Procesreglementen familie- en jeugdrecht rechtbanken

Procesreglementen familie- en jeugdrecht rechtbanken

bestaande uit de reglementen:

Scheiding

In werking getreden op 1 januari 2001 (Staatscourant 18.12.2000)

Laatstelijk gewijzigd met ingang van 1 april 2019

Alimentatie en Bijstandsverhaal

In werking getreden op 1 april 2002 (Staatscourant 25.3.2002)

Laatstelijk gewijzigd met ingang van 1 april 2019

Gezag en Omgang

In werking getreden op 1 april 2004 (Staatscourant 24.3.2004)

Laatstelijk gewijzigd met ingang van 1 april 2019

Adoptie

In werking getreden op 1 april 2005 (Staatscourant 15.3.2005)

Laatstelijk gewijzigd met ingang van 1 april 2019

Overige (Boek 1)zaken

In werking getreden op 1 april 2005 (Staatscourant 15.3.2005)

Laatstelijk gewijzigd met ingang van 1 april 2019

Civiel Jeugdrecht

In werking getreden op 1 april 2006 (Staatscourant 11.8.2006)

Laatstelijk gewijzigd met ingang van 1 april 2019

Samenstelling en redactie: LOVF

Voorwoord

Voor u ligt de achttiende versie van de procesreglementen ten behoeve van de behandeling in de rechtbanken van zaken op het gebied van het Familie- en Jeugdrecht. Ze worden sinds 2001 geïnitieerd en onderhouden vanuit het Landelijk Overleg van Vakinhoud Familie- en Jeugdrecht rechtbanken (LOVF). De wijzigingen zijn tot stand gekomen door nauwe samenwerking met diverse onder het LOVF ressorterende expertgroepen.

Wijziging van de procesreglementen vindt jaarlijks plaats. De procesreglementen zijn door de gerechtsbesturen van alle rechtbanken vastgesteld en worden gepubliceerd in de Staatscourant. Er wordt geen papieren versie van de procesreglementen uitgegeven. Op rechtspraak.nl is altijd de meest recente versie van de procesreglementen te vinden.

De wijzigingen betreffen regulier en tekstueel onderhoud, onder meer als gevolg van (nieuwe) wetgeving.

De procesreglementen zijn in lijn met de privacywetgeving. Vermelding van BSN is een keuze als het gaat om het opvragen door de rechtbank van een BRP-uittreksel. BSN wordt dan gebruikt als hulpmiddel voor het raadplegen van algemene persoonsgegevens zoals vastgelegd in de BRP. Alternatief is dat door partijen zelf het BRP-uittreksel wordt opgevraagd en overgelegd. De reden voor de (verplichte) vermelding van BSN als het gaat om minderjarigen, is gelegen in bijwerking van het gezagsregister door middel van een koppeling met de BRP. Het BSN wordt gebruikt ter uitvoering van de wettelijke taak van de rechtspraak m.b.t. het gezagsregister.

Een in het oog springende wijziging is het ingevoegde artikel (in pr Scheiding, Alimentatie en Bijstandsverhaal) dat regelt dat er niet onnodig veel kopieën worden overgelegd van stukken niet zijnde verzoek-, verweerschrift en verweerschrift op zelfstandig verzoek. Het overleggen van extra exemplaren is niet nodig aangezien de indiener ervan gehouden is van alle berichten aan de rechtbank ook een afschrift aan de wederpartij te zenden.

J.M. van Hall (voorzitter LOVF)

OVERGANGSBEPALING

Wijzigingen ten opzichte van eerdere teksten gelden slechts voor nadien aangevangen procedures en wat lopende procedures betreft voor de proceshandelingen die nadien nog worden verricht.

Overzicht van wijzigingen

Hieronder volgt een opsomming van de wijzigingen die per 1 april 2019 zijn aangebracht in de procesreglementen familie- en jeugdrecht rechtbanken. Wijzigingen die gelden voor meerdere procesreglementen staan vermeld onder de kop “Algemeen”.

In het voorwoord is een alinea gewijd aan de privacywetgeving. De volgende tekst is toegevoegd:

“De procesreglementen zijn in lijn met de privacywetgeving. Vermelding van BSN is een keuze als het gaat om het opvragen door de rechtbank van een BRP-uittreksel. BSN wordt dan gebruikt als hulpmiddel voor het raadplegen van algemene persoonsgegevens zoals vastgelegd in de BRP. Alternatief is dat door partijen zelf het BRP-uittreksel wordt opgevraagd en overgelegd. De reden voor de (verplichte) vermelding van BSN als het gaat om minderjarigen, is gelegen in bijwerking van het gezagsregister door middel van een koppeling met de BRP. Het BSN wordt gebruikt ter uitvoering van de wettelijke taak van de rechtspraak m.b.t. het gezagsregister.”

Algemeen

In alle procesreglementen staat onder het hoofdstuk uitspraak artikel 28 Rv genoemd. Artikel 28 en 29 Rv zijn vorig jaar in volgorde omgedraaid. Alle reglementen zijn aangepast.

Alle reglementen worden geüniformeerd aldus dat overal zo veel mogelijk de term “minderjarige” wordt gehanteerd, in plaats van het thans gebruikte “kind” of “minderjarig kind”. Op enkele plaatsen zal de eerder gebruikte term worden gehandhaafd, zoals bijvoorbeeld in pr Adoptie daar waar de term “(adoptief) kind” wordt gebruikt.

Alle reglementen worden geüniformeerd aldus dat enkel nog de term “gezagsregister” wordt gebruikt en niet meer “centraal gezagsregister”.

Procesreglement Scheiding

Nieuw artikel 1.2; omnummering daaropvolgende artikelen

Na artikel 1.1. wordt een nieuw artikel 1.2 ingevoegd dat luidt:

“Voor stukken niet zijnde een verzoekschrift, verweerschrift, of verweerschrift op zelfstandig verzoek, volstaat indiening bij de rechtbank van een enkel exemplaar, tenzij er sprake is van meervoudige behandeling van de zaak”.

Dit ingevoegde artikel regelt dat er niet onnodig veel kopieën worden overgelegd van stukken niet zijnde verzoek-, verweerschrift en verweerschrift op zelfstandig verzoek. Het overleggen van extra exemplaren is niet nodig aangezien de indiener ervan gehouden is van alle berichten aan de rechtbank ook een afschrift aan de wederpartij te zenden.

Deze aanpassing is beperkt tot de procesreglementen Scheiding, Alimentatie en Bijstandsverhaal omdat het in die zaken gaat om een verzoeker tegen één verweerder. In de andere procesreglementen wordt de bepaling niet opgenomen omdat in de andere typen zaken vaak meerdere belanghebbenden / ketenpartners een rol spelen. Het wordt zinvol geacht in die procesreglementen het artikel te handhaven omdat daarin wordt aangegeven aan wie de verzoeker een afschrift van het verzoekschrift moet sturen. Hiermee wordt tegelijk voorkomen dat de griffie onnodig extra kopieën moet maken.

Artikel 2.3

In artikel 2.3 pr Scheiding wordt verduidelijkt dat het krijgen van uitstel voor het indienen er niet toe leidt dat ook de termijn voor het indienen van stukken wordt uitgesteld. De tweede alinea van artikel 2.3 wordt als volgt aangepast (zie arcering):

“Wanneer bij indiening van het verzoekschrift vermeldingen ontbreken of niet alle ingevolge artikel 2.2 over te leggen bescheiden ter griffie zijn binnengekomen, wordt dit bij voormelde ontvangstbevestiging tevens aangegeven. De ontbrekende vermeldingen of bescheiden moeten zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk vóór afloop van de (oorspronkelijke) verweertermijn in één keer zijn toegevoegd. Bij gemeenschappelijke verzoeken is deze termijn vier weken.”

Door toevoeging van “(oorspronkelijke)” blijkt duidelijker dat voor het voldoen aan de verplichting van artikel 2.2 de oorspronkelijke termijn blijft gelden en dat uitstel voor indiening van het verweerschrift op deze termijn geen invloed heeft.

De toelichting bij pr scheiding wordt als gevolg van deze wijziging eveneens aangepast aldus dat aan de toelichting bij artikel 2.3 tweede alinea de volgende zinsnede wordt toegevoegd: “Uitstel voor het indienen van een verweerschrift, leidt niet tot uitstel voor het indienen van stukken. Daarvoor blijft de oorspronkelijk gegeven termijn gelden.”

Artikel 4.2

Aan artikel 4.2 pr Scheiding wordt naast de verwijzing naar de EG Betekeningsverordening ook een verwijzing opgenomen naar het Haags Betekeningsverdrag 1965 en het Rechtsgevolgenverdrag van 1954. Artikel 4.2 komt als volgt te luiden:

“Met betrekking tot betekening in het buitenland geldt het navolgende.

Dient de betekening te geschieden op grond van de EG Betekeningsverordening, dan geldt als betekeningsexploot het bewijs van verzending aan de ontvangende instantie in het buitenland. Tevens dient in deze gevallen het certificaat zoals bedoeld in artikel 10 van de EG Betekeningsverordening ter griffie te worden overgelegd.

Dient de betekening te geschieden op grond van het Haags Betekeningsverdrag 1965 dan wel op grond van het Rechtsvorderingsverdrag 1954, dan dient het betekeningsexploot te voldoen aan de in artikel 55 Rv en de in het toepasselijke verdrag genoemde voorschriften.”

Procesreglement Alimentatie

Nieuw artikel 1.2; omnummering daaropvolgende artikelen

Na artikel 1.1. wordt een nieuw artikel 1.2 ingevoegd dat luidt:

“Voor stukken niet zijnde een verzoekschrift, verweerschrift, of verweerschrift op zelfstandig verzoek, volstaat indiening bij de rechtbank van een enkel exemplaar, tenzij er sprake is van meervoudige behandeling van de zaak”.

Dit ingevoegde artikel regelt dat er niet onnodig veel kopieën worden overgelegd van stukken niet zijnde verzoek-, verweerschrift en verweerschrift op zelfstandig verzoek. Het overleggen van extra exemplaren is niet nodig aangezien de indiener ervan gehouden is van alle berichten aan de rechtbank ook een afschrift aan de wederpartij te zenden.

Deze aanpassing is beperkt tot de procesreglementen Scheiding, Alimentatie en Bijstandsverhaal omdat het in die zaken gaat om een verzoeker tegen één verweerder. In de andere procesreglementen wordt de bepaling niet opgenomen omdat in de andere typen zaken vaak meerdere belanghebbenden / ketenpartners een rol spelen. Het wordt zinvol geacht in die procesreglementen het artikel te handhaven omdat daarin wordt aangegeven aan wie de verzoeker een afschrift van het verzoekschrift moet sturen. Hiermee wordt tegelijk voorkomen dat de griffie onnodig extra kopieën moet maken.

Artikel 2.3

In artikel 2.3 pr Alimentatie wordt verduidelijkt dat het krijgen van uitstel voor het indienen er niet toe leidt dat ook de termijn voor het indienen van stukken wordt uitgesteld. De derde alinea van artikel 2.3 wordt als volgt aangepast (zie arcering):

“Wanneer na afloop van bovengenoemde (oorspronkelijke) termijnen wordt geconstateerd dat verzoeker aan de verplichting van artikel 2.2 niet volledig heeft voldaan zonder dat daarvoor vóór afloop van genoemde termijnen schriftelijk klemmende redenen zijn aangevoerd, kan verzoeker niet-ontvankelijk worden verklaard in het verzoek. Indien niet tijdig schriftelijk klemmende redenen zijn aangevoerd, wordt er van uitgegaan dat verzoeker geen prijs stelt op een mondelinge behandeling.”

Door toevoeging van “(oorspronkelijke)” blijkt duidelijker dat voor het voldoen aan de verplichting van artikel 2.2 de oorspronkelijke termijn blijft gelden en dat uitstel voor indiening van het verweerschrift op deze termijn geen invloed heeft.

Artikel 2.7

Artikel 2.7 pr Alimentatie wordt verduidelijkt daar waar het gaat om de verschillende verweertermijnen in de verschillende situaties van belanghebbende(n) met een gewone woon- of verblijfplaats binnen en buiten Nederland.

Artikel 2.7 komt als volgt te luiden:

“Een afschrift van het verzoekschrift wordt aan belanghebbende(n) gestuurd. Daarbij wordt de termijn vermeld, waarbinnen deze een verweerschrift kunnen indienen. Deze termijnen zijn:

  • binnen Nederland:

    • bekende woon- of verblijfplaats: vier weken;

    • onbekende woon- of verblijfplaats: drie maanden, te rekenen vanaf het moment dat de gerechtelijke aankondiging is geplaatst in de Staatscourant;

  • buiten Nederland: zowel bij een bekende als onbekende woon- of verblijfplaats: drie maanden.

Het afschrift van het verzoekschrift wordt door de griffie aangetekend aan belanghebbende(n) met een bekende woon- of verblijfplaats in Nederland verzonden, tenzij zich voor belanghebbende(n) een advocaat heeft gesteld, in welk geval het afschrift van het verzoekschrift uitsluitend per gewone post aan de advocaat wordt verzonden.

Het afschrift van het verzoek wordt door de griffie bij een belanghebbende met een bekende woon- en of verblijfplaats in het buitenland verzonden conform de EG-betekeningsverordening, het Haags Betekeningsverdrag 1965, dan wel het Haags Rechtsvorderingsverdrag 1954.

Indien de belanghebbende een onbekende woon- en of verblijfplaats binnen en of buiten Nederland heeft dan wordt een uittreksel van het verzoek geplaatst in de Staatscourant.”

Procesreglement Bijstandsverhaal

Nieuw artikel 1.2; omnummering daaropvolgende artikelen

Na artikel 1.1. wordt een nieuw artikel 1.2 ingevoegd dat luidt:

“Voor stukken niet zijnde een verzoekschrift, verweerschrift, of verweerschrift op zelfstandig verzoek, volstaat indiening bij de rechtbank van een enkel exemplaar, tenzij er sprake is van meervoudige behandeling van de zaak”.

Dit ingevoegde artikel regelt dat er niet onnodig veel kopieën worden overgelegd van stukken niet zijnde verzoek-, verweerschrift en verweerschrift op zelfstandig verzoek. Het overleggen van extra exemplaren is niet nodig aangezien de indiener ervan gehouden is van alle berichten aan de rechtbank ook een afschrift aan de wederpartij te zenden.

Deze aanpassing is beperkt tot de procesreglementen Scheiding, Alimentatie en Bijstandsverhaal omdat het in die zaken gaat om een verzoeker tegen één verweerder. In de andere procesreglementen wordt de bepaling niet opgenomen omdat in de andere typen zaken vaak meerdere belanghebbenden / ketenpartners een rol spelen. Het wordt zinvol geacht in die procesreglementen het artikel te handhaven omdat daarin wordt aangegeven aan wie de verzoeker een afschrift van het verzoekschrift moet sturen. Hiermee wordt tegelijk voorkomen dat de griffie onnodig extra kopieën moet maken.

Artikel 2.3

In artikel 2.3 pr Bijstandsverhaal wordt verduidelijkt dat het krijgen van uitstel voor het indienen er niet toe leidt dat ook de termijn voor het indienen van stukken wordt uitgesteld. De derde alinea van artikel 2.3 wordt als volgt aangepast (zie arcering):

“Wanneer na afloop van bovengenoemde (oorspronkelijke) termijnen wordt geconstateerd dat verzoeker aan de verplichting van artikel 2.2 niet volledig heeft voldaan zonder dat daarvoor vóór afloop van genoemde termijnen schriftelijk klemmende redenen zijn aangevoerd, kan verzoeker niet-ontvankelijk worden verklaard in het verzoek. Indien niet tijdig schriftelijk klemmende redenen zijn aangevoerd, wordt er van uitgegaan dat verzoeker geen prijs stelt op een mondelinge behandeling.”

Door toevoeging van “(oorspronkelijke)” blijkt duidelijker dat voor het voldoen aan de verplichting van artikel 2.2 de oorspronkelijke termijn blijft gelden en dat uitstel voor indiening van het verweerschrift op deze termijn geen invloed heeft.

Artikel 2.4 pr Bijstandsverhaal

Artikel 2.4 pr Bijstandsverhaal wordt verduidelijkt daar waar het gaat om de verschillende verweertermijnen in de verschillende situaties van belanghebbende(n) met een gewone woon- of verblijfplaats binnen en buiten Nederland.

Artikel 2.7 komt als volgt te luiden:

“Een afschrift van het verzoekschrift wordt aan belanghebbende(n) gestuurd. Daarbij wordt de termijn vermeld, waarbinnen deze een verweerschrift kunnen indienen. Deze termijnen zijn:

  • binnen Nederland:

    • bekende woon- of verblijfplaats: vier weken;

    • onbekende woon- of verblijfplaats: drie maanden, te rekenen vanaf het moment dat de gerechtelijke aankondiging is geplaatst in de Staatscourant;

  • buiten Nederland: zowel bij een bekende als onbekende woon- of verblijfplaats: drie maanden.

Het afschrift van het verzoekschrift wordt door de griffie aangetekend aan belanghebbende(n) met een bekende woon- of verblijfplaats in Nederland verzonden, tenzij zich voor belanghebbende(n) een advocaat heeft gesteld, in welk geval het afschrift van het verzoekschrift uitsluitend per gewone post aan de advocaat wordt verzonden.

Het afschrift van het verzoek wordt door de griffie bij een belanghebbende met een bekende woon- en of verblijfplaats in het buitenland verzonden conform de EG-betekeningsverordening, het Haags Betekeningsverdrag 1965, dan wel het Haags Rechtsvorderingsverdrag 1954.

Indien de belanghebbende een onbekende woon- en of verblijfplaats binnen en of buiten Nederland heeft dan wordt een uittreksel van het verzoek geplaatst in de Staatscourant.”

Procesreglement Gezag en Omgang

Voor dit reglement gelden enkel de wijzigingen die zijn genoemd onder “Algemeen”.

Procesreglement Adoptie

De bijlagen onder 1 bij pr Adoptie zijn aangevuld met een nummering A t/m D.

Artikel 1.1

De tekst van het artikel wordt vervangen door een tekst waaruit duidelijker blijkt op welke verzoeken dit reglement van toepassing is:

“Dit reglement is van toepassing op alle verzoeken aan de rechtbank betreffende adopties, zoals bedoeld in titel 12 van Boek 1 BW en titel 6 van Boek 10 BW, waaronder:

  • adoptie door twee personen tezamen of door één persoon alleen;

  • herroeping van een adoptie;

  • erkenning van een buitenlandse adoptie,

alsmede daarmee verband houdende verzoeken tot wijziging van voornamen en vaststelling van geboortegegevens.”

Artikel 6.1

Het artikel wordt aangevuld met de volgende zin:

In zaken waarin de voorwaarde van artikel 1:228, eerste lid, onder a, BW, van toepassing is, worden minderjarigen van twaalf jaar en ouder opgeroepen om door de rechter te worden gehoord.”

Deze zin is toegevoegd om aan te geven dat het horen van een 12plusser geen vrijblijvendheid is. Verwezen wordt naar de voorwaarde in artikel 1:228, eerste lid, onder a, BW.

Bijlage 1C pr Adoptie

De titel van deze bijlage, “Bij éénouderadoptie” is aangevuld aldus dat de titel komt te luiden: “Bij éénouderadoptie (daaronder tevens begrepen stiefouderadoptie”).

Procesreglement Overige (boek 1) zaken

Voor dit reglement gelden enkel de wijzigingen die zijn genoemd onder “Algemeen”.

Procesreglement Civiel jeugdrecht

Artikel 2.6 pr Civiel jeugdrecht wordt aangepast aldus dat waar dat “verzoekschrift” in dit artikel wordt vervangen door “verzoekschrift met bijlagen”. Het ontbreken van “met bijlagen” bleek een omissie in dit artikel.

Procesreglement Scheiding

1 Algemeen

  • 1.1 Proceshandelingen worden weergegeven in het voor advocaten toegankelijke elektronisch familiejournaal. Een advocaat gebruikt voor het indienen van stukken en voor het berichten van de rechtbank een F-formulier (beschikbaar in het elektronisch familiejournaal).

    Van alle berichten aan de rechtbank dient tegelijkertijd een afschrift aan de wederpartij te worden gezonden. Uit het F-formulier moet blijken dat hieraan is voldaan.

  • 1.2 Voor stukken niet zijnde een verzoekschrift, verweerschrift, of verweerschrift op zelfstandig verzoek, volstaat indiening bij de rechtbank van een enkel exemplaar, tenzij er sprake is van meervoudige behandeling van de zaak.

  • 1.3 Op alle berichten dient het zaaknummer en/of rekestnummer te worden vermeld.

  • 1.4 Indien niet aan het voorgaande wordt voldaan, wordt het bericht teruggezonden en wordt op de inhoud geen acht geslagen, tenzij het een verweerschrift betreft.

  • 1.5 Hetgeen hiervoor onder artikel 1.1, 1.3 en 1.4 is gemeld, geldt niet voor brieven van minderjarigen.

  • 1.6 Mededelingen in het elektronisch familiejournaal worden als schriftelijke mededelingen in de zin van dit reglement beschouwd.

  • 1.7 Waar in dit reglement gesproken wordt over ‘dagen’, worden kalenderdagen bedoeld.

    Waar gesproken wordt over ‘werkdagen’, wordt bedoeld: iedere dag die niet is een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag (zoals bedoeld in de Algemene termijnenwet).

    Op termijnen die in dagen gerekend worden, is artikel 1 lid 1 van de Algemene termijnenwet van (overeenkomstige) toepassing.

    De 10-dagentermijn wordt automatisch verlengd tot de eerstvolgende werkdag als deze eindigt in het weekend of op een feestdag.

  • 1.8 Indien meer dan één bijlage wordt overgelegd, dient daarbij een inhoudsopgave gevoegd te worden en dienen de bijlagen genummerd te worden.

    Partijen dienen bij het overleggen van gegevens of bescheiden aan te geven ter toelichting of staving van welke stelling deze gegevens of bescheiden zijn bedoeld en welk onderdeel daartoe van belang is. Indien hieraan niet voldaan wordt, kan de rechter de overgelegde gegevens of bescheiden buiten beschouwing laten.

  • 1.9 Bescheiden die in een vreemde taal zijn gesteld, moeten zijn voorzien van een beëdigde vertaling in de Nederlandse taal. Indien het bescheiden betreft in de Engelse, Duitse of Franse taal behoeft in beginsel geen vertaling te worden overgelegd, tenzij de rechter er om vraagt als hij dat nodig of wenselijk acht voor de behandeling van de zaak, mede gelet op de belangen van de wederpartij.

  • 1.10 Waar in dit reglement gesproken wordt over het overleggen van een BRP-uittreksel, kan ook worden volstaan met vermelding van het burgerservicenummer (BSN) in het verzoekschrift, dan wel overlegging van kopieën van identiteitsbewijzen van beide partijen, waarop het BSN staat vermeld.

2 Indiening verzoekschrift

(zie ook artikelen 4, 278 en 815 Rv)

  • 2.1 Iedere werkdag kan een verzoekschrift met bijlagen in tweevoud ter griffie worden ingediend. In zaken waarin minderjarigen zijn betrokken wordt aan de vermelding van de voornamen en naam van de ouders en de minderjarige(n) van ieder de vermelding van het BSN toegevoegd.

    Indien ten behoeve van de minderjarigen gezags- of omgangsvoorzieningen moeten worden getroffen, dient een extra voor de Raad voor de Kinderbescherming bestemd exemplaar van het verzoekschrift te worden bijgevoegd.

    Indien ten tijde van de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding wordt verzocht om inschrijving daarvan in het huwelijksgoederenregister, dan dient dat aangegeven te worden op het F-formulier of door middel van een begeleidende brief en zal een extra exemplaar van het verzoekschrift tot echtscheiding moeten worden bijgevoegd. Een verzoek tot inschrijving van het verzoekschrift tot echtscheiding in het huwelijksgoederenregister dat wordt ingediend na indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding, moet worden gedaan door middel van een brief.

    Als tijdstip van binnenkomst van het verzoekschrift tot echtscheiding bij de griffie van de rechtbank geldt het openingstijdstip van de griffie op de dag waarop het verzoekschrift de griffie bereikt. Een ander tijdstip kan desgevraagd worden geregistreerd bij indiening bij de Centrale Balie.

  • 2.2 Bij de indiening van het verzoekschrift moeten worden overgelegd:

    • a. de in artikel 815 Rv genoemde bescheiden. Van de huwelijksakte en geboorteakte(s) wordt overlegging van een afschrift (en derhalve niet een uittreksel) verlangd;

    • b. bescheiden betreffende de gronden waarop de rechter ingevolge de EG-verordening 2201/2003van de Raad van 27 november 2003 rechtsmacht heeft, te weten van elk van partijen een BRP-uittreksel met vermelding van adres en nationaliteit(en) en zo nodig de verblijfsduur in Nederland. Indien geen BRP-registratie heeft plaatsgevonden of als het BRP-uittreksel de gevraagde gegevens niet vermeldt, dienen andere bewijsstukken ten aanzien van de nationaliteiten, de gewone verblijfplaats en de eventuele verblijfsduur te worden overgelegd. De genoegzaamheid daarvan staat ter beoordeling van de rechter.

    Alle bescheiden (met uitzondering van het BRP-uittreksel, dat enkel gedateerd moet zijn) moeten zijn gedateerd en gewaarmerkt. De bescheiden mogen niet langer dan drie maanden voor indiening van het verzoekschrift zijn afgegeven.

    Indien naar een onderling getroffen regeling wordt verwezen of opneming daarvan wordt verzocht, moet die regeling (bijvoorbeeld een convenant of een ouderschapsplan in drievoud worden overgelegd, waaronder het origineel.

    Ingeval voorlopige voorzieningen zijn gevraagd, dient het zaaknummer van die procedure te worden vermeld.

    Indien een verzoek betrekking heeft op een minderjarige die onder toezicht gesteld is, dienen naam en adres van de gecertificeerde instelling (als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet) te worden vermeld.

    Bij internationale scheidingen, waarbij een beslissing ten aanzien van de huwelijksgoederengemeenschap wordt gevraagd, dienen alle omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de bepaling van het toepasselijk recht in het verzoekschrift te worden vermeld en alle relevante bescheiden te worden overgelegd.

  • 2.3 Zodra het verzoekschrift is ontvangen, wordt het ingeschreven. Tevens wordt een ontvangstbevestiging met vermelding van het zaaknummer aan de advocaat van verzoeker gestuurd, waarbij eveneens wordt meegedeeld de in artikel 4.2 genoemde termijn waarbinnen het betekeningsexploot ter griffie moet zijn overgelegd.

    Wanneer bij indiening van het verzoekschrift vermeldingen ontbreken of niet alle ingevolge artikel 2.2 over te leggen bescheiden ter griffie zijn binnengekomen, wordt dit bij voormelde ontvangstbevestiging tevens aangegeven. De ontbrekende vermeldingen of bescheiden moeten zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk vóór afloop van de (oorspronkelijke) verweertermijn in één keer zijn toegevoegd. Bij gemeenschappelijke verzoeken is deze termijn vier weken.

