Call for proposals Horizontale samenwerking en verantwoording door mbo-instellingen, Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek

Den Haag, april 2019

Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek

Inhoud

1

Inleiding

1

 

1.1

Achtergrond

1

 

1.2

Beschikbaar budget

1

 

1.3

Geldigheidsduur call for proposals

1

2

Doel

2

 

2.1

Achtergrond

2

 

2.2

Aanleiding

2

 

2.3

Doelstellingen van het onderzoek

2

 

2.4

Opzet van het onderzoek

4

3

Richtlijnen voor aanvragers

4

 

3.1

Wie kan aanvragen

4

 

3.2

Wat kan aangevraagd worden

4

 

3.3

Wanneer kan aangevraagd worden?

7

 

3.4

Het opstellen van de aanvraag

7

 

3.5

Subsidievoorwaarden

7

 

3.6

Het indienen van een aanvraag

9

4

Beoordelingsprocedure

10

 

4.1

Procedure

10

 

4.2

Criteria

12

5

Contact en overige informatie

13

 

5.1

Contact

13

1 Inleiding

1.1 Achtergrond

Het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) coördineert en financiert onderwijsonderzoek en bevordert de verbinding tussen wetenschappelijk onderzoek en de praktijk van het onderwijs. Op deze manier draagt het NRO bij aan vernieuwing en verbetering van het onderwijs. Het NRO is onderdeel van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO).

Deze oproep tot het indienen van voorstellen (call for proposals) valt onder de verantwoordelijkheid van de Programmaraad voor Beleidsgericht Onderzoek (ProBO). De ProBO stimuleert onderzoek dat inzicht vergroot in de vraag hoe het onderwijsbeleid optimaal kan inspelen op ontwikkelingen (uit het verleden, van nu en die voorzien worden in de toekomst) in de samenleving.

Deze call for proposals geeft een overzicht van de procedure voor het indienen van een subsidieaanvraag, en de beoordeling en selectie daarvan, voor beleidsgericht onderzoek naar Horizontale samenwerking en verantwoording door mbo-instellingen 201.

1.2 Beschikbaar budget

Het beschikbare budget voor de subsidieronde Horizontale samenwerking en verantwoording door mbo-instellingen bedraagt in totaal 500.000 euro.

Voor thema 1 – horizontale samenwerking door het mbo bedraagt het beschikbare budget 300.000 euro.

Voor thema 2 – horizontale verantwoording door het mbo bedraagt het beschikbare budget 200.000 euro.

Per thema kan één aanvraag worden gehonoreerd.

1.3 Geldigheidsduur call for proposals

Deze call for proposals staat open tot de sluitingsdatum dinsdag 4 juni 2019, 14:00 uur.

2 Doel

2.1 Achtergrond

Voor deze financieringsronde kunnen aanvragen worden ingediend voor het uitvoeren van beleidsgericht onderzoek naar Horizontale samenwerking en verantwoording door mbo-instellingen.

Aanvragen kunnen worden ingediend voor het uitvoeren van onderzoek binnen de volgende twee thema’s:

  • 1. Horizontale samenwerking door het mbo

  • 2. Horizontale verantwoording door het mo

2.2 Aanleiding

In de visie van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) zullen de komende jaren veranderingen optreden in de governance van mbo-instellingen waarbij de rijksoverheid verder terugtreedt, de mbo-instellingen meer autonomie krijgen en de positie van de partners van de mbo-instellingen wordt versterkt. De horizontale relaties worden steeds belangrijker. Dit is mogelijk ook van invloed op de verticale verantwoordingsrelaties tussen de mbo-instelling, inspectie en de overheid.

Mbo-instellingen krijgen in bijvoorbeeld de kwaliteitsafspraken 2019-2022 en het Regionaal Investeringsfonds mbo (RIF) ruimte om in samenwerking met de regio of het werkgebied maatregelen te nemen om de kwaliteit van hun onderwijs te verbeteren, het onderwijs beter af te stemmen op regionale ontwikkelingen en bij te dragen aan innovatie in de regio en het werkgebied. Deze horizontale samenwerking met partners in de regio is bovendien mogelijk van invloed op de verticale verantwoordingsrelatie tussen de mbo-instelling, de onderwijsinspectie en het Ministerie van OCW. “Mbo’s krijgen meer ruimte om te bepalen hoe zij hun kwaliteit kunnen verbeteren. Iedere instelling kan daardoor concreet aan de slag met hun eigen specifieke regionale situatie. [.] Daarin werken ze samen met belangrijke partners, zoals het bedrijfsleven, gemeenten en andere onderwijsinstellingen.” (ministerie van OCW, 2018).

De vraag is nu of deze ontwikkelingen daadwerkelijk plaatsvinden. Nemen instellingen bijvoorbeeld een grotere rol in ten aanzien van het regionale innovatiepotentieel? Is de samenwerking met de partners van een zodanige aard, dat de rol van het mbo in de regionale innovatie inderdaad toeneemt? En is er daadwerkelijk sprake van versterking van de horizontale verantwoording waardoor de verticale verantwoording idealiter verminderd kan worden?

De directie MBO van het Ministerie van OCW wil met dit onderzoek inzicht krijgen in welke mate de beleidsdoelstellingen van een versterkte relatie tussen mbo-instellingen en de partners zichtbaar zijn in de praktijk:

  • Een betere samenwerking tussen de mbo-instellingen en de regio voor enerzijds een verbetering van het onderwijs op de eisen die vanuit het werkveld aan (toekomstige) professionals worden gesteld. En anderzijds een grotere impact van mbo-instellingen op de partners in de regio en/of het werkveld;

  • Een versterking van horizontale verantwoording, waardoor verticale verantwoording mogelijk verminderd kan worden.

Met horizontale samenwerking wordt in deze call bedoeld: samenwerking in de regio en/of met het werkgebied. De kwaliteitsafspraken 2019–2022 vormen de directe aanleiding voor deze call for proposals, maar horizontale samenwerking en verantwoording kan in de onderzoeken breder worden opgevat dan de initiatieven die voortkomen uit de kwaliteitsafspraken.

