Protocol Betrouwbaarheids- en geschiktheidsonderzoek politie 2018

De korpschef van politie,

Gelet op:

  • het bepaalde in de artikelen 8a en 8b van het Besluit algemene rechtspositie politie, de artikelen 4a en 4b van het Besluit rechtspositie vrijwillige politie;

  • de Regeling betrouwbaarheids- en geschiktheidsonderzoek politie;

Overwegende dat de Afdelingen Veiligheid, Integriteit en Klachten bij de politie de aangewezen korpsonderdelen zijn voor het uitvoeren van betrouwbaarheids- en geschiktheidsonderzoeken,

Besluit:

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1

In dit protocol wordt verstaan onder:

a. opdrachtgever:

de korpschef van politie of de ambtenaar aan wie krachtens mandaat de bevoegdheid is verleend tot het aanstellen van een betrokkene als bedoeld in onderdeel b, onder 1, onderscheidenlijk het verlenen van een opdracht aan betrokkene als bedoeld in onderdeel b, onder 2, dan wel het doen verrichten van een herhalingsonderzoek naar betrokkene als bedoeld in onderdeel b, onder 2 en 3;

b. betrokkene:
  • 1. de persoon die in aanmerking wenst te komen voor een vaste of tijdelijke aanstelling bij de politie

  • 2. de persoon die nog geen ambtenaar van politie is en die anderszins werkzaamheden wil gaan verrichten voor de politie en die toestemming zoals bedoeld in artikel 4, onder 11, van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) heeft gegeven voor het uitvoeren van een BGO, eventueel door tussenkomst van diens werkgever;

  • 3. de ambtenaar van politie ten aanzien van wie een BGO als bedoeld in artikel 8b van het Besluit algemene rechtspositie politie respectievelijk in artikel 4b van het Besluit rechtspositie vrijwillige politie wordt uitgevoerd;

c. BGO:

betrouwbaarheids- en geschiktheidsonderzoek, onderzoek als bedoeld in artikel 8a, eerste lid, en artikel 8b, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie en artikel 4a, eerste lid, en artikel 4b, eerste lid, van het Besluit rechtspositie vrijwillige politie;

d. de afdeling VIK:

de Afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten die bij de politie is ingericht

Paragraaf 2 Verantwoordelijkheid voor uitvoering van het onderzoek

Artikel 2

  • 1. De afdeling VIK is belast met het in opdracht van de opdrachtgever uitvoeren van een BGO.

  • 2. Een BGO wordt uitgevoerd door een onderzoeker van de afdeling VIK. Deze medewerker van de afdeling VIK stelt zonder ruggespraak op basis van het onderzoek een advies op.

  • 3. Het advies wordt door het hoofd van de afdeling VIK uitgebracht aan de opdrachtgever.

Paragraaf 3 Het betrouwbaarheids- en geschiktheidsonderzoek

Artikel 3

  • 1. Het BGO heeft alleen betrekking op de betrokkene zelf.

  • 2. Een BGO(-kort) bestaat uit het raadplegen van:

    • a. persoonsgegevens als bedoeld in de artikelen 8, 9, 10, eerste lid, onder a en c, en 13 van de Wet politiegegevens en artikel 1, onder a, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens,

    • b. De voor het kunnen uitvoeren van een BGO noodzakelijke persoonlijke gegevens,

    • c. gegevens uit vrij toegankelijke informatiebronnen.

    • d. Een recent (maximaal 2 maanden oude) overzicht van het Bureau Krediet Registratie (BKR).

  • 3. Het BGO(-lang) bestaat ten hoogste uit:

    • a. het raadplegen van de in het tweede lid, onder a, b en c, genoemde gegevens,

    • b. navraag bij referenten, en

    • c. een gesprek met de betrokkene.

  • 4. Het BGO wordt uitgevoerd aan de hand van procesbeschrijvingen. Hierbij wordt aandacht besteed aan de mate van inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van betrokkene evenals de mate van risico op schade aan de taakuitoefening en/of het imago van de politieorganisatie.

  • 5. Een BGO op grond van artikel 8b van het Besluit algemene rechtspositie politie en artikel 4b van het Besluit rechtspositie vrijwillige politie bestaat uit de in het eerste lid onder a en b genoemde gegevens en een gesprek met betrokkene.