    Wanneer na afloop van bovengenoemde termijnen wordt geconstateerd dat verzoeker aan de verplichting van artikel 2.2 niet volledig heeft voldaan zonder dat daarvoor vóór afloop van genoemde termijnen schriftelijk klemmende redenen zijn aangevoerd, kan verzoeker niet-ontvankelijk worden verklaard in het verzoek. Indien niet tijdig schriftelijk klemmende redenen zijn aangevoerd, wordt er van uitgegaan dat verzoeker geen prijs stelt op een mondelinge behandeling.

    Niet-ontvankelijkverklaring zonder mondelinge behandeling blijft in beginsel achterwege, indien vóór het verstrijken van de hierboven vermelde termijnen een verweerschrift is ingediend.

  • 2.4 Indien verzoeker griffierecht is verschuldigd, dient dit binnen vier weken na indiening van het verzoekschrift te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht waar de behandeling plaatsvindt of ter griffie te zijn gestort.

    Heeft verzoeker het verschuldigde griffierecht niet tijdig voldaan, dan verklaart de rechter verzoeker in beginsel niet-ontvankelijk in het verzoek.

3 Voorlopige voorzieningen

(zie ook artikelen 821 t/m 826 Rv en de artikelen 279 en 282 Rv)

  • 3.1 Het verzoekschrift strekkende tot het treffen van voorlopige voorzieningen wordt in tweevoud ingediend.

    Bij binnenkomst ter griffie wordt het verzoekschrift geregistreerd en van een eigen zaaknummer voorzien.

  • 3.2 Voorlopige voorzieningen dienen bij voorkeur bij afzonderlijk verzoekschrift te worden gevraagd.

    Indien voorlopige voorzieningen worden gevraagd, nadat al een echtscheidingsverzoek is ingediend, moet het zaaknummer van het echtscheidingsverzoek duidelijk zichtbaar boven het verzoek worden vermeld.

  • 3.3 De oproep voor de behandeling van de voorlopige voorzieningen en het afschrift van het verzoekschrift voorlopige voorzieningen worden door de griffie aangetekend aan belanghebbende(n) verzonden, tenzij zich voor belanghebbende(n) een advocaat heeft gesteld, in welk geval de oproep voor de behandeling en het afschrift van het verzoekschrift uitsluitend per gewone post aan de advocaat worden verzonden.

  • 3.4 Bij verzoeken strekkende tot het treffen van voorlopige voorzieningen kan een verzoek tot aanhouding slechts worden verleend als degene die uitstel vraagt schriftelijk klemmende redenen aanvoert. De partij die uitstel vraagt, dient de verhinderdata van beide partijen op te geven voor ten minste de eerstkomende drie weken.

  • 3.5 Indien verzoeker griffierecht is verschuldigd, dient dit binnen vier weken na indiening van het verzoekschrift te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht waar de behandeling plaatsvindt of ter griffie te zijn gestort.

4 Betekeningsexploot

(zie ook artikel 816 Rv)

  • 4.1 Bij betekening moeten de volgende verweertermijnen, als bedoeld in artikel 816 lid 1 Rv, in acht worden genomen:

    • a. betekening binnen Nederland

      • a. bekende woon- of verblijfplaats: ten minste zes weken, te rekenen vanaf de dag van betekening;

      • b. onbekende woon- of verblijfplaats: ten minste drie maanden, te rekenen vanaf de dag van betekening;

    • b. betekening buiten Nederland

      wanneer de andere echtgenoot geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, maar wél in het buitenland heeft: ten minste drie maanden, te rekenen vanaf de dag waarop het exploot in het buitenland is uitgereikt of de volgens de plaatselijke regeling verplichte handelingen daartoe zijn verricht.

  • 4.2 Het originele betekeningsexploot dient uiterlijk vier weken na de datum, waarop het verzoekschrift strekkende tot scheiding werd ingeschreven, te worden overgelegd ter griffie.

    Indien hieraan niet wordt voldaan, wordt verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek, tenzij er sprake is van klemmende redenen die vóór afloop van de termijn schriftelijk zijn meegedeeld.

    Bij het ontbreken van een dergelijke mededeling wordt er van uitgegaan dat verzoeker geen prijs stelt op een mondelinge behandeling.

    Met betrekking tot betekening in het buitenland geldt het navolgende. Dient de betekening te geschieden op grond van de EG Betekeningsverordening, dan geldt als betekeningsexploot het bewijs van verzending aan de ontvangende instantie in het buitenland. Tevens dient in deze gevallen het certificaat zoals bedoeld in artikel 10 van de EG Betekeningsverordening ter griffie te worden overgelegd.

    Dient de betekening te geschieden op grond van het Haags Betekeningsverdrag 1965 dan wel op grond van het Haags Rechtsvorderingsverdrag 1954, dan dient het betekeningsexploot te voldoen aan de in artikel 55 Rv en de in het toepasselijke verdrag genoemde voorschriften.

  • 4.3 Indien van toepassing dienen de akte van domiciliekeuze en de publicatie van de openbare oproep te worden overgelegd.

  • 4.4 Van betekening kan worden afgezien, wanneer degene, aan wie betekend zou moeten worden, heeft aangegeven, op de wijze zoals hierna onder artikel 5.5. beschreven, zich ter zake – zonder dat behandeling ter zitting plaatsvindt – te refereren.

  • 4.5 Indien de belanghebbende volgens de BRP op hetzelfde adres als verzoeker staat ingeschreven, maar is vertrokken naar een voor verzoeker onbekend adres, dient er betekend te worden op de wijze als vermeld in de artikelen 57 en 54 lid 2 Rv (kort gezegd: op het BRP-adres in persoon of – indien dit niet mogelijk is – door achterlating van een afschrift of – indien dat ook niet mogelijk is – door bezorging van een afschrift per post en aan het parket en middels bekendmaking van een uittreksel van het exploot in de Staatscourant). Verzoeker dient in zijn verzoekschrift te vermelden dat en waarom het adres van de belanghebbende onbekend is, alsmede welke pogingen zijn gedaan om de verblijfplaats van de belanghebbende te achterhalen.

  • 4.6 Indien de belanghebbende volgens de BRP op hetzelfde adres als verzoeker staat ingeschreven, maar feitelijk op een ander voor verzoeker bekend adres verblijft, dient betekend te worden op de wijze als vermeld in artikel 46 of artikel 47 Rv op het adres waar de belanghebbende werkelijk verblijft (kort gezegd: in persoon, aan een huisgenoot of aan een andere persoon die zich daar bevindt of – indien dat niet mogelijk is – middels achterlating van een afschrift of – indien dat ook niet mogelijk is – door bezorging van een afschrift per post).

    Indien op het adres waar de belanghebbende feitelijk verblijft niet in persoon wordt betekend, dient tevens betekend te worden op de wijze als vermeld in artikel 57 Rv op het BRP-adres (kort gezegd: in persoon of – indien dit niet mogelijk is de – door achterlating van een afschrift of – indien dat ook niet mogelijk is – door bezorging van een afschrift per post en aan het parket).

  • 4.7 Indien de belanghebbende geen bekende woonplaats of werkelijke verblijfplaats in Nederland heeft, maar wél een bekende woonplaats of bekend werkelijk verblijf buiten Nederland, dient – afhankelijk van de staat waar wordt betekend – te worden betekend op de wijze als vermeld in artikel 55 Rv (kort gezegd: aan het parket en per aangetekende brief) of op de wijze als vermeld in artikel 56 Rv (kort gezegd: aan een ontvangende instantie).

  • 4.8 Indien de belanghebbende geen bekende woon- of verblijfplaats in of buiten Nederland heeft, dient dat in beginsel te blijken uit een (historisch) BRP-uittreksel van de laatste bekende woonplaats van de belanghebbende. Indien de belanghebbende nooit ingeschreven is geweest in de BRP, dient verzoeker in zijn verzoekschrift te vermelden dat en waarom hiervan sprake is.

    Verzoeker dient in zijn verzoekschrift te vermelden dat en waarom het adres van de belanghebbende onbekend is, alsmede welke pogingen zijn gedaan om de verblijfplaats van belanghebbende te achterhalen.

    Er dient betekend te worden op de wijze als vermeld in artikel 54 lid 2 Rv (kort gezegd: aan het parket en middels bekendmaking van een uittreksel van het exploot in de Staatscourant).

  • 4.9 Indien de belanghebbende is gedetineerd in het buitenland, dient verzoeker het detentieadres in zijn verzoekschrift te vermelden. In dat geval dient er – afhankelijk van de staat waar wordt betekend – op dat adres te worden betekend op de wijze als vermeld in artikel 55 Rv (kort gezegd: aan het parket en per aangetekende brief) of op de wijze als vermeld in artikel 56 Rv (kort gezegd: aan een ontvangende instantie).

    Indien verzoeker stelt dat hij het detentieadres niet kan achterhalen, dient hij bescheiden over te leggen, waaruit blijkt welke pogingen hij heeft gedaan om dit adres te achterhalen. Deze pogingen dienen in ieder geval te bestaan uit het inwinnen van informatie bij de Nederlandse vertegenwoordiging in de desbetreffende staat en bij de autoriteiten van de desbetreffende staat.

5 Verweerschrift/referte

(zie ook artikelen 282 en 816 Rv)

  • 5.1 Indiening verweerschrift:

    Op ieder moment tot aan de afloop van de verweertermijn kan een verweerschrift worden ingediend. De einddatum van de verweertermijn wordt vermeld in het elektronisch familiejournaal.

    Het verweerschrift met eventuele bijlagen wordt in tweevoud ingediend.

    Indien bij zelfstandig verzoek gezags- of omgangsvoorzieningen ten behoeve van de minderjarigen worden gevraagd, dient een extra voor de Raad voor de Kinderbescherming bestemd exemplaar van het verweerschrift te worden bijgevoegd.

    Wanneer de draagkracht en/of de behoefte betwist wordt/worden, dienen bij het verweerschrift de bescheiden genoemd in bijlage 3 van dit procesreglement te worden overgelegd.

  • 5.2 Verzoek tot uitstel indiening verweerschrift:

    Een verzoek tot uitstel indiening verweerschrift dient binnen de verweertermijn schriftelijk te worden ingediend.

    Op het uitstelverzoek wordt als volgt beslist:

    • het eerste verzoek wordt altijd toegestaan voor een termijn van maximaal vier weken;

    • ten aanzien van de volgende verzoeken geldt:

      • a. zij moeten met redenen zijn omkleed;

      • b. de advocaat van een belanghebbende die uitstel verzoekt deelt daarbij mede of verzoeker instemt;

      • c. de advocaat van verzoeker kan uiterlijk binnen één week na datering van het uitstelverzoek schriftelijk reageren;

      • d. wanneer verzoeker schriftelijk bezwaar maakt tegen de verlenging, zal het verzoek worden afgewezen, tenzij sprake is van klemmende redenen. Bij toewijzing zal een termijn van maximaal vier weken worden gegeven;

      • e. wanneer verzoeker schriftelijk instemt met de verlenging, wordt het verzoek toegewezen, ook als de gevraagde termijn langer is dan vier weken, tenzij daardoor de procedure onredelijk wordt vertraagd als bedoeld in artikel 816 lid 5 Rv. Van onredelijke vertraging is in het algemeen sprake als sinds de inschrijving van het inleidend verzoekschrift één jaar is verstreken. Voor zover het gevraagde uitstel deze termijn van één jaar overschrijdt, wordt het afgewezen. Als voor afloop van deze termijn geen verweerschrift is ingediend, wordt de zaak als verstekzaak afgedaan.

    De beslissing op een uitstelverzoek als hiervoor bedoeld, wordt vermeld in het elektronisch familiejournaal.

  • 5.3 Indien een niet door een advocaat vertegenwoordigde belanghebbende laat weten verweer te willen voeren of uitstel van de verweertermijn verzoekt, zal, onder terugzending van door de belanghebbende ingezonden stukken, worden geantwoord

    • dat uitstel van de verweertermijn alléén door tussenkomst van een advocaat kan worden verzocht,

    • dat een verweerschrift alléén door tussenkomst van een advocaat kan worden ingediend en

    • dat, indien geen verweerschrift wordt ingediend, mondelinge behandeling achterwege blijft, tenzij de rechter anders bepaalt.

  • 5.4 Sanctie bij te laat ingediend verweerschrift:

    Te laat ingediende verweerschriften zullen worden geweigerd tenzij:

    • a. verweerder een schriftelijke verklaring van verzoeker overlegt, waaruit blijkt dat deze geen bezwaar heeft of

    • b. verweerder schriftelijk klemmende redenen aanvoert, die de te late indiening rechtvaardigen.

  • 5.5 Referteverklaring:

    Tot aan de afloop van de verweertermijn kan een referteverklaring worden overgelegd.

    De referteverklaring is een schriftelijke door een belanghebbende ondertekende verklaring, opgesteld conform bijlage 2 bij dit reglement en geautoriseerd door een advocaat, waaruit genoegzaam blijkt dat de belanghebbende kennis heeft genomen van het verzoekschrift, dat geen verweer zal worden gevoerd en dus ook wordt afgezien van een behandeling ter zitting

    Indien de referteverklaring wordt ingediend door de advocaat van de belanghebbende zelf is deze vormvrij en behoeft geen gebruik te worden gemaakt van de bijlage. Wel dient verklaard te worden dat de belanghebbende heeft kennis genomen van de inhoud van het verzoekschrift, dat geen verweer gevoerd zal worden en dat afgezien wordt van een mondelinge behandeling. De verklaring dient door de belanghebbende en de advocaat te zijn ondertekend.

    Indien de referteverklaring is geautoriseerd door een andere advocaat dan die van verzoeker, hoeft het verzoekschrift niet te worden betekend. In alle andere gevallen dient betekening plaats te vinden. In die gevallen kan de referteverklaring eerst worden ondertekend na de betekening.

    Een referteverklaring heeft tot gevolg dat vanaf het moment van ontvangst daarvan de verweertermijn niet verder afgewacht behoeft te worden, alvorens te kunnen beslissen op het ingediende verzoek tot scheiding en eventuele nevenverzoeken, zodat – indien de stukken overigens compleet worden bevonden – aanstonds een datum voor beschikking zal worden bepaald, zonder dat behandeling als bedoeld in artikel 818 Rv hoeft plaats te vinden, met uitzondering van een eventueel kindgesprek.

    Voor de indiening van een referteverklaring is geen griffierecht verschuldigd.

  • 5.6 Indien verweerder griffierecht is verschuldigd, dient dit binnen vier weken na indiening van het verweerschrift te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht waar de behandeling plaatsvindt of ter griffie te zijn gestort.

6 Verweerschrift op zelfstandig verzoek

(zie ook artikelen 282 lid 4 en 816 lid 4 Rv)

De hiervoor onder artikel 5 opgenomen bepalingen betreffende het verweerschrift gelden ook voor het verweerschrift op zelfstandig verzoek, met dien verstande dat als verweertermijn vier weken wordt aangehouden.

Het verweerschrift mag uitsluitend betrekking hebben op het (de) zelfstandig(e) verzoek(en).

7 Behandeling ter zitting

(zie ook artikelen 7, 22, 22b, 279, 803 en 818 Rv)

  • 7.1 Afzien van behandeling ter zitting:

    Wanneer zowel verzoeker als verweerder schriftelijk aan de rechter hebben laten weten af te zien van een behandeling ter zitting, blijft deze achterwege, tenzij de rechter termen aanwezig acht toch een behandeling ter zitting te gelasten.

  • 7.2 Dagbepaling:

    Zodra de procedure zover is gevorderd dat in een zaak een behandeling ter zitting dient te worden bepaald, wordt daarvoor een datum vastgesteld.

    Bij het bepalen van de zittingsdatum wordt uitgegaan van de volgende oproepingstermijnen:

    • in zaken waarin geen nadere informatie nodig is een oproepingstermijn van vier tot zes weken en

    • in zaken waarin nadere informatie wordt gevraagd een oproepingstermijn van zes tot acht weken.

    De oproeping voor de zitting geschiedt per brief conform het model in bijlage 3 bij dit reglement.

    Deze brief dient – voor zover nodig – als bevel bedoeld in artikel 22 Rv.

  • 7.3 Verhinderdata:

    Indien de zittingsdatum wordt vastgesteld zonder vooraf aan partijen verhinderdata op te vragen, kunnen partijen binnen tien dagen na verzending van de oproep schriftelijk uitstel van de behandeling ter zitting vragen, zulks onder gelijktijdige opgave van verhinderdagen van beide partijen voor de eerstkomende drie maanden dan wel een andere door de rechtbank te bepalen periode.

    Een met inachtneming van vorenstaande regels gevraagd uitstel zal altijd worden verleend, hetgeen wordt vermeld in het elektronisch familiejournaal. Bij brief wordt de nieuwe zittingsdatum meegedeeld.

  • 7.4 Verzoeken om uitstel van de behandeling ter zitting:

    Op verzoeken om uitstel, die na afloop van de in artikel 7.3 genoemde termijn zijn ingediend of indien de zitting met inachtneming van verhinderdata van partijen is gepland, wordt als volgt beslist:

    • wanneer de wederpartij bezwaar maakt, wordt het verzoek slechts toegewezen als degene die uitstel vraagt schriftelijk klemmende redenen aanvoert; bij inwilliging wordt in beginsel een uitstel van maximaal vier weken verleend, voor zover het zittingsrooster dit toelaat;

    • wanneer de wederpartij schriftelijk instemt, het verzoek behoorlijk is gemotiveerd en de rechtbank daarvan uiterlijk vijf werkdagen voor de zitting kennisneemt, wordt het verzoek toegewezen, tenzij daardoor de procedure onredelijk wordt vertraagd als bedoeld in artikel 818 lid 3 Rv. Van onredelijke vertraging is in het algemeen sprake als sinds de dag waarop de behandeling voor de eerste keer was bepaald één jaar is verlopen. Voor zover het gevraagde uitstel deze termijn overschrijdt, wordt het in beginsel afgewezen.

    De partij die uitstel vraagt, dient de verhinderdata van beide partijen op te geven voor de eerstkomende drie maanden dan wel een andere door de rechtbank te bepalen periode.

    De beslissing op een uitstelverzoek als hiervoor bedoeld, wordt vermeld in het elektronisch familiejournaal. Indien het verzoek tot aanhouding wordt gehonoreerd, wordt bij brief de nieuwe zittingsdatum meegedeeld.

  • 7.5 Inlichtingen/informatie verschaffen tijdens of na afloop van de behandeling ter zitting:

    Indien tijdens de behandeling ter zitting wordt geconstateerd, dat nog nadere informatie nodig is, kan de rechter:

    • ofwel een nieuwe dag bepalen voor voortzetting van de behandeling ter zitting met daarbij een termijn waarbinnen de informatie moet worden verschaft en zo nodig een termijn voor de wederpartij om op de verschafte informatie te reageren,

    • ofwel een termijn bepalen waarbinnen de informatie moet worden verschaft en zo nodig een termijn voor de wederpartij om op de verschafte informatie te reageren.

    Deze termijnen zijn fataal in die zin, dat de rechter geen acht zal slaan op informatie of reacties die na afloop van de gestelde termijnen zijn binnengekomen. De te laat ingekomen informatie wordt teruggezonden.

8 Kindgesprek

(zie ook artikel 809 Rv)

  • 8.1 In zaken, waarin minderjarigen van twaalf jaar en ouder zijn betrokken, worden deze door de rechtbank in de gelegenheid gesteld hun mening mondeling of schriftelijk kenbaar te maken wanneer een gezagsvoorziening, een omgangsregeling, een informatie- of consultatieregeling, een regeling omtrent de verblijfplaats of een kinderalimentatie (zestien tot achttien jaar) wordt gevraagd.

    Dit wordt ook gedaan:

    • indien partijen het eens zijn over de gevraagde voorziening,

    • indien reeds een schriftelijke verklaring van de betreffende minderjarigen is overgelegd.

  • 8.2 De minderjarigen worden buiten de mondelinge behandeling en in beginsel afzonderlijk gehoord. Van dit gesprek wordt geen proces-verbaal opgemaakt.

  • 8.3 De rechter kan besluiten om minderjarigen jonger dan twaalf c.q. zestien jaar te horen.

  • 8.4 Tijdens de mondelinge behandeling geeft de rechter kort en zakelijk weer wat de minderjarigen hebben verklaard.

  • 8.5 Aan de belanghebbenden wordt geen kopie verstrekt van de brieven van de minderjarigen.

9 De behandeling van nevenverzoeken tot vaststelling van de verdeling van een huwelijksgoederengemeenschap en tot afwikkeling van huwelijkse voorwaarden

(zie ook artikelen 22, 22b en 677 Rv, 3:185 BW)

  • 9.1 Indien een (zelfstandig) verzoek als bedoeld in artikel 2.1 (respectievelijk 5.1) als nevenvoorziening bevat:

    • een verzoek tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, of

    • een verzoek tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden (al dan niet met een verzoek tot verdeling van (een) eenvoudige gemeenschap(pen), dient door beide partijen uiterlijk vier weken voor de zittingsdatum het formulier Verdelen en Verrekenen (beschikbaar via het Digitaal loket rechtspraak) onderbouwd met producties te worden overgelegd. Indien hieraan niet wordt voldaan kan de rechtbank daaraan de gevolgen verbinden die haar geraden voorkomen. Het webformulier ontslaat partijen niet van de verplichting hun standpunten in de processtukken naar voren te brengen en met producties te onderbouwen.

  • 9.2 De verzoeken bedoeld in artikel 9.1 worden gelijktijdig met de mondelinge behandeling van het echtscheidingsverzoek en eventuele andere nevenverzoeken behandeld.

  • 9.3 De artikelen van hoofdstuk 7 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 9.4 De rechter kan, indien de processtukken daartoe aanleiding geven, bepalen dat uiterlijk tien dagen voor de zitting nog nadere bescheiden in het geding moeten worden gebracht en in afschrift aan de wederpartij moeten worden toegezonden.

    Deze bescheiden worden vermeld in de oproepingsbrief.

    Deze brief dient – voor zover nodig – als bevel als bedoeld in artikel 22 Rv, dan wel als verzoek ex artikel 22b Rv.

    De rechter kan besluiten op informatie die na de hierboven genoemde termijn is binnengekomen geen acht te slaan.

  • 9.5 Indien door de rechter toepassing is gegeven aan artikel 7.5 wordt slechts een nadere mondelinge behandeling bepaald indien de rechter termen aanwezig acht toch een behandeling ter zitting te gelasten.

10 Uitspraak

(zie ook artikelen 29, 30, 30p, 286 tot en met 289 Rv)

De termijn voor uitspraak is:

  • a. bij voorlopige voorzieningen:

    indien geen mondelinge uitspraak is gedaan: twee weken na de datum waartegen behandeling is bepaald, of

    in het geval dat er geen behandeling is bepaald: twee weken na de datum waarop duidelijk werd dat werd afgezien van behandeling;

  • b. bij verstekken, refertes en gemeenschappelijke verzoeken:

    drie weken na het moment dat is geconstateerd dat de zaak gereed is voor beschikking;

  • c. bij zaken waarin verweer is gevoerd en waarbij is afgezien van behandeling ter zitting:

    vier weken na het moment dat is geconstateerd dat de zaak gereed is voor beschikking;

  • d. bij zaken waarin verweer is gevoerd en waarbij een behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden waar geen mondelinge uitspraak is gedaan: vier weken na de datum van de zitting of – indien toen nog een termijn voor overlegging van nadere informatie en een reactie daarop werd gegund – vier weken na afloop van de laatstgenoemde termijn.

Zodra zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen op grond waarvan te verwachten is dat de onder a. en d. genoemde termijnen niet worden gehaald, zal ter zitting een langere termijn worden bepaald.

Indien de hiervoor vermelde uitspraaktermijnen niet gehaald worden, wordt dit vermeld in het elektronisch familiejournaal, met vermelding van een nieuwe uitspraakdatum.

De hiervoor genoemde termijnen zijn bedoeld als maximumtermijnen.

11 Opneming onderling getroffen regeling in de beschikking

(zie ook artikel 819 Rv)

  • 11.1 Bij toewijzing van een verzoek tot opneming van de onderling getroffen regeling (bijvoorbeeld een convenant of een ouderschapsplan) in de beschikking, zal dit geschieden door opneming in het dictum van een bepaling dat de onderling getroffen regeling als in de beschikking opgenomen moet worden beschouwd onder verwijzing naar en met aanhechting van een kopie van de onderling getroffen regeling aan de beschikking.

  • 11.2 Indien echtgenoten in de onderling getroffen regeling afspraken hebben neergelegd met betrekking tot eenhoofdig gezag, dienen zij daaromtrent uitdrukkelijk een beslissing van de rechter te vragen.

Bijlage 1: Controlelijst (echt)scheidingsverzoekschriften

Bij controle bleek het verzoekschrift niet te zijn voorzien van de hieronder aangekruiste informatie c.q. bescheiden:

  • 1. verzoekschrift in ............voud

  • 2. naam, voornamen verzoek(st)er

  • 3. BRP-uittreksel verzoek(st)er (met vermelding van alle nationaliteiten en, in het geval van artikel 2.2, laatste zin, vermelding van de verblijfsduur in Nederland), dan wel het BSN van verzoek(st)er. Als het BRP-uittreksel niet alle nationaliteiten vermeldt, dan dient een ander bewijsstuk van de nationaliteit te worden overgelegd

  • 4. naam en adres advocaat verzoek(st)er

  • 5. naam, voornamen echtgeno(o)t(e)

  • 6. BRP-uittreksel echtgeno(o)t(e) (met vermelding van alle nationaliteiten), dan wel het BSN van echtgeno(o)t(e)

  • 7. naam, voornamen en het BSN van ieder minderjarig kind van partijen tezamen of van één van hen

  • 8. gedateerd(e) en gewaarmerkt(e) afschrift(en) van de akte van geboorte van iedere minderjarige

  • 9. woonplaats/werkelijke verblijfplaats van iedere minderjarige

  • 10. gedateerd en gewaarmerkt afschrift van de huwelijksakte

  • 11. (voor zover nodig naast de in punten 3 en 6 bedoelde bescheiden) bescheiden waaruit blijkt:

    • a. dat beide echtgenoten Nederlander zijn (geen kopie paspoort)

    • b. dat één der echtgenoten sedert twaalf maanden of indien hij/zij Nederlander is sedert zes maanden woonplaats heeft in Nederland

    • c. sedert wanneer de echtgeno(o)t(e), die niet de Nederlandse nationaliteit heeft, woonachtig is in Nederland

  • 12. ingeval van ontbinding na scheiding van tafel en bed: een authentiek afschrift van de beslissing van scheiding van tafel en bed, alsmede het bewijs van inschrijving van de beschikking in het huwelijksgoederenregister

  • 13. het ouderschapsplan in drievoud, waaronder het origineel

  • 14. het echtscheidingsconvenant – dan wel een anderszins onderling getroffen regeling – in drievoud, waaronder het origineel

  • 15. relevante omstandigheden voor de bepaling van het toepasselijk huwelijksvermogensrecht

  • 16. een uitgebreidere onderbouwing van het verzoek tot afwijking van gezamenlijk gezag (in geval van eenzijdig verzoek dient de uitgebreidere motivering betekend te worden aan de niet verschenen echtgeno(o)t(e) een en ander met inachtneming van hoofdstuk 4)

  • 17. overige: .....................................................................................................