Partners van de mbo-instelling1

zijn onder andere: bedrijven en instellingen in het werkgebied; gemeenten en regionale overheden; andere onderwijsinstellingen (vo, mbo en ho)2

2.3 Doelstellingen van het onderzoek

In deze call for proposals komen twee thema’s aan bod:

Thema 1: Horizontale samenwerking door het mbo

Dit thema betreft de concrete vormgeving van horizontale samenwerking: hoe worden de doelstellingen van horizontale samenwerking gerealiseerd en in welke vormen is dit terug te vinden in de mbo-instelling en in de regio? Daarnaast brengt het onderzoek werkende mechanismen en succes- en belemmerende factoren ten aanzien van horizontale samenwerking in beeld. Dit is een vraagstelling op alle niveaus van de instelling (van het bestuurlijk niveau tot het onderwijs aan studenten). Het betreft een verkennende studie.

Parallel aan het onderzoek wordt in reflectietafels kennis over dit onderwerp gedeeld.

Thema 2: Horizontale verantwoording door het mbo

Het tweede thema betreft het in kaart brengen en ordenen van verschillende modaliteiten van horizontale verantwoording op instellingsniveau, ook in verhouding tot en in aanvulling op verticale verantwoording. Dit is een vraagstelling op institutioneel niveau. Het betreft een verkennende studie.

2.3.1 Thema 1 – Horizontale samenwerking door mbo-instellingen

Het doel van het onderzoek naar dit thema is om op basis van praktijkvoorbeelden (casussen), een beschrijving te geven van werkende mechanismen in horizontale samenwerking. De studie biedt inzicht in bestaande samenwerkingsvormen tussen mbo-instellingen, de regio en/of het werkveld. Het onderzoek is exploratief en beschrijvend van aard.

De bedoeling van de samenwerking is uiteindelijk, dat er door de samenwerking enerzijds veranderingen in het curriculum van opleidingen zichtbaar zijn op grond van de input van de regionale partners. Anderzijds vinden veranderingen plaats bij de partners: idealiter komen onderwijs en regionale partners samen tot innovaties in het werkveld. Of en hoe dit daadwerkelijk het geval is, dient te worden onderzocht.

In deze studie staan daarom alle niveaus van de instelling centraal: van het niveau van het College van Bestuur tot en met het onderwijs aan studenten.

Het onderzoek kent in ieder geval de volgende resultaten.

  • Een beschrijving van ervaringen, werkende mechanismen en belemmerende factoren in de uitwerking van de doelen van horizontale samenwerking (zichtbaarheid in het curriculum en in de innovatieve regio). Daartoe dient een beargumenteerde keuze van ten minste tien praktijkvoorbeelden te worden gegeven, verspreid over Nederland en over diverse opleidingen binnen de mbo-instellingen. De casussen kunnen goede, maar ook moeizame praktijken betreffen;

  • Een typering van de organisatorische eisen aan de verschillende lagen van de mbo-instelling om tot succesvolle horizontale samenwerking te komen;

  • Een beschrijving in hoeverre de casussen van horizontale samenwerking geïnstitutionaliseerd en verduurzaamd zijn in de onderwijsinstellingen. Hiermee wordt bedoeld geformaliseerd (bijvoorbeeld in eisen aan docenten) en gedragen in de instelling;

  • Een begrippenkader over horizontale samenwerking;

De kwaliteitsafspraken en -agenda’s 2019–2022 vormen de directe aanleiding voor dit onderzoek. Horizontale samenwerking en afspraken voor horizontale samenwerking kunnen in de studie echter breder worden opgevat dan de afspraken zoals geformuleerd in de kwaliteitsagenda’s. Ook (afspraken voor) horizontale samenwerking die niet (direct) gelieerd zijn aan de kwaliteitsagenda’s kunnen onderdeel zijn van het onderzoek, bijvoorbeeld afspraken die voortvloeien uit het RIF.

De vragen die centraal staan in dit onderzoek zijn daarom:

  • Op welke manieren wordt horizontale samenwerking ingevuld? Welke ‘good examples of practice’ kunnen worden onderscheiden?

  • In hoeverre zijn de vormen van horizontale samenwerking geïnstitutionaliseerd en verduurzaamd?

  • Wat zijn ervaringen, werkende mechanismen en succes- en belemmerende factoren bij de inrichting van horizontale samenwerking voor het curriculum en het regionale innovatiepotentieel?

Parallel aan het onderzoek worden door het Ministerie van OCW (directie MBO) reflectietafels gefaciliteerd. Aan de reflectietafels worden ervaringen van (vertegenwoordigers van) mbo-instellingen en (tussentijdse) uitkomsten uit het onderzoek horizontale samenwerking gedeeld. Tevens bieden de reflectietafels ruimte voor nieuwe impulsen aan het onderzoek: kennisvragen uit de praktijk kunnen zo – waar mogelijk – worden toegevoegd aan het onderzoek.

2.3.2 Thema 2 – Horizontale verantwoording door mbo-instellingen

Het tweede onderzoeksthema betreft de mogelijkheden van horizontale verantwoording door mbo-instellingen. Mbo-instellingen verantwoorden zich hierbij niet alleen intern aan hun raad van toezicht en extern aan de Inspectie van het Onderwijs, maar ook aan relevante partners in de regio. Wanneer dit gebeurt, zou de inspectie haar toezicht evenredig kunnen verminderen. Dat zou dan kunnen leiden tot het verlichten van administratieve lasten voor de mbo-instellingen.

Daarnaast zou deze horizontale verantwoording kunnen bijdragen aan het verduurzamen van samenwerking in de regio.

De vragen die centraal staan in dit onderzoek zijn:

  • Hoe kan horizontale verantwoording worden ingevuld uitgaande van beschikbare onderzoeksresultaten (literatuuronderzoek)?

  • In hoeverre en op welke manier wordt horizontale verantwoording op dit moment ingevuld in de praktijk?

  • Welke (ervaren) uitkomsten heeft horizontale verantwoording, ook in verhouding tot en in aanvulling op verticale verantwoording, bijvoorbeeld in de verbinding met het werkgebied en mogelijk in een (ervaren) vermindering van bureaucratie?

Om deze vragen te kunnen beantwoorden, worden verschillende vormen en modaliteiten van horizontale verantwoording op instellingsniveau in kaart gebracht en geordend. Het betreft een exploratieve studie, waarin verschillende regio’s verspreid over Nederland, typen mbo-instellingen en werkgebieden worden onderzocht.

2.3.3 Afstemming tussen thema 1 en 2

Om inhoudelijke afstemming te bevorderen en overbelasting en -bevraging van het veld te voorkomen, dienen de onderzoekconsortia van beide thema’s de onderzoeken inhoudelijk en organisatorisch met elkaar af te stemmen.

