Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven

Considerans

Hierachter treft u aan het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven.

Dit procesreglement (hierna ook: het reglement) vindt zijn oorsprong in een initiatief van het Project procesreglementen, dat onderdeel uitmaakt van het Programma Civiele Sectoren, en is ontwikkeld door een door dit project geïnitieerde en door het Landelijk Overleg van de Voorzitters van de Civiele sectoren-Hoven (LOVC-H) gefaciliteerde werkgroep, in samenspraak met de Nederlandse Orde van Advocaten. Op 26 mei 2008 heeft het LOVC-H het reglement goedgekeurd, waarna alle gerechtshoven het als eigen reglement hebben vastgesteld. Het reglement is gepubliceerd in Staatscourant 30 juli 2008 (nr. 145).

Met het ontwikkelen van het reglement is beoogd een verdere bijdrage te leveren aan het harmoniseren van de werkwijze en werkprocessen van de verschillende gerechtshoven in civiele dagvaardingszaken. Hierbij is het belang van de justitiabele vooropgesteld. Daarnaast is gestreefd naar een zo goed mogelijke interne werkbaarheid.

In de zesde versie is in het bijzonder gestreefd naar verdere vereenvoudiging van de afwikkeling van civiele dagvaardingszaken en – in het verlengde daarvan – naar verkorting van de doorlooptijden. Hierbij is enerzijds geprofiteerd van de ervaringen die zijn opgedaan vanuit de pilots die de afgelopen tijd hebben gedraaid bij de gerechtshoven Amsterdam en ’s-Hertogenbosch. Anderzijds is, onder terugkeer naar landelijke uniformiteit, een geleidelijke overgang nagestreefd naar de komende wijzigingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met de invoering van KEI. Een en ander heeft onder andere zijn weerslag gehad in de – voornamelijk in Hoofdstuk 2 – opgenomen termijnen en in de (verdere) beperking van de mogelijkheden om uitstel te vragen.

In de zevende versie zijn een aantal onvolkomenheden hersteld, te weten aanpassing van de artikelen 2.19, 2.21 en 5.1 en herinvoering van (thans) artikel 9.1.10.

In de achtste versie zijn enkele artikelen – artikelen 1.2, 2.9, 4.1, 5.2, 8.1, 9.1.9 en 9.5 – aangepast.

In de negende versie is artikel 4.6 toegevoegd in verband met de uitspraken van de Hoge Raad van 22 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:971 en ECLI:NL:HR:2018:976 en zijn artikelen 2.3.2, 9.1.2 en 9.1.6 verduidelijkt.

Het LOVC-hoven heeft de negende versie in april 2019 goedgekeurd, waarna de besturen van de gerechtshoven, na verkregen groen licht van het dagelijks bestuur van de presidentenvergadering, deze versie hebben geaccordeerd. Deze versie is gepubliceerd in de Staatscourant.

Mocht u de gedrukte uitgave van het reglement raadplegen, dan maken wij u erop attent dat dit niet het brondocument is. Vanwege de wijzigingen die met enige regelmaat in de tekst worden aangebracht, is het brondocument, behalve in de Staatscourant, te vinden op de website https://www.rechtspraak.nl/Voor-advocaten-en-juristen/Reglementen-procedures-en-formulieren/Civiel/Handelsrecht/Paginas/default.aspx#bb360391-0718-4666-99f8-ce97a77118a91. Op de website staat steeds de meest recente versie van dit reglement, inclusief de inhoud van de hyperlinks die in de gedrukte versie niet is weergegeven.

Negende versie, juli 2019

1 Algemene bepalingen

1.1 Toepasselijkheid

Dit reglement heeft betrekking op de voortgang van het geding in alle met een dagvaarding ingeleide civiele zaken bij de gerechtshoven.

1.2 Begripsbepalingen

In dit reglement wordt verstaan onder:

a. hof:

de met de behandeling van de zaak belaste meervoudige kamer of, in voorkomende gevallen, de rolraadsheer of de raadsheer-commissaris;

b. roldatum:

de dag waarop de rol wordt afgehandeld;

c. inlevertijdstip:

het tijdstip waarop processtukken, met uitzondering van de dagvaarding, en berichten uiterlijk bij het hof moeten worden ingeleverd;

d. dagen:

maandag tot en met vrijdag, met uitzondering van de dagen als bedoeld in artikel 3 van de Algemene Termijnenwet;

e. proceshandeling:

hetgeen op grond van een wettelijk voorschrift, reglement of beslissing van het hof door een partij moet of kan worden verricht om het geding te kunnen voortzetten of het wijzen van arrest mogelijk te maken;

f. memorie of conclusie:

een processtuk dat uitgebreider op de inhoud van de zaak ingaat dan een akte als bedoeld onder g;

g. akte:

een processtuk dat een korte mededeling, zoals een enkele erkenning of ontkenning, een bewijsaanbod, de aankondiging van een productie of een reactie daarop bevat;

h. bericht:

een stuk dat een voorstel, verzoek, opgave of mededeling betreffende de procesvoering in een zaak bevat;

i. productie

in het geding gebracht stuk anders dan een memorie of een akte;

j. verlenen akte niet-dienen:

formele constatering op de roldatum dat het recht van een partij om een bepaalde proceshandeling te verrichten is vervallen;

k. fourneren:

overleggen door partijen van een kopie van hun volledige procesdossier, inclusief de stukken van de eerste aanleg, bij het vragen van arrest;

l. klemmende reden:

een omstandigheid waardoor het voor een partij redelijkerwijs niet mogelijk is de proceshandeling binnen de gestelde termijn te verrichten of op de zitting te verschijnen;

m. overmacht:

een omstandigheid waardoor het voor een partij redelijkerwijs niet mogelijk is tijdig om een klemmende reden om uitstel te verzoeken;

n. Roljournaal:

een voor advocaten door middel van het internet toegankelijke weergave van het op de rol verhandelde;

o. H-formulier:

een formulier dat beschikbaar is in Roljournaal, voor het aankondigen van rolhandelingen en voor berichten als bedoeld onder h.

1.3 Roldatum en inlevertijdstip

De roldatum en het inlevertijdstip: dinsdag, 10.00 uur.

1.4 Procesvoering, afwijkende procesvoering

Partijen zijn gebonden aan de wijze en termijnen van procesvoering als in dit reglement voorzien, tenzij het hof op een verzoek van (één van) partijen, een daarvan afwijkende procesvoering toestaat.

1.5 Toepasselijkheid op bijzondere procedures

Dit reglement is ook van toepassing op procedures waarvoor enige bijzondere wettelijke regeling betreffende de procesvoering geldt, behoudens voor zover deze regeling zich daartegen verzet.

1.6 Gevolgen niet-naleving reglement

Het hof zal aan de niet-naleving van een in dit reglement gegeven voorschrift het gevolg verbinden dat het met het oog op de aard van het voorschrift en de ernst van het verzuim passend voorkomt.

