Advies Raad van State inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur tot wijziging van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen, het Besluit inburgering en het Vreemdelingenbesluit 2000 om enkele regelingen te treffen in verband met de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie

Nader Rapport

21 maart 2019

Nader rapport inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur tot wijziging van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen, het Besluit inburgering en het Vreemdelingenbesluit 2000 om enkele regelingen te treffen in verband met de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 8 februari 2019, no.2019000258, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde ontwerp van een algemene maatregel van bestuur rechtstreeks aan mij te doen toekomen.

Dit advies, gedateerd 21 februari 2019, No.W12.19.0034/III, bied ik U hierbij, mede namens de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, aan.

Het ontwerp geeft de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) aanleiding tot het maken van een inhoudelijke opmerking, waarop hierna wordt ingegaan. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.

In artikel 1q van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen is voorzien in een overgangsperiode van vijftien maanden voor personen met de Britse nationaliteit die op het tijdstip van terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk verbleven of werkzaam waren in Nederland. Gedurende die vijftien maanden mogen zij blijven werken zonder vergunningvereiste ingevolge de Wet arbeid vreemdelingen.

De Afdeling wijst er op dat in het Britse recht betreffende nationaliteit een onderscheid wordt gemaakt tussen zes categorieën onderdanen van het Verenigd Koninkrijk. ‘Britse burgers’ vormen één categorie en zij zijn momenteel ook burger van de Unie. De andere vijf categorieën met de Britse nationaliteit bezitten niet het Unieburgerschap. Het ontwerpbesluit beoogt de gevolgen van het vertrek uit de EU en daarmee het verlies van het Unieburgerschap te beperken. Dit verlies van Unieburgerschap is er echter niet voor alle personen met de Britse nationaliteit. Door in de tekst van het ontwerpbesluit aan te sluiten bij de ‘Britse nationaliteit’ lijkt het ontwerpbesluit een breder bereik te krijgen dan is bedoeld. De uitzondering is er door aanknoping bij het begrip ‘Britse nationaliteit’ immers ook voor vreemdelingen met de Britse nationaliteit die niet het Unieburgerschap bezitten.

De Afdeling adviseert in de tekst van het voorgestelde artikel 1q van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen tot uitdrukking te brengen dat dit artikel slechts betrekking heeft op personen met de Britse nationaliteit die het Unieburgerschap bezitten.

Naar aanleiding van de opmerking van de Afdeling zijn het besluit en de toelichting gewijzigd. Het begrip ‘Britse nationaliteit’ is daarbij vervangen door het begrip ‘onderdaan van het Verenigd Koninkrijk als bedoeld in de Nieuwe verklaring van de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland van 31 december 1982 betreffende de definitie van het woord ‘onderdanen’ juncto verklaring nr. 63 die is gehecht aan de Slotakte van de intergouvernementele Conferentie die het Verdrag van Lissabon heeft aangenomen’, om de reikwijdte van artikel 1q te beperken tot die onderdanen van het Verenigd Koninkrijk die Unieburger zijn geweest.

Daarnaast is van de gelegenheid gebruik gemaakt om aan artikel 1q, tweede lid, van het BuWav enkele bewijsmiddelen toe te voegen waarmee kan worden aangetoond dat er op de datum van terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk in Nederland is gewerkt. Ook is een vierde lid toegevoegd, waarin is geregeld dat bij ministeriële regeling andere bewijsmiddelen kunnen worden aangewezen.

Tot slot zijn in het besluit en de nota van toelichting nog enkele redactionele wijzigingen doorgevoerd.

Ik moge U hierbij, mede namens Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees.

Advies Raad van State

No.W12.19.0034/III

’s-Gravenhage, 21 februari 2019

Aan de Koning

Bij Kabinetsmissive van 8 februari 2019, no.2019000258, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mede namens de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen, het Besluit inburgering en het Vreemdelingenbesluit 2000 om enkele regelingen te treffen in verband met de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie, met nota van toelichting.