2.4 Opzet van het onderzoek

De opzet van het onderzoek van thema 1 en 2 dient zodanig te zijn, dat de doelstellingen in één tot twee jaar kunnen worden bereikt.

Er wordt geen tussentijdse oplevering van onderzoeksresultaten verwacht. Na één jaar (begin 2021) vindt een tussentijds gesprek plaats met het NRO-bureau en betrokkenen vanuit het Ministerie van OCW over de voortgang en eerste bevindingen.

3 Richtlijnen voor aanvragers

3.1 Wie kan aanvragen

Aanvragen kunnen worden ingediend door consortia, dat wil zeggen samenwerkingsverbanden van onderzoekers verbonden aan (onderzoeksinstellingen die gelieerd zijn aan) universiteiten, instellingen voor hoger beroepsonderwijs, of andere onderzoeksinstellingen in Nederland waar onderwijsonderzoek wordt uitgevoerd.

Binnen een consortium dient één persoon aangewezen te worden die als hoofdaanvrager en projectleider van het onderzoek optreedt. De projectleider is dus dezelfde persoon als de hoofdaanvrager. Deze persoon dient het voorstel in via ISAAC, het elektronische indiensysteem van NWO, ontvangt tijdens de beoordelingsprocedure alle berichten van het NRO die voor het consortium bedoeld zijn, en is na eventuele toekenning aanspreekpunt en verantwoordelijk voor het door het NRO te financieren onderzoeksproject.

Een aanvraag telt een hoofdaanvrager en maximaal vier medeaanvragers. Een aanvrager kan in deze subsidieronde maximaal eenmaal indienen per thema, hetzij als hoofdaanvrager, hetzij als medeaanvrager.

De hoofdaanvrager dient gepromoveerd te zijn.

Voor de volledigheid wordt hierbij opgemerkt dat leden van de programmaraden, programmacommissies en de Stuurgroep van het NRO niet van deelname aan de subsidieronde uitgesloten zijn. Zij vallen onder de geldende definities van

‘aanvrager’. In de beoordelingsprocedure is, conform de NWO Gedragscode Belangenverstrengeling, waarborging voor het omgaan met mogelijke betrokkenheid van leden van de programmaraden, programmacommissies en de Stuurgroep van het NRO ingebouwd. Leden van de beoordelingscommissie daarentegen kunnen niet tevens aanvrager in dezelfde ronde zijn.

3.2 Wat kan aangevraagd worden

Voor deze subsidieronde Horizontale samenwerking en verantwoording door mbo- instellingen 2019 is een totaalbudget van 500.000 euro beschikbaar.

Voor thema 1 – horizontale samenwerking is 300.000 euro beschikbaar.

Voor thema 2 – horizontale verantwoording is 200.000 euro beschikbaar.

Aanvragen voor beide thema’s kunnen worden ingediend met een looptijd van minimaal 1 jaar en maximaal 2 jaar.

Er kan subsidie worden aangevraagd ter dekking van zowel de direct aan het project verbonden personele als de materiële kosten. Alle kosten dienen inhoudelijk gemotiveerd te worden. Er kan alleen subsidie worden aangevraagd voor de kosten van personen en instellingen die in Nederland zijn gevestigd.

Het NRO accepteert publieke en/of private cofinanciering in de vorm van personele en materiële bijdragen op voorwaarde dat de rol en de garantie van publieke en/of private cofinanciering duidelijk wordt geëxpliciteerd in het aanvraagformulier. De cofinanciering mag niet hoger zijn dan het bij het NRO aangevraagde budget, omdat het NRO de hoofdfinancier moet zijn. Voor de voorwaarden voor private cofinanciering wordt u verder verwezen naar Art. 1.5 NWO Subsidieregeling.

De programmaraad behoudt zich het recht voor bij de toekenning van een subsidie, vanwege budgettaire of inhoudelijke overwegingen, niet het gehele aangevraagde budget toe te kennen.

3.2.1 Personele kosten

Subsidie kan worden aangevraagd voor de salariskosten van voor het onderzoek aan te stellen personeel. Het betreft in elk geval de salariskosten van wetenschappelijk personeel en incidenteel die van niet-wetenschappelijk personeel. Voor de personele kosten wordt onderscheid gemaakt in personeel aan onderwijs- en onderzoeksinstellingen gefinancierd met publieke middelen en personeel aan overige organisaties.

De inzet van de hoofdaanvrager dient een substantieel deel van de totale personele inzet op het project te betreffen. In de aanvraag dient te worden aangegeven hoe de aangevraagde personele kosten verdeeld worden over de verschillende leden van het consortium (indien van toepassing) met de overwegingen achter deze verdeling.

3.2.1.1 Personeel aan onderzoeksinstellingen gefinancierd met publieke middelen (waaronder universiteiten en middelbaar of hoger beroepsonderwijs)

Voor personeel aan onderzoeksinstellingen gefinancierd met publieke middelen wordt het volgende onderscheid gemaakt:

  • Promovendi en postdocs (aangesteld aan een universiteit)

    Voor de aanstelling van promovendi en postdocs op het project is het met de VSNU gesloten Akkoord Bekostiging Wetenschappelijk Onderzoek inclusief bijbehorende meest recente salaristarieven http://www.nwo.nl/financiering/hoe-werkt-dat/salaristabellen van toepassing.

    Bij een voltijdsaanstelling of minimale aanstelling van 1 jaar 0,5 fte wordt een maximale benchfee van 5.000 euro ter beschikking gesteld. Deze benchfee is bedoeld voor kosten ter stimulering van de wetenschappelijke carrière van de door het NRO gefinancierde onderzoeker (bijvoorbeeld congresbezoek, publicatie van de dissertatie).

  • Overig personeel

    Overig personeel aan onderwijs- en onderzoeksinstellingen gefinancierd met publieke middelen, waaronder personeel met een vast dienstverband, moeten uitgaan van de volgende maximale tarieven (uur/dag) gebaseerd op de Handleiding Overheidstarieven 2017:

    Secretariaat

    € 53/424

    Junior/onderzoeksassistentie WP en NWP/docenten

    € 72/576

    Medior/universitair docenten/docent-onderzoekers

    € 87/696

    Senior/universitair hoofddocenten

    € 95/760

    Directie/hoogleraar/lector

    € 119/952

De genoemde tarieven zijn gebaseerd op het kostendekkend tarief inclusief de hierbij geldende opslagen. Het kostendekkend tarief omvat het gemiddeld bruto salaris inclusief verwachte loonontwikkeling, vakantie-uitkering, eindejaarsuitkering, werkgeverslasten plus een opslag voor overhead.