1.7 Ambtshalve handhaving termijnen, verval van recht

De termijnen worden ambtshalve gehandhaafd, tenzij uit dit reglement anders voortvloeit.

Indien een proceshandeling niet is verricht binnen de daarvoor gestelde termijn en van die termijn geen uitstel kan worden verkregen, vervalt het recht de proceshandeling te verrichten.

1.8 Berichtenverkeer

Behoudens in geval van bijzondere spoed, gebruikt een partij voor een aan het hof gericht bericht als bedoeld onder 1.2 onder h. een H-formulier. Indien een bericht niet door middel van het daartoe bestemde H-formulier ter kennis van het hof kan worden gebracht, kan dit ook per fax worden toegezonden.

Indien een partij enig bericht aan het hof zendt, doet deze partij gelijktijdig een kopie van het bericht aan de wederpartij toekomen. Zij doet dit op zodanige wijze dat kan worden aangenomen dat de wederpartij dit bericht niet later dan het hof ontvangt. Uit het bericht aan het hof moet blijken dat aan dit voorschrift is voldaan. De wederpartij kan binnen twee dagen reageren of, indien de zaak eerder op de rol staat, uiterlijk op het inlevertijdstip als bedoeld in artikel 1.3.

1.9 Uitstel termijnen op grond van klemmende redenen of overmacht

Een gemotiveerd verzoek van een partij om uitstel op grond van klemmende redenen, wordt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk vier dagen voor de afloop van de desbetreffende termijn, ingediend. De wederpartij kan binnen twee dagen na indiening van het verzoek reageren, doch uiterlijk tot 10.00 uur van de laatste dag van de week voorafgaande aan de roldatum waarop het verzoek betrekking heeft.

Het hof beoordeelt het verzoek zo spoedig mogelijk.

Indien een partij door overmacht niet in staat is het verzoek in te dienen binnen de in de eerste zin van deze bepaling genoemde termijn van vier dagen, geeft zij het hof daarvan bij eerste gelegenheid bericht. Het hof beslist zo spoedig mogelijk, de wederpartij zo mogelijk gehoord.

1.10 Beslissing hof op bericht

Bij zijn beslissing op een bericht bepaalt het hof, zo nodig, ook door welke partij en op welke termijn enige proceshandeling zal worden verricht.

1.11 Inzage griffiedossier

Partijen hebben recht op inzage van het griffiedossier.

1.12 Bekendmaking rol

Het op de rol verhandelde wordt uiterlijk twee dagen daarna op Roljournaal bekendgemaakt.

1.13 Locaties

Gerechtshoven kunnen verschillende locaties hebben. {hyperlink zaaksverdelingsreglement}.

1.14 Gevallen waarin dit reglement niet voorziet

In alle gevallen waarin dit reglement niet voorziet, beslist het hof. Bij de beslissing worden zoveel mogelijk de bepalingen van dit reglement in acht genomen.

1.15 Bijzondere omstandigheden

Indien de omstandigheden van het geval daartoe aanleiding geven, kan het hof van dit reglement afwijken.

2 Indiening van processtukken en procesverloop

2.1 Tijdstip en wijze van indiening

Voor zover in artikel 3.1 niet anders is bepaald, wordt een voor een roldatum bestemd processtuk uiterlijk op het inlevertijdstip ter griffie ingediend door verzending per post of door afgifte aan de centrale balie. Een processtuk kan ook per fax aan de griffie van het hof worden toegezonden {hyperlink faxnummers}, mits onder bijvoeging van het daarvoor bestemde en behoorlijk ingevulde H-formulier en met dien verstande dat het desbetreffende processtuk terstond per post wordt nagezonden of wordt afgegeven aan de centrale balie.

Indien de zaak staat ingeschreven op de rol bij een locatie van het hof, worden de processtukken ingeleverd bij de griffie van deze locatie. {hyperlink zaaksverdelingsreglement Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2014-11037.html}. De indiener voegt bij het processtuk een behoorlijk ingevuld H-formulier.

2.2 Ontvangstbevestiging

De ontvangst van processtukken wordt alleen bevestigd, indien de indiener de processtukken aan de centrale balie afgeeft of hij een ontvangstbevestiging met voldoende gefrankeerde antwoordenvelop bijvoegt.

2.3.1 Griffierecht: algemeen

De dagvaarding vermeldt de wettelijk voorgeschreven informatie over de verschuldigdheid van griffierecht door de wederpartij.

Indien bij het indienen van de zaak de hoogte van het verschuldigde griffierecht niet kan worden vastgesteld, is appellant het maximum griffierecht verschuldigd totdat bij de griffie, uiterlijk voorafgaande aan het wijzen van eindarrest, een verzoek om herziening van het griffierecht is ingediend en het griffierecht is aangepast.

2.3.2 Griffierecht: procedure hardheidsclausules als bedoeld in artikel 127a lid 3 Rv

Het verschuldigde griffierecht dient binnen vier weken te zijn betaald, voor appellant te rekenen vanaf de eerste roldatum en voor geïntimeerde vanaf zijn verschijning in het geding. De zaak wordt aangehouden zolang de betaling door appellant niet is verricht en de termijn van vier weken nog loopt, met dien verstande dat de termijn voor het nemen van de memorie van grieven doorloopt. Indien blijkt dat appellant het griffierecht niet tijdig heeft voldaan, wordt de zaak naar de rol van twee weken later verwezen voor het alsnog betalen van het griffierecht. Indien appellant het griffierecht binnen die termijn alsnog heeft voldaan, wordt geen ontslag van instantie verleend. Indien appellant het griffierecht niet binnen die termijn alsnog heeft voldaan, wordt de zaak naar de rol van twee weken later verwezen voor akte uitlaten appellant artikel 127a lid 2 Rv en akte uitlaten geïntimeerde over voornemen van incidenteel appel. Daarna wordt beslist of ontslag van instantie wordt verleend. Bij toepassing van de hardheidsclausule krijgt appellant, indien de grieven niet in de dagvaarding zijn opgenomen, alsnog twee weken voor het nemen van de memorie van grieven.

Indien blijkt dat geïntimeerde het griffierecht niet tijdig heeft betaald, wordt onmiddellijk verstek verleend.

2.3.3 Griffierecht: generieke toepassing hardheidsclausule als bedoeld in artikel 127a lid 3 Rv

Met toepassing van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 127a lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en gelet op artikel 353 lid 1 in verbinding met artikel 254 Rv, is in de volgende zaken wel griffierecht verschuldigd, maar wordt de zaak niet aangehouden in afwachting van de betaling van het verschuldigde griffierecht:

  • procedures in kort geding;

  • incidenten die strekken tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een vonnis of tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis;

  • incidenten betreffende een voorlopige voorziening binnen het kader van een bodemprocedure.

2.4 Op het processtuk te vermelden gegevens

Op het processtuk worden in de kop administratieve gegevens, zoals zaaknummer en roldatum, en de namen van de procespartijen, vermeld.