Het ontwerpbesluit wijzigt een aantal uitvoeringsbesluiten inzake verblijf, inburgering en arbeid om te voorzien in overgangsmaatregelen in verband met de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie. Oogmerk is de rechten die burgers van het Verenigd Koninkrijk en hun gezinsleden als EU-burger hebben opgebouwd zoveel mogelijk te respecteren.1

De Afdeling advisering van de Raad van State maakt een opmerkingen over het gebruik van het begrip ‘Britse nationaliteit’ in het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen. In verband daarmee is aanpassing van het ontwerpbesluit wenselijk.

In artikel 1q van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen is voorzien in een overgangsperiode van vijftien maanden voor personen met de Britse nationaliteit die op het tijdstip van terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk verbleven of werkzaam waren in Nederland. Gedurende die vijftien maanden mogen zij blijven werken zonder vergunningvereiste ingevolge de Wet arbeid vreemdelingen.

De Afdeling wijst er op dat in het Britse recht betreffende nationaliteit een onderscheid wordt gemaakt tussen zes categorieën onderdanen van het Verenigd Koninkrijk. ‘Britse burgers’ vormen één categorie en zij zijn momenteel ook burger van de Unie.2 De andere vijf categorieën met de Britse nationaliteit bezitten niet het Unieburgerschap. Het ontwerpbesluit beoogt de gevolgen van het vertrek uit de EU en daarmee het verlies van het Unieburgerschap te beperken. Dit verlies van Unieburgerschap is er echter niet voor alle personen met de Britse nationaliteit. Door in de tekst van het ontwerpbesluit aan te sluiten bij de ‘Britse nationaliteit’ lijkt het ontwerpbesluit een breder bereik te krijgen dan is bedoeld. De uitzondering is er door aanknoping bij het begrip ‘Britse nationaliteit’ immers ook voor vreemdelingen met de Britse nationaliteit die niet het Unieburgerschap bezitten.

De Afdeling adviseert in de tekst van het voorgestelde artikel 1q van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen tot uitdrukking te brengen dat dit artikel slechts betrekking heeft op personen met de Britse nationaliteit die het Unieburgerschap bezitten.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het ontwerpbesluit en adviseert daarmee rekening te houden voordat een besluit wordt genomen.

De vice-president van de Raad van State, Th.C. de Graaf

Tekst zoals toegezonden aan de Raad van State: Ontwerpbesluit van ... tot wijziging van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen, het Besluit inburgering en het Vreemdelingenbesluit 2000 om enkele regelingen te treffen in verband met de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 07 februari 2019 ,nr. 2019-0000016387; gedaan mede namens de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid;

Gelet op de artikelen 3, eerste lid, onderdeel c, en 4, tweede lid, onderdeel c, van de Wet arbeid vreemdelingen, 5, vierde lid, onderdeel a, van de Wet inburgering en 16, tweede lid, 16a, tweede lid, 21, zesde lid, en 34, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van [niet invullen], uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Na artikel 1o van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 1p

Het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, is niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die beschikt over een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 3.4, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, afgegeven in verband met de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie.

Artikel 1q
  • 1. Het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, is tot en met vijftien maanden na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die op de datum van terugtrekking verbleef of werkzaam was in Nederland en:

    • a. de Britse nationaliteit heeft, of

    • b. gezinslid is van een vreemdeling met de Britse nationaliteit, die op de datum van terugtrekking uit hoofde van een ter toepassing van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie genomen besluit gerechtigd was een lidstaat binnen te komen en er te verblijven.

  • 2. Het verblijf of het werkzaam zijn op de datum van terugtrekking, bedoeld in het eerste lid, worden aangetoond aan de hand van een inschrijving in de basisregistratie personen, een arbeidsovereenkomst dan wel een akte van aanstelling door of vanwege het bevoegd gezag, een stageovereenkomst, een opgave als bedoeld in artikel 626 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel andere bescheiden waaruit de in dat artikel voorgeschreven gegevens blijken, bewijsstukken als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel e, van de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie, of een opdrachtbrief van de werkgever over de overplaatsing.