3.2.1.2 Personeel aan overige organisaties

Personeel aan overige organisaties moet uitgaan van de volgende maximale tarieven (uur/dag) gebaseerd op de Handleiding Overheidstarieven 2017:

Ondersteuning

€ 55/440

Junior

€ 81/648

Medior

€ 130/1.040

Senior

€ 139/1.112

De genoemde tarieven zijn gebaseerd op het kosten-plus tarief exclusief btw, inclusief de hierbij geldende opslagen. Het kosten-plus tarief omvat het gemiddeld bruto salaris inclusief verwachte loonontwikkeling, vakantie-uitkering, eindejaarsuitkering, werkgeverslasten, een opslag voor overhead plus een winstopslag.

Op www.nwo.nl/nroprojectbeheer is de Handleiding Overheidstarieven 2017 te vinden met hierin een nadere toelichting op bovenstaande tarieven.

In de aanvraag dient te worden aangegeven hoe de aangevraagde personele kosten verdeeld worden over de verschillende leden van het consortium (indien van toepassing) met de overwegingen achter deze verdeling. In de aanvraag worden per type personeel de dagtarieven opgenomen met een maximum van bovenstaande tarieven; een lager tarief mag worden opgenomen. Deze tarieven zijn vervolgens bindend. Dit betekent dat de in de aanvraag op te nemen uurtarieven worden aangehouden bij een eventuele toekenning en uiteindelijke subsidievaststelling.

De hoofdaanvrager is verantwoordelijk voor de verdeling van het budget over de leden van het consortium.

3.2.2 Materiële kosten

In een aanvraag kan subsidie worden aangevraagd ter dekking van materiële kosten, zoals:

  • de aanschaf van speciaal voor het onderzoek benodigde apparatuur, gebruiksgoederen;

  • kosten voor het houden van enquêtes, het doen van experimenten en testonderzoek, en de aanschaf van databestanden;

  • reizen die noodzakelijk zijn in verband met het onderzoek;

  • studentassistentie;

  • kosten die verband houden met disseminatie van onderzoeksresultaten, op toegankelijke wijze ter beschikking stellen van onderzoeksdata, kennisoverdracht en kennisbenutting.

De kosten van apparatuur, van verbruiksgoederen of van administratieve of technische hulp die tot het gebruikelijke voorzieningenpakket van een onderzoeksinstelling gerekend moeten worden en de kosten voor computergebruik bij rekencentra, alsmede voor het gebruik van laboratoria komen niet in aanmerking voor subsidiëring, tenzij het onderzoek een gebruik van faciliteiten met zich meebrengt dat aantoonbaar uitgaat boven het normale gebruik. Uitsluitend kosten die rechtstreeks voortvloeien uit het onderzoek zijn subsidiabel. Er kunnen derhalve bijvoorbeeld geen huisvestings-, overhead-, onderhouds- of afschrijvingskosten uit het materiële budget worden bekostigd.

Congresbezoek van promovendi en postdocs wordt bekostigd vanuit de benchfee. Dit betreft een vergoeding van maximaal 5.000 euro. Congresbezoek voor het overige personeel kan worden aangevraagd als ‘congreskosten overig personeel’.

Kennisbenutting

Kosten voor kennisbenutting betreffen bijvoorbeeld:

  • kosten voor het ontwikkelen van een handleiding, checklist, app, website, toets- of lesmateriaal (ontwerp, vormgeving, drukwerk, beeldmateriaal, redactie);

  • kosten voor het organiseren van bijeenkomsten voor (specifieke) doelgroepen om eindresultaten te presenteren.

De kosten voor kennisbenutting moeten gespecificeerd en toegelicht worden in de begroting van de aanvraag. Kosten van personeel binnen het consortium voor kennisbenuttingsactiviteiten worden in het aanvraagformulier opgegeven onder ‘personele kosten’ en niet onder de post ‘kennisbenutting’, die valt onder ‘materiële kosten’.

Als richtlijn wordt aangehouden dat 5% van de totaal aan te vragen subsidie moet worden besteed aan kennisbenutting. Een hoger percentage is goed mogelijk, mits de opgevoerde bedragen helder worden beargumenteerd.

Bij het controleren van de ontvankelijkheid van de aanvragen, zal het NRO nadrukkelijk aandacht besteden aan de plannen en de begroting voor kennisbenutting. Aanvragers wordt geadviseerd een concrete en realistische omschrijving te geven van op te leveren producten en activiteiten, met bijbehorende begroting.

Bij alle producten en activiteiten dient te worden omschreven:

  • wie de doelgroep vormen,

  • hoe deze doelgroep wordt betrokken bij de ontwikkeling van het product of de activiteit, en

  • hoe de verspreiding en implementatie van het product of de kennis wordt bevorderd.

Materiële kosten dienen zowel inhoudelijk gemotiveerd als financieel onderbouwd te worden.

3.3 Wanneer kan aangevraagd worden?

De sluitingsdatum voor het indienen van aanvragen is dinsdag 4 juni 2019, 14:00 uur.

Aanvragen die na de deadline zijn ingediend worden niet meegenomen in de procedure.

3.4 Het opstellen van de aanvraag

Uw subsidieaanvraag bestaat uit twee delen: een factsheet en het aanvraagformulier.

  • De factsheet vult u direct in het elektronisch aanvraagsysteem ISAAC van NWO in;

  • Het aanvraagformulier vindt u op de financieringspagina van dit programma op de NWO-website. Dit formulier voegt u, zodra ingevuld, als pdf-bestand tot aan de factsheet.

Het uitgangspunt bij het opstellen van een aanvraag wordt gevormd door deze call for proposals.

Uw aanvraag dient in het Nederlands te worden opgesteld.

Disciplinecodes

Het is verplicht om in het aanvraagformulier een of meerdere disciplinecode(s) in te vullen die van toepassing is/zijn op het voorgestelde onderzoek. U kunt hiervoor alleen gebruik maken van de NWO-disciplinecodes, te vinden via www.nwo.nl/disciplinecodes. Het is verplicht om deze informatie ook in ISAAC in te vullen in het tabblad “Algemeen” bij “Disciplines” voor u de aanvraag indient.