Indien met het processtuk ook een andere proceshandeling wordt verricht dan die waarvoor de zaak staat, wordt hiervan eveneens melding gemaakt in de kop en op het bijgevoegde H-formulier.

2.5 Producties

De indiener nummert de in het geding gebrachte producties en voegt een overzicht bij.

Indien deze partij al eerder producties in het geding in eerste aanleg of in hoger beroep heeft gebracht, wordt bij de nummering van de producties uit het vorige processtuk van diezelfde partij aangesloten.

Het overleggen van een vertaling van een productie is in beginsel niet noodzakelijk indien de productie is gesteld in de Engelse, Duitse of Franse taal. Het hof kan een vertaling verlangen, indien het dat nodig of wenselijk acht voor de behandeling van de zaak, mede gelet op de belangen van de wederpartij.

Een vertaling is in beginsel wel noodzakelijk indien een productie is gesteld in een andere buitenlandse taal dan in de Engelse, Duitse of Franse taal.

Het hof kan bepalen dat een vertaling wordt overgelegd die is opgemaakt en ondertekend door een beëdigd vertaler. Indien een productie in een buitenlandse taal is overgelegd, wordt in het overzicht van de producties duidelijk vermeld in welke taal de productie is gesteld en of een vertaling is bijgevoegd.

2.6 Memories en akten

Memories en akten worden in enkelvoud ingediend.

De partij die een memorie of akte indient, zorgt voor gelijktijdige toezending of terhandstelling aan de wederpartij van een kopie daarvan en, indien van toepassing, van de daarbij behorende producties.

2.7 Opmerkingen en accentueringen op stukken

Overgelegde stukken bevatten geen opmerkingen en geen accentueringen die in het originele stuk niet voorkomen. Stukken die hieraan niet voldoen, worden teruggezonden. De indiener vervangt de teruggezonden stukken binnen twee weken door exemplaren die van deze opmerkingen en accentueringen zijn geschoond.

2.8 Ontvankelijkheids- en bevoegdheidsvragen

Het hof kan direct na aanbrengen appellant en geïntimeerde, indien deze is verschenen, in de gelegenheid stellen zich bij akte uit te laten over ontvankelijkheids- en bevoegdheidsvragen van appellant.

Voor het nemen van deze akten wordt eenmaal een termijn van twee weken verleend.

Het hof beslist vervolgens ten hoogste binnen vier weken bij arrest of onverwijld bij rolbeslissing.

De behandeling van de in de eerste zin bedoelde vragen laat onverlet de verplichting van appellant om het griffierecht tijdig te betalen, met dien verstande dat, indien de grieven niet in de dagvaarding zijn opgenomen, de termijn voor het indienen van de memorie van grieven doorloopt.

2.9 Comparitie na aanbrengen

Het hof kan direct na het aanbrengen van de zaak bij arrest een comparitie bepalen. De comparitie zal niet worden gehouden voordat beide partijen het griffierecht hebben betaald.

Klik voor informatie over de comparitie na aanbrengen op een van de volgende hyperlinks:

  • voor het gerechtshof Amsterdam;

  • voor het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden;

  • voor het gerechtshof Den Haag;

  • voor het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.

Appellant legt binnen twee weken nadat het hof de comparitie na aanbrengen heeft bepaald, een kopie van de stukken van de eerste aanleg en het hoger beroep over. De kopie wordt deugdelijk gebundeld en voorzien van uitstekende tabbladen, bij voorkeur van papier/karton, ter onderscheiding van de afzonderlijke processtukken. Een volledige inventarislijst wordt bijgevoegd. Indien zich kleurenfoto’s in het dossier bevinden, wordt daarvan een kleurenkopie overgelegd.

2.10 Verandering of vermeerdering van eis

Een partij die haar eis of de grondslag daarvan verandert of vermeerdert, vermeldt dit in de kop van het processtuk en op het H-formulier.

Indien een wederpartij bezwaar wenst te maken tegen een verandering of vermeerdering van de eis en op dit bezwaar een beslissing wil verkrijgen alvorens verder te procederen, vraagt zij het hof de zaak te plaatsen op de rol van twee weken na de roldatum waarop de verandering of vermeerdering van de eis is gedaan.

De partij die haar eis heeft veranderd of vermeerderd kan verzoeken bij akte te mogen reageren op het gemaakte bezwaar. In dat geval wordt de zaak hiertoe op de rol van twee weken na de roldatum waarop het bezwaar is gemaakt, geplaatst. Het hof beslist binnen twee weken.

2.11 Termijnen voor memories en akten

Voor memorie van grieven, memorie van antwoord en memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep geldt een termijn van zes weken en in kort geding een termijn van vier weken.

Voor andere memories en aktes geldt een termijn van vier weken, tenzij het hof anders bepaalt, en in kort geding van twee weken.

Voor een conclusie in een incident geldt een termijn van twee weken.

De termijnen vangen aan ook indien het griffierecht nog niet is betaald of partijen zich nog kunnen uitlaten over de ontvankelijkheid of bevoegdheid.

2.12 Uitstel: ambtshalve

Van de in artikel 2.11, eerste zin, genoemde termijnen wordt eenmaal een ambtshalve uitstel verleend van vier weken en in kort geding van twee weken.

2.13 Uitstel op verzoek van partijen

Op verzoek van partijen wordt slechts uitstel in de volgende gevallen verleend:

  • a. op eenstemmig verzoek van partijen;

  • b. op verzoek van een of meer partijen op grond van klemmende redenen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 1.9;

Een eerste eenstemmig verzoek van partijen als bedoeld onder a. wordt ingewilligd, tenzij uitstel zou leiden tot onredelijke vertraging van het geding. Een tweede en volgend eenstemmig verzoek wordt schriftelijk toegelicht, waarbij partijen tevens motiveren waarom doorhaling niet in aanmerking komt.

Indien uitstel wordt verleend, is de termijn van uitstel niet langer dan de laatst verleende termijn voor het verrichten van de desbetreffende proceshandeling.

2.14 Geen memorie van grieven

Indien het recht op het nemen van de memorie van grieven is vervallen, wordt de zaak naar de rol verwezen voor arrest. Deze verwijzing wordt ongedaan gemaakt indien de wederpartij binnen twee weken na verval van dit recht verzoekt een memorie van eis in incidenteel hoger beroep te mogen nemen.

2.15 Proceshandelingen en producties bij gelegenheid van getuigenverhoor, comparitie, descente of pleidooi

Een partij die bij gelegenheid van een getuigenverhoor, comparitie, descente of pleidooi nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, zorgt ervoor dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van het te nemen processtuk of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen. Dit afschrift kan ook in enkelvoud per fax aan het hof worden toegezonden, onder de verplichting tot nazending per post in viervoud indien het getuigenverhoor, de comparitie, de descente of het pleidooi meervoudig wordt gehouden.