U wordt verzocht de aangekruiste bescheiden of vermeldingen alsnog zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk vóór afloop van de verweertermijn/uiterlijk vier weken na dagtekening van deze lijst in één keer aan te vullen. Het vorenstaande laat onverlet de eigen verantwoordelijkheid van verzoek(st)er om zijn/haar stellingen te onderbouwen.

Wanneer na afloop van de gegeven termijnen wordt geconstateerd dat de gevraagde vermeldingen c.q. bescheiden niet zijn ontvangen zonder dat daarvoor vóór afloop van genoemde termijnen schriftelijk klemmende redenen zijn aangevoerd, kan verzoek(st)er – voor zover het vermeldingen c.q. bescheiden betreffen genoemd onder punten 1 tot en met 17 – niet-ontvankelijk worden verklaard in het verzoek.

Indien niet tijdig schriftelijk klemmende redenen zijn aangevoerd, wordt er van uitgegaan dat verzoek(st)er geen prijs stelt op een mondelinge behandeling.

Datum ............................................... De griffier ................................................

Bijlage 2: Referteverklaring

Ondergetekende,

......................................................................................................(naam voluit),

......................................................................................................(adres voluit),

verklaart kennis te hebben genomen van het verzoekschrift tot echtscheiding, afkomstig van zijn/haar echtgenote/echtgenoot

.......................................................................................................(naam voluit),

in welk verzoekschrift wordt verzocht:

...................................................................................................(tekst petitum).

Ondergetekende verzet zich niet tegen de verzochte echtscheiding.

Ondergetekende verzet zich er evenmin tegen dat door de rechter de in het verzoekschrift vermelde nevenvoorzieningen worden getroffen.

Ondergetekende weet dat hij/zij het wettelijk recht heeft gedurende (tenminste) zes weken na betekening van het verzoekschrift zich te bezinnen op de vraag of hij/zij verweer zal voeren.

Ondergetekende zal echter geen verweer voeren en heeft er geen bezwaar tegen dat de rechtbank reeds voor afloop van voormelde verweertermijn zonder mondelinge behandeling beslist op het genoemde verzoekschrift.

Ondergetekende machtigt mr. ................................................ om deze verklaring over te leggen aan de rechtbank.

...............................................................................................................(plaats)

..............................................................................................................(datum)

.....................................................................................................(handtekening)

Mr. ................................................ verklaart hierbij het hiervoor genoemde scheidingsverzoek plus nevenvoorzieningen besproken te hebben met de ondertekenaar van deze referteverklaring voordat deze gemelde verklaring heeft ondertekend, terwijl ondergetekende aan de hand van een geldig legitimatiebewijs heeft geconstateerd dat bovenstaande handtekening afkomstig is van degene die de betreffende verklaring aflegt.

..........................................................................................(handtekening advocaat)

Bijlage 3: Oproepingsbrief voor de zitting

(kop van brief in de huisstijl)

In bovenstaande procedure is de behandeling ter zitting bepaald op.......................................

..................................................om ..................uur in het gerechtsgebouw gelegen aan

........................................................................................................................

De rechter heeft voorts bepaald dat, indien de behoefte en/of draagkracht van verzoeker en/of (één van) de belanghebbende(n) word(t)(en) betwist, uiterlijk tien dagen voor vermelde behandelingsdatum door beide partijen een behoefteberekening en/of een draagkrachtberekening vanaf de ingangs-/wijzigingsdatum tot heden, voorzien van onderliggende stukken dien(t)(en) te worden overgelegd.

De rechter kan besluiten op informatie die na de hiervoor genoemde termijn is binnengekomen geen acht te slaan.

Indien door u gegevens of bescheiden worden overgelegd dient daarbij – tenzij het om één bijlage gaat – een inhoudsopgave te worden gevoegd en de bescheiden dienen (door)genummerd te zijn. Tevens wordt u verzocht aan te geven ter toelichting of staving van welke stelling deze gegevens of bescheiden zijn bedoeld en welk onderdeel daartoe van belang is. Indien u hieraan niet voldoet, kan de rechter op grond van 22 b Rv de door u overgelegde gegevens of bescheiden buiten beschouwing laten.

Partijen kunnen binnen tien dagen na verzending van de oproep schriftelijk uitstel van de eerste behandeling ter zitting vragen, zulks onder gelijktijdige opgave van verhinderdagen van beide partijen voor een door de rechter te bepalen periode.

Een met inachtneming van vorenstaande regels gevraagd uitstel zal altijd worden verleend.

Van een behandeling ter zitting kan worden afgezien indien zowel verzoek(st)er als verweer(d)(st)er dat schriftelijk aan de rechter hebben laten weten, tenzij de rechter termen aanwezig acht toch een behandeling ter zitting te gelasten.

Toelichting op het Procesreglement Scheiding

1 Algemeen

Artikel 1.3

Onder de berichten van 1.3 valt ook het verweerschrift. Het is juridisch onhoudbaar om een verweerschrift waarop een nummer ontbreekt niet te accepteren. Ten aanzien van verweerschriften zou men artikel 1.3 als een instructienorm kunnen beschouwen.

Artikel 1.8

In artikel 22b Rv (dat op 1 september 2017 in werking is getreden) is het standpunt van de Hoge Raad over de substantiërings- en wegwijsplicht bij het overleggen van producties gecodificeerd (onder meer HR 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:404). Het opnemen in de procesreglementen van een voorschrift dat ziet op het moeten toelichten van de overgelegde stukken, voorkomt naar het inzicht van het LOVF voor een deel dat na ontvangst van de stukken alsnog een brief moet worden gestuurd met het verzoek om toelichting.

Artikel 1.9

Aan de verplichting een beëdigde vertaling in de Nederlandse taal over te leggen van bescheiden die in een vreemde taal zijn gesteld, hoeft niet strikt de hand te worden gehouden, indien het eenvoudig leesbare stukken betreft, zoals de huwelijksakte en geboorteakte, gesteld in de Engelse, Franse of Duitse taal.

2 Indiening verzoekschrift

Artikel 2.1

Inwerkingtreding van het Besluit van 7 juni 2013 tot wijziging van het Besluit Huwelijksgoederenregister 1969 (Stb. 2013, 270), heeft tot gevolg dat op verzoekschriften als bedoeld in artikel 1:99, eerste lid, onder b, c en d BW behalve de datum van indiening, ook het tijdstip van indiening zal moeten worden aangetekend. Door het LOVF is in dit verband aan de rechtbanken geadviseerd om de volgende werkwijze te hanteren: het openingstijdstip van de griffie op de dag waarop het verzoekschrift de griffie bereikt, zal gelden als tijdstip van indiening van het verzoekschrift. Wanneer aan de zijde van de verzoeker behoefte bestaat aan registratie van een ander tijdstip, dan kan, evenals thans, het verzoekschrift worden ingediend bij de Centrale Balie van het gerecht, met het verzoek het tijdstip van ontvangst te registreren.

Voor verzoeken tot inschrijving in het huwelijksgoederenregister van het verzoekschrift tot echtscheiding die niet tegelijk met het verzoekschrift tot echtscheiding worden gedaan, geldt dat deze worden gedaan per brief. De griffie geleidt deze verzoeken door naar de griffie huwelijksgoederenregister voor inschrijving en voegt daarbij een gestempeld exemplaar van het verzoekschrift uit het echtscheidingsdossier.

Artikel 2.2

De in artikel 2.2 tweede alinea genoemde houdbaarheidsdatum is gesteld op drie maanden, ook voor buitenlandse huwelijken. In veel buitenlandse scheidingen kan dat problemen opleveren. In die gevallen kan verzoeker een feitelijk onderbouwd beroep doen op artikel 815 lid 6 Rv.

Indien bij voorafgaande voorlopige voorzieningen stukken zijn overgelegd die niet ouder waren dan drie maanden, zijn deze stukken ook genoegzaam voor de bodemprocedure.

Artikel 2.3, eerste alinea

Als een herstel van een verzuim de inhoud van een verzoekschrift betreft, moet de aanvulling betekend worden.

Artikel 2.3, tweede alinea

Het in één keer overleggen is een instructienorm. Overtreding daarvan leidt niet tot niet-ontvankelijkheid.

Uitstel voor het indienen van een verweerschrift, leidt niet tot uitstel voor het indienen van stukken. Daarvoor blijft de oorspronkelijk gegeven termijn gelden.

Artikel 2.3, derde alinea

De sanctie op het niet tijdig completeren van de stukken kan zijn niet-ontvankelijkverklaring. Dit zal het geval zijn, indien het stukken betreft die nodig zijn om te kunnen beslissen. De sanctie van niet-ontvankelijkverklaring wordt in dat geval niet ontleend aan het procesreglement, doch aan het niet voldoen aan de stelplicht. Slechts indien voor afloop van de termijn klemmende redenen zijn aangevoerd waarom de stukken niet zijn gecompleteerd, zal daartoe een nadere termijn worden verleend van maximaal vier weken (gelijkloop met de termijn van artikel 5.2). Indien een belanghebbende tegen het uitstel wil protesteren dient deze dat schriftelijk binnen één week na dato van het uitstelverzoek te doen (eveneens gelijk aan artikel 5.2).

Van klemmende redenen is sprake wanneer zich omstandigheden voordoen waardoor het redelijkerwijs niet mogelijk is de proceshandeling binnen de gestelde termijn te verrichten. Algemene voorbeelden van omstandigheden waardoor sprake kan zijn van klemmende redenen zijn:

  • de juridische of feitelijke ingewikkeldheid van de zaak;

  • de noodzaak om voor het verrichten van de betrokken proceshandeling een deskundige in te schakelen, waardoor de termijn wordt overschreden;

  • niet aan de betrokken partij toe te rekenen communicatieproblemen tussen de partij en haar advocaat of tussen de advocaat en een noodzakelijkerwijs voor het verkrijgen van de vereiste stukken in te schakelen instantie; te denken valt aan vertaalproblemen met buitenlandse cliënten en het verkrijgen van (buitenlandse) bescheiden;

  • het wachten op de uitspraak in andere relevante procedures;

  • meer persoonlijke omstandigheden zoals ziekte van de advocaat of de partij.

Of in een concreet geval sprake is van een klemmende reden staat ter beoordeling van de rechter.

Completering van de stukken staat geheel los van de betekening. Dus, ook al zijn de stukken niet compleet, dient toch binnen vier weken het exploot van betekening te worden overgelegd (zie ook hierna onder artikel 4.2).

3 Voorlopige voorzieningen

Het afzonderlijk indienen van een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen en een verzoek tot (echt)scheiding dient zoveel mogelijk bevorderd te worden, maar er staat geen sanctie op gezamenlijke indiening.

Artikel 3.4

Het klemmende-redenencriterium voor het vragen van uitstel geldt behalve voor verzoeken tot het treffen van voorlopige voorzieningen ook voor verzoeken tot wijziging van voorlopige voorzieningen. Een verzoek om aanhouding wordt dus ook in geval van een verzoek tot wijziging van voorlopige voorzieningen pas verleend wanneer degene die uitstel vraagt schriftelijk klemmende redenen aanvoert en de verhinderdata van beide partijen opgeeft.

Voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv

Op 5 december 2014 heeft de Hoge Raad (ECLI:HR:2014:3533) beslist dat in iedere verzoekschriftprocedure kan worden verzocht om een voorlopige voorziening, naar analogie van de regeling van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) voor de dagvaardingsprocedure. Thans is niet helder in hoeverre de regeling van artikel 223 Rv kan worden gehanteerd in echtscheidingsgedingen gelet op de specifieke regeling voor voorlopige voorzieningen in echtscheidingsgedingen zoals geregeld in artikel 821-826 Rv. Om die reden is in de procesreglementen die geen betrekking hebben op de echtscheiding een apart artikel opgenomen over het indienen van een dergelijk verzoek.

4 Betekeningsexploot

Artikel 4.1 onder b

Bij betekening bij een bekende woon- of verblijfplaats in het buitenland geldt dat de verweertermijn van ten minste drie maanden aanvangt op de dag waarop het exploot in het buitenland is uitgereikt of de volgens de plaatselijke regeling verplichte handelingen daartoe zijn verricht. Er is bewust niet voor gekozen de termijn te laten aanvangen op de dag van betekening. De dag van betekening is niet per definitie gelijk aan de dag van uitreiking. Voorkomen wordt hiermee dat de verweertermijn te kort of reeds verstreken is op de dag van uitreiking.

Artikel 4.2

Overlegging van het exploot is van essentieel belang voor de voortgang van de procedure. Zonder dat is immers geen einde verweertermijn bekend en kan er met de zaak dus verder niets worden gedaan. Het opleggen van een sanctie is dan ook onvermijdelijk. De enig denkbare sanctie is niet-ontvankelijkverklaring. Door deze sanctie vervalt de noodzaak de termijn van artikel 816 lid 1 Rv apart te sanctioneren.

Het opnemen van een sanctie brengt wel mee dat de termijnen redelijk moeten zijn. Het geven van een tweede termijn brengt extra administratieve handelingen met zich mee. Het verdient daarom de voorkeur één termijn te geven die lang genoeg is. Gelet op de aard van de handelingen die voor betekening moeten worden verricht valt niet goed in te zien waarom de termijn langer zou moeten zijn dan vier weken. Bovendien nu het verzoekschrift onmiddellijk wordt ingeschreven (artikel 2.3) hoeft verzoeker niet te wachten tot hij een exemplaar krijgt teruggestuurd.

Steeds wanneer een sanctie wordt opgenomen hoort daar een hardheidsclausule bij. Het is niet redelijk sancties toe te passen als men zich om goede redenen niet aan de opgelegde verplichtingen kan houden.

De eis van artikel 4.2 (betekeningsexploot binnen vier weken ter griffie overleggen) geldt niet voor de akte domiciliekeuze en de openbare oproep, daar de ratio van artikel 4.2 is vaststelling van de verweertermijn en niet beoordeling van de juistheid van de betekening. M.a.w. een tijdig overgelegd exploot kan betrekking hebben op een nietige betekening. Als dat wordt vastgesteld – dat is een rechterlijke beslissing – zal verzoeker opnieuw moeten betekenen en gaat een nieuwe verweertermijn lopen. Het is dus niet nodig dat bijkomende stukken voor de geldigheid binnen vier weken worden overgelegd.

Volgens artikel 4.2 volgt niet-ontvankelijkverklaring wanneer het exploot niet tijdig is ingediend. Het kan echter gebeuren dat er wel een verweerschrift komt omdat het exploot wel is uitgebracht maar alleen niet is ingediend. Voor zo’n geval biedt het reglement geen oplossing.

Besloten is als volgt te handelen:

  • a. Het verweerschrift is ingekomen voordat de beschikking niet ontvankelijk is afgegeven. In dat geval de sanctie niet toepassen omdat de ratio – het niet kennen van de verweertermijn – dan niet meer opgaat.

  • b. Het verweerschrift is ingekomen nadat de beschikking niet ontvankelijk is afgegeven. De procedure is dan geëindigd en de zaak kan niet meer worden voortgezet. Verweerschrift terugsturen met deze mededeling. De fout ligt bij verzoeker.

De termijn van vier weken gaat in op de datum van inschrijving. Dit behoeft niet dezelfde datum te zijn als die van binnenkomst. Bij achterstanden op de administratie kunnen er aanzienlijke verschillen ontstaan. Het verdient daarom aanbeveling om bij de ontvangstbevestiging van het verzoekschrift te vermelden wanneer de termijn afloopt.

Completering van de stukken staat geheel los van de betekening. Dus, ook al zijn de stukken niet compleet, dient toch binnen vier weken het exploot van betekening te worden overgelegd (zie ook hiervoor onder artikel 2.3).

De praktijk zal zijn dat als verzoeker niet tijdig klemmende redenen opgeeft er geen mondelinge behandeling nodig zal zijn. Door er in het reglement op te wijzen, geven wij te kennen dat men recht heeft op een mondelinge behandeling maar dat een bepaalde handelwijze wordt uitgelegd als het afzien van dat recht.

Artikel 4.4

Betekening kan achterwege blijven als voldoende duidelijk blijkt dat de wederpartij van het verzoek op de hoogte is. Als voorwaarde voor het afzien van betekening worden daarom strengere eisen gesteld aan de referteverklaring. Voordelen: minder kosten, versnelling van de procedure en minder administratieve handelingen.

Aanvullende mededelingen in het verzoekschrift, die later worden gedaan, moeten worden betekend (bijv. toelichting op eenhoofdig gezag, rechtskeuze, toepasselijk recht e.d.) Immers, de wederpartij kan juist vanwege het ontbreken van die mededelingen beslissen verstek te laten gaan. Bij verstekverlening moet, als er maar enige kans op benadeling van de wederpartij is, zeer formeel worden gehandeld. Daarom dient in beginsel geen verstekbeschikking te worden gegeven op een verzoek dat in welk opzicht dan ook afwijkt van het betekende verzoek.

5 Verweerschrift/referte

Verweerschrift

Gelet op het belang zo spoedig en volledig mogelijk te worden ingelicht bij financiële zaken verdient het aanbeveling om bij indiening van het verweerschrift wanneer draagkracht en/of behoefte betwist wordt/worden reeds aanstonds de gebruikelijke bescheiden te laten overleggen. Daarom de vierde alinea van artikel 5.1 met daarin verwijzing naar artikel 7.3.

Met betrekking tot de vraag hoe te handelen in een situatie dat een verweerschrift is ingekomen en de stukken, die verzoeker dient over te leggen, niet binnen de gestelde termijn zijn gecompleteerd, is besloten geen niet-ontvankelijkheid uit te spreken, maar tot completering te komen (zie ook de toelichting hiervoor bij artikel 2.3).

Zie ook de toelichting bij artikel 4.2, met name over “hoe te handelen indien het betekenings-exploot niet tijdig is ingediend, maar wel een verweerschrift is ingekomen”.

Ter zake “onredelijke vertraging” in artikel 5.2 nog het navolgende:

Bij de bepaling van het eindpunt van de procedure moet rekening worden gehouden met de bijzondere aard van de scheidingsprocedure en het ‘rouwproces’. Ook het belang dat partijen de gelegenheid krijgen om tot overeenstemming te komen moet daarbij worden meegewogen. De suggesties die gedaan zijn bewegen zich tussen ruim drie maanden en twee jaar. Gelet op bovengenoemde bijzondere aard is drie maanden te kort en twee jaar te lang.

Op grond van het bovenstaande is in artikel 5.2 gesteld dat van onredelijke vertraging sprake is als na inschrijving van het inleidend verzoekschrift één jaar is verstreken. Een verzoek tot uitstel van de verweertermijn waardoor dit jaar zal worden overschreden, zal dus worden afgewezen. Daardoor blijft het een verstekzaak en worden de verzoeken toegewezen, tenzij het verzoek wordt ingetrokken. Partijen hebben daarna zelf nog in de hand of zij de echtscheiding zullen inschrijven.

Referteverklaring (artikel 5.5)

Ook indien verweerder in het buitenland verblijft, mag de referteverklaring slechts door een (buitenlandse) advocaat worden gelegaliseerd.

De reden waarom in het reglement is voorgeschreven dat legalisatie moet gebeuren door een advocaat is dat het niet alleen gaat om legaliseren van de ondertekening maar ook om ‘autoriseren’. Dit laatste veronderstelt dat de advocaat uitlegt wat de betekenis en de consequenties van het verzoek voor verweerder zijn. Daarom moet het een advocaat zijn.

De eis dat moet worden ondertekend door een andere advocaat, betekent nog niet dat die ook van een ander kantoor moet zijn.

Indien een referteverklaring wordt overgelegd, blijft de zaak procedureel een verstekzaak, doch omdat de wederpartij zich informeel gemeld heeft, ligt het voor de hand om ook aan de advocaat van de wederpartij een afschrift van de beschikking te sturen.

7 Behandeling ter zitting

Artikel 7.3

Uitstel kan ook door iedere partij afzonderlijk worden verzocht.

8 Kindgesprek

Minderjarigen die tijdens de procedure de leeftijd van twaalf bereiken, dan wel in alimentatiezaken de leeftijd van zestien bereiken, moeten worden opgeroepen.

11 Opneming convenant in de beschikking

Artikel 11.1

Door opneming van de onderling getroffen regeling in de beschikking wordt de tussen partijen onderling getroffen regeling voor executie vatbaar. Er is overleg geweest met de Koninklijke Beroepsorganisatie van Deurwaarders over de wijze waarop de opneming van een onderling getroffen regeling in de beschikking geformuleerd wordt. Van belang is dat duidelijk blijkt welke verplichtingen er ten opzichte van wie zijn. Indien de onderling getroffen regeling duidelijk is geformuleerd, zal de wijze van opnemen in de beschikking als neergelegd in artikel 11.1 geen problemen geven.

Artikel 11.2

Met betrekking tot het gezag dient een uitdrukkelijke beslissing van de rechter genomen te worden, nu dit punt niet ter vrije beslissing van partijen staat (artikel 1:251 lid 2 BW). Daarnaast kunnen verzoekers belang hebben bij een uitdrukkelijke beslissing van de rechter over een andere nevenvoorziening, waarover zij in de onderling getroffen regeling afspraken hebben gemaakt.

Procesreglement Alimentatie

1 Algemeen

  • 1.1 Proceshandelingen worden weergegeven in het voor advocaten toegankelijke elektronisch familiejournaal. Een advocaat gebruikt voor het indienen van stukken en voor het berichten van de rechtbank een F-formulier (beschikbaar in het elektronisch familiejournaal).

    Van alle berichten aan de rechtbank dient tegelijkertijd een afschrift aan de wederpartij te worden gezonden. Uit het F-formulier moet blijken dat hieraan is voldaan.

  • 1.2 Voor stukken niet zijnde een verzoekschrift, verweerschrift, of verweerschrift op zelfstandig verzoek, volstaat indiening bij de rechtbank van een enkel exemplaar, tenzij er sprake is van meervoudige behandeling van de zaak.

  • 1.3 Op alle berichten dient het zaaknummer en/of rekestnummer te worden vermeld.

  • 1.4 Indien niet aan het voorgaande wordt voldaan, wordt het bericht teruggezonden en wordt op de inhoud geen acht geslagen, tenzij het een verweerschrift betreft.

  • 1.5 Hetgeen hiervoor onder 1.1, 1.3 en 1.4 is gemeld, geldt niet voor brieven van minderjarigen.

  • 1.6 Mededelingen in het elektronisch familiejournaal worden als schriftelijke mededelingen in de zin van dit reglement beschouwd.

  • 1.7 Waar in dit reglement gesproken wordt over ‘dagen’, worden kalenderdagen bedoeld.

    Waar gesproken wordt over ‘werkdagen’, wordt bedoeld: iedere dag die niet is een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag (zoals bedoeld in de Algemene termijnenwet).

    Op termijnen die in dagen gerekend worden, is artikel 1 lid 1 van de Algemene termijnenwet van (overeenkomstige) toepassing.

    De 10-dagentermijn wordt automatisch verlengd tot de eerstvolgende werkdag als deze eindigt in het weekend of op een feestdag.

  • 1.8 Indien meer dan één bijlage wordt overgelegd, dient daarbij een inhoudsopgave gevoegd te worden en dienen de bijlagen genummerd te worden.

    Partijen dienen bij het overleggen van gegevens of bescheiden aan te geven ter toelichting of staving van welke stelling deze gegevens of bescheiden zijn bedoeld en welk onderdeel daartoe van belang is. Indien hieraan niet voldaan wordt, kan de rechter de overgelegde gegevens of bescheiden buiten beschouwing laten.

  • 1.9 Bescheiden die in een vreemde taal zijn gesteld, moeten zijn voorzien van een beëdigde vertaling in de Nederlandse taal. Indien het bescheiden betreft in de Engelse, Duitse of Franse taal behoeft in beginsel geen vertaling te worden overgelegd, tenzij de rechter er om vraagt als hij dat nodig of wenselijk acht voor de behandeling van de zaak, mede gelet op de belangen van de wederpartij.

  • 1.10 Waar in dit reglement gesproken wordt over het overleggen van een BRP-uittreksel, kan ook worden volstaan met vermelding van het burgerservicenummer (BSN) in het verzoekschrift, dan wel overlegging van kopieën van identiteitsbewijzen van beide partijen, waarop het BSN staat vermeld.

2 Indiening verzoekschrift

(zie ook artikelen 4, 278 en 799 Rv)

  • 2.1 Iedere werkdag kan een verzoekschrift met bijlagen in tweevoud ter griffie worden ingediend. In zaken waarin minderjarigen zijn betrokken wordt aan de vermelding van de voornamen en naam van de ouders en de minderjarige(n) van ieder de vermelding van het BSN toegevoegd. Indien sprake is van meer (dan één) belanghebbenden, dienen voor deze belanghebbenden extra verzoekschriften met bijlagen te worden bijgevoegd.

  • 2.2 Bij de indiening van het verzoekschrift moeten de volgende bescheiden worden overgelegd:

    • BRP-uittreksel(s) van verzoeker en belanghebbende(n) – gedateerd en niet ouder dan drie maanden –;

    • de scheidingsbeschikking en het bewijs van inschrijving;

    • de beschikking/het scheidingsconvenant waarvan wijziging wordt verzocht; en bij kinderalimentatie tevens;

    • een afschrift van de geboorteakte(s) van het/de betreffende minderjarige(n) – gedateerd, gewaarmerkt en niet ouder dan drie maanden –, alsmede een uittreksel uit het gezagsregister.

  • 2.3 Zodra het verzoekschrift is ontvangen, wordt het ingeschreven. Tevens wordt een ontvangstbevestiging met vermelding van het zaaknummer aan de advocaat van verzoeker gestuurd.

    Wanneer bij indiening van het verzoekschrift niet alle ingevolge artikel 2.2 over te leggen bescheiden ter griffie zijn binnengekomen, wordt dit bij voormelde ontvangstbevestiging tevens aangegeven. De ontbrekende bescheiden moeten zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk vóór afloop van de verweertermijn in één keer worden overgelegd.

    Wanneer na afloop van de (oorspronkelijke) verweertermijn wordt geconstateerd dat verzoeker aan de verplichting van artikel 2.2 niet volledig heeft voldaan zonder dat daarvoor vóór afloop van de verweertermijn schriftelijk klemmende redenen zijn aangevoerd, kan verzoeker niet-ontvankelijk worden verklaard in het verzoek.