In zowel het aanvraagformulier als ISAAC hoort daar in ieder geval altijd de disciplinecode voor “Onderwijswetenschappen” (41.90.00) bovenaan te staan. Vervolgens zet u in rangorde van boven naar onder de belangrijkste (sub)disciplines.

3.5 Subsidievoorwaarden

Op alle aanvragen zijn de NWO Regeling Subsidies en het Akkoord bekostiging wetenschappelijk onderzoek van toepassing.

Open access

Alle publicaties van onderzoek die zijn gefinancierd op basis van toekenningen voortvloeiend uit deze call for proposals dienen onmiddellijk (op het moment van publicatie) wereldwijd vrij toegankelijk te zijn (open access). Er zijn verschillende manieren voor onderzoekers om ‘open access’ te publiceren.

Een uitgebreide toelichting hierop vindt u op www.nwo.nl/openscience.

Projectresultaten moeten zo spoedig mogelijk worden gepubliceerd, ook wanneer sprake is van te verwachten exploitatierechten.

Datamanagement

Bij goed onderzoek hoort verantwoord datamanagement. Onderzoeksdata die voortkomen uit met publieke middelen gefinancierd onderzoek moeten zo veel mogelijk ‘vrij’ en duurzaam beschikbaar komen voor hergebruik door andere onderzoekers. Daarnaast is het belang van verantwoord datamanagement groot.

Aanvragen dienen daarom te voldoen aan het datamanagementprotocol van NWO. Onderzoekers dienen in hun begroting ook rekening te houden met de personele en materiële kosten voor datamanagement. Dit protocol bestaat uit twee stappen:

  • 1. Datamanagementparagraaf

    De datamanagementparagraaf maakt deel uit van de uitgewerkte onderzoeksaanvraag. Onderzoekers dienen vier vragen te beantwoorden over datamanagement binnen hun beoogde onderzoeksproject. Hun wordt dus gevraagd reeds voor aanvang van het onderzoek te bedenken hoe de verzamelde data geordend en gecategoriseerd moeten worden zodat zij vrij beschikbaar kunnen worden gesteld. Vaak zullen al bij het tot stand komen van de data en de analyse daarvan maatregelen getroffen moeten worden om opslag en deling later mogelijk te maken. Onderzoekers kunnen zelf aangeven welke onderzoeksdata zij voor opslag en hergebruik relevant achten.

  • 2. Datamanagementplan

    Na honorering van een aanvraag dient de onderzoeker de datamanagementparagraaf uit te werken tot een datamanagementplan. Uiterlijk een maand na honorering van de aanvraag moet dat plan via ISAAC onder

    ‘rapportages’ zijn ingediend bij NRO. NRO keurt het plan zo snel mogelijk goed. Goedkeuring van het datamanagementplan door NRO is voorwaarde voor de subsidieverlening. Het plan kan tijdens het onderzoek worden bijgesteld.

    Meer informatie over het datamanagementprotocol van NWO staat op: www.nwo.nl/datamanagement. Daarnaast is informatie te vinden op de website van het Landelijk Coördinatiepunt Research Datamanagement: www.lcrdm.nl.

NARCIS

Bij aanvang van het onderzoek dient melding gemaakt te worden bij NARCIS, de Nederlandse onderzoekdatabank van Data Archiving and Networked Services (DANS) van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW), ten behoeve van opname van de beschrijving van het onderzoek in de databank van NARCIS: www.narcis.nl. Het onderzoek wordt dan na aanmelding binnen vijf werkdagen opgenomen in NARCIS. Het krijgt daarbij een uniek onderzoeksnummer (OND-nummer) en is daarmee bekend voor andere onderzoekers.

Na toekenning

Uiterste startdatum

Een toegekend project dient uiterlijk in januari 2020 van start te gaan, anders kan het subsidiebesluit worden ingetrokken.

Voor de start van het project stuurt u de volgende startdocumenten toe aan het NRO:

  • Een volledig ingevuld en ondertekend projectmeldingsformulier (PMF);

  • Bij iedere aanstelling van een promovendus of postdoc op het project stuurt u tevens een volledig ingevuld en ondertekend personeelsinformatieformulier (PIF) toe;

  • Een formulier ‘intentieverklaring’, ondertekend door alle partners in het consortium.

U kunt alle documenten downloaden via www.nwo.nl/nroprojectbeheer.

Startgesprek

Het project zal aanvangen met een startgesprek met het NRO-bureau, de programmaraad en betrokkenen vanuit het Ministerie van OCW voor afstemming over de onderzoeksopzet en de beoogde opbrengsten.

Na één jaar (begin 2021) vindt tevens een tussentijds gesprek plaats met het NRO-bureau en betrokkenen vanuit het Ministerie van OCW over de voortgang en eerste bevindingen.

Tussentijdse wijzigingen melden

Op de hoofdaanvrager van wie een project is gehonoreerd, rust de verplichting om, conform de algemene subsidievoorwaarden, eventuele afwijkingen in de planning of uitvoering van het onderzoek, onmiddellijk en met redenen omkleed voor te leggen aan het NRO-bureau.

Voor budgetverschuivingen gelden de volgende richtlijnen: een verschuiving tussen personeel en materieel en binnen personeel dient altijd te worden voorgelegd aan het NRO. Een verschuiving binnen het materieel budget behoeft alleen te worden voorgelegd indien:

  • de verschuiving gevolgen heeft voor de inhoud, planning en/of beoogde opbrengsten van het onderzoek;

  • de verschuiving groter is dan 20% van het totale materieel budget, of groter is dan 5.000 euro.

Monitoring voortgang onderzoek

Het NRO monitort de voortgang en evalueert de resultaten van het gesubsidieerde onderzoek op basis van de in de aanvraag vermelde planning en beoogde opbrengsten. Indien hierop een afwijking wordt geconstateerd, behoudt de programmaraad zich het recht voor betaling van tranches aan te houden, en de subsidie lager vast te stellen en/of in te trekken. Bij de toekenning van de subsidie ontvangt de hoofdaanvrager een nader uitgewerkte toetsings- en evaluatieprocedure.

Daarnaast verlangt het NRO dat gedurende de looptijd, en tot twee jaar na de looptijd van het project, iedere publicatie of andere vorm van output volgens het Standaard Evaluatie Protocol (SEP) afzonderlijk wordt geregistreerd in ISAAC, het elektronische indiensysteem van NWO op www.isaac.nwo.nl. Daar is een uitgebreide beschrijving te vinden van de stappen voor het registreren van producten in ISAAC.