2.16 Vervroeging

Op schriftelijk verzoek van de partij die een proceshandeling dient te verrichten, wordt de zaak op een termijn van ten minste één week na het verzoek vervroegd op de rol geplaatst voor het verrichten van deze proceshandeling.

Een lopende termijn kan niet door de wederpartij worden vervroegd.

2.17 Depot

Voorwerpen kunnen ter griffie worden gedeponeerd. Van het depot maakt de griffie een akte op, die terstond aan het griffiedossier wordt toegevoegd en in kopie aan partijen ter beschikking wordt gesteld.

Indien vanwege de aard van het voorwerp depot ter griffie niet in aanmerking komt, kan het voorwerp op een andere plaats worden gedeponeerd. In de akte wordt deze plaats vermeld. In eerste aanleg gedeponeerde stukken behoren niet van rechtswege tot het procesdossier.

2.18 Insolventie van een der partijen

Indien op de rol wordt meegedeeld dat één van de partijen in staat van faillissement is verklaard, legt de partij die deze mededeling doet, een kopie van het faillissementsvonnis of -arrest over. Hiertoe wordt aan deze partij een termijn van twee weken verleend.

Indien geen faillissementsvonnis of -arrest wordt overgelegd en niet ambtshalve van een faillissement is gebleken, wordt de zaak voortgezet in de stand waarin deze zich bevindt.

Indien de gehele zaak met toepassing van artikel 29 Faillissementswet van rechtswege is geschorst, wordt de zaak ambtshalve doorgehaald.

Indien de artikelen 27 of 28 Faillissementswet van toepassing zijn, wordt desgewenst een termijn van vier weken verleend voor oproeping van de curator, tenzij die zich reeds over overneming van het geding heeft uitgelaten.

Het vorenstaande is van overeenkomstige toepassing, indien op de rol wordt meegedeeld dat ten aanzien van een der partijen de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard.

2.19 Partijberaad

Na de roldatum waarop de memorie van antwoord, dan wel de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep kon worden genomen, wordt een termijn van twee weken verleend om een verzoek in te dienen tot het nemen van een akte of het vragen van comparitie of pleidooi, het wijzen van arrest of doorhaling. Indien een dergelijk verzoek achterwege blijft, wordt de zaak verwezen naar een roldatum op een termijn van twee weken voor het overleggen door partijen van een kopie van hun procesdossier overeenkomstig artikel 5.2.

2.20 Termijn akte na partijberaad

Indien bij partijberaad akte is gevraagd en is toegestaan en deze niet terstond wordt genomen, geldt voor het nemen van deze akte de termijnen als bedoeld in artikel 2.11.

Voor een antwoordakte geldt dezelfde termijn.

2.21 Termijn na verwijzing

Na verwijzing door de Hoge Raad geldt voor de partij die de zaak aanbrengt een termijn van zes weken voor het nemen van een memorie of akte en in kort geding van vier weken.

Zodra de partij deze memorie of akte neemt of meedeelt daarvan af te zien, wordt aan de wederpartij een termijn van zes weken verleend voor (antwoord)memorie of (antwoord)akte en in kort geding van vier weken. De zaak wordt na het al dan niet nemen van deze memorie of akte verwezen naar een roldatum op een termijn van twee weken voor het overleggen door partijen van een kopie van hun procesdossier overeenkomstig artikel 5.2.

2.22 Herroeping, prorogatie en vernietiging arbitraal vonnis

Een geding tot herroeping van een in kracht van gewijsde gegaan arrest, tot prorogatie of tot vernietiging van een arbitraal vonnis wordt gevoerd volgens de wettelijke regels voor de dagvaardingsprocedure in eerste aanleg en met inachtneming van de termijnen als bedoeld in dit hoofdstuk.

3 Nieuwe zaken

3.1 Inschrijving, over te leggen stukken

Een nieuwe zaak wordt ter griffie {hyperlink naar de gerechtshoven} ingediend uiterlijk op de laatste dag voorafgaande aan de in de dagvaarding vermelde roldatum.

Daarbij wordt gebruik gemaakt van het H-formulier en worden, indien en voor zover van toepassing, de volgende stukken overgelegd of mededelingen gedaan:

  • a. de originele dagvaarding in hoger beroep – zo nodig: herstelexploot en verlof ingevolge artikel 117 Rv in verbinding met artikel 353 Rv – en een kopie daarvan;

  • b. indien de dagvaarding is betekend in het buitenland, de originele stukken waaruit blijkt dat dit op juiste wijze is geschied;

  • c. een kopie van de in eerste aanleg gewezen vonnissen, alsmede van de inleidende dagvaarding;

  • d. een verkregen bewijs van toevoeging of de mededeling dat een toevoeging is aangevraagd, dan wel een verklaring van de Raad voor Rechtsbijstand waaruit blijkt dat het inkomen niet meer bedraagt dan de bedragen als bedoeld in artikel 35 van de Wet op de rechtsbijstand;

  • e. een bewijsstuk van de woonplaatskeuze van de geïntimeerde;

  • f. ingeval van tussentijds hoger beroep: de toestemming van de rechtbank, dan wel het hiertoe strekkende verzoek;

  • g. de mededeling dat vóór of tijdens de procedure in eerste aanleg een mediation heeft plaatsgevonden.

3.2 Herstel verzuim

Indien appellant aan enige toepasselijke bepaling van de voorgaande artikelen, met uitzondering van het bepaalde in art. 3 lid 1 onder a, niet heeft voldaan en het verzuim kan worden hersteld, verleent het hof hem een termijn van twee weken voor herstel.

3.3 Toevoeging

Van het verlenen van een (definitieve) toevoeging, een wijziging in de toevoeging of een intrekking daarvan wordt, onder overlegging van de desbetreffende beslissing, zo spoedig mogelijk melding gemaakt aan de griffie.

3.4 Anticipatie

Bij anticipatie worden het exploot als bedoeld in artikel 126 Rv en de stukken als bedoeld in artikel 3.1 onder a, c, d, en g overgelegd.

3.5 Prorogatie

Indien partijen hun geschil bij wijze van prorogatie aan het hof voorleggen, legt de eisende partij bij het aanbrengen van de zaak de akte van prorogatie, indien opgemaakt, en een kopie daarvan over, alsmede de stukken als bedoeld in artikel 3.1 onder a, b, d, e en g.

3.6 Verwijzing

In geval van verwijzing legt de partij die de zaak aanbrengt de volgende stukken over: het originele oproepingsexploot, indien dit is uitgebracht, en een kopie daarvan en een kopie van de in alle instanties gewezen uitspraken, waaronder de uitspraak waarbij de zaak naar het hof is verwezen, alsmede van de inleidende dagvaarding uit de eerste aanleg.

3.7 Vernietiging arbitraal vonnis

Bij een procedure tot vernietiging van een arbitraal vonnis worden de dagvaarding, een kopie van alle arbitrale (tussen)vonnissen en de stukken als bedoeld in artikel 3.1 onder b, d en e overgelegd.