    Indien niet tijdig schriftelijk klemmende redenen zijn aangevoerd, wordt er van uitgegaan dat verzoeker geen prijs stelt op een mondelinge behandeling.

    Niet-ontvankelijkverklaring zonder mondelinge behandeling blijft in beginsel achterwege, indien vóór het verstrijken van de hierboven vermelde termijnen een verweerschrift is ingediend.

  • 2.4 Indien er, analoog aan artikel 223 Rv, een voorlopige voorziening verzocht wordt, dient dit bij voorkeur bij afzonderlijk verzoekschrift te gebeuren. Indien sprake is van een of meer belanghebbenden, dienen evenzovele extra verzoekschriften te worden ingediend. Op het verzoekschrift tot het treffen van een voorlopige voorziening moet – indien bekend – het zaaknummer van de bodemprocedure worden vermeld.

  • 2.5 Indien verzoeker griffierecht is verschuldigd, dient dit binnen vier weken na indiening van het verzoekschrift te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht waar de behandeling plaatsvindt of ter griffie te zijn gestort.

    Heeft verzoeker het verschuldigde griffierecht niet tijdig voldaan, dan verklaart de rechter verzoeker in beginsel niet-ontvankelijk in het verzoek.

  • 2.6 Wanneer in een verzoekschrift het verzoek wordt gecombineerd met een verzoek inzake gezag of omgang, wordt slechts éénmaal griffierecht berekend.

  • 2.7 Een afschrift van het verzoekschrift wordt aan belanghebbende(n) gestuurd. Daarbij wordt de termijn vermeld, waarbinnen deze een verweerschrift kunnen indienen. Deze termijnen zijn:

    • binnen Nederland:

      • bekende woon- of verblijfplaats: vier weken;

      • onbekende woon- of verblijfplaats: drie maanden, te rekenen vanaf het moment dat de gerechtelijke aankondiging is geplaatst in de Staatscourant;

    • buiten Nederland: zowel bij een bekende als onbekende woon- of verblijfplaats: drie maanden.

    Het afschrift van het verzoekschrift wordt door de griffie aangetekend aan belanghebbende(n) met een bekende woon- of verblijfplaats in Nederland verzonden, tenzij zich voor belanghebbende(n) een advocaat heeft gesteld, in welk geval het afschrift van het verzoekschrift uitsluitend per gewone post aan de advocaat wordt verzonden.

    Het afschrift van het verzoek wordt door de griffie bij een belanghebbende met een bekende woon- en of verblijfplaats in het buitenland verzonden conform de EG-betekeningsverordening, het Haags Betekeningsverdrag 1965, dan wel het Haags Rechtsvorderingsverdrag 1954.

    Indien de belanghebbende een onbekende woon- en of verblijfplaats binnen en of buiten Nederland heeft dan wordt een uittreksel van het verzoek geplaatst in de Staatscourant.

3 Verweerschrift/referte

(zie ook artikelen 282 en 801 Rv)

  • 3.1 Indiening verweerschrift:

    Op ieder moment tot aan de afloop van de verweertermijn kan een verweerschrift worden ingediend. De einddatum van de verweertermijn wordt vermeld in het elektronisch familiejournaal.

    Het verweerschrift met eventuele bijlagen wordt in tweevoud ingediend.

    Wanneer de draagkracht en/of de behoefte betwist wordt/worden, dienen bij het verweerschrift de bescheiden genoemd in bijlage 3 van dit procesreglement te worden overgelegd.

  • 3.2 Verzoek tot uitstel indiening verweerschrift:

    Een verzoek tot uitstel indiening verweerschrift dient binnen de verweertermijn schriftelijk te worden ingediend.

    De advocaat van verzoeker kan uiterlijk binnen één week na datering van het uitstelverzoek schriftelijk reageren.

    Op het uitstelverzoek wordt als volgt beslist:

    • het eerste verzoek wordt altijd toegestaan voor een termijn van maximaal vier weken;

    • ten aanzien van de volgende verzoeken geldt:

      • a. zij moeten met redenen zijn omkleed;

      • b. de advocaat van een belanghebbende die uitstel verzoekt deelt daarbij mede of verzoeker instemt;

      • c. wanneer verzoeker schriftelijk bezwaar maakt tegen de verlenging, zal het verzoek worden afgewezen, tenzij sprake is van klemmende redenen. Bij toewijzing zal een termijn van maximaal vier weken worden gegeven;

      • d. wanneer verzoeker schriftelijk instemt met de verlenging, wordt het verzoek toegewezen, ook als de gevraagde termijn langer is dan vier weken, tenzij daardoor de procedure onredelijk wordt vertraagd. Van onredelijke vertraging is in het algemeen sprake als sinds de inschrijving van het inleidend verzoekschrift één jaar is verstreken. Voor zover het gevraagde uitstel deze termijn van één jaar overschrijdt, wordt het afgewezen. Als voor afloop van deze termijn geen verweerschrift is ingediend, wordt de zaak als verstekzaak afgedaan.

    De beslissing op een uitstelverzoek als hiervoor bedoeld, wordt vermeld in het elektronisch familiejournaal.

  • 3.3 Indien een niet door een advocaat vertegenwoordigde belanghebbende laat weten verweer te willen voeren, zal, onder terugzending van door de belanghebbende ingezonden stukken, worden geantwoord:

    • dat een verweerschrift alléén door tussenkomst van een advocaat kan worden ingediend en

    • dat, indien geen verweerschrift wordt ingediend, mondelinge behandeling achterwege blijft, tenzij de rechter anders bepaalt.

  • 3.4 Sanctie bij te laat ingediend verweerschrift:

    Te laat ingediende verweerschriften zullen worden geweigerd tenzij:

    • a. verweerder een schriftelijke verklaring van verzoeker overlegt, waaruit blijkt dat deze geen bezwaar heeft of

    • b. verweerder schriftelijk klemmende redenen aanvoert, die de te late indiening rechtvaardigen.

  • 3.5 Referteverklaring:

    Tot aan de afloop van de verweertermijn kan een referteverklaring worden overgelegd.

    De referteverklaring is een schriftelijke door een belanghebbende ondertekende verklaring, opgesteld conform bijlage 2 bij dit reglement en geautoriseerd door een advocaat, waaruit genoegzaam blijkt dat de belanghebbende kennis heeft genomen van het verzoekschrift, dat geen verweer zal worden gevoerd en dus ook wordt afgezien van een behandeling ter zitting.

    Indien de referteverklaring wordt ingediend door de advocaat van de belanghebbende zelf is deze vormvrij en behoeft geen gebruik te worden gemaakt van de bijlage. Wel dient verklaard te worden dat de belanghebbende heeft kennis genomen van de inhoud van het verzoekschrift, dat geen verweer gevoerd zal worden en dat afgezien wordt van een mondelinge behandeling. De verklaring dient door de belanghebbende en de advocaat te zijn ondertekend.

    Een referteverklaring heeft tot gevolg dat vanaf het moment van ontvangst daarvan de verweertermijn niet verder afgewacht behoeft te worden, alvorens te kunnen beslissen op het ingediende verzoek tot alimentatie, zodat – indien de stukken overigens compleet worden bevonden – aanstonds een datum voor beschikking zal worden bepaald, zonder dat behandeling hoeft plaats te vinden, met uitzondering van een eventueel kindgesprek.

    Voor de indiening van een referteverklaring is geen griffierecht verschuldigd.

  • 3.6 Indien verweerder griffierecht is verschuldigd, dient dit binnen vier weken na indiening van het verweerschrift te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht waar de behandeling plaatsvindt of ter griffie te zijn gestort.

4 Verweerschrift op zelfstandig verzoek

(zie ook artikel 282 lid 4 Rv)

De hiervoor onder artikel 3 opgenomen bepalingen betreffende het verweerschrift gelden ook voor het verweerschrift op zelfstandig verzoek.

Het verweerschrift mag uitsluitend betrekking hebben op het (de) zelfstandig(e) verzoek(en).

5 Behandeling ter zitting

(zie ook artikelen 20, 22, 22b, 27, 279, 801 en 803 Rv)

  • 5.1 Afzien van behandeling ter zitting:

    Wanneer zowel verzoeker als verweerder schriftelijk aan de rechter hebben laten weten af te zien van een behandeling ter zitting, blijft deze achterwege, tenzij de rechter termen aanwezig acht toch een behandeling ter zitting te gelasten.

  • 5.2 Dagbepaling:

    Zodra de procedure zover is gevorderd dat in een zaak een behandeling ter zitting dient te worden bepaald, wordt een datum daarvoor vastgesteld.

    Bij het bepalen van de zittingsdatum wordt uitgegaan van een oproepingstermijn van zes tot acht weken.

    De oproeping voor de zitting geschiedt per brief conform het model in bijlage 3 bij dit reglement.

    Deze brief dient – voor zover nodig – als bevel bedoeld in artikel 22 Rv.

  • 5.3 Verhinderdata:

    Indien de zittingsdatum wordt vastgesteld zonder vooraf aan partijen verhinderdata op te vragen, kunnen partijen binnen tien dagen na verzending van de oproep schriftelijk uitstel van de behandeling ter zitting vragen, zulks onder gelijktijdige opgave van verhinderdagen van beide partijen voor de eerstkomende drie maanden dan wel een andere door de rechtbank te bepalen periode.

    Een met inachtneming van vorenstaande regels gevraagd uitstel zal altijd worden verleend, hetgeen wordt vermeld in het elektronisch familiejournaal. Bij brief wordt de nieuwe zittingsdatum meegedeeld.

  • 5.4 Verzoeken om uitstel van de behandeling ter zitting:

    Op verzoeken om uitstel, die na afloop van de in artikel 5.3 genoemde termijn zijn ingediend, of indien de zitting met inachtneming van verhinderdata van partijen is gepland, wordt als volgt beslist:

    • wanneer de wederpartij bezwaar maakt, wordt het verzoek slechts toegewezen als degene die uitstel vraagt schriftelijk klemmende redenen aanvoert; bij inwilliging wordt in beginsel een uitstel van maximaal vier weken verleend, voor zover het zittingsrooster dit toelaat;

    • wanneer de wederpartij schriftelijk instemt, het verzoek behoorlijk is gemotiveerd en de rechtbank daarvan uiterlijk vijf werkdagen voor de zitting kennisneemt, wordt het verzoek toegewezen, tenzij daardoor de procedure onredelijk wordt vertraagd als bedoeld in artikel 20 Rv. Van onredelijke vertraging is in het algemeen sprake als sinds de dag waarop de behandeling voor de eerste keer was bepaald één jaar is verlopen. Voor zover het gevraagde uitstel deze termijn overschrijdt, wordt het in beginsel afgewezen.

      De partij die uitstel vraagt, dient de verhinderdata van beide partijen op te geven voor de eerstkomende drie maanden dan wel een andere door de rechtbank te bepalen periode.

      De beslissing op een uitstelverzoek als hiervoor bedoeld, wordt vermeld in het elektronisch familiejournaal. Indien het verzoek tot aanhouding wordt gehonoreerd, wordt bij brief de nieuwe zittingsdatum meegedeeld.

  • 5.5 Inlichtingen/informatie verschaffen tijdens of na afloop van de behandeling ter zitting:

    Indien tijdens de behandeling ter zitting wordt geconstateerd, dat nog nadere informatie nodig is, kan de rechter:

    • ofwel een nieuwe dag bepalen voor voortzetting van de behandeling ter zitting met daarbij een termijn waarbinnen de informatie moet worden verschaft en zo nodig een termijn voor de wederpartij om op de verschafte informatie te reageren,

    • ofwel een termijn bepalen waarbinnen de informatie moet worden verschaft en zo nodig een termijn voor de wederpartij om op de verschafte informatie te reageren.

    Deze termijnen zijn fataal in die zin, dat de rechter geen acht zal slaan op informatie of reacties die na afloop van de gestelde termijnen zijn binnengekomen. De te laat ingekomen informatie wordt teruggezonden.

6 Kindgesprek

(zie ook artikel 809 Rv)

  • 6.1 In alimentatiezaken, waarin minderjarigen van zestien jaar en ouder zijn betrokken, worden deze door de rechtbank in de gelegenheid gesteld hun mening in beginsel schriftelijk kenbaar te maken.

    Dit wordt ook gedaan:

    • indien partijen het eens zijn over de alimentatie,

    • indien reeds een schriftelijke verklaring van de betreffende minderjarigen is overgelegd.

  • 6.2 De rechter kan besluiten om minderjarigen jonger dan zestien jaar in de gelegenheid te stellen hun mening in beginsel schriftelijk kenbaar te maken.

  • 6.3 Tijdens de mondelinge behandeling geeft de rechter kort en zakelijk weer wat de minderjarigen hebben verklaard.

  • 6.4 Aan de belanghebbenden wordt geen kopie verstrekt van de brieven van de minderjarigen.

7 Uitspraak

(zie ook artikelen 29, 30, 30p, 286 tot en met 289 Rv)

Termijn voor uitspraak is:

  • a. bij verstekken en refertes:

    drie weken na het moment dat is geconstateerd dat de zaak gereed is voor beschikking;

  • b. bij zaken waarin verweer is gevoerd en waarbij is afgezien van behandeling ter zitting:

    vier weken na het moment dat is geconstateerd dat de zaak gereed is voor beschikking;

  • c. bij zaken waarin verweer is gevoerd en waarbij een behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden waar geen mondelinge uitspraak is gedaan:

    vier weken na de datum van de zitting of – indien toen nog een termijn voor overlegging van nadere informatie en een reactie daarop werd gegund – vier weken na afloop van de laatstgenoemde termijn.

Zodra zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen op grond waarvan te verwachten is dat de onder c. genoemde termijn niet wordt gehaald, zal ter zitting een langere termijn worden bepaald.

Indien de hiervoor vermelde uitspraaktermijnen niet gehaald worden, wordt dit vermeld in het elektronisch familiejournaal, met vermelding van een nieuwe uitspraakdatum.

De hiervoor genoemde termijnen zijn bedoeld als maximumtermijnen.

Bijlage 1: Controlelijst alimentatieverzoekschriften

Bij controle bleek het verzoekschrift niet te zijn voorzien van de hieronder aangekruiste informatie c.q. bescheiden:

  • 1. verzoekschrift in ............voud

  • 2. naam, voornamen van verzoek(st)er

  • 3. BRP-uittreksel(s), dan wel de vermelding van het BSN, van verzoeker en belanghebbende(n)

  • 4. naam en adres van advocaat verzoek(st)er

  • 5. naam, voornamen van belanghebbende(n)

  • 6. naam, voornamen en geboortedatum van iedere minderjarige waarop het verzoek betrekking heeft

  • 7. woonplaats/werkelijke verblijfplaats van iedere minderjarige waarop het verzoek betrekking heeft

  • 8. scheidingsbeschikking en het bewijs van inschrijving

  • 9. (eventueel) beschikking/scheidingsconvenant waarvan wijziging wordt gevraagd

  • 10. een afschrift van de geboorteakte(s) van de betreffende minderjarige(n)

  • 11. een uittreksel uit het gezagsregister van iedere minderjarige waarop het verzoek betrekking heeft

  • 12. overige......................................................................................................

U wordt verzocht de aangekruiste bescheiden alsnog zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk vóór

........................................................................................................................

in één keer aan te vullen. Het vorenstaande laat onverlet de eigen verantwoordelijkheid van verzoek(st)er om zijn/haar stellingen te onderbouwen.

Wanneer na afloop van de gegeven termijnen wordt geconstateerd dat de gevraagde bescheiden niet zijn ontvangen zonder dat daarvoor vóór afloop van genoemde termijnen schriftelijk klemmende redenen zijn aangevoerd, kan verzoek(st)er niet-ontvankelijk worden verklaard in het verzoek.

Indien niet tijdig schriftelijk klemmende redenen zijn aangevoerd, wordt er van uitgegaan dat verzoeker geen prijs stelt op een mondelinge behandeling.

Datum ............................................... De griffier ...................................................

Bijlage 2: Referteverklaring

Ondergetekende,

......................................................................................................(naam voluit),

......................................................................................................(adres voluit),

verklaart kennis te hebben genomen van het verzoek van

......................................................................................................(naam voluit),

in welk verzoekschrift wordt verzocht:

.....................................................................................................(tekst petitum).

Ondergetekende verzet zich niet tegen het gevraagde.

Ondergetekende weet dat hij/zij het recht heeft gedurende (tenminste) vier weken na ontvangst van het verzoekschrift zich te bezinnen op de vraag of hij/zij verweer zal voeren.

Ondergetekende zal echter geen verweer voeren en heeft er geen bezwaar tegen dat de rechtbank reeds voor afloop van voormelde verweertermijn zonder mondelinge behandeling beslist op het genoemde verzoekschrift.

Ondergetekende machtigt mr. ................................................ om deze verklaring over te leggen aan de rechtbank.

...............................................................................................................(plaats)

..............................................................................................................(datum)

.....................................................................................................(handtekening)

Mr ................................................ verklaart hierbij het hiervoor genoemde verzoek besproken te hebben met de ondertekenaar van deze referteverklaring voordat deze gemelde verklaring heeft ondertekend, terwijl ondergetekende aan de hand van een geldig legitimatiebewijs heeft geconstateerd dat bovenstaande handtekening afkomstig is van degene die de betreffende verklaring aflegt.

..........................................................................................(handtekening advocaat)

Bijlage 3: Oproepingsbrief voor de zitting

(kop van brief in de huisstijl)

In bovenstaande procedure is de behandeling ter zitting bepaald op ..................................

...............................om .................................uur in het gerechtsgebouw gelegen aan

.....................................................................................................................

De rechter heeft voorts bepaald dat, indien de behoefte en/of draagkracht van verzoeker en/of (één van) de belanghebbende(n) word(t)(en) betwist, uiterlijk tien dagen voor vermelde behandelingsdatum door beide partijen een behoefteberekening en/of een draagkrachtberekening vanaf de ingangs-/wijzigingsdatum tot heden, voorzien van onderliggende stukken dien(t)(en) te worden overgelegd.

De rechter kan besluiten op informatie die na de hiervoor genoemde termijn is binnengekomen geen acht te slaan.

Indien door u gegevens of bescheiden worden overgelegd dient daarbij – tenzij het om één bijlage gaat – een inhoudsopgave te worden gevoegd en de bescheiden dienen (door)genummerd te zijn. Tevens wordt u verzocht aan te geven ter toelichting of staving van welke stelling deze gegevens of bescheiden zijn bedoeld en welk onderdeel daartoe van belang is. Indien u hieraan niet voldoet, kan de rechter op grond van 22 b Rv de door u overgelegde gegevens of bescheiden buiten beschouwing laten.

Partijen kunnen binnen tien dagen na verzending van de oproep schriftelijk uitstel van de eerste behandeling ter zitting vragen, zulks onder gelijktijdige opgave van verhinderdagen van beide partijen voor een door de rechter te bepalen periode.

Een met inachtneming van vorenstaande regels gevraagd uitstel zal altijd worden verleend.

Van een behandeling ter zitting kan worden afgezien indien zowel verzoek(st)er als verweer(d)(st)er dat schriftelijk aan de rechter hebben laten weten, tenzij de rechter termen aanwezig acht toch een behandeling ter zitting te gelasten.

Procesreglement Bijstandsverhaal

1 Algemeen

  • 1.1 Proceshandelingen worden weergegeven in het voor advocaten toegankelijke elektronisch familiejournaal. Een advocaat gebruikt voor het indienen van stukken en voor het berichten van de rechtbank een F-formulier (beschikbaar in het elektronisch familiejournaal).

    Van alle berichten aan de rechtbank dient tegelijkertijd een afschrift aan de wederpartij te worden gezonden. Uit het F-formulier moet blijken dat hieraan is voldaan.

  • 1.2 Voor stukken niet zijnde een verzoekschrift, verweerschrift, of verweerschrift op zelfstandig verzoek, volstaat indiening bij de rechtbank van een enkel exemplaar, tenzij er sprake is van meervoudige behandeling van de zaak.

  • 1.3 Op alle berichten dient het zaaknummer en/of rekestnummer te worden vermeld.

  • 1.4 Indien niet aan het voorgaande wordt voldaan, wordt het bericht teruggezonden en wordt op de inhoud geen acht geslagen, tenzij het een verweerschrift betreft.

  • 1.5 Mededelingen in het elektronisch familiejournaal worden als schriftelijke mededelingen in de zin van dit reglement beschouwd.

  • 1.6 Waar in dit reglement gesproken wordt over ‘dagen’, worden kalenderdagen bedoeld.

    Waar gesproken wordt over ‘werkdagen’, wordt bedoeld: iedere dag die niet is een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag (zoals bedoeld in de Algemene termijnenwet).

    Op termijnen die in dagen gerekend worden, is artikel 1 lid 1 van de Algemene termijnenwet van (overeenkomstige) toepassing.

    De 10-dagentermijn wordt automatisch verlengd tot de eerstvolgende werkdag als deze eindigt in het weekend of op een feestdag.

  • 1.7 Indien meer dan één bijlage wordt overgelegd, dient daarbij een inhoudsopgave gevoegd te worden en dienen de bijlagen genummerd te worden.

    Partijen dienen bij het overleggen van gegevens of bescheiden aan te geven ter toelichting of staving van welke stelling deze gegevens of bescheiden zijn bedoeld en welk onderdeel daartoe van belang is. Indien hieraan niet voldaan wordt, kan de rechter de overgelegde gegevens of bescheiden buiten beschouwing laten.

  • 1.8 Bescheiden die in een vreemde taal zijn gesteld, moeten zijn voorzien van een beëdigde vertaling in de Nederlandse taal. Indien het bescheiden betreft in de Engelse, Duitse of Franse taal behoeft in beginsel geen vertaling te worden overgelegd, tenzij de rechter er om vraagt als hij dat nodig of wenselijk acht voor de behandeling van de zaak, mede gelet op de belangen van de wederpartij.

  • 1.9 Waar in dit reglement gesproken wordt over het overleggen van een BRP-uittreksel, kan ook worden volstaan met vermelding van het burgerservicenummer (BSN) in het verzoekschrift, dan wel overlegging van kopieën van identiteitsbewijzen van belanghebbende(n), waarop het BSN staat vermeld.

2 Indiening verzoekschrift

(zie ook artikelen 62h Participatiewet en 4, 278 en 799 Rv)

  • 2.1 Iedere werkdag kan een verzoekschrift met bijlagen in tweevoud ter griffie worden ingediend.

  • 2.2 Bij de indiening van het verzoekschrift moeten de volgende bescheiden worden overgelegd:

    • BRP-uittreksel(s) van belanghebbende(n); gedateerd en niet ouder dan drie maanden;

    • de aanzegbrief;

    • het verhaalsbesluit;

    • indien het verhaalsbedrag in afwijking van een rechterlijke uitspraak wordt verzocht, deze rechterlijke uitspraak;

    • indien de verleende bijstand geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op het onderhoud van minderjarigen, een afschrift van de geboorteakte(s) – gedateerd, gewaarmerkt en niet ouder dan drie maanden –.

  • 2.3 Zodra het verzoekschrift is ontvangen, wordt het ingeschreven. Tevens wordt een ontvangstbevestiging met vermelding van het zaaknummer aan de gemeente gestuurd.

    Wanneer bij indiening van het verzoekschrift niet alle ingevolge artikel 2.2 over te leggen bescheiden ter griffie zijn binnengekomen, wordt dit bij voormelde ontvangstbevestiging tevens aangegeven. De ontbrekende bescheiden moeten zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk vóór afloop van de verweertermijn in één keer worden overgelegd.

    Wanneer na afloop van de (oorspronkelijke) verweertermijn wordt geconstateerd dat de gemeente aan haar verplichting van artikel 2.2 niet volledig heeft voldaan zonder dat daarvoor vóór afloop van de verweertermijn schriftelijk klemmende redenen zijn aangevoerd, kan de gemeente niet-ontvankelijk worden verklaard in haar verzoek.

    Indien niet tijdig schriftelijk klemmende redenen zijn aangevoerd, wordt er van uitgegaan dat de gemeente geen prijs stelt op een mondelinge behandeling.

    Niet-ontvankelijkverklaring zonder mondelinge behandeling blijft in beginsel achterwege, indien vóór het verstrijken van de hierboven vermelde termijnen een verweerschrift is ingediend.

  • 2.4 Een afschrift van het verzoekschrift wordt aan belanghebbende(n) gestuurd. Daarbij wordt de termijn vermeld, waarbinnen deze een verweerschrift kunnen indienen. Deze termijnen zijn:

    • binnen Nederland:

      • bekende woon- of verblijfplaats: vier weken;

      • onbekende woon- of verblijfplaats: drie maanden, te rekenen vanaf het moment dat de gerechtelijke aankondiging is geplaatst in de Staatscourant;

    • buiten Nederland: zowel bij een bekende als onbekende woon- of verblijfplaats: drie maanden.

    Het afschrift van het verzoekschrift wordt door de griffie aangetekend aan belanghebbende(n) met een bekende woon- of verblijfplaats in Nederland verzonden, tenzij zich voor belanghebbende(n) een advocaat heeft gesteld, in welk geval het afschrift van het verzoekschrift uitsluitend per gewone post aan de advocaat wordt verzonden.

    Het afschrift van het verzoek wordt door de griffie bij een belanghebbende met een bekende woon- en of verblijfplaats in het buitenland verzonden conform de EG-betekeningsverordening, het Haags Betekeningsverdrag 1965, dan wel het Haags Rechtsvorderingsverdrag 1954.

    Indien de belanghebbende een onbekende woon- en of verblijfplaats binnen en of buiten Nederland heeft dan wordt een uittreksel van het verzoek geplaatst in de Staatscourant.

  • 2.5 Indien er, analoog aan artikel 223 Rv, een voorlopige voorziening verzocht wordt, dient dit bij voorkeur bij afzonderlijk verzoekschrift te gebeuren. Indien sprake is van een of meer belanghebbenden, dienen evenzovele extra verzoekschriften te worden ingediend. Op het verzoekschrift tot het treffen van een voorlopige voorziening moet – indien bekend – het zaaknummer van de bodemprocedure worden vermeld.

3 Verweerschrift

(zie ook artikelen 282, 801 Rv en 62h Participatiewet)

  • 3.1 Indiening verweerschrift:

    Op ieder moment tot aan de afloop van de verweertermijn kan een verweerschrift worden ingediend. De einddatum van de verweertermijn wordt vermeld in het elektronisch familiejournaal.

    Het verweerschrift met eventuele bijlagen wordt in tweevoud ingediend.

    Wanneer de draagkracht betwist wordt, dienen bij het verweerschrift de bescheiden genoemd in bijlage 2 van dit procesreglement te worden overgelegd.

  • 3.2 Verzoek tot uitstel indiening verweerschrift:

    Een verzoek tot uitstel indiening verweerschrift dient binnen de verweertermijn schriftelijk te worden ingediend.

    De gemeente kan uiterlijk binnen één week na datering van het uitstelverzoek schriftelijk reageren.