  • 3. De periode, bedoeld in het eerste lid, kan bij ministeriële regeling worden verlengd voor zover de afgifte van de verblijfsvergunningen, bedoeld in artikel 1p, niet tijdig kan plaatsvinden.

ARTIKEL II

Na artikel 2.5 van het Besluit inburgering wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.5a

Geheel vrijgesteld van de inburgeringsplicht is de inburgeringsplichtige die beschikt over een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 3.4, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 afgegeven in verband met de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie.

ARTIKEL III

Het Vreemdelingenbesluit 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3.80a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • h. geheel is vrijgesteld van de inburgeringsplicht op grond van artikel 2.5a van het Besluit inburgering.

2. Onder vernummering van het vijfde lid tot het zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 5. Onze Minister kan het eerste lid voorts buiten toepassing laten, indien hij van oordeel is dat de vreemdeling aantoonbaar voldoende is ingeburgerd.

3. In het zesde lid (nieuw) wordt ‘het tweede lid, onder e en derde lid’ vervangen door ‘het tweede lid, onder e, het derde lid en het vijfde lid.’

B

Artikel 3.96a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel h door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • i. geheel is vrijgesteld van de inburgeringsplicht op grond van artikel 2.5a van het Besluit inburgering.

2. Onder vernummering van het vijfde lid tot het zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 5. Onze Minister kan het eerste lid voorts buiten toepassing laten, indien hij van oordeel is dat de vreemdeling aantoonbaar voldoende is ingeburgerd.

3. In het zesde lid (nieuw) wordt ‘het tweede lid, onder e en derde lid’ vervangen door ‘het tweede lid, onder e, het derde lid en het vijfde lid.’

C

In artikel 3.104, eerste lid, wordt na ‘uitreiking van het document’ ingevoegd ‘of de schriftelijke verklaring’.

D

Artikel 3.107a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • f. geheel is vrijgesteld van de inburgeringsplicht op grond van artikel 2.5a van het Besluit inburgering.

2. Onder vernummering van het vijfde lid tot het zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 5. Onze Minister kan het eerste lid voorts buiten toepassing laten, indien hij van oordeel is dat de vreemdeling aantoonbaar voldoende is ingeburgerd.

3. In het zesde lid (nieuw) wordt ‘het tweede lid, onder e en derde lid’ vervangen door ‘het tweede lid, onder e, het derde lid en het vijfde lid.’

ARTIKEL IV

Dit besluit treedt in werking met ingang van de datum van terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie. Indien het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, wordt uitgegeven op of na de datum van terugtrekking, treedt het in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, en werkt het terug tot en met de datum van terugtrekking.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (hierna: VK) trekt zich terug uit de Europese Unie en is per datum van terugtrekking een derde land. Nu de Europese Unie en het VK geen terugtrekkingsakkoord zijn overeengekomen, dient het verblijfsrecht en de toegang tot de arbeidsmarkt van de tot de datum van terugtrekking op grond van het Unierecht rechtmatig verblijvende VK burgers en hun familieleden, evenals de inburgeringsplicht van deze burgers, nationaal te worden geregeld. Deze burgers kunnen immers geen rechten meer ontlenen aan het EU acquis met betrekking tot het vrij verkeer van personen en werknemers. Het uitgangspunt van de regering is dat de rechten die de VK-burgers en hun familieleden al opgebouwd hebben als EU-burger zoveel mogelijk worden gerespecteerd. In de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 7 januari 2019 ‘Fatsoenlijke oplossing burgers no deal Brexit’, heeft het kabinet dit uitgangspunt verder ingevuld. Hierop wordt het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen (hierna: BuWav) gewijzigd, waarbij twee artikelen worden toegevoegd die zien op de situatie van deze VK-burgers na terugtrekking van het VK. Ook het Besluit inburgering en het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) worden gewijzigd. Geregeld wordt dat deze VK-burgers na terugtrekking van het VK niet inburgeringsplichtig worden en niet hoeven aan te tonen dat zij beschikking over kennis van de Nederlandse taal en de Nederlandse samenleving indien zij voor een sterker verblijfsrecht in aanmerking willen komen.