3.8 Terugzending originele stukken

De griffier stuurt de originele stukken als bedoeld in dit hoofdstuk op verzoek zo spoedig mogelijk terug.

4 Pleidooi en andere mondelinge behandelingen

4.1 Procesdossier in viervoud en opgave verhinderdata

Bij het vragen van pleidooi doet de partij die pleidooi verzoekt opgave van de eigen verhinderdata en die van de wederpartij in een door het hof te bepalen periode zoals vermeld in Bijlage I {hyperlink verhinderdata pleidooi}. Indien geen verhinderdata zijn opgegeven, is het hof in de dagbepaling vrij.

De partij die pleidooi verzoekt legt bij het vragen van het pleidooi een kopie van haar volledige procesdossier, inclusief de stukken van de eerste aanleg, in viervoud over. De kopie wordt deugdelijk gebundeld en voorzien van uitstekende tabbladen, bij voorkeur van papier/karton, ter onderscheiding van de afzonderlijke processtukken. Een volledige inventarislijst wordt bijgevoegd. Indien zich kleurenfoto’s in het dossier bevinden, wordt daarvan een kleurenkopie overgelegd.

4.2 Producties en pleitnota

Een partij die bij het pleidooi producties in het geding wenst te brengen, dient deze, deugdelijk gebundeld en met inachtneming van het bepaalde in artikel 2.15, in viervoud ter griffie in.

De partij die een pleitnota heeft, legt deze bij de aanvang van haar pleidooi in viervoud aan het hof over onder terhandstelling van een vijfde exemplaar aan de wederpartij.

4.3 Partijen in persoon

De advocaten dragen er zorg voor dat partijen bij de pleidooien in persoon aanwezig zijn, opdat partijen, indien het hof dit nodig vindt, inlichtingen kunnen verstrekken. Rechtspersonen laten zich voor dit doel vertegenwoordigen door één of meer personen die zijn gemachtigd het woord te voeren en een regeling te treffen en die voorts, voor zover mogelijk, van de zaak op de hoogte zijn. Het hof kan op verzoek van een partij bepalen dat de aanwezigheid van die partij of partijen niet is vereist.

4.4 Spreektijd

Voor de pleitzitting wordt de bij het hof gebruikelijke tijd gereserveerd als vermeld in Bijlage II {hyperlink gebruikelijke behandeltijd}.

Iedere partij krijgt in eerste termijn de gelegenheid haar standpunt gedurende ten hoogste dertig minuten toe te lichten. Indien een partij langer wenst te pleiten, verzoekt zij dit gemotiveerd bij het vragen van het pleidooi, onder opgave van de gewenste spreektijd.

4.5 Schriftelijk pleidooi

Op eenparig verzoek van partijen kan het hof schriftelijk pleidooi toestaan. Met de keuze voor het schriftelijk doen bepleiten van de zaak wordt afstand gedaan van het recht op mondeling pleidooi.

Indien schriftelijk wordt gepleit, geldt voor het overleggen van de pleitnota’s, met inachtneming van het bepaalde in de volgende alinea, een termijn van zes weken en in kort geding van vier weken. Op een verzoek om uitstel is artikel 2.13 van overeenkomstige toepassing.

Uiterlijk twee weken voorafgaande aan de roldatum waarop de pleitnota’s zullen worden overgelegd, zenden de advocaten elkaar de pleitnota’s toe, zodat over en weer op de inhoud kan worden gereageerd door onder de eigen pleitnota een beknopte reactie op te nemen. Behoudens instemming van de wederpartij staat het de advocaten niet vrij de tekst van de toegezonden pleitnota te wijzigen.

Tenzij het hof anders bepaalt, mogen de pleitnota’s – met inbegrip van repliek en dupliek – niet omvangrijker zijn dan twaalf pagina’s A-4 (normale marges, regelafstand ten minste 1 en lettergrootte ten minste 10).

4.6 Verzoek meervoudige behandeling

Voor een zitting die mede ten doel heeft partijen de gelegenheid te geven hun stellingen toe te lichten, geldt het volgende.

Iedere partij die in een meervoudig te beslissen zaak wordt opgeroepen voor een dergelijke zitting ten overstaan van een raadsheer-commissaris, kan binnen veertien dagen na dagtekening van de oproeping verzoeken deze zitting te houden ten overstaan van de meervoudige kamer die de beslissing zal nemen.

5 Uitspraak

5.1 Bepaling arrest

Het hof verwijst de zaak na het al dan niet nemen van de laatst toegestane memorie of akte of na de laatste zitting naar een roldatum op een termijn van twee weken voor het overleggen door partijen van een kopie van hun procesdossier overeenkomstig artikel 5.2.

5.2 Overleggen procesdossiers

De partij die arrest vraagt, legt daarbij een kopie van het volledige procesdossier, inclusief de stukken van de eerste aanleg, over. De andere partij is ook bevoegd tot het overleggen van een kopie van het volledige procesdossier.

De overgelegde kopie wordt deugdelijk gebundeld en voorzien van uitstekende tabbladen, bij voorkeur van papier/karton, ter onderscheiding van de afzonderlijke processtukken. Een complete inventarislijst wordt bijgevoegd. Indien zich kleurenfoto’s in het dossier bevinden, wordt daarvan een kleurenkopie overgelegd.

Indien in een eerder stadium van de procedure al een kopie van het procesdossier ten behoeve van het wijzen van arrest is overgelegd, kan worden volstaan met overlegging van de sedertdien ingediende processtukken, eveneens voorzien van een inventarislijst.

Na het nemen van (antwoord)akten en (antwoord)memories na tussenarrest of na het schriftelijk pleidooi als bedoeld in artikel 4.5, wordt de zaak verwezen naar een roldatum op een termijn van twee weken voor het overleggen door partijen van een kopie van hun procesdossier op de wijze zoals vermeld in de voorgaande alinea’s, zonder dat om arrest hoeft te worden gevraagd.

In eerste aanleg gedeponeerde voorwerpen behoren niet van rechtswege tot de processtukken in hoger beroep.

5.3 Termijn overleggen procesdossier

Indien een partij niet gelijktijdig met het vragen van arrest een kopie van het procesdossier overlegt, wordt haar daarvoor een termijn van twee weken verleend.

Indien vervolgens op de daarvoor bestemde roldatum:

  • één partij geen kopie van zijn procesdossier overlegt, wordt arrest gewezen op één dossier, en

  • geen van partijen een kopie van het procesdossier overlegt, wordt de zaak doorgehaald.

5.4 Overlegging procesdossiers na memoriewisseling in incident

Na de memoriewisseling in een incident wordt de zaak verwezen naar een roldatum gelegen op een termijn van twee weken voor het overleggen van een kopie van het procesdossier met inachtneming van het bepaalde in artikel 5.1.