    Op het uitstelverzoek wordt als volgt beslist:

    • het eerste verzoek wordt altijd toegestaan voor een termijn van maximaal vier weken;

    • ten aanzien van de volgende verzoeken geldt:

      • zij moeten met redenen zijn omkleed;

      • de advocaat van een belanghebbende die uitstel verzoekt deelt daarbij mede of de gemeente instemt;

      • wanneer de gemeente schriftelijk bezwaar maakt tegen de verlenging, zal het verzoek worden afgewezen, tenzij sprake is van klemmende redenen. Bij toewijzing zal een termijn van maximaal vier weken worden gegeven;

      • wanneer de gemeente schriftelijk instemt met de verlenging, wordt het verzoek toegewezen, ook als de gevraagde termijn langer is dan vier weken, tenzij daardoor de procedure onredelijk wordt vertraagd. Van onredelijke vertraging is in het algemeen sprake als sinds de inschrijving van het inleidend verzoekschrift één jaar is verstreken. Voor zover het gevraagde uitstel deze termijn van één jaar overschrijdt, wordt het afgewezen. Als voor afloop van deze termijn geen verweerschrift is ingediend, wordt de zaak als verstekzaak afgedaan.

    De beslissing op een uitstelverzoek als hiervoor bedoeld, wordt vermeld in het elektronisch familiejournaal. De gemeente, voor zover niet vertegenwoordigd door een advocaat, wordt van deze beslissing schriftelijk op de hoogte gesteld.

  • 3.3 Indien een niet door een advocaat vertegenwoordigde belanghebbende laat weten verweer te willen voeren, zal, onder terugzending van door de belanghebbende ingezonden stukken, worden geantwoord:

    • dat een verweerschrift alléén door tussenkomst van een advocaat kan worden ingediend en

    • dat, indien geen verweerschrift wordt ingediend, mondelinge behandeling achterwege blijft, tenzij de rechter anders bepaalt.

  • 3.4 Sanctie bij te laat ingediend verweerschrift:

    Te laat ingediende verweerschriften zullen worden geweigerd tenzij:

    • a. verweerder een schriftelijke verklaring van de gemeente overlegt, waaruit blijkt dat deze geen bezwaar heeft of

    • b. verweerder schriftelijk klemmende redenen aanvoert, die de te late indiening rechtvaardigen.

  • 3.5 Indien verweerder griffierecht is verschuldigd, dient dit binnen vier weken na indiening van het verweerschrift te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht waar de behandeling plaatsvindt of ter griffie te zijn gestort.

4 Behandeling ter zitting

(zie ook artikelen 20, 22, 22b, 27, 279, 801 en 803 Rv)

  • 4.1 Nadat een verweerschrift is ingediend waarbij verweerder zijn financiële gegevens heeft overgelegd, kan worden bepaald dat partijen gedurende zes weken de gelegenheid krijgen om op basis van die gegevens tot overeenstemming te komen.

  • 4.2 Afzien van behandeling ter zitting:

    Wanneer zowel de gemeente als verweerder schriftelijk aan de rechter hebben laten weten af te zien van een behandeling ter zitting, blijft deze achterwege, tenzij de rechter termen aanwezig acht toch een behandeling ter zitting te gelasten.

  • 4.3 Dagbepaling:

    Zodra de procedure zover is gevorderd dat in een zaak een behandeling ter zitting dient te worden bepaald, wordt een datum daarvoor vastgesteld.

    Bij het bepalen van de zittingsdatum wordt uitgegaan van een oproepingstermijn van zes tot acht weken.

    De oproeping voor de zitting en geschiedt per brief conform het model in bijlage 2 bij dit reglement.

    Deze brief dient – voor zover nodig – als bevel bedoeld in artikel 22 Rv.

  • 4.4 Verhinderdata:

    Indien de zittingsdatum wordt vastgesteld zonder vooraf aan partijen verhinderdata op te vragen, kunnen partijen binnen tien dagen na verzending van de oproep schriftelijk uitstel van de behandeling ter zitting vragen, zulks onder gelijktijdige opgave van verhinderdagen van beide partijen voor de eerstkomende drie maanden dan wel een door de rechtbank te bepalen periode.

    Een met inachtneming van vorenstaande regels gevraagd uitstel zal altijd worden verleend, hetgeen wordt vermeld in het elektronisch familiejournaal. Bij brief wordt de nieuwe zittingsdatum meegedeeld. De gemeente, voor zover niet vertegenwoordigd door een advocaat, wordt van deze beslissing schriftelijk op de hoogte gesteld.

  • 4.5 Verzoeken om uitstel van de behandeling ter zitting:

    Op verzoeken om uitstel, die na afloop van de in artikel 4.4 genoemde termijn zijn ingediend, of indien de zitting met inachtneming van verhinderdata van partijen is gepland, wordt als volgt beslist:

    • wanneer de wederpartij bezwaar maakt, wordt het verzoek slechts toegewezen als degene die uitstel vraagt schriftelijk klemmende redenen aanvoert; bij inwilliging wordt in beginsel een uitstel van maximaal vier weken verleend, voor zover het zittingsrooster dit toelaat;

    • wanneer de wederpartij schriftelijk instemt, het verzoek behoorlijk is gemotiveerd en de rechtbank daarvan uiterlijk vijf werkdagen voor de zitting kennisneemt, wordt het verzoek toegewezen, tenzij daardoor de procedure onredelijk wordt vertraagd als bedoeld in artikel 20 Rv. Van onredelijke vertraging is in het algemeen sprake als sinds de dag waarop de behandeling voor de eerste keer was bepaald één jaar is verlopen. Voor zover het gevraagde uitstel deze termijn overschrijdt, wordt het in beginsel afgewezen.

    De partij die uitstel vraagt, dient de verhinderdata van beide partijen op te geven voor de eerstkomende drie maanden dan wel voor een door de rechtbank te bepalen periode.

    De beslissing op een uitstelverzoek als hiervoor bedoeld, wordt vermeld in het elektronisch familiejournaal. De gemeente, voor zover niet vertegenwoordigd door een advocaat, wordt van deze beslissing schriftelijk op de hoogte gesteld. Indien het verzoek tot aanhouding wordt gehonoreerd, wordt bij brief de nieuwe zittingsdatum meegedeeld.

  • 4.6 Inlichtingen/informatie verschaffen tijdens of na afloop van de behandeling ter zitting:

    Indien tijdens de behandeling ter zitting wordt geconstateerd, dat nog nadere informatie nodig is, kan de rechter:

    • ofwel een nieuwe dag bepalen voor voortzetting van de behandeling ter zitting met daarbij een termijn waarbinnen de informatie moet worden verschaft en zo nodig een termijn voor de wederpartij om op de verschafte informatie te reageren,

    • ofwel een termijn bepalen waarbinnen de informatie moet worden verschaft en zo nodig een termijn voor de wederpartij om op de verschafte informatie te reageren.

    Deze termijnen zijn fataal in die zin, dat de rechter geen acht zal slaan op informatie of reacties die na afloop van de gestelde termijnen zijn binnengekomen. De te laat ingekomen informatie wordt teruggezonden.

5 Uitspraak

(zie ook artikelen 29, 30, 30p, 286 tot en met 289 Rv)

Termijn voor uitspraak is:

  • a. bij verstekken:

  • b. drie weken na het moment dat is geconstateerd dat de zaak gereed is voor beschikking;

  • b. bij zaken waarin verweer is gevoerd en waarbij is afgezien van behandeling ter zitting:

  • c. vier weken na het moment dat is geconstateerd dat de zaak gereed is voor beschikking;

  • d. bij zaken waarin verweer is gevoerd en waarbij een behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden waar geen mondelinge uitspraak is gedaan:

  • e. vier weken na de datum van de zitting of – indien toen nog een termijn voor overlegging van nadere informatie en een reactie daarop werd gegund – vier weken na afloop van de laatstgenoemde termijn.

Zodra zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen op grond waarvan te verwachten is dat de onder c. genoemde termijn niet wordt gehaald, zal ter zitting een langere termijn worden bepaald.

Indien de hiervoor vermelde uitspraaktermijnen niet gehaald worden, wordt dit vermeld in het elektronisch familiejournaal, met vermelding van een nieuwe uitspraakdatum. De gemeente, voor zover niet vertegenwoordigd door een advocaat, wordt van deze beslissing schriftelijk op de hoogte gesteld. Indien het verzoek tot aanhouding wordt gehonoreerd, wordt bij brief de nieuwe zittingsdatum meegedeeld. Van deze aanhouding wordt geen proces-verbaal opgemaakt.

De hiervoor genoemde termijnen zijn bedoeld als maximumtermijnen.

Bijlage 1: Controlelijst Bijstandsverhaalverzoekschriften

Bij controle bleek het verzoekschrift niet te zijn voorzien van de hieronder aangekruiste informatie c.q. bescheiden:

  • 1. het verzoekschrift in ............ voud

  • 2. BRP-uittreksel(s), dan wel de vermelding van het BSN, van belanghebbende(n)

  • 3. naam, voornamen van belanghebbende(n)

  • 4. de aanzegbrief

  • 5. het verhaalsbesluit

  • 6. de uitspraak waarvan wijziging wordt gevraagd

  • 7. een afschrift van de geboorteakte(s) van iedere minderjarige

  • 8. overige: .....................................................................................................

U wordt verzocht de aangekruiste bescheiden alsnog zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk

.................................... in één keer aan te vullen. Het vorenstaande laat onverlet de eigen verantwoordelijkheid van verzoekster om haar stellingen te onderbouwen.

Wanneer na afloop van de gegeven termijnen wordt geconstateerd dat de gevraagde bescheiden niet zijn ontvangen zonder dat daarvoor vóór afloop van genoemde termijnen schriftelijk klemmende redenen zijn aangevoerd, kan de gemeente niet-ontvankelijk worden verklaard in het verzoek.

Indien niet tijdig schriftelijk klemmende redenen zijn aangevoerd, wordt er van uitgegaan dat de gemeente geen prijs stelt op een mondelinge behandeling.

Datum .............................................. De griffier ................................................

Bijlage 2: Oproepingsbrief voor de zitting

(kop van brief in de huisstijl)

In bovenstaande procedure is de behandeling ter zitting bepaald op ..................................

.................................................... om ............ uur in het gerechtsgebouw gelegen aan

........................................................................................................................

De rechter heeft voorts bepaald dat, indien de behoefte en/of draagkracht van verzoeker en/of (één van) de belanghebbende(n) word(t)(en) betwist, uiterlijk tien dagen voor vermelde behandelingsdatum door beide partijen een behoefteberekening en/of een draagkrachtberekening vanaf de ingangs-/wijzigingsdatum tot heden, voorzien van onderliggende stukken dien(t)(en) te worden overgelegd.

De rechter kan besluiten op informatie die na de hiervoor genoemde termijn is binnengekomen geen acht te slaan.

Indien door u gegevens of bescheiden worden overgelegd dient daarbij – tenzij het om één bijlage gaat – een inhoudsopgave te worden gevoegd en de bescheiden dienen (door)genummerd te zijn. Tevens wordt u verzocht aan te geven ter toelichting of staving van welke stelling deze gegevens of bescheiden zijn bedoeld en welk onderdeel daartoe van belang is. Indien u hieraan niet voldoet, kan de rechter op grond van 22b Rv de door u overgelegde gegevens of bescheiden buiten beschouwing laten.

Partijen kunnen binnen tien dagen na verzending van de oproep schriftelijk uitstel van de eerste behandeling ter zitting vragen, zulks onder gelijktijdige opgave van verhinderdagen van beide partijen voor een door de rechter te bepalen periode.

Een met inachtneming van vorenstaande regels gevraagd uitstel zal altijd worden verleend.

Van een behandeling ter zitting kan worden afgezien indien zowel verzoek(st)er als verweer(d)(st)er dat schriftelijk aan de rechter hebben laten weten, tenzij de rechter termen aanwezig acht toch een behandeling ter zitting te gelasten.

Procesreglement Gezag en Omgang

1 Algemeen

  • 1.1 Dit reglement is van toepassing op alle verzoeken aan de rechtbank op grond van titel 14 en 15 van Boek 1 BW, met uitzondering van die waarop het Procesreglement Civiel Jeugdrecht van toepassing is. Dat wil zeggen: alle verzoeken met betrekking tot gezag en voogdij, waaronder:

    • verzoeken om gezagswijziging of om benoeming van een voogd;

    • verzoeken tot beëindiging van gezag;

    • verzoeken over de uitoefening van het gezamenlijk gezag (artikel 1:253a BW);

    • bijvoorbeeld over de verblijfplaats van de minderjarige;

    • verzoeken over de verdeling van zorg- en opvoedingstaken.

  • 1.2 Bovendien vallen alle verzoeken over omgang, informatie en consultatie eronder.

    Proceshandelingen worden weergegeven in het voor advocaten toegankelijke elektronisch familiejournaal. Een advocaat gebruikt voor het indienen van stukken en voor het berichten van de rechtbank een F-formulier (beschikbaar in het elektronisch familiejournaal).

    Van alle berichten aan de rechtbank dient tegelijkertijd een afschrift aan de wederpartij, aan de Raad voor de Kinderbescherming en belanghebbenden te worden gezonden. Wanneer er van een ondertoezichtstelling sprake is, dient er tevens een exemplaar van de berichten aan de gecertificeerde instelling (als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet) belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling te worden gezonden. Uit het F-formulier moet blijken dat hieraan is voldaan.

  • 1.3 Op alle berichten dient het zaaknummer en/of rekestnummer te worden vermeld.

  • 1.4 Indien niet aan het voorgaande wordt voldaan, wordt het bericht teruggezonden en wordt op de inhoud geen acht geslagen, tenzij het een verweerschrift betreft.

  • 1.5 Hetgeen hiervoor onder 1.1 tot en met 1.3 is gemeld, geldt niet voor brieven van minderjarigen.

  • 1.6 Mededelingen in het elektronisch familiejournaal worden als schriftelijke mededelingen in de zin van dit reglement beschouwd.

  • 1.7 Waar in dit reglement gesproken wordt over ‘dagen’, worden kalenderdagen bedoeld.

    Waar gesproken wordt over ‘werkdagen’, wordt bedoeld: iedere dag die niet is een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag (zoals bedoeld in de Algemene termijnenwet).

    Op termijnen die in dagen gerekend worden, is artikel 1 lid 1 van de Algemene termijnenwet van (overeenkomstige) toepassing. De 10-dagentermijn wordt automatisch verlengd tot de eerstvolgende werkdag als deze eindigt in het weekend of op een feestdag.

  • 1.8 Indien meer dan één bijlage wordt overgelegd, dient daarbij een inhoudsopgave gevoegd te worden en dienen de bijlagen genummerd te worden.

    Partijen dienen bij het overleggen van gegevens of bescheiden aan te geven ter toelichting of staving van welke stelling deze gegevens of bescheiden zijn bedoeld en welk onderdeel daartoe van belang is. Indien hieraan niet voldaan wordt, kan de rechter de overgelegde gegevens of bescheiden buiten beschouwing laten.

  • 1.9 Bescheiden die in een vreemde taal zijn gesteld, moeten zijn voorzien van een beëdigde vertaling in de Nederlandse taal. Indien het bescheiden betreft in de Engelse, Duitse of Franse taal behoeft in beginsel geen vertaling te worden overgelegd, tenzij de rechter er om vraagt als hij dat nodig of wenselijk acht voor de behandeling van de zaak, mede gelet op de belangen van de wederpartij.

  • 1.10 Wanneer de Raad voor de Kinderbescherming als verzoeker optreedt of als belanghebbende moet worden aangemerkt, zijn de voorschriften die in dit reglement ten aanzien van de advocaat van een dergelijke partij zijn opgenomen op de Raad van toepassing, met uitzondering van de bepalingen betreffende het elektronisch familiejournaal. Waar in dit reglement gesproken wordt over de Raad voor de Kinderbescherming wordt daarmee de Raad in zijn adviserende functie bedoeld.

  • 1.11 Waar in dit reglement gesproken wordt over het overleggen van een BRP-uittreksel, kan ook worden volstaan met vermelding van het burgerservicenummer (BSN) in het verzoekschrift, dan wel overlegging van kopieën van identiteitsbewijzen van partijen, waarop het BSN staat vermeld.

  • 1.12 Waar in dit reglement gesproken wordt over het overleggen van een uittreksel uit het gezagsregister, geldt, voor een ieder die beschikt over toegang tot het gezagsregister, dat kan worden volstaan met overlegging van een geprint uittreksel.

2 Indiening verzoekschrift

(zie ook artikelen 5, 278, 279, 281 en 799a Rv)

  • 2.1 Iedere werkdag kan een verzoekschrift met bijlagen in drievoud ter griffie worden ingediend. Indien sprake is van meer (dan één) belanghebbenden, dienen voor deze belanghebbenden extra verzoekschriften met bijlagen te worden bijgevoegd.

  • 2.2 Het verzoekschrift vermeldt de voornamen, naam en woonplaats, dan wel – bij gebreke van een woonplaats in Nederland – de werkelijke verblijfplaats, met volledige adresgegevens van de verzoeker en van alle belanghebbenden, en de gewone verblijfplaats van de minderjarige(n). Aan de vermelding van de voornaam en naam van de verzoeker, van de ouder(s) en van de minderjarige(n) wordt van ieder het BSN toegevoegd. In geval van ondertoezichtstelling dienen naam en adres van de gecertificeerde instelling (als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet) te worden vermeld. Indien het betreft een verzoek als bedoeld in de artikelen 1:266, 1:277, 1:327 of 1:328 BW, dan vermeldt het verzoekschrift tevens of, en zo ja, op welke wijze, de inhoud dan wel de strekking van het verzoekschrift is besproken met de minderjarige en welke reactie de minderjarige hierop heeft gegeven. Bij de indiening van het verzoekschrift moeten de volgende bescheiden worden overgelegd:

    • BRP-uittreksel(s) van verzoeker en belanghebbende(n); gedateerd en niet ouder dan drie maanden. Indien van belang dienen bewijsstukken met betrekking tot de nationaliteit(en) te worden overgelegd. Als het BRP-uittreksel die gegevens niet vermeldt, dienen andere bewijsstukken ten aanzien van de nationaliteit(en) te worden overgelegd.

    • een afschrift van de beschikking waarvan wijziging wordt verzocht;

    • een afschrift van de geboorteakte(s) van de betrokken minderjarige(n) – gedateerd, gewaarmerkt en niet ouder dan drie maanden – en een uittreksel uit het gezagsregister;

    • bij verzoeken na echtscheiding, scheiding van tafel en bed en beëindiging dan wel ontbinding geregistreerd partnerschap: bewijs inschrijving;

    • indien vereist: het ouderschapsplan;

    • na overlijden gezaghebbende ouder: een uittreksel uit het overlijdensregister;

    • bij verzoeken tot beëindiging van het gezag: een afschrift van de lopende beschikking ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing.

  • 2.3 Zodra het verzoekschrift is ontvangen, wordt het ingeschreven. Tevens wordt een ontvangstbevestiging met vermelding van het zaaknummer aan de advocaat van verzoeker gestuurd.

    Wanneer bij indiening van het verzoekschrift niet alle ingevolge artikel 2.2 over te leggen bescheiden ter griffie zijn binnengekomen, wordt dit bij voormelde ontvangstbevestiging tevens aangegeven. De ontbrekende gegevens moeten zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken in één keer worden overgelegd. Wanneer op de in de ontvangstbevestiging of rolmededeling aangegeven datum de verzoeker aan de verplichting van artikel 2.2 niet volledig heeft voldaan zonder dat daarvoor schriftelijk klemmende redenen zijn aangevoerd, kan hij in zijn verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard.

    Indien niet tijdig schriftelijk klemmende redenen zijn aangevoerd, wordt er van uitgegaan dat verzoeker geen prijs stelt op een mondelinge behandeling.

    Niet-ontvankelijkheidverklaring zonder mondelinge behandeling blijft in beginsel achterwege, indien vóór het verstrijken van de hierboven vermelde termijn een verweerschrift is ingediend.

  • 2.4 Indien er, analoog aan artikel 223 Rv, een voorlopige voorziening verzocht wordt, dient dit bij voorkeur bij afzonderlijk verzoekschrift te gebeuren. Indien sprake is van een of meer belanghebbenden, dienen evenzovele extra verzoekschriften te worden ingediend. Op het verzoekschrift tot het treffen van een voorlopige voorziening moet – indien bekend – het zaaknummer van de bodemprocedure worden vermeld.

  • 2.5 Indien verzoeker griffierecht is verschuldigd, dient dit binnen vier weken na indiening van het verzoekschrift te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht waar de behandeling plaatsvindt of ter griffie te zijn gestort.

    Wanneer in een verzoekschrift het verzoek wordt gecombineerd met een verzoek inzake alimentatie, wordt slechts éénmaal griffierecht berekend.

    Heeft verzoeker het verschuldigde griffierecht niet tijdig voldaan, dan verklaart de rechter verzoeker in beginsel niet-ontvankelijk in het verzoek.

  • 2.6 De rechtbank zendt een afschrift van het verzoekschrift aan belanghebbende(n) en aan de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank bepaalt daarbij dag en uur waarop de behandeling plaatsvindt.

    Het afschrift van het verzoekschrift en de oproep voor de behandeling worden door de griffie aangetekend aan belanghebbende(n) verzonden, tenzij zich voor belanghebbende(n) een advocaat heeft gesteld, in welk geval het afschrift van het verzoekschrift en de oproep voor de behandeling uitsluitend per gewone post aan de advocaat worden verzonden.

  • 2.7 Als sprake is van een verzoek tot beëindiging van het gezag na ondertoezichtstelling, dan wordt de gecertificeerde instelling die belast is met het uitvoeren van de ondertoezichtstelling opgeroepen als belanghebbende.

3 Verweerschrift

(zie ook de artikelen 279 en 282 Rv)

  • 3.1 Iedere belanghebbende kan tot de aanvang van de behandeling ter zitting een verweerschrift indienen. Het verweerschrift met eventuele bijlagen wordt in drievoud ingediend.

    Indien sprake is van meer (dan één) belanghebbenden, dienen voor deze belanghebbenden extra verweerschriften met bijlagen te worden bijgevoegd.

  • 3.2 Indien een niet door een advocaat vertegenwoordigde belanghebbende laat weten verweer te willen voeren zal, onder terugzending van door de belanghebbende ingezonden stukken, worden geantwoord dat een verweerschrift alléén door tussenkomst van een advocaat kan worden ingediend doch dat ter zitting door de belanghebbende in persoon mondeling verweer kan worden gevoerd.

  • 3.3 De hiervoor onder artikel 2.2 opgenomen bepalingen betreffende het verzoekschrift zijn van overeenkomstige toepassing op het zelfstandig verzoek in het verweerschrift, voor zover deze bescheiden niet reeds zijn overgelegd.

  • 3.4 Referteverklaring:

    Tot aan de mondelinge behandeling kan een referteverklaring worden overgelegd.

    De referteverklaring is een schriftelijke door een belanghebbende ondertekende verklaring, opgesteld conform bijlage 1 bij dit reglement en geautoriseerd door een advocaat, waaruit genoegzaam blijkt dat de belanghebbende kennis heeft genomen van het verzoekschrift, dat geen verweer zal worden gevoerd en dus ook wordt afgezien van een behandeling ter zitting.

    Indien de ondertekende verklaring niet is geautoriseerd, wordt er alsnog een mondelinge behandeling gehouden.

    Indien de referteverklaring wordt ingediend door de advocaat van de belanghebbende zelf is deze vormvrij en behoeft geen gebruik te worden gemaakt van de bijlage. Wel dient verklaard te worden dat de belanghebbende heeft kennis genomen van de inhoud van het verzoekschrift, dat geen verweer gevoerd zal worden en dat afgezien wordt van een mondelinge behandeling. De verklaring dient door de belanghebbende en de advocaat te zijn ondertekend.

    Een referteverklaring heeft tot gevolg dat – indien de stukken overigens compleet worden bevonden – aanstonds een datum voor beschikking zal worden bepaald, zonder dat behandeling hoeft plaats te vinden, met uitzondering van een eventueel kindgesprek.

    Voor de indiening van een referteverklaring is geen griffierecht verschuldigd.

  • 3.5 Indien verweerder griffierecht is verschuldigd, dient dit binnen vier weken na indiening van het verweerschrift te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht waar de behandeling plaatsvindt of ter griffie te zijn gestort.

4 Verweerschrift op zelfstandig verzoek

(zie ook artikel 282 lid 4 Rv)

De rechter kan aan de verzoeker en aan de overige belanghebbenden gelegenheid geven tegen dit zelfstandig verzoek een verweerschrift in te dienen.

De hiervoor onder artikel 3 opgenomen bepalingen betreffende het verweerschrift gelden ook voor het verweerschrift op zelfstandig verzoek. Het verweerschrift mag uitsluitend betrekking hebben op het (de) zelfstandig verzoek(en).

5 Behandeling ter zitting

(zie ook artikelen 20, 22, 22b, 27, 279 en 803 Rv)

  • 5.1 Afzien van behandeling ter zitting:

    Wanneer verzoeker en verweerder schriftelijk aan de rechter hebben laten weten af te zien van een behandeling ter zitting, blijft deze achterwege, tenzij de rechter termen aanwezig acht toch een behandeling ter zitting te gelasten.

  • 5.2 Bij het bepalen van de zittingsdatum wordt uitgegaan van een oproepingstermijn van vier tot acht weken – en van tenminste drie maanden indien (één van) partijen in het buitenland (woont) wonen –, te rekenen vanaf de binnenkomst van het verzoek, tenzij een extra termijn is gegeven voor het indienen van de ontbrekende stukken. Alsdan gaat de oproepingstermijn lopen ná de ontvangst van de ontbrekende stukken.

    Vorenstaande oproepingstermijnen gelden niet voor verzoeken op grond van artikel 1:253a BW. Deze zaken worden binnen zes weken na indiening van het verzoek op zitting behandeld. Voor deze zaken geldt een oproepingstermijn van in beginsel maximaal drie weken.

  • 5.3 Indien de zittingsdatum wordt vastgesteld zonder vooraf aan partijen verhinderdata op te vragen, kunnen partijen, behoudens bij verzoeken ex artikel 1:253a BW, binnen tien dagen na verzending van de oproep schriftelijk uitstel van de behandeling ter zitting vragen, zulks onder gelijktijdige opgave van verhinderdagen van beide partijen voor de eerstkomende drie maanden dan wel voor een door de rechtbank te bepalen periode.

    Een met inachtneming van vorenstaande regels gevraagd uitstel zal altijd worden verleend, hetgeen wordt vermeld in het elektronisch familiejournaal. De als partij of adviserende instantie betrokken Raad voor de Kinderbescherming en andere belanghebbenden die niet door een advocaat worden vertegenwoordigd, worden van deze beslissing schriftelijk op de hoogte gesteld. Bij brief wordt de nieuwe zittingsdatum meegedeeld.