Verblijfsrecht

VK-burgers en hun (derdelander) familieleden die op het moment van de terugtrekking in Nederland rechtmatig verblijf hebben als gemeenschapsonderdaan (zie artikel 1 van de Vreemdelingenwet 2000; hierna de Vw 2000), wordt in eerste instantie als overgangsmaatregel op grond van artikel 3.4, derde lid, van het Vb 2000 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend. Het verblijfsrecht ontstaat niet van rechtswege, maar is een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd met een specifieke beperking. Deze verblijfsvergunning wordt in de vorm van een brief als bedoeld in artikel 9 Vw 2000 toegezonden aan het adres waar de betrokkene staat ingeschreven in de BRP. In deze overgangsperiode zal de IND vervolgens voor iedere VK-burger en hun (derdelander) familieleden beoordelen met welke type verblijfsvergunning het best kan worden voorzien in (meer) definitief verblijf. Daarbij zal rekening worden gehouden met opgebouwde rechten (als EU-burger). Waar mogelijk wordt direct een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd (artikel 20 van de Vw 2000) verleend. Indien de betrokkene (nog) niet aan de voorwaarden daarvoor voldoet wordt, als aan de voorwaarde wordt voldaan, een verblijfsvergunning regulier verleend die, net als in de overgangsperiode, gebaseerd zal zijn op artikel 3.4, derde lid, van het Vb 2000. De vreemdelingencirculaire wordt hierop aangepast.

Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen

Op grond van artikel 4, tweede lid, onderdeel a, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) zijn vreemdelingen die beschikken over een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd vrij op de arbeidsmarkt. Voor VK-burgers en hun familieleden die op het moment van de terugtrekking in Nederland rechtmatig verblijf hebben en die (gedurende de overgangsperiode of daarna) echter niet over een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd beschikken, wordt in het BuWav geregeld dat zij eveneens niet onder de tewerkstellingsvergunningsplicht vallen.

Besluit inburgering en Vreemdelingenbesluit

De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.4, derde lid, van het Vb 2000 die wordt verleend (zowel bij wijze van overgangsmaatregel als voor (meer) definitief verblijf) betreft een vergunning op grond waarvan volgens artikel 3 van de Wet inburgering een inburgeringsplicht ontstaat. In afwijking daarvan wordt in het Besluit inburgering geregeld dat deze groep niet inburgeringsplichtig is. De persoon die uiteindelijk een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd verkrijgt is op grond van artikel 3 van de Wet inburgering niet inburgeringsplichtig. In het Vreemdelingenbesluit wordt verder geregeld dat voor de groep VK-burgers geen inburgeringsvereiste geldt voor het verkrijgen van een vergunning voor onbepaalde tijd.

Uitvoerings- en handhavingstoets

Het conceptbesluit voor zover dat ziet op de wijziging van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen is aan UWV voorgelegd met het verzoek het concept besluit te beoordelen op uitvoerbaarheid. UWV heeft aangegeven dat deze wijzigingen uitvoerbaar zijn. Er zijn geen gevolgen voor UWV voor wat betreft de voor datum van terugtrekking in Nederland verblijvende en werkende VK-burgers, zij worden niet TWV-plichtig. Voor VK-burgers die na de datum terugtrekking in Nederland willen gaan werken geldt het reguliere regime van de Wet arbeid vreemdelingen. De wijzigingen brengen echter wel kosten met zich mee, voor onder meer aanpassing van de ICT en de voorlichting. VK-burgers en werkgevers zullen moeten worden geïnformeerd over de gevolgen van de Brexit voor het mogen werken in Nederland. Daarnaast houdt UWV rekening met een jaarlijkse instroom van nieuwe aanvragen van VK-burgers na de datum van terugtrekking van het VK. De incidentele kosten zijn geraamd op 298.000 euro. De structurele kosten (o.a. de uitvoering van de aanvragen voor tewerkstellingsvergunningen voor VK-burgers die na de datum van terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk in Nederland willen gaan werken) zijn geraamd op 439.000 euro in 2019 en 584.000 euro in de volgende jaren.

