onderdelen A, B, J, K, L en M, en de artikelen 7.6, 7.7, 8.2 en 9.1 van het wetsvoorstel opgenomen bepalingen vervallen ingevolge deze nota van wijziging. Dit houdt verband met het niet doorvoeren van de afschaffing van de dividendbelasting en twee daarmee verband houdende maatregelen; de bronbelasting op dividenden naar laagbelastende jurisdicties en in misbruiksituaties en de vastgoedmaatregel voor fiscale beleggingsinstellingen.

Onderdelen 5, 6 en 7
Artikel 7.3, onderdeel S, artikel 7.4, onderdeel I, en artikel 7.5, onderdeel B (artikel 22 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969)

Met deze nota van wijziging wordt de in het wetsvoorstel opgenomen wijziging van de tarieven van de vennootschapsbelasting aangepast. De voorziene verlaging van het tarief in de tweede tariefschijf van de vennootschapsbelasting per 1 januari 2019 wordt daarbij uitgesteld (dat tarief wordt in 2019 derhalve gehandhaafd op 25%), om dat tarief vervolgens ten opzichte van het wetsvoorstel met ingang van 1 januari 2020 met additioneel 1,35%-punt en met ingang van 1 januari 2021 met additioneel 1,75%-punt verder te verlagen. Tevens wordt het in het wetsvoorstel opgenomen tarief in de eerste tariefschijf van de vennootschapsbelasting met ingang van 1 januari 2020 en met ingang van 1 januari 2021 telkens met additioneel 1%-punt verder verlaagd. Daarmee worden de tarieven in 2019 in de eerste tariefschijf 19% en in de tweede tariefschijf 25%, in 2020 16,5% en 22,55%, en in 2021 15% en 20,5%.

Onderdeel 9
Artikel 8.0 (overgangsbepaling beperking afschrijving gebouw in eigen gebruik)

Artikel 7.1, onderdeel A, van het wetsvoorstel brengt een wijziging aan in artikel 8, zesde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 op basis waarvan het voor belastingplichtigen in de vennootschapsbelasting alleen nog mogelijk is om op een gebouw in eigen gebruik af te schrijven als de boekwaarde hoger is dan 100% van de WOZ-waarde van dat gebouw. In artikel 8.0 van het wetsvoorstel wordt in dat kader een overgangsregeling voorgesteld voor belastingplichtigen in de vennootschapsbelasting met een gebouw in eigen gebruik dat recent in gebruik is genomen. Deze overgangsregeling sluit uit bij de overgangsregeling die bij de Wet werken aan winst is gehanteerd.2

De overgangsregeling houdt in dat op gebouwen in eigen gebruik waarop de belastingplichtige bij de invoering van het nieuwe afschrijvingsregime al vóór 1 januari 2019 heeft afgeschreven, maar nog niet over drie volledige boekjaren heeft afgeschreven, na 31 december 2018 gedurende de resterende jaren van de in totaal drie boekjaren nog mag worden afgeschreven volgens de in 2018 geldende regels. Dat wil zeggen dat hij op een gebouw in eigen gebruik waarop hij reeds één volledig boekjaar heeft afgeschreven, nog gedurende twee boekjaren volgens de huidige systematiek mag afschrijven. Indien hij nog slechts een gedeelte van het boekjaar heeft afgeschreven omdat het gebouw gedurende het jaar in gebruik is genomen, telt dat jaar van ingebruikname niet mee voor de driejaarstermijn. Een belastingplichtige met een boekjaar gelijk aan het kalenderjaar, die bijvoorbeeld op 1 juli 2018 een pand in gebruik heeft genomen, kan onder het overgangsrecht dus nog gedurende de jaren 2019, 2020 en 2021 afschrijven volgens de in 2018 geldende regels. Hierbij dient derhalve wel te worden beoordeeld of er volgens de in 2018 geldende regels nog ruimte is om af te schrijven.

De Staatssecretaris van Financiën,

Quickscans NvW Belastingplanpakket 2019

De Belastingdienst heeft de nota’s van wijziging met een quickscan beoordeeld. De uitkomsten van deze beoordeling zijn weergegeven in onderstaand overzicht. Een verdere uitwerking van de gevolgen moet nog plaatsvinden door middel van uitvoeringstoetsen.

Nota van wijzing

Beoordeling

Invoeringsmoment & eindoordeel

a. Niet afschaffen dividendbelasting en niet invoeren bronbelasting op dividenden

Interactie burgers/bedrijven

Aangezien deze belasting al bekend is bij de doelgroep, heeft het handhaven van de belasting geen gevolgen voor de interactie met de doelgroep.

Handhaafbaarheid/fraudebestendigheid

De bestaande situatie blijft in stand, waardoor de handhaafbaarheid en fraudebestendigheid in vergelijking tot de huidige situatie gelijk blijven.

Bijdrage complexiteitsreductie

Ten opzichte van de bestaande situatie neemt de complexiteit niet toe of af.