    Bij verzoeken ex artikel 1:253a BW kan een verzoek om aanhouding slechts worden verleend als degene die uitstel vraagt schriftelijk klemmende redenen aanvoert.

  • 5.4 Verzoeken om uitstel van de behandeling ter zitting:

    Op verzoeken om uitstel, die na afloop van de in artikel 5.3 genoemde termijn zijn ingediend, of indien de zitting met inachtneming van verhinderdata van partijen is gepland, wordt als volgt beslist:

    • wanneer de wederpartij bezwaar maakt, wordt het verzoek slechts toegewezen als degene die uitstel vraagt schriftelijk klemmende redenen aanvoert; bij inwilliging wordt in beginsel een uitstel van maximaal vier weken verleend, voor zover het zittingsrooster dit toelaat;

    • wanneer de wederpartij schriftelijk instemt, het verzoek behoorlijk is gemotiveerd en de rechtbank daarvan uiterlijk vijf werkdagen voor de zitting kennisneemt, wordt het verzoek toegewezen, tenzij daardoor de procedure onredelijk wordt vertraagd als bedoeld in artikel 20 Rv. Van onredelijke vertraging is in het algemeen sprake als sinds de dag waarop de behandeling voor de eerste keer was bepaald één jaar is verlopen. Voor zover het gevraagde uitstel deze termijn overschrijdt, wordt het in beginsel afgewezen.

    De partij die uitstel vraagt, dient de verhinderdata van beide partijen op te geven voor de eerstkomende drie maanden dan wel voor een door te rechtbank te bepalen periode.

    De beslissing op een uitstelverzoek als hiervoor bedoeld, wordt vermeld in het elektronisch familiejournaal. De als partij of adviserende instantie betrokken Raad voor de Kinderbescherming en andere belanghebbenden die niet door een advocaat worden vertegenwoordigd, worden van deze beslissing schriftelijk op de hoogte gesteld.

    Indien het verzoek tot aanhouding wordt gehonoreerd, wordt bij brief de nieuwe zittingsdatum meegedeeld.

  • 5.5 Indien ter zitting is besloten de verdere behandeling aan te houden, wordt van het verhandelde ter zitting een proces-verbaal of een tussenbeschikking opgemaakt. Dit gebeurt ook indien de Raad voor de Kinderbescherming om advies en rapportage is gevraagd. De behandeling wordt aangehouden tot een bepaalde pro-formadatum.

  • 5.6 Van een dossier met betrekking tot de ondertoezichtstelling en/of uithuisplaatsing van een minderjarige wordt slechts kennis genomen indien is gebleken dat de partijen in de gezags- en/of omgangsprocedure met dat dossier bekend zijn. In dat geval kan de rechter in overleg met de partijen ambtshalve bedoelde dossier(s) opvragen en gebruiken.

  • 5.7 Inlichtingen/informatie verschaffen tijdens of na afloop van de behandeling ter zitting:

    Indien tijdens de behandeling ter zitting wordt geconstateerd dat nog nadere informatie nodig is kan de rechter:

    • ofwel een nieuwe dag bepalen voor voortzetting van de behandeling ter zitting met daarbij een termijn waarbinnen de informatie moet worden verschaft en zo nodig een termijn voor de wederpartij om op de verschafte informatie te reageren,

    • ofwel een termijn bepalen waarbinnen de informatie moet worden verschaft en zo nodig een termijn voor de wederpartij om op de verschafte informatie te reageren.

    Deze termijnen zijn fataal in die zin, dat de rechter geen acht zal slaan op informatie of reacties die na afloop van de gestelde termijnen zijn binnengekomen. De te laat ingekomen informatie wordt teruggezonden.

  • 5.8 Uiterlijk twee weken voor de in 5.5 bedoelde pro-formadatum dienen partijen en/of de Raad voor de Kinderbescherming aan te geven of voortgezette behandeling dient plaats te vinden of dat de zaak op de stukken kan worden afgedaan.

6 Kindgesprek

(zie ook artikel 809 Rv)

  • 6.1 In zaken, waarin minderjarigen van twaalf jaar en ouder zijn betrokken, worden deze door de rechtbank in de gelegenheid gesteld hun mening mondeling of schriftelijk kenbaar te maken.

    Dit wordt ook gedaan:

    • indien partijen het eens zijn;

    • indien reeds een schriftelijke verklaring van de betreffende minderjarigen is overgelegd.

  • 6.2 Genoemde minderjarigen worden in beginsel afzonderlijk gehoord. Van dit gesprek wordt geen proces-verbaal opgemaakt.

  • 6.3 De rechter kan besluiten om minderjarigen jonger dan twaalf jaar te horen.

  • 6.4 Tijdens de mondelinge behandeling geeft de rechter kort en zakelijk weer wat de minderjarigen hebben verklaard.

  • 6.5 Aan de belanghebbenden wordt geen kopie verstrekt van de brieven van de minderjarigen.

7 Uitspraak

(zie ook artikelen 29, 30, 30p, 286 tot en met 289 Rv)

Termijn voor uitspraak is:

  • a. bij zaken waarin is afgezien van behandeling ter zitting:

    vier weken na het moment dat is geconstateerd dat de zaak gereed is voor beschikking;

  • b. bij zaken waarbij een behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden waar geen mondelinge uitspraak is gedaan:

    vier weken na de datum van de zitting of – indien nog een termijn voor overlegging van nadere informatie en een reactie daarop werd gegund – vier weken na afloop van de laatstgenoemde termijn.

Zodra zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen op grond waarvan te verwachten is dat de termijn van vier weken niet wordt gehaald, kan ter zitting een langere termijn worden bepaald.

Indien de hiervoor vermelde uitspraaktermijnen niet gehaald worden, wordt dit vermeld in het elektronisch familiejournaal, met vermelding van een nieuwe uitspraakdatum. De als partij of adviserende instantie betrokken Raad voor de Kinderbescherming en andere belanghebbenden die niet door een advocaat worden vertegenwoordigd, worden van deze beslissing schriftelijk op de hoogte gesteld.

De hiervoor genoemde termijnen zijn bedoeld als maximumtermijnen.

Bijlage 1: Referteverklaring

Ondergetekende,

......................................................................................................(naam voluit),

......................................................................................................(adres voluit),

verklaart kennis te hebben genomen van het verzoek van

......................................................................................................(naam voluit),

in welk verzoekschrift wordt verzocht:

.....................................................................................................(tekst petitum).

Ondergetekende verzet zich niet tegen het gevraagde.

Ondergetekende weet dat hij/zij het recht heeft verweer te voeren tegen het verzochte.

Ondergetekende zal echter geen verweer voeren en heeft er geen bezwaar tegen dat de rechtbank zonder mondelinge behandeling beslist op het genoemde verzoekschrift.

Ondergetekende machtigt mr. ................................................ om deze verklaring over te leggen aan de rechtbank.

...............................................................................................................(plaats)

.............................................................................................................(datum).

................................................................................................(handtekening)

Mr. ................................................ verklaart hierbij het hiervoor genoemde verzoek besproken te hebben met de ondertekenaar van deze referteverklaring voordat deze gemelde verklaring heeft ondertekend, terwijl ondergetekende aan de hand van een geldig legitimatiebewijs heeft geconstateerd dat bovenstaande handtekening afkomstig is van degene die de betreffende verklaring aflegt.

....................................................................................(handtekening advocaat)

Procesreglement Adoptie

1 Algemeen

  • 1.1 Dit reglement is van toepassing op alle verzoeken aan de rechtbank betreffende adopties, zoals bedoeld in titel 12 van Boek 1 BW en titel 6 van Boek 10 BW, waaronder:

    • Adoptie door twee personen tezamen of door één persoon alleen;

    • herroeping van een adoptie;

    • erkenning van een buitenlandse adoptie,

      alsmede daarmee verband houdende verzoeken tot wijziging van voornamen en vaststelling van geboortegegevens.

  • 1.2 Proceshandelingen worden weergegeven in het voor advocaten toegankelijke elektronisch familiejournaal. Een advocaat gebruikt voor het indienen van stukken en voor het berichten van de rechtbank een F-formulier (beschikbaar in het elektronisch familiejournaal).

    Van alle berichten aan de rechtbank dient tegelijkertijd een afschrift aan de Raad voor de Kinderbescherming en belanghebbenden te worden gezonden. Uit het F-formulier moet blijken dat hieraan is voldaan.

  • 1.3 Op alle berichten dient het zaaknummer en/of rekestnummer te worden vermeld.

  • 1.4 Indien niet aan het voorgaande wordt voldaan, wordt het bericht teruggezonden en wordt op de inhoud geen acht geslagen, tenzij het een verweerschrift betreft.

  • 1.5 Hetgeen hiervoor onder 1.2 tot en met 1.4 is gemeld, geldt niet voor brieven van minderjarigen.

  • 1.6 Mededelingen in het elektronisch familiejournaal worden als schriftelijke mededelingen in de zin van dit reglement beschouwd.

  • 1.7 Waar in dit reglement gesproken wordt over ‘dagen’, worden kalenderdagen bedoeld.

    Waar gesproken wordt over ‘werkdagen’, wordt bedoeld: iedere dag die niet is een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag (zoals bedoeld in de Algemene termijnenwet).

    Op termijnen die in dagen gerekend worden, is artikel 1 lid 1 van de Algemene termijnenwet van (overeenkomstige) toepassing.

    De 10-dagentermijn wordt automatisch verlengd tot de eerstvolgende werkdag als deze eindigt in het weekend of op een feestdag.

  • 1.8 Indien meer dan één bijlage wordt overgelegd, dient daarbij een inhoudsopgave gevoegd te worden en dienen de bijlagen genummerd te worden.

    Partijen dienen bij het overleggen van gegevens of bescheiden aan te geven ter toelichting of staving van welke stelling deze gegevens of bescheiden zijn bedoeld en welk onderdeel daartoe van belang is. Indien hieraan niet voldaan wordt, kan de rechter de overgelegde gegevens of bescheiden buiten beschouwing laten.

  • 1.9 Bescheiden die in een vreemde taal zijn gesteld, moeten zijn voorzien van een beëdigde vertaling in de Nederlandse taal.

  • 1.10 Waar in dit reglement gesproken wordt over het overleggen van een BRP-uittreksel, kan ook worden volstaan met vermelding van het burgerservicenummer (BSN) in het verzoekschrift, dan wel overlegging van kopieën van identiteitsbewijzen van partijen, waarop het BSN staat vermeld.

  • 1.11 Waar in dit reglement gesproken wordt over het overleggen van een uittreksel uit het gezagsregister, geldt, voor een ieder die beschikt over toegang tot het gezagsregister, dat kan worden volstaan met overlegging van een geprint uittreksel.

2 Indiening verzoekschrift

(zie ook artikelen 5, 278, 279, 281 en 798 tot en met 813 Rv)

  • 2.1 Iedere werkdag kan een verzoekschrift met bijlagen in drievoud ter griffie worden ingediend. Indien sprake is van meer (dan één) belanghebbenden – onder wie bij verzoeken gegrond op artikel 10:108 BW en artikel 10:109 BW ook te rekenen de ambtenaar van de burgerlijke stand -dienen voor deze belanghebbenden extra verzoekschriften met bijlagen te worden bijgevoegd.

  • 2.2 Het verzoekschrift vermeldt de voornamen, naam en woonplaats, dan wel – bij gebreke van een woonplaats in Nederland – de werkelijke verblijfplaats, met volledige adresgegevens van de verzoeker(s) en van alle belanghebbenden, de gewone verblijfplaats van de minderjarige alsmede de geslachtsnaam van eventueel andere minderjarigen tot wie beide ouders in familierechtelijke betrekking staan. Aan de vermelding van de voornamen en naam van de verzoeker(s) en van de minderjarige(n) wordt van ieder de vermelding van het BSN toegevoegd. Bij de indiening van het verzoekschrift dienen de bescheiden, die kunnen dienen tot bewijs van de gestelde feiten, te worden overgelegd. Bij de indiening van het verzoekschrift moeten de in bijlage 1 genoemde bescheiden worden overgelegd.

    Indien het verzoek betrekking heeft op een afstandsmoeder die woonplaats heeft gekozen bij de FIOM dan dient dit uitdrukkelijk in het verzoekschrift te worden vermeld.

  • 2.3 Zodra het verzoekschrift is ontvangen, wordt het ingeschreven. Tevens wordt een ontvangstbevestiging met vermelding van het zaaknummer aan de advocaat van verzoeker(s) gestuurd.

    Wanneer bij indiening van het verzoekschrift niet alle ingevolge artikel 2.2 over te leggen bescheiden ter griffie zijn binnengekomen, wordt dit bij voormelde ontvangstbevestiging tevens aangegeven. De ontbrekende gegevens moeten zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken in één keer worden overgelegd. Wanneer op de in de ontvangstbevestiging of rolmededeling aangegeven datum de verzoeker(s) aan de verplichting van artikel 2.2 niet volledig heeft/hebben voldaan zonder dat daarvoor schriftelijk klemmende redenen zijn aangevoerd, kan/kunnen hij/zij in het verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard.

    Indien niet tijdig schriftelijk klemmende redenen zijn aangevoerd, wordt er van uitgegaan dat verzoeker(s) geen prijs stelt/stellen op een mondelinge behandeling.

    Niet-ontvankelijkverklaring zonder mondelinge behandeling blijft in beginsel achterwege, indien vóór het verstrijken van de hierboven vermelde termijn een verweerschrift is ingediend.

  • 2.4 Indien er, analoog aan artikel 223 Rv, een voorlopige voorziening verzocht wordt, dient dit bij voorkeur bij afzonderlijk verzoekschrift te gebeuren. Indien sprake is van een of meer belanghebbenden, dienen evenzovele extra verzoekschriften te worden ingediend. Op het verzoekschrift tot het treffen van een voorlopige voorziening moet – indien bekend – het zaaknummer van de bodemprocedure worden vermeld.

  • 2.5 Indien verzoeker griffierecht is verschuldigd, dient dit binnen vier weken na indiening van het verzoekschrift te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht waar de behandeling plaatsvindt of ter griffie te zijn gestort.

    Heeft verzoeker het verschuldigde griffierecht niet tijdig voldaan, dan verklaart de rechter verzoeker in beginsel niet-ontvankelijk in het verzoek.

  • 2.6 De rechtbank zendt een afschrift van het verzoekschrift aan belanghebbenden en aan de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank bepaalt daarbij dag en uur waarop de behandeling plaatsvindt, voor zover hiervan niet op de voet van artikel 279 Rv wordt afgezien.

    Het afschrift van het verzoekschrift en de oproep voor de behandeling worden door de griffie aangetekend aan belanghebbende(n) verzonden, tenzij zich voor belanghebbende(n) een advocaat heeft gesteld, in welk geval het afschrift van het verzoekschrift en de oproep voor de behandeling uitsluitend per gewone post aan de advocaat worden verzonden.

  • 2.7 Er dient te worden opgegeven of er al andere (adoptief) kinderen tot wie beide ouders in familierechtelijke betrekking staan aanwezig zijn in het gezin (inclusief afschrift geboorteakte(n)).

3 Verweerschrift

(zie ook artikelen 279 en 282 Rv)

  • 3.1 Iedere belanghebbende kan tot de aanvang van de behandeling ter zitting een verweerschrift indienen. Het verweerschrift, met eventuele bijlagen, wordt in drievoud ingediend.

    Indien sprake is van meer (dan één) belanghebbenden, dienen voor deze belanghebbenden extra verweerschriften met bijlagen te worden bijgevoegd.

  • 3.2 Indien een niet door een advocaat vertegenwoordigde belanghebbende laat weten verweer te willen voeren zal, onder terugzending van door de belanghebbende ingezonden stukken, worden geantwoord dat een verweerschrift alléén door tussenkomst van een advocaat kan worden ingediend, doch dat ter zitting door de belanghebbende in persoon mondeling verweer kan worden gevoerd.

  • 3.3 De hiervoor onder artikel 2.2 opgenomen bepalingen betreffende het verzoekschrift zijn van overeenkomstige toepassing op het zelfstandig verzoek in het verweerschrift, voor zover deze bescheiden niet reeds zijn overgelegd.

  • 3.4 Indien verweerder griffierecht is verschuldigd, dient dit binnen vier weken na indiening van het verweerschrift te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht waar de behandeling plaatsvindt of ter griffie te zijn gestort.

4 Verweerschrift op zelfstandig verzoek

(zie ook artikel 282 lid 4 Rv)

De rechter kan aan de verzoeker en aan de overige belanghebbenden gelegenheid geven tegen dit zelfstandig verzoek een verweerschrift in te dienen.

De hiervoor onder artikel 3 opgenomen bepalingen betreffende het verweerschrift gelden ook voor het verweerschrift op zelfstandig verzoek. Het verweerschrift mag uitsluitend betrekking hebben op het (de) zelfstandig verzoek(en).

5 Behandeling ter zitting

(zie ook artikelen 20, 22, 22b, 27, 279 en 803 Rv)

  • 5.1 Wanneer verzoeker(s) een mondelinge behandeling verzoekt/verzoeken, wordt dit verzoek altijd ingewilligd.

    Wanneer verzoeker(s) en belanghebbende(n) schriftelijk aan de rechter hebben laten weten geen behoefte te hebben aan een behandeling ter zitting, óf het een buitenlandse adoptie betreft en er geen belanghebbenden zijn anders dan de biologische ouders, blijft de zitting achterwege, tenzij de rechter termen aanwezig acht toch een behandeling ter zitting te gelasten.

  • 5.2 Bij het bepalen van de zittingsdatum wordt uitgegaan van een oproepingstermijn van vier tot acht weken – en van ten minste drie maanden indien (één van) partijen in het buitenland (woont) wonen –, te rekenen vanaf de binnenkomst van het verzoek, tenzij een extra termijn is gegeven voor het indienen van de ontbrekende stukken. Alsdan gaat de oproepingstermijn lopen ná de ontvangst van de ontbrekende stukken.

  • 5.3 Indien het de adoptie betreft van een Nederlands of in Nederland geboren minderjarige en het adres van de vader/moeder niet bekend is, zal hij/zij door middel van publicatie in de Staatscourant worden opgeroepen.

  • 5.4 Verhinderdata:

    Indien de zittingsdatum wordt vastgesteld zonder vooraf aan partijen verhinderdata op te vragen, kunnen partijen binnen tien dagen na verzending van de oproep schriftelijk uitstel van de behandeling ter zitting vragen, zulks onder gelijktijdige opgave van verhinderdagen van beide partijen voor de eerstkomende drie maanden dan wel voor een door de rechtbank te bepalen periode.

    Een met inachtneming van vorenstaande regels gevraagd uitstel zal altijd worden verleend, hetgeen wordt vermeld in het elektronisch familiejournaal. De als partij of adviserende instantie betrokken Raad voor de Kinderbescherming en andere belanghebbenden die niet door een advocaat worden vertegenwoordigd, worden van deze beslissing schriftelijk op de hoogte gesteld. Bij brief wordt de nieuwe zittingsdatum meegedeeld.

  • 5.5 Verzoeken om uitstel van de behandeling ter zitting:

    Op verzoeken om uitstel, die na afloop van de in artikel 5.4 genoemde termijn zijn ingediend, of indien de zitting met inachtneming van verhinderdata van partijen is gepland, wordt als volgt beslist:

    • wanneer een belanghebbende bezwaar maakt, wordt het verzoek slechts toegewezen als degene die uitstel vraagt schriftelijk klemmende redenen aanvoert; bij inwilliging wordt in beginsel een uitstel van maximaal vier weken verleend, voor zover het zittingsrooster dit toelaat;

    • wanneer de belanghebbende(n) schriftelijk instemt/instemmen, het verzoek behoorlijk is gemotiveerd en de rechtbank daarvan uiterlijk vijf werkdagen voor de zitting kennisneemt, wordt het verzoek toegewezen, tenzij daardoor de procedure onredelijk wordt vertraagd als bedoeld in artikel 20 Rv. Van onredelijke vertraging is in het algemeen sprake als sinds de dag waarop de behandeling voor de eerste keer was bepaald één jaar is verlopen. Voor zover het gevraagde uitstel deze termijn overschrijdt, wordt het – in beginsel – afgewezen.

    De partij die uitstel vraagt, dient de verhinderdata van partijen en belanghebbenden op te geven voor de eerstkomende drie maanden dan wel voor een door de rechtbank te bepalen periode.

    De beslissing op een uitstelverzoek als hiervoor bedoeld, wordt vermeld in het elektronisch familiejournaal. De als partij of adviserende instantie betrokken Raad voor de Kinderbescherming en andere belanghebbenden die niet door een advocaat worden vertegenwoordigd, worden van deze beslissing schriftelijk op de hoogte gesteld. Indien het verzoek tot aanhouding wordt gehonoreerd, wordt bij brief de nieuwe zittingsdatum meegedeeld.

  • 5.6 Inlichtingen/informatie verschaffen tijdens of na afloop van de behandeling ter zitting:

    Indien tijdens de behandeling ter zitting wordt geconstateerd dat nog nadere informatie nodig is kan de rechter:

    • ofwel een nieuwe dag bepalen voor voortzetting van de behandeling ter zitting met daarbij een termijn waarbinnen de informatie moet worden verschaft en zo nodig een termijn voor de wederpartij om op de verschafte informatie te reageren,

    • ofwel een termijn bepalen waarbinnen de informatie moet worden verschaft en zo nodig een termijn voor de wederpartij om op de verschafte informatie te reageren.

    Deze termijnen zijn fataal in die zin, dat de rechter geen acht zal slaan op informatie of reacties die na afloop van de gestelde termijnen zijn binnengekomen. De te laat ingekomen informatie wordt teruggezonden.

  • 5.7 Indien ter zitting is besloten de verdere behandeling aan te houden, wordt van het verhandelde ter zitting een proces-verbaal of een tussenbeschikking opgemaakt.

    De behandeling wordt aangehouden tot een nader te bepalen (pro-forma)datum. Uiterlijk twee weken voor de bedoelde pro-formadatum dienen partijen en/of de Raad voor de Kinderbescherming aan te geven of voortgezette behandeling dient plaats te vinden of dat de zaak op de stukken kan worden afgedaan.

6 Kindgesprek

(zie ook artikel 809 Rv)

  • 6.1 In zaken, waarin minderjarigen van twaalf jaar en ouder zijn betrokken, worden deze door de rechtbank in de gelegenheid gesteld hun mening mondeling of schriftelijk kenbaar te maken.

    Dit wordt ook gedaan

    • indien partijen het eens zijn;

    • indien reeds een schriftelijke verklaring van de betreffende minderjarigen is overgelegd.

    • In zaken waarin de voorwaarde van artikel 1:228, eerste lid, onder a, BW, van toepassing is, worden minderjarigen van twaalf jaar en ouder opgeroepen om door de rechter te worden gehoord.

  • 6.2 De minderjarigen worden buiten de mondelinge behandeling en in beginsel afzonderlijk gehoord. Van dit gesprek wordt geen proces-verbaal opgemaakt.

  • 6.3 De rechter kan besluiten om minderjarigen jonger dan twaalf jaar te horen.

  • 6.4 Tijdens de mondelinge behandeling geeft de rechter kort en zakelijk weer wat de minderjarigen hebben verklaard.

  • 6.5 Aan de belanghebbenden wordt geen kopie verstrekt van de brieven van de minderjarigen.

7 Uitspraak

(zie ook artikelen 29, 30, 30p en 286 tot en met 289 Rv)

  • 7.1 Wanneer binnen drie weken na toezending van het verzoekschrift van de zijde van de Raad voor de Kinderbescherming geen reactie is ontvangen, wordt er van uitgegaan dat de Raad geen bezwaar heeft tegen toewijzing van het verzoek.

  • 7.2 De termijn voor uitspraak is:

    • a. bij zaken waarin is afgezien van behandeling ter zitting:

      vier weken na het moment dat is geconstateerd dat de zaak gereed is voor beschikking;

    • b. bij zaken waarbij een behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden waar geen mondelinge uitspraak is gedaan:

      vier weken na de datum van de zitting of – indien nog een termijn voor overlegging van nadere informatie en een reactie daarop werd gegund – vier weken na afloop van de laatstgenoemde termijn.

    Zodra zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen op grond waarvan te verwachten is dat de termijn van vier weken niet wordt gehaald, kan ter zitting een langere termijn worden bepaald.

    Indien de hiervoor vermelde uitspraaktermijnen niet gehaald worden, wordt dit vermeld in het elektronisch familiejournaal, met vermelding van een nieuwe uitspraakdatum. De als partij of adviserende instantie betrokken Raad voor de Kinderbescherming en andere belanghebbenden die niet door een advocaat worden vertegenwoordigd, worden van deze beslissing schriftelijk op de hoogte gesteld.

    De hiervoor genoemde termijnen zijn bedoeld als maximumtermijnen.

Bijlage 1: Over te leggen bescheiden

In zijn algemeenheid geldt: afschriften van akten, beschikkingen, vonnissen en verklaringen moeten origineel en/of gelegaliseerd en/of geverifieerd zijn conform de Circulaire legalisatie en verificatie van buitenlandse bewijsstukken betreffende de staat van personen, alsmede de toepassing van DNA-onderzoek (Stcrt. 2015, nummer 46341; geldig van 1 januari 2016 tot en met 1 januari 2020). Uittreksels uit de registers moeten origineel dan wel gewaarmerkt zijn.

A. Bij de adoptie van een Nederlands kind

  • 1. Een BRP-uittreksel, van verzoeker(s) en de minderjarige, gedateerd en niet ouder dan drie maanden, met vermelding van alle nationaliteiten van verzoeker(s) en de minderjarige. Als het BRP-uittreksel niet alle nationaliteiten vermeldt, dan dient een ander bewijsstuk van de nationaliteiten te worden overgelegd.

    Uit het BRP-uittreksel moet tevens blijken dat:

    • verzoeker(s) op de dag van de indiening van het verzoek ten minste drie jaar op een gezamenlijk adres woonachtig is/zijn (tenzij de situatie zoals genoemd in artikel 1:227 lid 2, laatste volzin, BW zich voordoet);

    • verzoeker en de minderjarige op de dag van de indiening van het verzoek ten minste één jaar op een gezamenlijk adres woonachtig zijn.

    Indien op het BRP-uittreksel niet het BSN van de minderjarige staat vermeld:

    • opgave van het BSN van de minderjarige.

  • 2. Een afschrift van de geboorteakte van verzoeker(s) en van de minderjarige, gedateerd, gewaarmerkt en niet ouder dan drie maanden.

  • 3. Het BRP-uittreksel van de niet met het gezag belaste ouder van de minderjarige of een BRP-uittreksel waaruit blijkt dat deze ouder niet meer op het laatst bekende adres woonachtig is.

  • 4. Een uittreksel uit het gezagsregister van de minderjarige, gedateerd en niet ouder dan drie maanden.

  • 5. Een afschrift van de huwelijksakte / de akte geregistreerd partnerschap / het samenlevingscontract van verzoeker(s), gedateerd en gewaarmerkt en niet ouder dan drie maanden.