IND en DUO zijn betrokken geweest bij de totstandkoming van dit conceptbesluit. Gezien het feit dat de wijzigingen in het Vb 2000 en het Besluit inburgering ertoe leiden dat deze Britse burgers niet inburgeringsplichtig zijn, hebben deze wijzigingen geen gevolgen voor deze organisaties.

De Inspectie SZW heeft het besluit getoetst op aspecten van handhaafbaarheid. Zij beoordeelt de wijzigingen als uitvoerbaar en handhaafbaar. Wel merkt zij op dat gedurende de overgangsperiode een aantal extra handelingen gevraagd wordt van de inspecteur ten opzichte van de regulier Wav-controle. Deze extra handelingen zien op VK-burgers of hun gezinsleden uit derde landen die niet beschikken over een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 3.4, derde lid, van het Vb 2000. Voor deze personen moeten inspecteurs nagaan of ze al voor 29 maart 2019 in Nederland verbleven of werkzaam waren. Afgezien van deze extra handelingen voorziet de Inspectie SZW geen extra beslag op hun capaciteit.

Regeldruk

De wijzigingen van het BuWav, Besluit inburgering en van het Vb 2000 hebben geen gevolgen voor de regeldruk. Het voorstel is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR). De ATR kan zich vinden in de analyse en conclusie ten aanzien van de gevolgen voor de regeldruk.

Artikelsgewijs

Artikel I (wijziging Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen)
Onderdeel A

Met dit artikel wordt een uitzondering gemaakt op het verbod uit artikel 2, eerste lid, van de Wav, om een vreemdeling arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning of zonder dat de vreemdeling beschikt over een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid. Het blijft vreemdelingen uit het Verenigd Koninkrijk en hun familieleden die beschikken over een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 3.4, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, afgegeven in verband met de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie daarmee toegestaan om in Nederland arbeid te verrichten.

Rechtmatig verblijf blijkt gedurende een overgangsperiode uit een door de IND afgegeven verblijfsvergunning in de vorm van een brief als bedoeld in artikel 9 van de Vw 2000 in verband met genoemde terugtrekking. Deze brief geldt gedurende de overgangsperiode als tijdelijk verblijfsdocument en is alleen geldig in combinatie met een geldig paspoort of identiteitsdocument. In deze overgangsperiode kunnen VK-burgers en hun familieleden verblijfsrecht voor bepaalde tijd, eveneens op grond van artikel 3.4, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, dan wel voor onbepaalde tijd, aanvragen. In het eerste geval blijven deze burgers op grond van dit nieuwe artikel 1p BuWav vrij op de arbeidsmarkt. In het tweede geval gelden op grond van artikel 4, tweede lid, onderdeel a, van de Wav geen beperkingen voor het verrichten van arbeid ten aanzien van een vreemdeling die beschikt over een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.

Onderdeel B

Met dit artikel wordt een overgangsregeling geregeld voor vreemdelingen uit het VK en hun familieleden, die de nationaliteit van een derde land bezitten en op de datum van de terugtrekking van het VK uit de EU gerechtigd waren om in Nederland te verblijven en te werken als familielid van een onderdaan van de EU. Vreemdelingen uit het VK en hun gezinsleden, die op de datum van terugtrekking in Nederland verbleven dan wel werkzaam waren, maar nog niet over een verblijfsvergunning in verband met de terugtrekking van het VK uit de EU beschikken, blijven tot vijftien maanden na de dag van terugtrekking vrij op de arbeidsmarkt. Na deze datum dienen deze vreemdelingen te beschikken over een verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd, afgegeven in verband met de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie zodat zij gebruik kunnen maken van de vrijstelling die is opgenomen in artikel 1p BuWaw of artikel 4, tweede lid, onderdeel a, van de Wav.

Verblijf of het werkzaam zijn in Nederland op de datum van terugtrekking dient aangetoond te worden aan de hand van een inschrijving in de Basisregistratie personen, een arbeidsovereenkomst dan wel een akte van aanstelling door of vanwege het bevoegd gezag, een stageovereenkomst, loonstroken op naam van de vreemdeling, bewijsstukken als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel e, van de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie (zoals een zogeheten A1-verklaring), of een opdrachtbrief van de werkgever van de vreemdeling met daarin gegevens over de detachering.