Maakbaarheid systemen/uitvoeringskosten/personele gevolgen

De met het afschaffen van de dividendbelasting beoogde besparingen van structureel € 3 mln. aan toezichtskosten (39 fte) worden niet gerealiseerd. De noodzakelijke incidentele investering in automatiseringskosten (€ 1,2 mln) vervalt. Dit betreft onder meer het niet doorgaan van aanpassingen in de aanslagregelingen inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting en de afbouw van de systemen die nu voor de ondersteuning van de dividendbelasting worden gebruikt.

De dividendbelasting is een verre van geautomatiseerd proces. Eerder voorgenomen investeringen ten behoeve van de dividendbelastingsystemen zijn met het oog op het afschaffen van de dividendbelasting stopgezet. De Kamer is hierover geïnformeerd (TK 34 775 IX nr. 22). Bij het handhaven van de huidige dividendbelasting moet worden onderzocht hoe het proces van de dividendbelasting op orde kan worden gebracht.

Uitvoerbaar per 1 januari 2020.

b. Vervallen voorstel fiscale beleggingsinstellingen

Interactie burgers/bedrijven

De voorgenomen communicatie over de oorspronkelijke maatregel hoeft niet plaats te vinden.

Handhaafbaarheid/fraudebestendigheid

De voorgenomen handhavingsinspanningen voor de oorspronkelijke maatregel hoeven niet te worden uitgevoerd.

Bijdrage complexiteitsreductie

De met de oorspronkelijke maatregel samenhangende verwachte stroomlijning van de uitvoering voor de Belastingdienst vindt geen doorgang.

Maakbaarheid systemen/uitvoeringskosten/personele gevolgen

De voor de oorsrponkelijke maatregel noodzakelijke aanpassingen in de automatisering hoeven geen doorgang te vinden. Deze zouden zijn opgevangen binnen de jaaraanpassingen. Ook de extra personele inzet van incidenteel 4 fte (€ 420.000) hoeft geen doorgang te vinden.

Uitvoerbaar per 1 januari 2020.

c. Verlaging van het hoge vpb-tarief

Interactie burgers/bedrijven

Indien uiterlijk 1 december 2018 bekend, kan de Belastingdienst tijdig rekening houden met als gevolg van amendementen en nota’s van wijziging gewijzigde parameters in de vennootschapsbelasting. De wijzigingen kunnen ook nog tijdig worden verwerkt door externe softwareontwikkelaars.

Handhaafbaarheid/fraudebestendigheid

Niet van toepassing.

Bijdrage complexiteitsreductie

Niet van toepassing.

Maakbaarheid systemen/uitvoeringskosten/personele gevolgen

Indien uiterlijk 1 december 2018 bekend, kan de Belastingdienst de wijziging nog tijdig verwerken in de systemen. De kosten vallen binnen het beschikbare budget voor de jaaraanpassingen.

Uitvoerbaar per: 1 januari 2019, indien uiterlijk 1 december 2018 bekend.

d. Verlaging van het lage Vpb-tarief

Interactie burgers/bedrijven

Indien uiterlijk 1 december 2018 bekend, kan de Belastingdienst tijdig rekening houden met als gevolg van amendementen en nota’s van wijziging gewijzigde parameters in de vennootschapsbelasting. De wijzigingen kunnen ook nog tijdig worden verwerkt door externe softwareontwikkelaars.

Handhaafbaarheid/fraudebestendigheid

Niet van toepassing.

Bijdrage complexiteitsreductie

Niet van toepassing.

Maakbaarheid systemen/uitvoeringskosten/personele gevolgen

Indien uiterlijk 1 december 2018 bekend, kan de Belastingdienst de wijziging nog tijdig verwerken in de systemen. De kosten vallen binnen het beschikbare budget voor de jaaraanpassingen.

Uitvoerbaar per: 1 januari 2019, indien uiterlijk 1 december 2018 bekend.

e. 2 jaar overgangsrecht bij verkorting looptijd 30%-regeling

Interactie burgers/bedrijven

Het overgangsrecht moet via de reguliere communicatiekanalen en gericht worden gecommuniceerd met de betrokken inhoudingsplichtigen en werknemers.

Handhaafbaarheid/fraudebestendigheid

Niet van toepassing.

Bijdrage complexiteitsreductie

Niet van toepassing.

Maakbaarheid systemen/uitvoeringskosten/personele gevolgen

De uitvoeringskosten, zoals gemeld in de eerder uitgebrachte uitvoeringstoets, zullen zowel afnemen als naar achteren schuiven in de tijd.

Uitvoerbaar per: 1 januari 2019.

f. Overgangsrecht beperking afschrijving gebouwen

Interactie burgers/bedrijven

Over deze maatregel vindt aanvullende communicatie plaats via de reguliere kanalen.