Indien geen van partijen op de daarvoor bestemde roldatum een kopie van het procesdossier overlegt, wordt het incident niet verder afzonderlijk behandeld en wordt de procedure voortgezet in de stand waarin die zich bevond voordat het incident werd geopend.

5.5 Berichten aan het hof nadat arrest is bepaald

Het hof neemt geen kennis van berichten van een partij die het hof bereiken nadat arrest is bepaald, tenzij de wederpartij met de kennisneming heeft ingestemd.

5.6 Termijn arrest

De termijn voor het wijzen van een arrest bedraagt tien weken en in kort geding zes weken. De termijn voor het wijzen van een arrest in een incident bedraagt zes weken.

Een arrest kan ook bij vervroeging worden uitgesproken, tenzij beide partijen hiertegen bezwaar maken. Een verstekarrest kan niet bij vervroeging worden uitgesproken.

5.7 Uitstel arrest wijzen

Een partij kan verzoeken om uitstel van het wijzen van arrest. Het bepaalde in artikel 2.13 is van overeenkomstige toepassing op de beoordeling van dit verzoek.

Indien voor de tweede maal om uitstel wordt verzocht en het hof dit verzoek inwilligt, wordt de zaak ambtshalve doorgehaald.

5.8 Dag en tijdstip van de uitspraak

Het arrest wordt uitgesproken op een roldatum op een door het hof te bepalen tijdstip van die dag zoals vermeld in Bijlage III {hyperlink naar uitspraaktijdstippen}.

6 Onttrekking

6.1 Mededeling onttrekking

De advocaat van een partij die zich op een roldatum aan een zaak wil onttrekken, geeft daarvan bericht met een aan het hof gericht H-formulier.

De advocaat heeft zijn opdrachtgever over de gevolgen daarvan geïnformeerd. Bij zijn bericht aan het hof bevestigt de advocaat dat hij deze verplichting is nagekomen.

6.2 Rolverwijzing voor het stellen van een nieuwe advocaat

Na de onttrekking wordt de zaak verwezen naar de roldatum gelegen op een termijn van twee weken later voor het stellen van een nieuwe advocaat, tenzij de onttrekking plaatsvindt voorgaand aan de zitting als bedoeld in artikel 7.6, eerste zin.

6.3 Nieuwe advocaat gesteld

Indien zich voor de in artikel 6.1 bedoelde partij een andere advocaat stelt, wordt de proceshandeling waarvoor deze partij staat, alsnog op de in artikel 6.2 genoemde roldatum verricht. Op een verzoek om uitstel is artikel 2.13 van overeenkomstige toepassing.

6.4 Geen nieuwe advocaat gesteld

Indien zich op de in artikel 6.2 genoemde roldatum geen andere advocaat stelt, vervalt het recht van de partij om de proceshandeling waarvoor deze staat, te verrichten en kan de wederpartij verzoeken in de zaak arrest te wijzen.

Indien zich op deze roldatum geen andere advocaat stelt en de wederpartij niet verzoekt in de zaak arrest te wijzen of de proceshandeling waarvoor zij staat op deze datum niet verricht, wordt de zaak ambtshalve doorgehaald.

7 Zittingsdata

7.1 Ambtshalve dagbepaling

Het hof kan de datum en het aanvangs- en eindtijdstip van een zitting, waaronder begrepen een descente, ambtshalve of met in achtneming van door partijen opgegeven verhinderdata bepalen.

7.2 Voorafgaande opgave verhinderdata

Een partij die voorziet dat in haar zaak een zitting zal worden bepaald waarbij haar aanwezigheid is vereist, kan op voorhand verhinderdata schriftelijk aan het hof opgeven met een H-formulier.

7.3 Uitstel na ambtshalve dagbepaling

Indien datum en tijdstip van de zitting ambtshalve zijn bepaald, kunnen partijen binnen twee weken na de datum van de beslissing dagbepaling schriftelijk een andere dag voor de zitting verzoeken. Bij het verzoek wordt een opgave van de verhinderdata van alle betrokkenen voor de eerstkomende drie maanden gevoegd. Indien deze opgave ontbreekt, wordt aan partijen medegedeeld dat de eerdere dagbepaling van kracht blijft.

Behoudens in geval van klemmende redenen of overmacht wordt na het verstrijken van de termijn van twee weken geen uitstel van de desbetreffende zitting meer verleend.

7.4 Termijn opgave verhinderdata

Het hof kan partijen in de gelegenheid stellen binnen een termijn van twee weken opgave te doen van hun verhinderdata. Indien partijen hun opgave niet binnen deze termijn aan het hof hebben doen toekomen, wordt ervan uitgegaan dat zij geen verhinderdata hebben.

7.5 Uitstel na opgave verhinderdata

Indien bij het bepalen van datum en tijdstip van de zitting rekening is gehouden met de opgegeven verhinderdata van partijen, wordt alleen nog uitstel verleend in een van de volgende gevallen:

  • a. indien tussen de dag waarop de verhinderdata uiterlijk moesten zijn opgegeven en de datum waarop de dagbepaling heeft plaatsgevonden meer dan twee weken zijn verstreken, of

  • b. indien sprake is van klemmende redenen of overmacht.

In het hiervoor onder a. bedoelde geval kan iedere partij binnen twee weken na de datum waarop de dagbepaling heeft plaatsgevonden, aanvullende verhinderdata opgeven. Bij de nieuwe dagbepaling wordt met een dergelijke tijdig ontvangen aanvullende opgave rekening gehouden.

In het hiervoor onder b. bedoelde geval wordt gehandeld met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 1.9 en 7.4, met dien verstande dat voor het woord ‘roldatum’ in artikel 1.9 moet worden gelezen ‘zittingsdatum’.

7.6 Onttrekking voorafgaande aan de zitting

Onttrekking van de advocaat aan de zaak voorafgaande aan de zitting is onvoldoende reden voor uitstel van de zitting, tenzij het hof anders beslist. De artikelen van hoofdstuk 6 zijn van toepassing indien de zaak weer op de rol komt anders dan voor (dagbepaling) arrest.

8 Doorhaling en hervatting

8.1 Verzoek doorhaling, uitlating wederpartij

Indien één van de partijen doorhaling van de zaak op de rol verzoekt, wordt de wederpartij in de gelegenheid gesteld zich daarover binnen twee weken uit te laten op de rol. In de tussentijd loopt de termijn voor het verrichten van proceshandelingen door.

Stemt de wederpartij in of geeft deze geen instructie dan wordt de zaak (ambtshalve) doorgehaald.

Het verzoek tot doorhaling leidt niet tot aanhouding van de zaak.

8.2 Doorhaling op eenstemmig verzoek

De zaak wordt op eenstemmig verzoek van partijen op de rol doorgehaald.