Artikel 4

  • 1. De betrokkene, bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, sub 1, wordt bij aanvang van de selectieprocedure, meegedeeld dat, nadat diens geschiktheid en bekwaamheid voor de desbetreffende functie (vooralsnog) is vastgesteld, een BGO zal worden ingesteld, waaruit dat zal bestaan en hoelang dat zal duren.

  • 2. Ten aanzien van de betrokkene als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, sub 2, staat in de overeenkomst met de betrokkene of diens werkgever vermeld waaruit het BGO zal bestaan en hoe lang het BGO zal duren.

  • 3. De betrokkene, bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, sub 3, wordt voorafgaand aan het BGO, de duur en de aard daarvan meegedeeld, tenzij sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 8b, eerste lid, onder d, van het Besluit algemene rechtspositie politie of artikel 4b, eerste lid, onder d, van het Besluit rechtspositie vrijwillige politie.

Artikel 5

  • 1. Het BGO vangt aan op de datum waarop de afdeling VIK de relevante bescheiden van de opdrachtgever en/of betrokkene heeft ontvangen.

  • 2. De duur van het BGO is maximaal zes weken. De opdrachtgever informeert betrokkene voor aanvang van het onderzoek over de duur van het onderzoek en in bijzondere gevallen de mogelijkheid van verlenging met drie weken.

  • 3. De onderzoeker die het advies opstelt dient niet betrokken te zijn bij de selectieprocedure, heeft geen persoonlijke relatie met betrokkene of diens naaste omgeving en heeft een professionele distantie. De onderzoeker die het advies opstelt dient geen persoonlijk belang bij aanname van de betrokkene te hebben.

  • 4. In bijzondere gevallen kan het hoofd van de afdeling VIK de termijn van zes weken met drie weken verlengen. Hij stelt de opdrachtgever in kennis van een eventuele verlenging en van afronding van het onderzoek.

  • 5. De opdrachtgever stelt betrokkene zo spoedig mogelijk op de hoogte van eventuele verlenging van de termijn en van het tijdstip van afronding van het onderzoek.

Artikel 6

  • 1. Over de resultaten van het BGO wordt door de medewerker die het advies opstelt, schriftelijk aan het hoofd van de afdeling VIK gerapporteerd. De rapportage wordt afgesloten met een positief of negatief advies.

  • 2. De opdrachtgever kan bij twijfel aan de betrouwbaarheid van de uitkomsten van het onderzoek opnieuw een onderzoek laten instellen.

  • 3. Indien bij de opdrachtgever op grond van de verkregen gegevens bedenkingen rijzen tegen de vervulling van de desbetreffende functie of opdracht door betrokkene, stelt de opdrachtgever de betrokkene daarvan schriftelijk in kennis, onder vermelding van de aard van de gerezen bedenkingen en onder mededeling dat de betrokkene binnen twee weken na ontvangst van de kennisgeving zijn zienswijze aan de opdrachtgever schriftelijk kenbaar kan maken.

  • 4. De opdrachtgever komt op basis van de verkregen gegevens en gehoord de zienswijze van betrokkene, tot een oordeel omtrent de betrouwbaarheid en geschiktheid ten aanzien van betrokkene en stelt betrokkene daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk in kennis, onder vermelding van de redenen welke daartoe hebben geleid.

  • 5. Indien de opdrachtgever het negatieve advies opvolgt en betrokkene als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, sub 2, de mogelijkheid onthoudt de beoogde werkzaamheden te verrichten, dan informeert de opdrachtgever deze betrokkene schriftelijk onder vermelding van de redenen welke daartoe geleid hebben. De opdrachtgever deelt de werkgever mee dat betrokkene is geïnformeerd over de uitkomst van het BGO.

  • 6. Er wordt in elk geval `negatief' geadviseerd indien feiten of omstandigheden worden aangetroffen waardoor er onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat de betrokkene betrouwbaar en integer zijn werkzaamheden voor de politieorganisatie zal vervullen.

Paragraaf 4 Rechten betrokkene en termijn bewaring gegevens

Artikel 7

  • 1. Op de gegevens die in het kader van het BGO worden verwerkt is de AVG van toepassing. De rechten van betrokkene zijn opgenomen in de AVG.

  • 2. De gegevens van het BGO worden opgeslagen in een apart bestand.

  • 3. Betrokkene krijgt in ieder geval geen informatie waaruit persoonsgegevens van anderen herleid kan worden.