In het derde lid is de mogelijkheid neergelegd om de periode van vijftien maanden te verlengen, wanneer deze periode te kort blijkt te zijn, omdat veel vreemdelingen die onder de vrijstelling uit artikel 1q vallen aan het eind van deze periode geen verblijfsvergunning hebben.

Artikel II (wijziging Besluit inburgering)

Dit artikel regelt de vrijstelling van de inburgeringsplicht voor personen die in het bezit zijn van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 3.4, derde lid, van het Vb 2000 afgegeven in verband met de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie. Zonder deze bepaling zouden zij op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inburgering inburgeringsplichtig worden. De vrijstelling in het nieuwe artikel 2.5a van het besluit voorkomt dit.

Artikel III (wijziging Vreemdelingenbesluit 2000)
Onderdelen A, B en D

In het Vb 2000 is geregeld dat vreemdelingen die in aanmerking willen komen voor een sterker verblijfsrecht moeten voldoen aan het inburgeringsvereiste.1 Artikel 3.80a ziet op een aanvraag om wijziging van de beperking waaronder een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is verleend, artikel 3.96a op de aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd en artikel 3.107a op de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd of EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen asiel. Gelet op artikel 3.126, geldt artikel 3.96a ook voor aanvragen tot het verlenen van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen. Door het toevoegen van een verwijzing naar artikel 2.5a van het Besluit inburgering in het tweede lid van de betreffende artikelen, worden vreemdeling die vragen om een sterker verblijfsrecht ontheven van het inburgeringsvereiste.

Van de gelegenheid is voorts gebruik gemaakt om in het Vb 2000 een mogelijkheid op te nemen ontheffing te verlenen aan een vreemdeling die een sterker verblijfsrecht wenst en aantoonbaar voldoende is ingeburgerd. Hiervoor is in de betreffende artikelen een nieuw vijfde lid ingevoegd. In artikel 2.8a van het Besluit inburgering was al langer zo’n ontheffingsmogelijkheid opgenomen voor de inburgeringsplicht onder de Wet inburgering. Abusievelijk was niet eerder voorzien in het opnemen van een dergelijke ontheffing voor aanvragen om een sterker verblijfsrecht. De onbedoelde consequentie daarvan zou kunnen zijn dat vreemdelingen die op deze grond ontheven zijn van de inburgeringsplicht, alsnog het examen zouden moeten halen als ze een sterker verblijfsrecht wensen. Ook kunnen vreemdelingen die een sterker verblijfsrecht aanvragen zonder inburgeringsplichtig te zijn geweest op deze grond ontheven worden van het inburgeringsvereiste.

Onderdeel C

In artikel 9 van de Vw 2000 wordt geregeld dat de vreemdeling die bestendig rechtmatig verblijf heeft, een document of schriftelijke verklaring wordt verschaft waaruit dat rechtmatig verblijf blijkt. Om buiten iedere twijfel te stellen dat de beschikking waarbij een vergunning wordt verleend ook kan worden bekendgemaakt door uitreiking van een schriftelijke verklaring, worden deze woorden zekerheidshalve toegevoegd aan artikel 3.104, eerste lid, van het Vb 2000.

Artikel IV

Dit besluit treedt in werking met ingang van de datum van terugtrekking van het Verenigd Koninkrijkvan Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie. Indien het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, wordt uitgegeven op of na die datum, treedt het in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, en werkt het terug tot en met de datum van terugtrekking. Het verlenen van terugwerkende kracht is niet bezwaarlijk, aangezien de maatregelen niet belastend zijn.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,


X Noot
1

Toelichting, algemeen.

X Noot
2

Zie: https://www.gov.uk/types-of-british-nationality; zie ook HvJ EU20 februari 2001, zaak C-192/99, ECLI:EU:C:2001:106, r.o. 22.

X Noot
1

Dit betekent dat zij het examen, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inburgering of een diploma, certificaat of ander document als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c, van die wet, moeten hebben behaald.

Naar boven