8.3 Hervatting (heropening)herroeping

Iedere partij kan na een (ambtshalve) doorhaling verzoeken de procedure op een bepaalde roldatum te hervatten. De partij die hervatting verzoekt, zendt het verzoek uiterlijk twee weken voor deze roldatum aan het hof en aan de wederpartij.

Indien de partij die om hervatting verzoekt, een proceshandeling dient te verrichten, voegt deze partij bij het verzoek een kopie van de te nemen memorie of akte.

Indien de wederpartij een proceshandeling dient te verrichten, voegt de partij die om hervatting verzoekt, bij zijn verzoek een (kopie van de) aanzegging aan de wederpartij dat de wederpartij die proceshandeling uiterlijk twee weken na de hervatting dient te verrichten op straffe van verval van het recht daartoe.

9 Bijzondere bepalingen

9.1 Spoedappel in kort geding

9.1.1 Algemene bepaling

Op het spoedappel in kort geding zijn de bepalingen in de hoofdstukken 1 tot en met 8 van overeenkomstige toepassing, behoudens indien en voor zover daarvan in deze paragraaf wordt afgeweken of indien de aard van het geding zich daartegen verzet.

9.1.2 Grieven in de dagvaarding; vermelding verzoek spoedappel

De appellant die wenst dat het hoger beroep van een kortgedingvonnis als spoedappel wordt behandeld, neemt de grieven en de toelichting hierop in de dagvaarding in hoger beroep op of doet de grieven en de toelichting tegelijk met de dagvaarding in hoger beroep betekenen. In de dagvaarding en bij het aanbrengen van de zaak wordt gemotiveerd vermeld dat een spoedbehandeling wordt verzocht. Geïntimeerde dient rekening te houden met de mogelijkheid dat het hof de zaak voldoende spoedeisend acht.

9.1.3 Conclusie van eis

Bij het indienen van de appeldagvaarding wordt van eis geconcludeerd overeenkomstig de appeldagvaarding door dit te vermelden op het H-formulier of door overlegging van een afzonderlijke memorie van grieven.

Indien deze vermelding ontbreekt wordt appellant geacht te hebben geconcludeerd van eis overeenkomstig de inhoud van de appeldagvaarding.

9.1.4 Termijn voor memories ingeval van spoedappel appellant

Indien het hof de zaak voldoende spoedeisend acht, wordt de zaak verder als spoedappel behandeld en wordt op de roldatum waartegen is gedagvaard aan geïntimeerde een termijn van twee weken voor memorie van antwoord verleend.

Indien het hof de zaak niet voldoende spoedeisend acht, wordt de zaak op de gewone voor kort geding geldende termijn naar de rol verwezen voor memorie van antwoord.

9.1.5 Verzoek spoedappel door geïntimeerde

Indien appellant geen spoedappel heeft verzocht, kan geïntimeerde op de eerstdienende roldatum op de rol mededelen dat hij behandeling als spoedappel wenst. Geïntimeerde stelt de griffie en appellant van dit voornemen tijdig schriftelijk op de hoogte.

9.1.6 Termijn voor memories ingeval van spoedappel geïntimeerde

Indien geïntimeerde heeft verzocht om behandeling als spoedappel en het hof de zaak voldoende spoedeisend acht, wordt appellant een termijn van twee weken verleend voor memorie van grieven. Appellant dient rekening te houden met de mogelijkheid dat het hof de zaak voldoende spoedeisend acht. Indien appellant in gebreke blijft met het verrichten van een proceshandeling, verleent het hof ambtshalve akte niet-dienen. Geïntimeerde wordt vervolgens een termijn van ten hoogste twee weken verleend voor antwoord. Indien geïntimeerde met het verrichten van een proceshandeling in gebreke blijft, wordt ambtshalve akte niet-dienen verleend.

Indien het hof de zaak niet voldoende spoedeisend acht, wordt de zaak behandeld met inachtneming van de gewone voor kort geding geldende termijnen.

9.1.7 Incidenteel hoger beroep en beroep op niet-ontvankelijkheid

Indien geïntimeerde bij zijn antwoord in incidenteel hoger beroep komt, kan (principaal) appellant daarop antwoorden, bij voorkeur bij pleidooi als dit is bepaald. Desgewenst kan hij eerst schriftelijk reageren. In het laatste geval wordt hiertoe aan appellant een termijn van ten hoogste twee weken verleend. Deze termijn kan tot één week worden verkort.

9.1.8 Pleidooi

Indien een partij pleidooi wenst, verzoekt zij dit het hof zo spoedig mogelijk, onder opgave van de eigen verhinderdata en die van de wederpartij. Indien geen verhinderdata zijn opgegeven, is het hof in de dagbepaling vrij.

9.1.9 Procesdossier in viervoud en opgave verhinderdata

Bij het vragen van pleidooi doet de partij die pleidooi verzoekt opgave van de eigen verhinderdata en die van de wederpartij over een door het hof te bepalen periode zoals vermeld in Bijlage I {hyperlink periode verhinderdata pleidooi}. Indien geen verhinderdata zijn opgegeven, is het hof in de dagbepaling vrij.

De partij die pleidooi verzoekt legt bij het vragen van pleidooi een kopie van haar volledige procesdossier, inclusief de stukken van de eerste aanleg, in viervoud over op een door het hof bepaalde termijn zoals vermeld in Bijlage IV {hyperlink termijn overlegging procesdossier}. De kopie wordt deugdelijk gebundeld en voorzien van tabbladen, bij voorkeur van papier/karton, ter onderscheiding van de afzonderlijke processtukken. Een inventarislijst wordt bijgevoegd. Indien zich kleurenfoto’s in het dossier bevinden, wordt daarvan een kleurenkopie overgelegd.

9.1.10 Proceshandeling en producties bij pleidooi

Een partij die bij pleidooi nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, zorgt ervoor dat het hof en de wederpartij uiterlijk vier dagen voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen. Dit afschrift kan ook per fax aan het hof worden toegezonden.

9.1.11 Termijn uitspraak

Het hof doet op zo kort mogelijke termijn uitspraak.

9.1.12 Uitstel

Indien het hof op eenparig verzoek van partijen uitstel verleent, wordt de zaak in beginsel niet langer als spoedappel behandeld.

9.1.13 Bijzondere spoed

In geval van uiterste spoed kan van bovenstaande regeling worden afgeweken en kunnen termijnen worden verkort. In dat geval wendt de meest gerede partij zich vóór het aanhangig maken van de zaak bij met redenen omkleed schriftelijk verzoek daartoe tot het hof.

9.2 Ondernemingskamer

(alleen van toepassing bij het gerechtshof Amsterdam)

9.2.1 Algemeen

Dagvaardingszaken waarover de ondernemingskamer oordeelt, worden aangebracht bij de eerste enkelvoudige civiele kamer.