  • 4. De termijn van bewaring is twee jaar na het opstellen van het advies of afronding van een bezwaar- of beroepsprocedure die door een ambtenaar van politie is gestart en waarbij het negatieve advies is ingebracht in die procedure.

Paragraaf 6 Slotbepalingen

Artikel 8

Het Protocol Betrouwbaarheids- en geschiktheidsonderzoek politie 2014 wordt ingetrokken.

Artikel 9

Dit protocol wordt aangehaald als: Protocol Betrouwbaarheids- en geschiktheidsonderzoek politie 2018.

Artikel 10

Dit protocol treedt in werking op 1 april 2019.

Dit protocol zal met de toelichting worden bekendgemaakt op het korpsnet van de politie en op www.politie.nl.

Den Haag, 2 juli 2019

De korpschef, E.S.M. Akerboom namens deze, De plaatsvervangend korpschef, H.P. van Esssen

TOELICHTING

Noodzaak

De politie vervult een belangrijke rol bij het bevorderen van de veiligheid van burgers. Volgens artikel 3 van de Politiewet 2012 heeft de politie tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven. Aan de politie zijn vergaande bevoegdheden toegekend om deze taken te kunnen uitvoeren. Bij toepassing van deze bevoegdheden kan worden ingegrepen in de persoonlijke integriteit, grondrechten en levenssfeer van burgers.

Deze taakopdracht en bevoegdhedentoekenning stellen hoge eisen aan de politieorganisatie en haar medewerkers of personen die anderszins werkzaamheden voor de politie verrichten. Gelet hierop is het van bijzonder belang dat de samenleving erop kan vertrouwen dat de integriteit van de politiemedewerkers en de integriteit van de politieorganisatie onomstreden vaststaan. De politie zal integer, betrouwbaar en zorgvuldig moeten zijn. Van een politieambtenaar, die is belast met de handhaving van de rechtsorde, wordt verwacht dat deze niet zelf de rechtsregels overtreedt of heeft overtreden. Niet betrouwbare politieambtenaren vormen een risico voor de uitvoering van politietaken en beschadigen het vertrouwen dat in de politie wordt gesteld. Deze risico’s zullen zoveel mogelijk moeten worden voorkomen.

De betrouwbaarheid en integriteit van de politieorganisatie zijn zo belangrijk dat maatregelen moeten worden genomen om de integriteit van de organisatie te bevorderen en te bewaken. De samenleving moet erop kunnen vertrouwen dat de integriteit van de politie onomstreden is.

De politie is een kennis- en informatie verwerkende organisatie en beschikt over een unieke informatiepositie vanuit haar 24-uurs aanwezigheid in het publieke domein, haar opsporingsbevoegdheid en de daaraan gekoppelde bevoegdheden tot het opslaan van informatie. Voor het goed functioneren van de politieorganisatie is het van vitaal belang dat vertrouwelijke politiegegevens niet in verkeerde handen raken door toedoen van medewerkers van de politie, bijvoorbeeld doordat deze van buitenaf beïnvloedbaar zijn, chantabel zijn of zich laten omkopen. Bij deze kwetsbaarheid spelen de omvangrijke technologische ontwikkelingen een rol. In de loop der tijd is een situatie ontstaan - o.a. als gevolg van ontwikkelingen in de informatiehuishouding van de politie en de daarbij gebruikte ICT-toepassingen - waarin de kwetsbaarheden met betrekking tot misbruik van informatie zijn toegenomen. In dat verband speelt ook de opkomst van andere soorten criminaliteit als cybercrime en financieel economische criminaliteit, waardoor meer gevoelige politiegegevens worden vastgelegd. Door de toenemende digitalisering zijn steeds meer gevoelige politiegegevens met ‘één druk op de knop’ beschikbaar.

Om de integriteit van de politie te bevorderen en te borgen zijn uiteenlopende maatregelen getroffen, van technische en softwarematige beveiliging van vertrouwelijke informatie tot maatregelen in de organisatorische sfeer. Maar ook worden activiteiten ontplooid die erop gericht zijn medewerkers alert te maken op de integriteit van het eigen gedrag en dat van hun collega’s. Het gaat daarbij niet alleen om beleidsmaatregelen maar evenzeer om juridische instrumenten die het mogelijk moeten maken dat (aanstaande) medewerkers van een politiekorps en personen die anderszins werkzaamheden verrichten voor de politie op hun integriteit worden beoordeeld. Daartoe dient het betrouwbaarheids- en geschiktheidsonderzoek (BGO). Het BGO zal in combinatie met andere integriteitsbevorderende maatregelen het risico verminderen dat de uitvoering van politietaken in gevaar komt en zal bijdragen aan het vertrouwen in en het gezag van de politie.