Kennisbenutting

Het NRO zal tussentijds, via de projectleider, nauw contact houden met het consortium en ondersteuning bieden bij het verhogen van de bruikbaarheid en verspreiding van de onderzoeksresultaten.

In de Handleiding Kennisbenutting wordt nader toegelicht wat van uitvoerders wordt verwacht op het gebied van kennisbenutting en welke ondersteuning het NRO daarbij kan bieden. Deze handleiding is te downloaden via: https://www.nro.nl/kennis-verspreiden/handleiding-kennisbenutting/

Om resultaten zo snel mogelijk beschikbaar te maken, plaatst het NRO het definitieve inhoudelijk eindrapport direct op de website. Dit kan gevolgen hebben voor eventuele toekomstige wetenschappelijke publicaties.

Beoordeling output

Het onderzoek is pas succesvol afgerond als minimaal de in de aanvraag genoemde output ter beschikking is gesteld en is goedgekeurd door de programmaraad. De beoordeling waaruit blijkt of uw project succesvol is afgerond zal op de website worden gepubliceerd.

Presentatie projecten

Regelmatig zal het NRO bijeenkomsten beleggen waar gehonoreerde onderzoeken worden gepresenteerd. Daarmee beoogt het NRO, conform de missie, bij te dragen aan het verbeteren en vernieuwen van het onderwijs. Uitvoerders van dit project worden geacht om aan de bijeenkomsten een bijdrage te leveren indien het NRO dit wenst. Daarnaast wordt van de uitvoerders gevraagd om, in overleg met het NRO, hun onderzoek te presenteren op andere bijeenkomsten in relatie tot de onderzoekthematiek.

Eindverslag en financiële verantwoording

Uiterlijk binnen drie maanden na afronding van het onderzoek dient de hoofdaanvrager een eindverslag en een financiële verantwoording in via ISAAC. Alle tot dan toe in het kader van het project gerealiseerde en in de aanvraag genoemde output dient de hoofdaanvrager tevens afzonderlijk te registreren in ISAAC. Na goedkeuring van het eindverslag wordt de subsidieperiode afgesloten en de definitieve subsidie vastgesteld.

3.6 Het indienen van een aanvraag

Het indienen van een aanvraag bij NWO kan alleen via ISAAC, het elektronisch aanvraagsysteem. Aanvragen die niet via ISAAC zijn ingediend, worden niet in behandeling genomen. Een hoofdaanvrager is verplicht zijn/haar aanvraag via zijn/haar eigen ISAAC-account in te dienen.

Indien de hoofdaanvrager nog geen ISAAC-account heeft, dient deze dat minimaal een week voor het indienen aan te maken. Dit is om eventuele aanmeldproblemen nog op tijd te kunnen verhelpen. Indien de hoofdaanvrager al een ISAAC-account heeft, hoeft deze geen nieuw account aan te maken om een nieuwe aanvraag in te dienen.

Bij het indienen van uw aanvraag in ISAAC dient u ook online nog gegevens in te voeren. Begin daarom ten minste één dag vóór de deadline van deze call for proposals met het indienen van uw aanvraag. Aanvragen die na de deadline worden ingediend, worden niet in behandeling genomen.

Wanneer een hoofd- en/of medeaanvrager bij een organisatie werkt die niet is opgenomen in de database van ISAAC, kan dit worden gemeld via relatiebeheer@nwo.nl. De organisatie zal dan worden toegevoegd. Aangezien enige dagen nodig zijn om het verzoek te verwerken, dient dit uiterlijk een week voor de deadline gemeld te worden.

Voor vragen van technische aard verzoeken wij u contact op te nemen met de ISAAC-helpdesk, zie paragraaf 5.2.1.

4 Beoordelingsprocedure

4.1 Procedure

De eerste stap in de beoordelingsprocedure is een toets of de aanvraag in behandeling genomen kan worden. Hiervoor worden de voorwaarden zoals beschreven in hoofdstuk 3 van deze call for proposals toegepast.

Voor alle bij de beoordeling en/of besluitneming betrokken personen en betrokken NWO-medewerkers is de NWO-code belangenverstrengeling van toepassing.

De datamanagementparagraaf in de aanvraag wordt niet beoordeeld en derhalve ook niet meegewogen in de beslissing om een aanvraag al of niet toe te kennen. De commissieleden kunnen wel advies geven met betrekking tot de datamanagementparagraaf. Na honorering van een aanvraag dient de onderzoeker de paragraaf uit te werken in een datamanagementplan. Aanvragers kunnen hierbij gebruik maken van het advies van de commissie.

NRO voorziet alle uitgewerkte aanvragen van een kwalificatie. Deze kwalificatie wordt aan de aanvrager bekend gemaakt bij het besluit over al dan niet toekennen van subsidie.

De kwalificatie kent de volgende categorieën:

  • excellent

  • zeer goed

  • goed

  • ontoereikend

Voor meer informatie over de kwalificaties zie: http://www.nwo.nl/kwalificaties

In deze subsidieronde is gekozen voor een procedure met uitgewerkte aanvragen.

De procedure bestaat uit de volgende stappen:

  • indiening van intentieverklaringen

  • indiening van aanvragen

  • in behandeling nemen van de aanvragen

  • preadvisering beoordelingscommissie

  • weerwoord

  • beoordeling door de beoordelingscommissie

  • besluitvorming programmaraad

Vanwege de in de beoordelingscommissie aanwezige expertise en het tijdpad voor het onderzoek is besloten gebruik te maken van de mogelijkheid gegeven bij artikel 2.2.4 van deNWO Regeling Subsidies(versie 1 mei 2017) om een afwijkende selectieprocedure te volgen ten aanzien van advisering, beoordeling en besluitvorming. Deze afwijking houdt in dat de beoordelingsprocedure zonder inschakeling van referenten zal worden uitgevoerd.

Indiening van intentieverklaringen

Door middel van een intentieverklaring geeft u aan dat u een aanvraag wilt indienen voor deze call for proposals. De intentieverklaring is bedoeld om de aanvragers te informeren over het te verwachten aantal aanvragen en om het bureau te informeren ten behoeve van volgende stappen in de procedure. Voor indiening van de intentieverklaring is een standaardformulier in ISAAC beschikbaar.