Handhaafbaarheid/fraudebestendigheid

Ervan uitgaande dat het overgangsrecht m.m. gelijk zal zijn aan dat van art. 10a.3, derde lid, Wet IB 2001 (jo. art. 8, eerste lid, Wet Vpb 1969) geldt het volgende. In het algemeen kan gesteld worden dat overgangsrecht de uitvoeringlasten verhoogt, omdat twee systemen naast elkaar moeten worden uitgevoerd. In de uitvoeringstoets voor de maatregel ‘Beperking afschrijving gebouwen in de vennootschapsbelasting’ is aangegeven dat de Belastingdienst voor de handhaving van die maatregel structureel 1 fte nodig heeft. De uitvoeringslasten van deze overgangsregeling kunnen ook worden opgevangen met de inzet van deze ene fte.

Bijdrage complexiteitsreductie

Het overgangsrecht verhoogt in beperkte mate de complexiteit.

Maakbaarheid systemen/uitvoeringskosten/personele gevolgen

De noodzakelijke systeemaanpassingen kunnen tijdig worden verwerkt.

Uitvoerbaar per: 1 januari 2019.

g. uitstel reparatie Fiscale Eenheid tot 1-1-2018

Interactie burgers/bedrijven

Bedrijven laten zich gezien de aard van de materie vaak vertegenwoordigen door fiscaal dienstverleners. Bij invoering vindt communicatie plaats via de reguliere kanalen.

Handhaafbaarheid/fraudebestendigheid

Deze maatregel voorkomt toepassing van de maatregelen van de spoedreparatie in die gevallen dat het boekjaar van de belastingplichtige eindigt op 31 december 2017. Dit voorkomt bijvoorbeeld dat in de aangifte 2017 bij de toepassing van artikel 13l Wet Vpb 1969 in 2017 een toerekening moet plaatsvinden van de rente over een gedeelte van het jaar waarin de spoedreparatiemaatregelen nog niet van kracht zijn en het gedeelte waarin deze wel van kracht zijn. Deze maatregel leidt daarom tot een lastenverlichting in het toezicht over het jaar 2017 en draagt bij aan de handhaafbaarheid van de maatregel.

De verwachting is dat de terugwerkende kracht niet leidt tot minder vooroverleg. De vragen die bij inwerkingtreding per 25 oktober 2017 worden verwacht, gaan nu komen voor 2018.

Bijdrage complexiteitsreductie

Het beperken van de terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2018, in plaats van tot en met 25 oktober 2017, draagt ten opzichte van het oorspronkelijke voorstel in beperkte mate bij aan complexiteitsreductie.

Maakbaarheid systemen/uitvoeringskosten/personele gevolgen

De noodzakelijke aanpassingen aan de systemen waren reeds pas mogelijk voor de aangiftejaren 2018 en verder. Deze maatregel leidt daarom niet tot een vermindering van de uitvoeringskosten van de systemen.

Uitvoerbaar: met terugwerkende kracht tot 1 januari 2018, waarbij opgemerkt wordt dat de eerder uitgebrachte uitvoeringstoets op belangrijke onderdelen onverkort van kracht blijft.


X Noot
1

Onderdelen 5, 6, onderdeel b, en 7 van de nota van wijziging.

X Noot
2

Regeerakkoord 2017–2021, ‘Vertrouwen in de toekomst’, paragraaf 2.5 (Hervorming belastingstelsel), vijfde punt, laatste volzin.

X Noot
3

Kamerstukken II 2018/19, 35 026, nr. 3, p. 15–16.

X Noot
4

Kamerstukken II 2018/19, 35 026, nr. 4, p. 3, onder a (Koopkrachtbesluitvorming), derde tekstblok, en p. 11, noot 22.

X Noot
1

Een ander deel van de wijzigingen is opgenomen in een tweetal nota’s van wijziging die gelijktijdig met voorliggende nota van wijziging aan de Afdeling advisering voor advies zijn voorgelegd. Het gaat daarbij om een nota van wijziging op het voorstel van wet Belastingplan 2019

(Kamerstukken II 2018/19, 35026) en om een nota van wijziging op het voorstel van wet spoedreparatie fiscale eenheid (Kamerstukken II 2018/19, 34959): zaaknummers W06.18.0324/III respectievelijk W06.18.0325/III.

X Noot
2

Zie de brief van 15 oktober 2018 aan de Voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer der Staten- Generaal, Kamerstukken I 2018/19, 35 028, A.

X Noot
3

Onderdelen 5, 6, onderdeel b, en 7 van de nota van wijziging.

X Noot
4

Regeerakkoord 2017–2021, ‘Vertrouwen in de toekomst’, paragraaf 2.5 (Hervorming belastingstelsel), vijfde punt, laatste volzin.

X Noot
5

Kamerstukken II 2018/19, 35 026, nr. 3, p. 15/16.

X Noot
6

Kamerstukken II 2018/19, 35 026, nr. 4, p. 3, onder a (Koopkrachtbesluitvorming), derde tekstblok, en p. 11, noot 22.

X Noot
1

[PM]

X Noot
2

Kamerstukken II 2005/06, 30 572, nr. 3.

Naar boven