Basis van totstandkoming

Het protocol Betrouwbaarheids- en geschiktheidsonderzoek politie 2014 is in oorsprong gebaseerd op een door de commissie Wagenaar in 2003 opgemaakt modelprotocol en aangepast op grond van gebleken ‘best practices’. Dit nieuwe protocol is opgesteld omdat het Protocol Betrouwbaarheids- en geschiktheidsonderzoek politie 2014 op onderdelen niet volledig aansluit op de Regeling betrouwbaarheids- en geschiktheidsonderzoek politie.

Doelstelling

De doelstelling van een BGO is om te beoordelen of een betrokkene in relatie tot de (beoogde) functie of (de beoogde) werkzaamheden met betrekking tot diens betrouwbaarheid en integriteit een risico voor de organisatie kan gaan vormen.

Wet- en regelgeving

De voor het BGO van belang zijnde regelgeving is vastgesteld in de Regeling betrouwbaarheids- en geschiktheidsonderzoek politie. Daarnaast zijn in dit verband de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg), de Wet politiegegevens (Wpg), het Besluit politiegegevens, het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) en het Besluit rechtspositie vrijwillige politie (Brvp) van belang.

Dit protocol is niet van toepassing op functies die zijn aangewezen als vertrouwensfunctie. Daarbij is de Wet veiligheidsonderzoeken de (Wvo) geldende regelgeving. De Wvo geeft aan voor welke functies een zogenoemd veiligheidsonderzoek moet worden uitgevoerd; functies die de mogelijkheid bieden de nationale veiligheid te schaden. In tegenstelling tot het protocol BGO kunnen bij het veiligheidsonderzoek ook gegevens van andere personen dan de betrokkene worden geraadpleegd.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Onderdeel a

Het bevoegd gezag is de korpschef. Hij is opdrachtgever en heeft deze bevoegdheid in het topmandaat politie gemandateerd aan de politiechefs van de eenheden en de directeuren. De politiechef of directeur kan dit in haar eenheid verder mandateren.

  • a. Een opdrachtgever is degene die mandaat heeft verkregen tot het aanstellen of inhuren van personeel, respectievelijk het opdracht geven tot een BGO.

Onderdeel b

Het begrip `kandidaat' van het aan dit protocol ten grondslag gelegen modelprotocol is in dit protocol vervangen door dat van `betrokkene', omdat uiteindelijk bleek dat ook reeds dienend personeel dat voor een BGO in aanmerking komt, onder bereik van het protocol behoort. Daarmee wordt bovendien hetzelfde begrip gehanteerd als in de Regeling betrouwbaarheids- en geschiktheidsonderzoek politie.

De kring van betrokkenen is verder in drie categorieën verdeeld. De eerste categorie wordt gevormd door personen die als (vrijwillig) ambtenaar van politie willen worden aangesteld. De tweede categorie wordt gevormd door extern personeel, of stagiaires, eventueel via een privaatrechtelijke (mantel) overeenkomst met diens werkgever, denk aan uitzendbureaus, schoonmaakdiensten, glazenwassers etc. die werkzaamheden voor de politie gaan verrichten. In de Tweede Kamerbrief van 19 mei 2016 (Kamerstukken II, 28 844, nr. 101) geeft de Minister van Justitie en Veiligheid aan dat er geen juridische grondslag bestaat om externen te screenen. Echter, gelet op het risico dat externen kunnen vormen voor de politieorganisatie en het feit dat de Minister een wetsvoorstel in voorbereiding heeft waarmee een grondslag voor het screenen van externen wordt voorgesteld, staat de minister het toe dat de politie tot aan de invoering van het hiervoor genoemde wetsvoorstel de benoemde groep externen blijft screenen. Hierbij dient de te screenen externe voorafgaand aan het BGO te worden geïnformeerd over het betrouwbaarheidsonderzoek en expliciet toestemming zoals bedoeld in art. 4, onder11, AVG te hebben gegeven voor het uitvoeren van het BGO. De derde categorie betreft het BGO’s voor reeds aangesteld personeel conform het Besluit algemene rechtspositie politie en het Besluit rechtspositie vrijwillige politie.