9.2.2 Hoger beroep

Voor zaken waarover de ondernemingskamer in hoger beroep oordeelt, geldt in afwijking van hetgeen hiervóór in de hoofdstukken 1, 2, 3 en 5 is bepaald, dat het vragen van arrest steeds geschiedt onder overlegging van een kopie van het volledige procesdossier, inclusief de stukken van de eerste aanleg, in drievoud en dat het vragen van pleidooi steeds geschiedt onder overlegging van een kopie van het volledige procesdossier, inclusief de stukken van de eerste aanleg, in zevenvoud.

9.2.3 Eerste aanleg

Voor zaken waarover de ondernemingskamer in eerste aanleg oordeelt, niet zijnde jaarrekeningzaken, is het bepaalde in artikel 9.2.2 van overeenkomstige toepassing.

Voor het nemen van de conclusie van antwoord, de conclusie van repliek en de conclusie van dupliek gelden dezelfde termijnen als voor het nemen van de memorie van antwoord.

9.3 Pachtzaken

(alleen van toepassing bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden)

9.3.1 Algemene bepaling

Op pachtzaken zijn de bepalingen in de hoofdstukken 1 tot en met 8 van overeenkomstige toepassing, behoudens indien en voor zover daarvan in deze paragraaf wordt afgeweken {hyperlink pachtkamer}.

9.3.2 Proceshandelingen en producties voorafgaand aan getuigenverhoor, comparitie of descente

Een partij die bij gelegenheid van een getuigenverhoor, comparitie of descente in een pachtzaak een processtuk of producties als bedoeld in artikel 4.2 in het geding wenst te brengen, legt het processtuk of de producties, met inachtneming van het bepaalde in dit artikel, in tweevoud over.

9.3.3 Overleggen stukken in geval van pleidooi

In afwijking van het bepaalde in de artikelen 4.1 en 4.2, worden bij pleidooi in pachtzaken de in deze artikelen genoemde stukken in zesvoud overgelegd.

9.3.4 Beëindigingsvordering

Betreft het hoger beroep een beëindigingsvordering in de zin van artikel 7:369 lid 2 BW, dan legt appellant bij memorie van grieven en geïntimeerde bij memorie van antwoord een ingevuld Vragenformulier beëindigingsvordering {hyperlink vragenformulier} over, tezamen met de in dat formulier bedoelde bijlagen.

9.3.5 Prorogatie

In geval van prorogatie in een pachtzaak gelden, in aanvulling op artikel 3.5, de volgende uitgangspunten.

  • a. Na de memorie van antwoord beveelt het hof een comparitie na antwoord ten overstaan van de pachtkamer van het hof.

  • b. Bij gelegenheid van de comparitie na antwoord bespreekt het hof de vordering en het verweer met partijen door en kan het daarbij op verzoek van partijen voorlopige oordelen geven. Indien van belang bespreekt het hof ook de bewijslastverdeling met partijen.

  • c. Bij gelegenheid van de comparitie na antwoord zijn pleitnotities niet toegelaten.

  • d. Na de comparitie na antwoord is er gelegenheid tot het nemen van memories van repliek en dupliek.

  • e. Eiswijziging bij memorie van repliek (in conventie of in reconventie) is toegestaan, behoudens ingeval van misbruik van procesrecht. Indien dat met het oog op het beginsel van hoor en wederhoor of een goede instructie van de zaak noodzakelijk is, staat het hof het nemen van nadere memories toe.

  • f. Indien na de comparitie na antwoord een of meer memories zijn genomen, zal het hof – indien om pleidooi wordt verzocht – geen gebruik maken van de bevoegdheid om pleidooi te weigeren op grond van artikel 134 lid 1, tweede volzin, Rv.

  • g. Betreft de zaak een beëindigingsvordering in de zin van artikel 7:369 lid 2 BW, dan hecht eiser het in artikel 9.3.4 bedoelde ingevulde formulier en de in dat formulier bedoelde bijlagen aan zijn dagvaarding, dan wel legt hij dit formulier bij gelegenheid van het aanbrengen van de zaak bij akte over. Gedaagde legt het in artikel 9.3.4 bedoelde ingevulde formulier en de in dat formulier bedoelde bijlagen bij memorie van antwoord over.

9.4 Procedure artikel 6:240 BW: abstracte toetsing algemene voorwaarden

(alleen van toepassing bij het gerechtshof Den Haag)

9.4.1 Nieuwe zaken

In afwijking van het bepaalde in artikel 3.1 worden bij de indiening van een nieuwe zaak, indien en voor zover van toepassing, de volgende stukken overgelegd:

  • a. de originele dagvaarding, die de gronden van de eis dient te bevatten, en – zo nodig: herstelexploot en verlof ingevolge artikel 117 in verbinding met artikel 353 Rv – en een kopie daarvan;

  • b. een toelichting van het belang van de zaak;

  • c. een verkregen bewijs van toevoeging of, indien een toevoeging is aangevraagd maar nog niet of nog niet definitief is verleend, een kopie van de aanvraag.

Na de inschrijving van de zaak stuurt de griffier de originele dagvaarding op verzoek zo spoedig mogelijk terug.

9.4.2 Conclusie van antwoord, repliek en dupliek

Voor de conclusie van antwoord wordt een termijn verleend van zes weken. Indien na de conclusie van antwoord de zaak niet geschikt voor een comparitie na antwoord wordt geoordeeld, wordt een termijn verleend van zes weken voor conclusie van repliek. Na de conclusie van repliek wordt een termijn verleend van zes weken voor conclusie van dupliek.

9.5 Zaken betreffende octrooi

(alleen van toepassing bij het gerechtshof Den Haag)

9.5.1 Spreektijd bij pleidooi

In afwijking van het bepaalde in artikel 4.4, krijgt iedere partij de gelegenheid haar standpunt in eerste termijn gedurende ten hoogste 45 minuten toe te lichten en krijgt zij vervolgens ten hoogste 15 minuten voor repliek of dupliek. Indien een partij langer wenst te pleiten, verzoekt zij dit gemotiveerd bij het vragen van het pleidooi, onder opgave van de gewenste spreektijd.

10 Overgangsbepalingen

10.1 Toepasselijkheid reglement

De bepalingen van dit reglement zijn zowel van toepassing op zaken die voor als op zaken die na de invoering van dit reglement voor het eerst op een roldatum zijn ingeschreven.

10.2 Eenmalig uitstel proceshandelingen

In de zaken waarop niet een pilotreglement van de gerechtshoven Amsterdam of ’s-Hertogenbosch, maar het voordien geldende Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven van toepassing was, zal op de eerstvolgende roldatum na de invoering van dit reglement nog eenmaal een regulier uitstel worden verleend overeenkomstig het in laatstgenoemd reglement voor de desbetreffende proceshandeling bepaalde.

10.3 Datum inwerkingtreding

Dit reglement vervangt met ingang van 1 juli 2019 het tot aan die datum geldende Landelijk procesreglement civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven.

11 Bijlagen

Bij dit reglement horen bijlagen. De bijlagen zijn te vinden in de digitale versie die wordt gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.

Naar boven