  • 6. Indien het gezag van (een van) de ouder(s) van de minderjarige is beëindigd: een afschrift van de beschikking beëindiging van het gezag.

  • 7. Indien (een van) de ouder(s) van de minderjarige is overleden:

    • de overlijdensakte van deze ouder(s);

    • opgave van de bloedverwanten van de overleden ouder(s) met vermelding van adresgegevens en BSN.

  • 8. Indien een belanghebbende de Nederlandse taal niet machtig is: een vertaald afschrift van het verzoekschrift.

  • 9. Indien artikel 1:5 lid 3 BW van toepassing is: een schriftelijke verklaring (volgens bijlage 2) van verzoeker(s) omtrent de geslachtsnaam van het adoptief kind.

  • 10. Indien wordt verzocht om de adoptie van een minderjarige van 16 jaar of ouder: de verklaring van deze minderjarige omtrent de geslachtsnaam (artikel 1:5 lid 7 BW).

Bij een herhaald verzoek:

  • 11. een afschrift van de rechterlijke uitspraak, waarbij het verzoek is afgewezen.

B. Bij de adoptie van een buitenlands kind en bij erkenning van een adoptie

  • 1. Een BRP-uittreksel, van verzoeker(s) en de minderjarige, gedateerd en niet ouder dan drie maanden, met vermelding van alle nationaliteiten. Als het BRP-uittreksel niet alle nationaliteiten vermeldt, dan dient een ander bewijsstuk van de nationaliteiten te worden overgelegd.

    Uit het BRP-uittreksel moet tevens blijken dat:

    • verzoeker(s) op de dag van de indiening van het verzoek ten minste drie jaar op een gezamenlijk adres woonachtig zijn;

    • verzoeker(s) en de minderjarige op de dag van de indiening van het verzoek ten minste één jaar op een gezamenlijk adres woonachtig zijn (deze termijn geldt niet bij erkenning van een adoptie).

    Indien een BRP-uittreksel niet kan worden overgelegd:

    • een verklaring van de Nederlandse ambassade of het consulaat waaruit voormelde gegevens blijken (in plaats van een BRP-uittreksel).

    Indien op het BRP-uittreksel niet het BSN van de minderjarige staat vermeld:

    • opgave van het BSN van de minderjarige.

  • 2. Een afschrift van de geboorteakte van de verzoeker(s) en van de minderjarige, gedateerd, gewaarmerkt en niet ouder dan drie maanden.

    Bij het ontbreken van een buitenlandse geboorteakte:

    • onderbouwing waarom deze niet kan worden overgelegd

    • stukken waaruit de plaats, het tijdstip en de omstandigheden van de geboorte kunnen blijken (in verband met de ambtshalve vaststelling van de geboortegegevens).

  • 3. De geldige beginseltoestemming van het Ministerie van Justitie en Veiligheid te Den Haag.

  • 4. Een afschrift van een buitenlands adoptievonnis (waaruit blijkt dat de adoptie volgens het nationale recht van het land van herkomst van de minderjarige heeft plaatsgevonden) en de daaraan ten grondslag liggende stukken of van de beschikking benoeming voogd.

  • 5. Een kopie van de relevante pagina’s uit het paspoort van de minderjarige.

  • 6. Een uittreksel uit het gezagsregister van de minderjarige, gedateerd en niet ouder dan drie maanden.

  • 7. Een afschrift van de huwelijksakte / de akte geregistreerd partnerschap / het samenlevingscontract van verzoeker(s), gedateerd, gewaarmerkt en niet ouder dan drie maanden.

  • 8. Indien artikel 1:5 lid 3 BW van toepassing is: een schriftelijke verklaring (volgens bijlage 2) van verzoeker(s) omtrent de geslachtsnaam van het adoptief kind.

Indien geen geldige beginseltoestemming van het Ministerie van Justitie en Veiligheid te Den Haag kan worden overgelegd dienen ook te worden overgelegd:

  • 9. Indien de adoptie in het buitenland niet tot stand is gekomen, de adresgegevens van de ouders van de minderjarige in het land van herkomst.

  • 10. Indien (een van) de ouder(s) in het buitenland woont en opgeroepen dient te worden en de Nederlandse taal niet machtig is, een beëdigde vertaling van het verzoekschrift in de taal van die ouder(s).

  • 11. Indien (een van) de ouder(s) van de minderjarige is overleden:

    • de overlijdensakte van deze ouder(s);

    • opgave van de bloedverwanten van de overleden ouder(s), met vermelding van adresgegevens en BSN.

Bij een herhaald verzoek:

  • 12. een afschrift van de rechterlijke uitspraak, waarbij het verzoek is afgewezen.

C. Bij éénouderadoptie (daaronder tevens begrepen stiefouderadoptie)

  • 1. Een BRP-uittreksel, van de verzoekende partij en zijn/haar echtgeno(o)t(e), geregistreerde partner of andere levensgezel en de minderjarige, gedateerd en niet ouder dan drie maanden, met vermelding van alle nationaliteiten van verzoeker en de minderjarige. Als het BRP-uittreksel niet alle nationaliteiten vermeldt, dan dient een ander bewijsstuk van de nationaliteiten te worden overgelegd.

    Uit het BRP-uittreksel moet tevens blijken dat:

    • de verzoekende partij en zijn/haar echtgeno(o)t(e), geregistreerde partner of andere levensgezel op de dag van de indiening van het verzoek ten minste drie jaar op een gezamenlijk adres woonachtig zijn (tenzij de situatie zoals genoemd in artikel 1:227 lid 2, laatste volzin, BW zich voordoet);

    • de verzoekende partij en de minderjarige op de dag van de indiening van het verzoek ten minste één jaar op een gezamenlijk adres woonachtig zijn.

    Indien op het BRP-uittreksel niet het BSN van de minderjarige staat vermeld:

    • opgave van het BSN van de minderjarige.

  • 2. Een afschrift van de geboorteakte van de verzoekende partij en van de minderjarige, gedateerd, gewaarmerkt en niet ouder dan drie maanden.

  • 3. Het BRP-uittreksel van de niet met het gezag belaste ouder van de minderjarige of een BRP-uittreksel van de waaruit blijkt dat deze ouder niet meer op het laatste bekende adres woonachtig is.

  • 4. Een uittreksel uit het gezagsregister van de minderjarige, gedateerd en niet ouder dan drie maanden.

  • 5. Een afschrift van de huwelijksakte / de akte geregistreerd partnerschap / het samenlevingscontract van verzoeker(s), gedateerd, gewaarmerkt en niet ouder dan drie maanden.

  • 6. De instemmingsverklaring van de met het gezag belaste ouder.

  • 7. Indien het gezag van (een van) de ouder(s) is beëindigd: een afschrift van de beschikking beëindiging van het gezag.

  • 8. Indien (een van) de ouder(s) van de minderjarige is overleden:

    • de overlijdensakte van deze ouder(s);

    • opgave van de bloedverwanten van de overleden ouder(s) met vermelding van adresgegevens en BSN.

  • 9. Indien een belanghebbende de Nederlandse taal niet machtig is: een vertaald afschrift van het verzoekschrift.

  • 10. Indien artikel 1:5 lid 3 BW van toepassing is: een schriftelijke verklaring (volgens bijlage 2) van de verzoekende partij en zijn/haar echtgeno(o)t(e), geregistreerde partner of andere levensgezel omtrent de geslachtsnaam van het adoptief kind.

  • 11. Indien wordt verzocht om de adoptie van een minderjarige van 16 jaar of ouder: de verklaring van deze minderjarige omtrent de geslachtsnaam (artikel 1:5 lid 7 BW).

  • 12. Indien de ouders van de minderjarige zijn gescheiden: een afschrift van de beschikking echtscheiding / ontbinding geregistreerd partnerschap.

Indien sprake is van adoptie door een partner van hetzelfde geslacht als de verzoekende partij dient tevens overlegd te worden:

  • 13. Bij een verzoek tot adoptie van een ongeboren vrucht: een verklaring van de arts dat de vrouw wier kind geadopteerd wordt zwanger is, met vermelding van de datum waarop de geboorte wordt verwacht en na de geboorte van het kind: een gedateerd en gewaarmerkt afschrift van de geboorteakte van het kind.

  • 14. In het geval er sprake is van een bekende donor: een verklaring van die donor conform bijlage 3 van het procesreglement, alsmede een geldig legitimatiebewijs van die donor.

  • 15. In het geval er sprake is van een onbekende donor: een verklaring als bedoeld in artikel 1:227 lid 4 BW.

Bij een herhaald verzoek:

  • 16. een afschrift van de rechterlijke uitspraak, waarbij het verzoek is afgewezen.

D. Bij herroeping adoptie

  • 1. Een BRP-uittreksel van de verzoekende partij en de adoptiefouders, gedateerd en niet ouder dan drie maanden.

  • 2. Een afschrift van de geboorteakte van de geadopteerde, gedateerd, gewaarmerkt en niet ouder dan drie maanden.

  • 3. Een afschrift van de adoptiebeschikking. Indien dit afschrift niet kan worden overgelegd: een bewijs van de latere vermelding van de adoptie in de geboorteakte van de geadopteerde.

  • 4. Bij herroeping van een Nederlands adoptie: een BRP-uittreksel van de Nederlandse biologische ouders, gedateerd en niet ouder dan drie maanden.

  • 5. Bij de herroeping van een buitenlandse adoptie: zo veel mogelijk gegevens waaruit de woonplaats van de biologische ouders kan worden afgeleid.

Bijlage 2: Verklaring ex artikel 1:5 lid 3 BW

Ondergetekenden,

...........................................................................................(naam adoptiefouder 1)

.......................................................................................... (naam adoptiefouder 2)

verklaren gezamenlijk dat hun adoptiefkind(eren) de na te noemen geslachtsnaam zal (zullen) dragen:

.................................................................................................................................

.................................................................................................................................

.....................................................(invullen van de geslachtsnaam van adoptiefouder 1 óf 2).

Handtekening adoptiefouder 1 Handtekening adoptiefouder 2

...................................................... ...............................................

Datum: ..................................................

(s.v.p. blokletters gebruiken)

Bijlage: 3 Verklaring bekende donor/verwekker

Ondergetekende,

.....................................................................................................................

verklaart:

* Geen belanghebbende te zijn in de adoptieprocedure van ................................................

omdat .......................................................................................................

* Belanghebbende te zijn in de adoptieprocedure van ................................................... op

grond van de hiernavolgende argumentatie:

.....................................................................................................................

.....................................................................................................................

.....................................................................................................................

en verzoekt de rechtbank om wel/niet * gehoord te worden.

.............................................................................................(handtekening)

Datum: ...................................................

* svp doorhalen wat niet van belang is

Procesreglement Overige (Boek 1)zaken

1 Algemeen

  • 1.1 Dit reglement is van toepassing op verzoeken die betrekking hebben op de in bijlage 1 genoemde artikelen.

  • 1.2 Proceshandelingen worden weergegeven in het voor advocaten toegankelijke elektronisch familiejournaal. Een advocaat gebruikt voor het indienen van stukken en voor het berichten van de rechtbank een F-formulier (beschikbaar in het elektronisch familiejournaal).

    Van alle berichten aan de rechtbank dient tegelijkertijd een afschrift aan belanghebbende(n) en – indien de zaak betrekking heeft op een minderjarige – aan de Raad voor de Kinderbescherming te worden gezonden. Wanneer de zaak betrekking heeft op een onder toezicht gestelde, dient er tevens een exemplaar van de berichten aan de gecertificeerde instelling (als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet) belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling te worden gezonden. Uit het F-formulier moet blijken dat hieraan is voldaan.

  • 1.3 Op alle berichten dient het zaaknummer en/of rekestnummer te worden vermeld.

  • 1.4 Indien niet aan het voorgaande wordt voldaan, wordt het bericht teruggezonden en wordt op de inhoud geen acht geslagen, tenzij het een verweerschrift betreft.

  • 1.5 Hetgeen hiervoor onder 1.2 tot en met 1.4 is gemeld, geldt niet voor brieven van minderjarigen.

  • 1.6 Mededelingen in het elektronisch familiejournaal worden als schriftelijke mededelingen in de zin van dit reglement beschouwd.

  • 1.7 Waar in dit reglement gesproken wordt over ‘dagen’, worden kalenderdagen bedoeld.

    Waar gesproken wordt over ‘werkdagen’, wordt bedoeld: iedere dag die niet is een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag (zoals bedoeld in de Algemene termijnenwet).

    Op termijnen die in dagen gerekend worden, is artikel 1 lid 1 van de Algemene termijnenwet van (overeenkomstige) toepassing.

    De 10-dagentermijn wordt automatisch verlengd tot de eerstvolgende werkdag als deze eindigt in het weekend of op een feestdag.

  • 1.8 Indien meer dan één bijlage wordt overgelegd, dient daarbij een inhoudsopgave gevoegd te worden en dienen die bijlagen genummerd te worden.

    Partijen dienen bij het overleggen van gegevens of bescheiden aan te geven ter toelichting of staving van welke stelling deze gegevens of bescheiden zijn bedoeld en welk onderdeel daartoe van belang is. Indien hieraan niet voldaan wordt, kan de rechter de overgelegde gegevens of bescheiden buiten beschouwing laten.

  • 1.9 Bescheiden die in een vreemde taal zijn gesteld, moeten zijn voorzien van een beëdigde vertaling in de Nederlandse taal. Indien het bescheiden betreft in de Engelse, Duitse of Franse taal behoeft in beginsel geen vertaling te worden overgelegd, tenzij de rechter er om vraagt als hij dat nodig of wenselijk acht voor de behandeling van de zaak, mede gelet op de belangen van de wederpartij.

  • 1.10 Onder partijen wordt verstaan: verzoeker en belanghebbenden (onder wie in voorkomende gevallen de bijzondere curator).

  • 1.11 Waar in dit reglement gesproken wordt over het overleggen van een BRP-uittreksel, kan ook worden volstaan met vermelding van het burgerservicenummer (BSN) in het verzoekschrift, dan wel overlegging van kopieën van identiteitsbewijzen van partijen, waarop het BSN staat vermeld.

  • 1.12 Waar in dit reglement gesproken wordt over het overleggen van een uittreksel uit het gezagsregister, geldt voor een ieder die beschikt over toegang tot het gezagsregister dat kan worden volstaan met overlegging van een geprint uittreksel.

  • 1.13 Indien een partij niet in de BRP voorkomt of als het BRP-uittreksel niet alle nationaliteiten vermeldt, dienen andere bewijsstukken ten aanzien van de nationaliteit(en) te worden overgelegd. De genoegzaamheid daarvan staat ter beoordeling van de rechter. Alle bescheiden moeten zijn gedateerd en gewaarmerkt. De bescheiden mogen niet langer dan drie maanden voor indiening van het verzoekschrift zijn afgegeven.

2 Indiening verzoekschrift

(zie ook artikelen 5, 278, 279 en 281 Rv)

  • 2.1 Iedere werkdag kan een verzoekschrift met bijlage(n) ter griffie worden ingediend. Indien sprake is van een of meer belanghebbenden, dienen evenzovele extra verzoekschriften met bijlagen te worden bijgevoegd.

  • 2.2

    • a. Het verzoekschrift vermeldt de voornamen, de (geslachts)naam en de woonplaats, dan wel – bij gebreke van een woonplaats in Nederland – de werkelijke verblijfplaats, met volledige adresgegevens van de verzoeker en van alle belanghebbende(n) en de gewone verblijfplaats van de minderjarige(n) voor zover het verzoek op hen betrekking heeft. In dat geval wordt tevens aan de vermelding van de voornamen en naam van de ouders en van de minderjarige(n) van ieder de vermelding van het BSN toegevoegd.

    • b. Bij de indiening van het verzoekschrift moeten de bescheiden zoals vermeld in bijlagen 1 en 2 worden overgelegd.

    • c. Als belanghebbenden gelden in elk geval de in bijlagen 1 en 3 vermelde belanghebbenden.

    • d. Indien verzoeker van mening is dat een in bijlagen 1 en 3 vermelde belanghebbende in casu geen belanghebbende is, dient hij dat gemotiveerd en met stukken onderbouwd te vermelden. Indien verzoeker van mening is dat er meer belanghebbenden zijn dan in bijlagen 1 en 3 vermeld, dient hij dat ook gemotiveerd en met stukken onderbouwd te vermelden.

    • e. Wanneer er sprake is van anderen wier verklaring naar de mening van verzoeker in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn, dient van hen ook naam en woonplaats, dan wel – bij gebreke van een woonplaats in Nederland – de werkelijke verblijfplaats, met volledige adresgegevens te worden vermeld. Indien de zaak betrekking heeft op een onder toezicht gestelde minderjarige, dient naam en adres van de gecertificeerde instelling (als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet), belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, te worden vermeld.

  • 2.3 Wanneer het verzoekschrift is ontvangen, wordt het ingeschreven. Tevens wordt een ontvangstbevestiging met vermelding van het zaaknummer aan verzoeker of diens procesvertegenwoordiger gestuurd.

    Wanneer bij indiening van het verzoekschrift niet alle ingevolge artikel 2.2 sub b over te leggen bescheiden ter griffie zijn binnengekomen of niet aan artikel 2.2 sub c is voldaan, wordt dit bij voormelde ontvangstbevestiging tevens aangegeven. Dit laat onverlet dat de rechtbank in alle stadia van de procedure nog stukken kan opvragen. De ontbrekende gegevens moeten zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken in één keer worden overgelegd. Wanneer op de in de ontvangstbevestiging of rolmededeling aangegeven datum de verzoeker aan de verplichtingen van artikel 2.2 niet volledig heeft voldaan, zonder dat daarvoor schriftelijk klemmende redenen zijn aangevoerd, kan hij in zijn verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard. Indien niet tijdig schriftelijk klemmende redenen zijn aangevoerd, wordt ervan uitgegaan dat verzoeker geen prijs stelt op een mondelinge behandeling.

    Niet-ontvankelijkverklaring zonder mondelinge behandeling blijft in beginsel achterwege, indien vóór het verstrijken van de hierboven vermelde termijn een verweerschrift is ingediend.

  • 2.4 Indien er, analoog aan artikel 223 Rv, een voorlopige voorziening verzocht wordt, dient dit bij voorkeur bij afzonderlijk verzoekschrift te gebeuren. Indien sprake is van een of meer belanghebbenden, dienen evenzovele extra verzoekschriften te worden ingediend. Op het verzoekschrift tot het treffen van een voorlopige voorziening moet – indien bekend – het zaaknummer van de bodemprocedure worden vermeld.

  • 2.5 Indien verzoeker griffierecht is verschuldigd, dient dit binnen vier weken na indiening van het verzoekschrift te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht waar de behandeling plaatsvindt of ter griffie te zijn gestort.

    Wanneer in een verzoekschrift verzoeken die onderling samenhang vertonen, worden gecombineerd, wordt slechts éénmaal griffierecht berekend. Indien onderlinge samenhang ontbreekt, wordt het verzoek, na overleg met de advocaat, gesplitst en wordt evenzovele malen griffierecht geheven als er na splitsing zaken zijn ontstaan.

    Heeft verzoeker het verschuldigde griffierecht niet tijdig voldaan, dan verklaart de rechter verzoeker in beginsel niet-ontvankelijk in het verzoek.

  • 2.6 Tenzij de rechtbank zich aanstonds onbevoegd verklaart of het verzoek toewijst, verzendt zij gelijktijdig met de ontvangstbevestiging als bedoeld in 2.3 een afschrift van het verzoekschrift aan de belanghebbende(n) en, indien de zaak betrekking heeft op een minderjarige respectievelijk een onder toezicht gestelde minderjarige, aan de Raad voor de Kinderbescherming respectievelijk de gecertificeerde instelling (als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet) belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling.

    Wanneer de in dit artikel genoemde toezending gepaard gaat met een oproeping voor een mondelinge behandeling, vindt verzending plaats overeenkomstig artikel 5.5; in de overige gevallen per gewone brief.

    Bij toezending van het verzoekschrift aan de Raad voor de Kinderbescherming of de gecertificeerde instelling (als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet), belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, wordt, indien dat het geval is, meegedeeld dat nog niet bepaald is of een mondelinge behandeling zal plaatsvinden, dat de Raad voor de Kinderbescherming of de gecertificeerde instelling (als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet), belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, binnen twee weken kan laten weten een mondelinge behandeling nodig te vinden en dat bij gebreke van een dergelijk bericht de rechtbank naar bevind van zaken zal handelen.

  • 2.7 Bij de in 2.6 genoemde toezending kan de rechtbank de belanghebbende(n) in de gelegenheid stellen een instemmingsverklaring (zie als voorbeeld bijlage 4) aan de griffie te sturen, waarbij een duidelijk leesbare kopie van een geldig legitimatiebewijs moet worden gevoegd.

3 Verweerschrift

(zie ook artikelen 279 en 282 Rv)

  • 3.1 Iedere belanghebbende kan tot de aanvang van de behandeling ter zitting een verweerschrift indienen. Het verweerschrift met eventuele bijlagen wordt in tweevoud ingediend.

    Indien sprake is van meer dan één belanghebbende, dienen voor deze belanghebbenden evenzovele verweerschriften met bijlagen te worden bijgevoegd.

  • 3.2 Indien een niet door een advocaat vertegenwoordigde belanghebbende laat weten verweer te willen voeren, zal, onder terugzending van door de belanghebbende ingezonden stukken, worden geantwoord dat een verweerschrift alléén door tussenkomst van een advocaat kan worden ingediend, doch dat ter zitting door de belanghebbende in persoon mondeling verweer kan worden gevoerd.

  • 3.3 De hiervoor onder artikel 2.2 en 2.3 opgenomen bepalingen betreffende het verzoekschrift zijn van overeenkomstige toepassing op het zelfstandig verzoek in het verweerschrift, voor zover deze bescheiden niet reeds zijn overgelegd.

  • 3.4 Referteverklaring:

    Tot aan de mondelinge behandeling kan een referteverklaring worden overgelegd.

    De referteverklaring is een schriftelijke door een belanghebbende ondertekende verklaring, opgesteld conform bijlage 5 bij dit reglement en geautoriseerd door een advocaat, waaruit genoegzaam blijkt dat de belanghebbende kennis heeft genomen van het verzoekschrift, dat geen verweer zal worden gevoerd en dus ook wordt afgezien van een behandeling ter zitting.

    Indien de ondertekende verklaring niet is geautoriseerd, wordt er alsnog een mondelinge behandeling gehouden.

    Indien de referteverklaring wordt ingediend door de advocaat van de belanghebbende zelf is deze vormvrij en behoeft geen gebruik te worden gemaakt van de bijlage. Wel dient verklaard te worden dat de belanghebbende heeft kennis genomen van de inhoud van het verzoekschrift, dat geen verweer gevoerd zal worden en dat afgezien wordt van een mondelinge behandeling. De verklaring dient door de belanghebbende en de advocaat te zijn ondertekend.

    Voor de indiening van een referteverklaring is geen griffierecht verschuldigd.

  • 3.5 Indien verweerder griffierecht is verschuldigd, dient dit binnen vier weken na indiening van het verweerschrift te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht waar de behandeling plaatsvindt of ter griffie te zijn gestort.

4 Verweerschrift op zelfstandig verzoek

(zie ook artikel 282 lid 4 Rv)

De rechter kan aan de verzoeker en de belanghebbende(n) gelegenheid geven tegen het zelfstandig verzoek een verweerschrift in te dienen.

De hiervoor onder artikel 3 opgenomen bepalingen betreffende het verweerschrift gelden ook voor het verweerschrift op zelfstandig verzoek. Het verweerschrift mag uitsluitend betrekking hebben op het (de) zelfstandig verzoek(en).

5 Behandeling van het verzoek

(zie ook artikelen 20, 27, 42-44, 271 tot en met 277, 279, 803 Rv en 1:212 BW)

  • 5.1 (benoeming bijzondere curator)

    In afstammingszaken betreffende minderjarigen benoemt de rechtbank zo spoedig mogelijk na ontvangst van het verzoekschrift ambtshalve een bijzondere curator. Deze dient binnen vier weken na zijn benoeming de rechtbank in vijfvoud schriftelijk verslag te doen van zijn bevindingen en daarbij een standpunt over het verzoek in te nemen.

  • 5.2 (inwinnen advies bij het openbaar ministerie)

    Wanneer de rechtbank daartoe aanleiding ziet, kan zij het openbaar ministerie verzoeken een conclusie te nemen. Wanneer dit wordt verzocht terwijl nog geen behandeling ter zitting is bepaald, wordt het openbaar ministerie verzocht binnen zes weken te concluderen. Indien wel een zitting wordt bepaald, dient het openbaar ministerie uiterlijk één week voor de zitting te concluderen. De conclusie wordt in drievoud ingediend.

  • 5.3 Na ontvangst van het verslag van de bijzondere curator en/of de conclusie van het openbaar ministerie stuurt de rechtbank een afschrift daarvan aan partijen en eventuele overige procesdeelnemers. Wanneer geen zitting zal plaatsvinden, krijgen zij een termijn van twee weken waarbinnen zij op de conclusie van het openbaar ministerie schriftelijk commentaar kunnen geven.

  • 5.4 (behandeling ter zitting)

    Tenzij de rechtbank zich aanstonds onbevoegd verklaart of het verzoek toewijst, wordt het verzoek mondeling ter zitting behandeld. Een mondelinge behandeling blijft achterwege indien aan de na volgende voorwaarden is voldaan:

    • a. de stukken zijn compleet;

    • b. er is (zijn) geen belanghebbende(n) of van de/alle belanghebbende(n) is een referteverklaring of een instemmingsverklaring ontvangen;

    • c. de rechtbank ziet geen aanleiding om een mondelinge behandeling te bepalen.

    Dit laat onverlet dat de rechtbank, indien de zaak betrekking heeft op een minderjarige van twaalf jaar of ouder, de minderjarige in de gelegenheid zal stellen zijn mening mondeling of schriftelijk kenbaar te maken.

  • 5.5 (oproeping)

    Bij het bepalen van de zittingsdatum wordt uitgegaan van een oproepingstermijn van vier tot acht weken en van ten minste drie maanden indien (één van) partijen in het buitenland (woont) wonen, te rekenen vanaf de binnenkomst van het verzoek, tenzij:

    • a. een extra termijn is gegeven voor het indienen van de ontbrekende stukken en/of;

    • b. de bijzondere curator een termijn is gegeven als bedoeld in artikel 5.1 en/of het openbaar ministerie een termijn is gegeven als bedoeld in artikel 5.2;

    • c. de belanghebbende(n) een termijn is gegeven voor een instemmingsverklaring.

    Alsdan gaat de oproepingstermijn lopen ná de ontvangst van de betreffende stukken, dan wel het verstrijken van de termijn.