Intentieverklaringen dienen uiterlijk dinsdag 7 mei 2019, 14:00 uur via ISAAC ingediend te zijn. Het indienen van een intentieverklaring is verplicht. Ontvangst van de intentieverklaring zal bevestigd worden aan de hoofdaanvrager. Het is mogelijk om een intentieverklaring in te trekken; u wordt gevraagd om dit via e- mail aan het NRO kenbaar te maken, en in ISAAC terug te trekken.

Indiening van aanvragen

Voor indiening van het voorstel is een standaardformulier beschikbaar. Aanvragers dienen zich te houden aan de in dit formulier opgenomen vragen en de toelichting hierop, alsmede aan de richtlijnen voor het maximale aantal woorden en pagina’s.

Volledig ingevulde aanvraagformulieren dienen uiterlijk dinsdag 4 juni 2019, 14:00 uur via ISAAC te zijn ingediend. Na genoemd tijdstip is indiening niet meer mogelijk. Na ontvangst van de aanvraag ontvangt de indiener hiervan een bevestiging.

In behandeling nemen van de aanvragen

Zo spoedig mogelijk na indiening van het voorstel krijgt de hoofdaanvrager bericht over het al dan niet in behandeling nemen van de aanvraag. Het NRO-secretariaat bepaalt dat aan de hand van een aantal administratief-technische criteria. Deze staan vermeld in paragraaf 4.2.1. Een aanvraag die niet voldoet aan een van de genoemde criteria wordt niet in behandeling genomen.

Preadvisering beoordelingscommissie

Elke aanvraag wordt allereerst voor commentaar voorgelegd aan leden van de beoordelingscommissie (de preadviseurs). De preadviseurs geven schriftelijk een inhoudelijk en beargumenteerd commentaar op het voorstel. Zij formuleren dit commentaar aan de hand van de beoordelingscriteria, die vermeld staan in paragraaf 4.2.2. Daarnaast geven de preadviseurs voor elk hoofdcriterium een score. De preadviseurs mogen niet betrokken zijn bij de aanvragen waarover zij adviseren.

Weerwoord

De hoofdaanvrager ontvangt de geanonimiseerde preadviezen op de aanvraag en krijgt tijdens het interview de gelegenheid hierop te reageren. Indien de teneur van de preadviezen overwegend negatief is, wordt het consortium dringend aangeraden om de aanvraag terug te trekken. De kans op een positieve beoordeling is over het algemeen namelijk klein bij overwegend negatieve preadviezen. Indien het consortium besluit de aanvraag terug te trekken, dan dient de hoofdaanvrager dit zo snel mogelijk schriftelijk aan het bureau te melden en de aanvraag in ISAAC in te trekken.

Beoordeling door de beoordelingscommissie

De aanvragen, preadviezen en interviews fungeren als startpunt voor de bespreking door de beoordelingscommissie. De beoordelingscommissie wordt door de programmaraad ingesteld en gekozen op basis van expertise en niet-betrokkenheid bij de aanvragen.

De commissie stelt naar aanleiding van de bespreking een schriftelijk advies op voor de programmaraad over de kwaliteit en prioritering van de aanvragen, uitgaande van de beoordelingscriteria. Het voorstel als geheel en de vier criteria afzonderlijk, dienen ten minste als goed beoordeeld te worden om in aanmerking te komen voor honorering.

Besluitvorming door de programmaraad

Het advies van de beoordelingscommissie wordt door de programmaraad getoetst. Vervolgens stelt deze de definitieve kwalificaties vast en besluit hij welke aanvraag voor honorering in aanmerking komt. Daarbij kan de programmaraad (ProBO) beleidsmatige overwegingen in aanmerking nemen (zie paragraaf 4.2.3). Er kan één aanvraag gehonoreerd worden.

Bezwaar en beroep

Voor het indienen van formele bezwaren tegen beslissingen in het kader van onderhavige subsidieronde staan, waar van toepassing, de geldende bezwaar- en beroepsprocedures open.

Voorlopig tijdpad

7 mei 2019, 14:00 uur

Deadline indiening intentieverklaringen

4 juni 2019, 14:00 uur

Deadline indiening aanvragen

Juli-augustus 2019

Preadviezen

Medio september 2019

Interviews en vergadering beoordelingscommissie

November 2019

Besluit ProBO

November 2019

NRO informeert de indieners over het besluit

Januari 2020

Uiterlijke start onderzoeksproject

Aanpassingen procedure

Het kan zijn dat het NRO het noodzakelijk acht om tijdens de lopende procedure nog aanpassingen in de werkwijze of het tijdpad van deze subsidieronde aan te brengen. Eventuele aanpassingen in de procedure zullen aan de aanvragers worden gecommuniceerd.

4.2 Criteria

4.2.1 Formele ontvankelijkheidscriteria

Om in aanmerking te komen voor toelating tot de beoordelingsprocedure dient iedere aanvraag te voldoen aan een aantal formele voorwaarden, zoals hieronder beschreven. Aanvragen zullen eerst op deze voorwaarden worden getoetst. Alleen aanvragen die aan de onderstaande voorwaarden voldoen zullen tot de beoordelingsprocedure worden toegelaten:

  • de aanvraag is ingediend door een persoon die aan de gestelde eisen in paragraaf 3.1. voldoet;

  • het aanvraagformulier is, na eventueel verzoek tot aanvulling of wijziging, juist, compleet en volgens de instructies ingevuld;

  • de aanvraag is ingediend via het ISAAC-account van de hoofdaanvrager;

  • de aanvraag is tijdig ingediend;

  • de aanvraag is in het Nederlands opgesteld;

  • de aanvraag valt binnen de thematiek van deze call for proposals;

  • het budget is volgens de richtlijnen in de call for proposals opgesteld;

  • de periode waarover subsidie wordt aangevraagd is tussen de 1 en 2 jaar, begint in januari 2020 en eindigt uiterlijk in januari 2022 (zie ook hoofdstuk 2).

4.2.2 Inhoudelijke beoordelingscriteria

De onderzoeksvoorstellen voor deze call for proposals worden inhoudelijk beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:

  • 1. Wetenschappelijke kwaliteit (30%)

  • 2. Beleidsmatige betekenis en praktijkrelevantie (30%)

  • 3. Kwaliteit consortium (20%)

  • 4. Kennisbenutting (20%)

De criteria hebben de volgende onderliggende onderdelen.

  • 1. Wetenschappelijke kwaliteit (30%)

    • a. Uitwerking probleemstelling en onderzoeksvragen

      • Is de centrale probleemstelling helder beschreven, afgebakend en uitgewerkt?