Onderdeel c

De definitie van het begrip BGO is rechtstreeks ontleend aan het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) en het Besluit rechtspositie vrijwillige politie (Brvp).

Onderdeel d

Elke regionale eenheid, de Landelijke eenheid en de Politieacademie beschikken over een afdeling Veiligheid Integriteit en Klachten. Daarnaast beschikt het Politiedienstencentrum, een ondersteunende dienst, over een dergelijke afdeling.

Artikel 2

Lid 1

Gelet op het Inrichtingsplan van de politie, is de Afdeling VIK het aangewezen korpsonderdeel om BGO’s uit te voeren. Dit is eveneens in de considerans opgenomen.

Lid 2

De onderzoeker stelt het advies op.

Lid 3

De Regeling betrouwbaarheids- en geschiktheidsonderzoek geeft aan dat het advies zonder ruggespraak wordt opgesteld. Dat houdt in dat de opsteller van het advies zich niet kan verstaan met het hoofd van VIK en dat het hoofd VIK zich richt op het interne proces binnen VIK voor de totstandkoming van adviezen. Het hoofd VIK ‘tekent voor’ het advies dat onder diens verantwoordelijkheid uiteindelijk aan de opdrachtgever wordt uitgebracht.

Artikel 3

Het beperken van schade aan de taakuitoefening en/of het imago van de politieorganisatie is het uitgangspunt voor de keuze welk type onderzoek verricht wordt. Hoe groter het risico, hoe uitvoeriger het onderzoek. Zo vormt een medewerker die geautoriseerd is tot het verwerken van politiegegevens, of een vergelijkbare informatiepositie kan verwerven, een groter risico dan een persoon die nergens bij kan. Er zijn twee vormen van BGO. Een BGO (-kort) en een BGO (-lang).

Lid 1

Het hier aan de orde zijnde BGO heeft betrekking op de persoon zelf en niet op diens omgeving. Er worden geen gegevens van anderen geraadpleegd. Voor een omgevingsonderzoek ontbreekt de juridische basis en een dergelijk onderzoek zal niet plaats vinden.

Lid 2

Het BGO(-kort) omvat een onderzoek in de vermelde politie- en justitiesystemen en door betrokkene opgegeven relevante persoonsgegevens. Daartoe kunnen ook vrij toegankelijke informatiebronnen geraadpleegd worden. Het gaat daarbij om informatie die voor alle burgers toegankelijk is, zoals berichten in de (Social) media en andere voor iedere burger toegankelijke informatie. Vrij toegankelijk houdt in dat het gegevens betreffen waarvoor inloggen met een fake-account niet nodig is. De betrouwbaarheid van deze gegevens dient echter wel te worden geverifieerd. De gegevens uit de open bronnen kunnen informatie opleveren dat kan meewegen in de beoordeling over de betrouwbaarheid en geschiktheid voor het werken bij de politie.

De doelgroep van het BGO(-kort) is in beginsel de externe die, eventueel door tussenkomst van diens werkgever, werkzaamheden verricht voor de politie.

Lid 3

Het BGO (-lang) geeft de grens aan van de gegevens die betrokken kunnen worden in het onderzoek. Naast alle gegevens die in lid 2 zijn beschreven wordt betrokkene gevraagd een aantal referenten op te geven. Ook zal een gesprek plaatsvinden met betrokkene zodat de onderzoeker zich een goed beeld kan vormen over de betrouwbaarheid van betrokkene.

Volgens de toelichting van de Regeling betrouwbaarheids- en geschiktheidsonderzoek politie kunnen bij de uiteindelijke afweging over de betrouwbaarheid van betrokkene ook gegevens een rol spelen die van referenten afkomstig zijn. Daarom is in het tweede lid onderdeel b ‘een referentenonderzoek’ expliciet toegevoegd. Daarbij zij echter opgemerkt dat de vragen die aan de referenten ten aanzien van de betrokkene voor de beoordeling van diens integriteit worden gesteld voor het vervullen van een functie bij de politie relevant moeten zijn en niet verder moeten gaan dan voor dat doel noodzakelijk is.

Daartoe is het noodzakelijk dat de op te geven referenten niet alleen afkomstig zijn uit diens huidige dan wel voormalige werkkring(en) maar ook afkomstig zijn uit de directe levenssfeer van de betrokkene. Daarbij kan gedacht worden aan een partner, familie, vrienden dan wel andere personen waarmee de betrokkene een bepaalde relatie onderhoudt.

Referenten worden door betrokkene aangedragen omdat hij/zij de voor de functie noodzakelijk inlichtingen kan verschaffen over zijn/haar kwaliteiten en eigenschappen. De politie- of justitiële gegevens van referenten worden niet bevraagd.

Lid 4

Ten behoeve van het eenduidig uitvoeren van het BGO door de politie vindt dit onderzoek plaats conform procesbeschrijvingen.

Lid 5

Voor een BGO van politieambtenaren die al eerder een BGO hebben ondergaan beperkt het onderzoek zich tot een BGO (-kort) en een gesprek met betrokkene.

Artikel 4

Op grond van het bepaalde in artikel 8a, vierde lid, van het Barp, respectievelijk artikel 4a, derde lid, van het Brvp, wordt een BGO pas ingesteld nadat is vastgesteld dat de betrokkene bekwaam en geschikt is te achten voor de betreffende functie.

De betrokkene dient op grond van artikel 3, eerste lid, van de Regeling betrouwbaarheids- en geschiktheidsonderzoek politie door de opdrachtgever te worden geïnformeerd over de aard en de duur van het onderzoek.

Lid 1 regelt dat voor de nieuwe medewerker, lid 2 voor de externe en lid 3 voor de reeds bij de politie werkzame medewerker.

Artikel 5

Lid 1

De aanvang van het BGO is gerelateerd aan het moment van ontvangst van de ‘relevante’ bescheiden van de opdrachtgever, zoals:

  • a. de desbetreffende functiebeschrijving en/of documenten inhoudende de te verrichten werkzaamheden en toegangsautorisaties;

  • b. een door de betrokkene ingevuld en ondertekend formulier betrouwbaarheids- en geschiktheidsonderzoek, ook wel genaamd Opgave Persoonlijke Gegevens (OPG).

  • c. een recent (maximaal 2 maanden oude) overzicht van het Bureau Krediet Registratie (BKR).

Een BGO op grond van artikel 8b van het Barp en artikel 4b van het Brvp is alleen het onder b genoemde formulier vereist.

Lid 2

Betrokkene wordt voorafgaande aan het onderzoek geïnformeerd over de duur van het onderzoek en de mogelijkheid tot verlenging in bijzondere gevallen. Het is in het belang van de betrokkene zo spoedig mogelijk het resultaat van het onderzoek te vernemen. Behoudens het bepaalde in artikel 5, derde lid, moet het onderzoek binnen zes weken zijn afgerond. De termijn voor de uitvoering begint vanaf het moment dat alle relevante bescheiden aangeleverd zijn.

Lid3

Daarnaast vereist de professionaliteit van de onderzoeker dat geen onderzoek wordt ingesteld als diegene betrokken is bij de selectieprocedure, een persoonlijke relatie met betrokkene of diens naaste omgeving heeft. Vanzelfsprekend wordt van een professionele distantie uitgegaan. De onderzoeker die het advies opstelt dient geen persoonlijk belang bij aanname van de betrokkene te hebben.

Lid 4

In bijzondere gevallen kan het hoofd van de afdeling VIK de termijn van zes weken met drie weken verlengen. Hierbij moet worden gedacht aan een onvoorzien groot aanbod van onderzoeken. Ook kan het voorkomen dat gedurende het onderzoek aspecten naar voren komen die aanvullend onderzoek vereisen. Het hoofd van de afdeling VIK stelt de opdrachtgever zo spoedig mogelijk in kennis, opdat deze betrokkene kan informeren.

Lid 5

De opdrachtgever is verantwoordelijk dat betrokkene op de hoogte gesteld wordt van afronding en/ of verlenging van het onderzoek waarbij conform eventuele afspraak de uitvoering aan VIK overgelaten kan worden.

Artikel 6

Lid 1

De medewerker die het advies opstelt handelt zonder ruggespraak en is verantwoordelijk voor het uitbrengen van een positief of negatief advies. Hij verstrekt dit aan het hoofd VIK. Het hoofd VIK zorgt voor doorgeleiding van het advies naar de opdrachtgever.