      • Maakt het voorstel duidelijk dat de vragen in hoofdstuk 2 van deze call for proposals worden beantwoord, en geschiedt dat voldoende dekkend?

      • Is de aanduiding van en de aansluiting op bestaande (ook beleidsspecifieke) kennis en theorieën adequaat?

      • Is de probleemstelling op consequente wijze uitgewerkt in onderzoeksvragen en – voor zover van toepassing – in een conceptueel model en/of hypothesen?

      • Is er voldoende aandacht voor samenhang en dwarsverbanden tussen de verschillende onderdelen van het voorstel?

    • b. Opzet en methoden

      • Zijn de voorgestelde methoden en technieken doelmatig en geschikt om de onderzoeksvragen te beantwoorden?

      • Is de gekozen onderzoeksopzet consistent, voldoende gemotiveerd en de fasering adequaat?

      • Is de aanvraag helder ten aanzien van maatregelen die genomen worden om de betrouwbaarheid en validiteit van de onderzoeksinstrumenten te optimaliseren?

      • Wordt de bevragingslast voor scholen zoveel mogelijk beperkt, onder andere door waar mogelijk gebruik te maken van reeds beschikbare onderzoeksgegevens? Voldoet de onderbouwing waarom aanvullende dataverzameling nodig is?

      • Wordt voorziene responsproblematiek voldoende geadresseerd?

    • c. Haalbaarheid, organisatie en begroting van het onderzoek

      • Is er een goed doordacht en haalbaar werk- en publicatieplan waarbij rekening wordt gehouden met de maximale looptijd van het onderzoeksproject?

      • Is er een analyse van risicofactoren en een plan van aanpak hoe deze voldoende te adresseren?

      • Is aannemelijk, op basis van een verkenning, pilot of eerder onderzoek, dat het onderzoek uitvoerbaar is (binnen de randvoorwaarden van deze call for proposals)?

      • Is de organisatie van het project en de samenwerking binnen het onderzoek helder omschreven?

      • Is de raming van de aangevraagde personele en materiële middelen redelijk voor het voorgestelde onderzoek en voldoende adequaat beargumenteerd?

  • 2. Beleidsmatige betekenis en praktijkrelevantie (30%)

    • a. Programmatische betekenis

      • Is de relevantie van het voorgestelde onderzoek voor de in hoofdstuk 2 van deze call for proposals geproblematiseerde vraagstukken helder en overtuigend?

    • b. Relevantie voor onderwijsbeleid

      • Is de beleidsmatige betekenis van het onderzoek helder en overtuigend? Wordt gezocht naar een oplossing, een nieuwe visie, zinvolle aanbevelingen?

      • Speelt het onderzoek in op vragen en problemen waarmee professionals zich in het beleid geconfronteerd zien?

      • Is er interactie tussen wetenschap en beleid om tot bruikbare kennis voor beleid te komen?

    • c. Relevantie voor onderwijspraktijk

      • Is het onderzoek relevant voor de vragen en problemen waarmee de onderwijspraktijk zich in de praktijk geconfronteerd ziet?

      • Is er interactie tussen wetenschap en praktijk om tot bruikbare kennis voor praktijk te komen?

  • 3. Kwaliteit consortium (20%)

    • Zijn de aanvragers deskundig op het desbetreffende terrein, mede blijkend uit publicaties, presentaties en kennisbenuttingsprestaties? (Voor de beoordeling van publicaties wordt o.a. gebruik gemaakt van hetOnderzoek publicatieculturen Sociale en Geesteswetenschappen)

    • Wekt de samenstelling van het onderzoeksteam voldoende vertrouwen dat het project tot een goed einde kan worden gebracht?

    • Zijn de wetenschappelijke disciplines waar de onderzoeksvragen zich op richten vertegenwoordigd in de samenstelling van het onderzoeksteam?

  • 4. Kennisbenutting (20%)

    • a. Verwachte output

      • Is de omvang van de verwachte wetenschappelijke en niet- wetenschappelijke output realistisch en van voldoende kwaliteit?

    • b. Kennisdisseminatie en -implementatie

      • Hoe worden onderzoeksdata ingezet ten bate van beleid en praktijk?

      • Hoe worden de resultaten van het onderzoek (ook tussentijds) gecommuniceerd met gebruikers (overheid en onderwijspraktijk)?

      • Is er aandacht voor de wijze waarop de resultaten benut kunnen worden in het beleid en de praktijk?

Op alle criteria dient ten minste sprake te zijn van een kwalificatie ‘goed’ om in aanmerking te komen voor subsidietoekenning.

5 Contact en overige informatie

5.1 Contact

5.1.1 Inhoudelijke vragen

Voor inhoudelijke vragen over deze call for proposals neemt u contact op met:

Beleidsmedewerkers

Rachel Poldermans

T: 070 349 4103, E: probo@nro.nl

Dorien Aartsma

T: 070 349 4050, E: probo@nro.nl

Rosanne Zwart

T: 070 349 4024, E: probo@nro.nl

Secretariaat

Caroline van der Poel-van Leeuwen

T: 070 344 0904 E: probo@nro.nl

5.1.2 Technische vragen over het elektronisch aanvraagsysteem ISAAC

Op www.isaac.nwo.nl/helpvindt u de ISAAC-handleiding. Deze is als pdfte openen. In dit document vindt u algemene informatie over het gebruik van ISAAC en specifieke informatie voor aanvragers, referenten, commissieleden en projectleiders.

Bij technische vragen betreffende het gebruik van ISAAC neemt u contact op met de ISAAC-helpdesk. Leest u eerst de handleiding voordat u de helpdesk om raad vraagt!

Bereikbaarheid ISAAC-helpdesk: van maandag t/m vrijdag van 10:00 tot 17:00 uur, telefoonnummer 020-3467179. Helaas ondersteunen niet alle buitenlandse providers het bellen naar 020-3467179. U kunt uw vraag ook per e-mail sturen aan isaac.helpdesk@nwo.nl. U krijgt dan binnen twee werkdagen per e-mail antwoord.


X Noot
1

In deze call for proposals wordt met ‘onderwijsinstelling’ of ‘(mbo-)instelling’ uitsluitend een door de overheid bekostigde mbo-instelling bedoeld.

X Noot
2

De doorstroom van studenten naar (hbo)opleidingen wordt in dit onderzoek buiten beschouwing gelaten.

Naar boven