Lid 2

In de Regeling betrouwbaarheids- en geschiktheidsonderzoek politie is geregeld dat de opdrachtgever bij twijfel aan de betrouwbaarheid van het onderzoek opnieuw een onderzoek kan laten instellen. Er wordt van uitgegaan dat de opdrachtgever afstemming zoekt met het hoofd VIK en de aanleiding besproken wordt. Te denken valt aan gewijzigde feiten en omstandigheden als reden van een opnieuw in te stellen onderzoek.

Lid 3

Als de opdrachtgever voornemens is een negatief advies op te volgen, dan stelt de opdrachtgever betrokkene daarvan schriftelijk in kennis en deelt aan betrokkene mee wat de aard is van de gerezen bedenkingen en dat betrokkene binnen twee weken na ontvangst van de kennisgeving zijn zienswijze aan de opdrachtgever kenbaar kan maken. De zienswijze kan alleen schriftelijk worden ingediend. Deze kan mondeling worden toegelicht.

Lid 4

Alleen als de opdrachtgever in kennis is gesteld van een ingediende zienswijze kan hij na weging van de zienswijze een besluit nemen. De opdrachtgever stelt betrokkene in kennis. Hij motiveert een voor betrokkene negatief beslissing en verwerkt daarbij de eventueel ingebrachte zienswijze in de motivering.

Het afwegen wanneer uit gedragingen, feiten en omstandigheden volgt dat de betrokkene kennelijk niet betrouwbaar is of een risico voor de organisatie vormt, vereist een hoge mate van objectiviteit en psychologische en sociologische deskundigheid. De objectiviteit vereist dat het gerechtvaardigde belang van betrokkene op aanstelling wordt afgewogen tegen het gerechtvaardigde belang van de organisatie op handhaving van de integriteit van haar medewerkers.

Het door VIK gegeven advies is van zodanige signatuur, dat een afwijking daarop door een opdrachtgever slechts mogelijk is met expliciete toestemming van politiechef. Dit is in het topmandaat opgenomen.

Artikel 7

Lid 1

Sinds 25 mei 2018 is de Algemene verordening gegevensbescherming van kracht. Deze heeft directe werking en gaat boven een regeling. De in de Regeling betrouwbaarheids- en geschiktheidsonderzoeken afwijkende regeling betreffende kennisneming en weigeringsgronden wijken voor de AVG. Daarin zijn de rechten van betrokkene geregeld.

Lid 2

De aard van gegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer vereist dat bij het BGO de onderzoeksgegevens in een afzonderlijk bestand onder verantwoordelijkheid van het hoofd VIK goed beveiligd worden opgeslagen.

Lid 3

In het bestand zullen gegevens kunnen worden opgeslagen van lopende strafvorderlijke onderzoeken over andere personen dan betrokkene. Vanzelfsprekend zullen die gegevens niet verstrekt worden. Dit is tevens in de AVG geregeld, maar ook specifiek in dit protocol opgenomen.

Lid 4

De bewaartermijn is twee jaar na afronding van het advies, een bezwaar- of beroepsprocedure. Er is weliswaar geen bezwaar- en beroepsprocedure opengesteld voor het negatieve advies, maar het kan voor een ambtenaar van politie bij een herhaalonderzoek wel leiden tot een besluit als gevolg van dit advies. Als bij dat besluit dit negatieve advies een rol speelt, dan is het in het kader van behoorlijk bestuur noodzakelijk dat de onderliggende gegevens beschikbaar zijn.

Naast deze rechten heeft betrokkene als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, sub 1 en 2, het recht om bij een negatief beslissing een civiele procedure te starten.

Tevens is de klachtenprocedure van de politie op grond van artikel 70 Politiewet 2012 van toepassing op het handelen van de politie. Ook de ombudsman kan benaderd worden als de klacht niet naar tevredenheid van een klager is afgehandeld.

Wanneer het een BGO betreft op grond van artikel 8b van het Besluit algemene rechtspositie politie en artikel 4b, eerste lid, onder d, van het Besluit rechtspositie vrijwillige politie, is het voor betrokkene, net als voor andere besluiten, weliswaar niet mogelijk om tegen het besluit n.a.v. de uitkomst van het BGO bezwaar te maken, maar kan het wel tot gevolg hebben dat een leidinggevende van betrokkene een besluit neemt waarbij de uitkomst van het onderzoek wel enige rol speelt. Tegen dat laatste besluit kan dan wel bezwaar worden ingediend.

De korpschef, E.S.M. Akerboom namens deze, De plaatsvervangend korpschef, H.P. van Esssen

Naar boven