    Onverminderd de artikelen 271 t/m 277 Rv vindt oproeping voor de zitting aldus plaats:

    • verzoeker(s) en belanghebbende(n) voor wie zich een advocaat heeft gesteld, worden via hun advocaat opgeroepen per gewone of interne post;

    • de Raad voor de Kinderbescherming, de gecertificeerde instelling (als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet), belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, de ambtenaar van de burgerlijke stand en het openbaar ministerie worden opgeroepen per gewone of interne post;

    • partijen die alleen een bekende woonplaats buiten Nederland hebben, worden opgeroepen op de wijze zoals voorgeschreven in de Europese Betekeningsverordening (EG nr. 1393/2007), Het Haags Betekeningsverdrag 1965 dan wel het Rechtsvorderingsverdrag 1954, al naar gelang wat van toepassing is;

    • partijen die alleen een bekende woonplaats buiten Nederland hebben in een staat die in het geheel geen partij is bij genoemde betekeningsverdragen of de betekeningsverordening worden opgeroepen op de wijze als voorzien in artikel 271 t/m 277 Rv.

    Wanneer de stukken moeten worden vertaald in een taal die een op te roepen partij begrijpt, dient de verzoekende partij er op eerste verzoek van de griffie op eigen kosten zo spoedig mogelijk voor zorg te dragen dat de vertaalde stukken ter griffie worden ingediend, waarna de griffie voor toezending aan de betreffende partij zorgdraagt.

  • 5.6 Verhinderdata

    Indien de zittingsdatum wordt vastgesteld zonder vooraf aan partijen verhinderdata op te vragen, kunnen partijen binnen tien dagen na verzending van de oproep schriftelijk uitstel van de behandeling ter zitting vragen, zulks onder gelijktijdige opgave van verhinderdagen van alle partijen voor de eerstkomende drie maanden dan wel voor een door de rechtbank te bepalen periode.

    Een met inachtneming van vorenstaande regels gevraagd uitstel zal, behoudens toepassing van artikel 5.12 altijd worden verleend, hetgeen wordt vermeld in het elektronisch familiejournaal. Partijen en andere procesdeelnemers die niet door een advocaat worden vertegenwoordigd, worden van deze beslissing schriftelijk op de hoogte gesteld. Bij brief wordt de nieuwe zittingsdatum meegedeeld.

  • 5.7 Op verzoeken om uitstel, die na afloop van de in artikel 5.6 genoemde termijn zijn ingediend, of indien de zitting met inachtneming van verhinderdata van partijen is gepland, wordt als volgt beslist:

    • wanneer een partij bezwaar maakt, wordt het verzoek slechts toegewezen als degene die uitstel vraagt schriftelijk klemmende redenen aanvoert; bij inwilliging wordt in beginsel een uitstel van maximaal vier weken verleend, voor zover het zittingsrooster dit toelaat;

    • wanneer alle partijen schriftelijk instemmen, het verzoek behoorlijk is gemotiveerd en de rechtbank daarvan uiterlijk vijf werkdagen voor de zitting kennisneemt, wordt het verzoek toegewezen, tenzij daardoor de procedure onredelijk wordt vertraagd als bedoeld in artikel 20 Rv. Van onredelijke vertraging is in het algemeen sprake als sinds de dag waarop de behandeling voor de eerste keer was bepaald één jaar is verlopen. Voor zover het gevraagde uitstel deze termijn overschrijdt, wordt het – in beginsel – afgewezen.

    De partij die uitstel vraagt, dient de verhinderdata van alle partijen en andere opgeroepen procesdeelnemers op te geven voor de eerstkomende drie maanden dan wel voor een door de rechtbank te bepalen periode.

    De beslissing op een uitstelverzoek als hiervoor bedoeld, wordt vermeld in het elektronisch familiejournaal. Partijen en andere procesdeelnemers die niet door een advocaat worden vertegenwoordigd, worden van deze beslissing schriftelijk op de hoogte gesteld. Indien het verzoek tot aanhouding wordt gehonoreerd, wordt bij brief de nieuwe zittingsdatum meegedeeld.

  • 5.8 (aanhouding na zitting)

    Indien wordt besloten de verdere behandeling aan te houden, wordt van het verhandelde ter zitting een proces-verbaal opgemaakt of wordt een tussenbeschikking gegeven. De behandeling wordt aangehouden tot een bepaalde (pro-forma)datum.

  • 5.9 (kennisneming andere dossiers)

    Van een dossier met betrekking tot een bij de rechtbank behandelde of in behandeling zijnde zaak waarvan kennisneming door de rechtbank van belang wordt geacht, wordt slechts kennis genomen indien is gebleken dat de partijen met dat dossier bekend zijn. In dat geval kan de rechter in overleg met de partijen, ambtshalve bedoelde dossier(s) opvragen en gebruiken.

  • 5.10 (verstrekking van informatie na de zitting)

    Indien tijdens de behandeling ter zitting wordt geconstateerd dat nog nadere informatie nodig is, kan de rechter:

    • ofwel een nieuwe dag bepalen voor voortzetting van de behandeling ter zitting met daarbij een termijn waarbinnen de informatie moet worden verschaft en zo nodig een termijn voor de andere partij(en) om op de verschafte informatie te reageren,

    • ofwel een termijn bepalen waarbinnen de informatie moet worden verschaft en zo nodig een termijn voor de andere partij(en) om op de verschafte informatie te reageren.

    Deze termijnen zijn fataal in die zin, dat de rechter geen acht zal slaan op informatie of reacties die na afloop van de gestelde termijnen zijn binnengekomen. De te laat ingekomen informatie wordt teruggezonden.

  • 5.11 (afhandeling na pro-formatraject)

    Uiterlijk twee weken voor de in artikel 5.8 bedoelde pro-formadatum dienen partijen aan te geven of voortgezette behandeling dient plaats te vinden of dat de zaak huns inziens op de stukken kan worden afgedaan. De rechtbank zal vervolgens binnen twee weken een oproep voor een nadere zitting verzenden of partijen de datum van de beschikking meedelen. De datum van de beschikking wordt vermeld in het elektronisch familiejournaal. Partijen en andere procesdeelnemers die niet door een advocaat worden vertegenwoordigd, worden van deze beslissing schriftelijk op de hoogte gesteld.

  • 5.12 (spoedeisende zaken)

    In zaken die naar het oordeel van de rechtbank of op grond van wet of verdrag spoedeisend zijn, kan worden afgeweken van bovenstaande termijnen en kan in afwijking van het bepaalde in artikel 5.6 uitstel worden geweigerd.

6 Kindgesprek

(zie ook artikel 809 Rv)

  • 6.1 In zaken, waarin minderjarigen van twaalf jaar en ouder zijn betrokken, worden deze door de rechtbank in de gelegenheid gesteld hun mening mondeling of schriftelijk kenbaar te maken.

    Dit wordt ook gedaan

    • indien partijen het eens zijn;

    • indien reeds een schriftelijke verklaring van de betreffende minderjarigen is overgelegd;

    • indien er een bijzondere curator voor de minderjarige is benoemd.

  • 6.2 De minderjarigen worden buiten de mondelinge behandeling en in beginsel afzonderlijk gehoord. Van dit gesprek wordt geen proces-verbaal opgemaakt.

  • 6.3 De rechter kan besluiten om minderjarigen jonger dan twaalf jaar te horen.

  • 6.4 Tijdens de mondelinge behandeling geeft de rechter kort en zakelijk weer wat de minderjarigen hebben verklaard.

  • 6.5 Aan de belanghebbenden wordt geen kopie verstrekt van de brieven van de minderjarigen.

7 Uitspraak

(zie ook artikelen 29, 30, 30p, 286 tot en met 289 Rv)

Termijn voor uitspraak is:

  • a. bij zaken waarin geen behandeling ter zitting plaatsvindt:

    vier weken na het moment dat is geconstateerd dat de zaak gereed is voor beschikking;

  • b. bij zaken waarbij een behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden waar geen mondelinge uitspraak is gedaan:

    vier weken na de datum van de zitting of – indien nog een termijn voor overlegging van nadere informatie en een reactie daarop werd gegund – vier weken na afloop van de laatstgenoemde termijn.

Wanneer zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen op grond waarvan te verwachten is dat de termijn van vier weken niet wordt gehaald, kan ter zitting een langere termijn worden bepaald.

Indien de hiervoor vermelde uitspraaktermijnen niet gehaald worden, wordt dit vermeld in het elektronisch familiejournaal, met vermelding van een nieuwe uitspraakdatum. Partijen en andere procesdeelnemers die niet door een advocaat worden vertegenwoordigd, worden van deze beslissing schriftelijk op de hoogte gesteld.

De hiervoor genoemde termijnen zijn bedoeld als maximumtermijnen.

Bijlage 1: Overzicht van artikelen met bescheiden en belanghebbenden per artikel

Artikel

Onderwerp

De nummers verwijzen naar het overzicht in bijlage 2

De letters verwijzen naar het overzicht in bijlage 3

4

Voornaamswijziging (voor zover niet gecombineerd met een adoptieverzoek)

1, 2a, 3, 7, 8 en 40

a, b en c

9

Verbod voeren geslachtsnaam echtgeno(o)t(e)/geregistreerde partner

1, 4, 5, en 7

d

24

Aanvulling/doorhaling/ verbetering akten burgerlijke stand

1, 3, 6, 7, 9, 10 en 40

b, c, e en f

25c

Vaststelling gegevens

vervangende geboorteakte (alleen rechtbank Den Haag)

In ieder geval: 1, 3, 7, 32, alsmede een ingevulde bijlage 6;

Zo mogelijk: 33

Daarnaast:

Bij geadopteerden: 34

Bij minderjarigen: 3, 8 en 40

a, b, c en f

25d

Wijziging onjuiste of onvolledige gegevens in geval van 1:25c (alleen rechtbank Den Haag)

1, 3, 7, 8, 19, 35, 36 en 40

a, b, c, en f

26, 26a

Verklaring voor recht met betrekking tot buitenlandse akte

1, 3, 6a, 7, 11. 12 en 40

b, c, e en f

26b

Opname buitenlandse akte in registers burgerlijke stand (alleen rechtbank Den Haag)

1, 3, 6a, 7 en 12

b, c, e en f

27

Beroep tegen weigering medewerking ambtenaar burgerlijke stand

1, 3, 7 en 13

b, c, f en g

55

Opheffing stuiting huwelijk

1, 7, 16 en 17

h

69 e.v.

Nietigverklaring huwelijk

1, 4 en 7

a, i en in voorkomend geval f

80a lid 5

Opheffing stuiting geregistreerd partnerschap

1, 7, 16 en 17

h

80 a lid 7

Nietigverklaring geregistreerd partnerschap

1, 4 (akte geregistreerd partnerschap) en 7

a, i en in voorkomend geval f

84

Geschil echtgenoten kosten huishouding

1, 4 en 7

j

86

Opheffing aansprakelijkheid echtgenoot voor huishoudelijke schulden

1, 4 en 7

j

88 lid 6

Vervangende toestemming door rechtbank voor bepaalde rechtshandelingen

1, 4, 7, en 28

j

91

Bestuursopdracht

1, 4, 7 en 28

j

97

Beëindiging bestuursregeling beroep/bedrijf

1, 4 en 7

j

106

Verlenging termijn afstand gemeenschap

1, 4, 7, 19 en 5 of 18

j en k

109

Opheffing gemeenschap

1, 4, en 7

j

138 e.v.

Verrekening

1, 4, 5, 7, 30 en zie verder hoofdstuk 9 van het procesreglement echtscheiding

j en d

200 en 201/202a en 202b

Ontkenning vaderschap / moederschap

1, 2, 3, 4, 5, 7, 23, 24 en 40

a, b en l

204 lid 3 en lid 4

Vervangende toestemming erkenning

1, 2, 3, 7, 24 en 26

a, b en l

205 en 205a

Vernietiging erkenning

1, 2, 3, 7, 24, 40 en 42

a, b, l en in voorkomend geval f

207

Gerechtelijke vaststelling ouderschap

1, 2, 3, 7, 24, 26, 27 39, 40 en 41.

Indien dit verzoek wordt gecombineerd met een verzoek ex artikel 1: 208 BW is in zoverre het proces-

reglement alimentatie van overeenkomstige toepassing

a, l, m en r

211

Inroeping/betwisting van staat

1, 2, 3, 7, 23, 24 en 40

a, b, l en n

212

Benoeming bijzondere

curator

1, 2, 3 en 7

s

409

Benoeming bewindvoerder bij afwezigheid

1, 2, 7, 28 en 37

a, o en p

412

Machtiging uitoefening recht erfgenaam/legataris

1, 2, 7, 28 en 29

a en k

413

Verklaring van vermoedelijk overlijden

1, 2, 7 en 28

a en o

426

Verklaring vaststelling van overlijden

1, 2, 7 en 28

a en o

34

Paspoortwet

Vervangende toestemming voor aanvraag van een reisdocument

1, 2, 3 en 7

c

Haags Kinder- alimentatie executieverdrag 1958

Verzoeken van het LBIO inzake de erkenning en

de tenuitvoerlegging van beslissingen over de onderhoudsverplichtingen

1, 7, en stukken zoals genoemd in artikel 4 van het Verdrag

q

Haags Alimentatie-executieverdrag 1973

Verzoeken van het LBIO inzake de erkenning en de tenuitvoerlegging van

beslissingen over de onderhoudsverplichtingen

1, 7, en de stukken genoemd in de artikelen 17 en 20 van het Verdrag

q

Haags Verdrag Kinderontvoering 1980

Gelasten onmiddellijke

terugkeer van een kind

1, 2, 3, 4, 7, 31 en de stukken genoemd in artikel 30 van het Verdrag

b, c

Verdrag van Luxemburg 1980

Art. 7: erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen

Art. 8: teruggeleiding kind

1, 2, 3, 4, 7 en de stukken genoemd in artikel 13 van het Verdrag

b, c

Uitvoeringswet internationale kinderontvoering

Art. 6: bezwaar tegen weigering verzoek door centrale autoriteit

Art. 13: gedwongen

afgifte van een internationaal ontvoerd kind

Art. 14: vaststelling wettelijk gezag, alsmede vaststelling van, uitvoering van en toezicht op de omgangsregeling van een kind in het buitenland

Art. 6: 1, 2, 3, 4, 7, 31 en 38

Art. 13: 1, 2, 3, 4, 7, 31 en 40

Art. 14: 1, 2, 3, 4, 7 en 31

b, c

b, c

b, c

Bijlage 2: Overzicht van bescheiden

In zijn algemeenheid geldt: afschriften van akten, beschikkingen, vonnissen en verklaringen moeten origineel en/of gelegaliseerd en/of geverifieerd zijn conform de Circulaire legalisatie en verificatie van buitenlandse bewijsstukken betreffende de staat van personen, alsmede de toepassing van DNA-onderzoek (Stcrt. 2015, nummer 46341; geldig van 1 januari 2016 tot en met 1 januari 2020). Uittreksels uit de registers moeten origineel dan wel gewaarmerkt zijn.

  • 1. Een BRP-uittreksel (gedateerde en niet ouder dan drie maanden) van verzoeker en alle belanghebbenden met vermelding van de nationaliteit(en) en/of eventueel een vergelijkbaar buitenlands stuk. Als het BRP-uittreksel niet alle nationaliteiten vermeldt, dan dient een ander bewijsstuk van de nationaliteit(en) te worden overgelegd.

  • 2. Een authentiek afschrift van de geboorteakte – gedateerd, gewaarmerkt en niet ouder dan drie maanden –.

  • 2a. Een authentiek afschrift van de geboorteakte – gedateerd, gewaarmerkt en niet ouder dan drie maanden – dan wel de akte van inschrijving van de buitenlandse geboorteakte in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag (gedateerd, gewaarmerkt en niet ouder dan drie maanden). Indien in de Nederlandse registers van de burgerlijke stand geen geboorteakte is ingeschreven: een verklaring van de ambtenaar van de burgerlijke stand dat geen geboorteakte in zijn registers voorkomt, een buitenlandse geboorteakte, gelegaliseerd en/of geverifieerd een en ander met toepassing van de Legalisatiecirculaire. Indien geen buitenlandse geboorteakte kan worden verkregen: zie artikel 25c in bijlage 1.

  • 3. Een uittreksel uit het gezagsregister (niet ouder dan drie maanden).

  • 4. Een authentiek afschrift van de huwelijksakte c.q. de akte geregistreerd partnerschap (niet ouder dan drie maanden).

  • 5. Een bewijs van inschrijving van de echtscheiding c.q. de beëindiging van het geregistreerd partnerschap.

  • 6. Een authentiek afschrift van de akte van de burgerlijke stand waarvan aanvulling/doorhaling/verbetering wordt verzocht (niet ouder dan drie maanden).

  • 6a. Een authentiek afschrift van de buitenlandse akte gelegaliseerd en/of geverifieerd met toepassing van de Legalisatiecirculaire.

  • 7. Bescheiden ter onderbouwing van het verzoek.

  • 8. Indien het verzoek betrekking heeft op een minderjarige en het verzoek is ingediend door één ouder: een verklaring van de andere ouder (met/zonder gezag) dat deze met het verzoek instemt, dan wel een opgave van redenen voor het ontbreken van deze verklaring.

  • 9. Een instemmingsverklaring van de relevante in de akte vermelde personen of hun wettelijke vertegenwoordigers.

  • 10. Indien het verzoek door het openbaar ministerie wordt ingediend: de brief van de ambtenaar van de burgerlijke stand aan het openbaar ministerie waarin wijziging van de akte wordt verzocht, met daarin opgenomen een concreet voorstel voor de formulering van de te wijzigen punten in de akte.

  • 11. De akte van de burgerlijke stand waaraan een latere vermelding moet worden toegevoegd (niet ouder dan drie maanden).

  • 12. De brief van de ambtenaar van de burgerlijke stand met diens schriftelijke reactie/advies. Indien voor het indienen van het verzoek een schriftelijke discussie met de ambtenaar van de burgerlijke stand is gevoerd: deze correspondentie.

  • 13. Het originele weigeringsbesluit van de ambtenaar van de burgerlijke stand.

  • 14. Vervallen.

  • 15. Vervallen.

  • 16. De akte van stuiting.

  • 17. Explo(o)t(en) van betekening.

  • 18. De akte van overlijden.

  • 19. Eventuele vorige beschikking(en).

  • 20. Vervallen.

  • 21. Vervallen.

  • 22. Vervallen.

  • 23. Een BRP-uittreksel, gedateerd en niet ouder dan drie maanden, met vermelding van de nationaliteit(en) van de echtgenoten of geregistreerde partners ten tijde van de geboorte van de minderjarige, dan wel indien het huwelijk of geregistreerd partnerschap voordien is ontbonden, ten tijde van de ontbinding en/of eventueel een vergelijkbaar stuk. Als het BRP-uittreksel niet alle nationaliteiten vermeldt, dan dient een ander bewijsstuk van de nationaliteit(en) te worden overgelegd.

  • 24. Indien reeds een bijzondere curator is benoemd: een afschrift van de beschikking benoeming bijzondere curator.

  • 25. Vervallen

  • 26. Een bewijsstuk dat de moeder op het tijdstip van de geboorte van de minderjarige niet gehuwd was en niet geregistreerd was als partner in de zin van de wet.

  • 27. Voor zover mogelijk een gezamenlijke verklaring van de ouders met betrekking tot de geslachtsnaam van de minderjarige, één en ander met inachtneming van artikel 1:5 BW.

  • 28. Een opgave van pogingen die zijn ondernomen om de afwezige op te sporen, een en ander onderbouwd met bewijsstukken.

  • 29.

    • Een uittreksel uit het boedelregister (artikel 4:186 BW).

    • Het bewijs van het bestaan en de omvang van het erfdeel/legaat.

  • 30. De akte van de huwelijkse voorwaarden.

  • 31. De (buitenlandse) gezags- en/of omgangsbeslissing.

  • 32.

    • Het Koninklijk Besluit naturalisatie van degene wiens geboortegegevens moeten worden vastgesteld.

    • Recente stukken waaruit de verblijfsstatus van degene wiens geboortegegevens moeten worden vastgesteld blijkt.

    • Afschriften van rapporten eerste en nader gehoor door de Vreemdelingendienst/IND van degene wiens geboortegegevens moeten worden vastgesteld.

    • Origineel paspoort uit het land van herkomst van degene wiens geboortegegevens moeten worden vastgesteld.

    • Overige originele stukken uit het land van herkomst ter bevestiging van de identiteit van degene wiens geboortegegevens moeten worden vastgesteld (o.a. diploma’s, lidmaatschapskaarten, identiteitsboekjes etc.).

    • Een uitlating over pogingen die zijn ondernomen om de akte van geboorte van degene wiens geboortegegevens moeten worden vastgesteld te verkrijgen en waarom deze tevergeefs zijn geweest (met bewijsstukken) en/of waarom legalisatie en/of verificatie is geweigerd.

  • 33.

    • Een verklaring van ouders, familieleden, kennissen met betrekking tot de geboorte van degene wiens geboortegegevens moeten worden vastgesteld.

    • Een uitlating over de omstandigheden waaronder, het tijdstip waarop en de plaats waar de geboorte van degene wiens geboortegegevens moeten worden vastgesteld, heeft plaatsgehad (met bewijsstukken).

    • Een uitlating over naamsvoering (al of niet naamsketen).

    • Een uitlating over de namen en geboortegegevens ouders van degene wiens geboortegegevens moeten worden vastgesteld (met bewijsstukken).

    • De stukken die zijn overgelegd bij de naturalisatie van degene wiens geboortegegevens moeten worden vastgesteld.

    • De stukken die ten grondslag hebben gelegen aan de inschrijving van degene wiens geboortegegevens moeten worden vastgesteld in de BRP.

  • 34.

    • Een authentiek afschrift van het adoptievonnis van vóór de inwerkingtreding van de Wet 7 juni 1990, Stb. 302.

    • Het bewijs van de inschrijving van het adoptievonnis.

  • 35. Een authentiek afschrift van de akte van inschrijving van de oorspronkelijke uitspraak (niet ouder dan drie maanden).

  • 36. Stukken die in de vorige procedure zijn overgelegd.

  • 37. Een bereidverklaring van de aspirant-bewindvoerder.

  • 38. De beschikking van de centrale autoriteit.

  • 39. Indien de persoon ten aanzien van wie vaststelling van het ouderschap is verzocht is overleden: een BRP-uittreksel met daarop al zijn afstammelingen en de BRP-uittreksels met adresgegevens van deze afstammelingen.

  • 40. Het BSN van de minderjarige.

  • 41. Indien de persoon ten aanzien van wie vaststelling van het ouderschap is verzocht of de moeder is overleden: een BRP-uittreksel met de vermelding van de nationaliteit(en) op het tijdstip van overlijden en/of een vergelijkbaar buitenlands stuk. Als het BRP-uittreksel niet alle nationaliteiten vermeldt, dan dient een ander bewijsstuk van de nationaliteit(en) te worden overgelegd

  • 42. Een bewijsstuk waaruit de nationaliteit(en) van de persoon die de minderjarige erkend heeft, de moeder en de minderjarige ten tijde van de erkenning blijkt (artikel 10:95 BW).

Bijlage 3: Overzicht van belanghebbenden

Voor alle in de onderstaande lijst genoemde belanghebbenden geldt dat zij alleen belanghebbenden zijn voor zover zij niet verzoeker zijn.

  • a. Degene op wie het verzoek betrekking heeft.

  • b. Indien het verzoek betrekking heeft op een minderjarige: beide ouders ongeacht de gezagssituatie.

  • c. Degene die het gezag of de voogdij heeft over de minderjarige en, indien aanwezig, de met de uitvoering van een ondertoezichtstelling belaste gecertificeerde instelling (als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet).

  • d. De gewezen echtgenoot/geregistreerde partner.

  • e. Degene van wie gegevens in de akte/uitspraak zijn vermeld of wier gegevens het betreft.

  • f. De ambtenaar van de burgerlijke stand.

  • g. Degene van wie gegevens in de akte zouden moeten worden vermeld.

  • h. De aanstaande echtgenoten/geregistreerde partners, degene die gestuit heeft, de echtgenoot/geregistreerde partner die nogmaals wil huwen/een partnerschap wil laten registreren.

  • i. De echtgenoot waarmee eveneens getrouwd is (bigamie) en de derde(n) die toestemming tot het huwelijk had(den) moeten geven, te weten de ouders, de curator of de voogd.

  • j. De andere echtgenoot/geregistreerde partner.

  • k. De erfgena(a)m(en) van degene op wie het verzoek betrekking heeft.

  • l. De minderjarige (vertegenwoordigd door een bijzondere curator).

  • m. De aangewezen vader of – indien deze vader is overleden – diens afstammelingen.

  • n. De gepretendeerde ouders.

  • o. De afwezige zelf, de gezinsleden van de afwezige, de vermoedelijke afstammelingen, de schuldeisers, de medevennoten, de maten etc.

  • p. De beoogd bewindvoerder.

  • q. De alimentatieplichtige.

  • r. De moeder.

  • s. De te benoemen bijzondere curator.

Bijlage 4: Instemmingsverklaring

Behorende bij: .....................................................................................................

Zaak- of rekestnummer: ..........................................................................................

Verzoekschrift van: ...............................................................................................

Ingediend op: ......................................................................................................

Contactpersoon: ...................................................................................................

Instemmingsverklaring belanghebbende,

Naam: ...............................................................................................................

Adres: ...............................................................................................................

Hierbij verklaar ik dat ik op de hoogte ben van de inhoud en strekking van het verzoekschrift en de bijbehorende bijlagen.

Ik ga akkoord met toewijzing van het verzoek, althans ik wil geen verweer voeren.

Tevens verklaar ik dat ik geen gebruik wil maken van mijn recht om door de rechter gehoord te worden.

Ik heb een kopie van een geldig legitimatiebewijs van mijzelf bijgevoegd.

Plaats: ...............................................................................................................

Datum: ..............................................................................................................

Handtekening: .....................................................................................................

Bijlage 5: Referteverklaring

Zaak- of rekestnummer:..........................................................................................

Ondergetekende,

......................................................................................................(naam voluit),

......................................................................................................(adres voluit),

verklaart kennis te hebben genomen van het verzoek van

......................................................................................................(naam voluit),

in welk verzoekschrift wordt verzocht:

.....................................................................................................(tekst petitum).

Ondergetekende verzet zich niet tegen het gevraagde.

Ondergetekende weet dat hij/zij het recht heeft verweer te voeren tegen het verzochte. zal echter geen verweer voeren en heeft er geen bezwaar tegen dat de rechtbank zonder mondelinge behandeling beslist op het genoemde verzoekschrift.

Ondergetekende machtigt mr. ................................................ om deze verklaring over te leggen aan de rechtbank.

...............................................................................................................(plaats)

............................................................................................................. (datum)

.....................................................................................................(handtekening)

Mr. ................................................ verklaart hierbij het hiervoor genoemde verzoek besproken te hebben met de ondertekenaar van deze referteverklaring voordat deze gemelde verklaring heeft ondertekend, terwijl ondergetekende aan de hand van een geldig legitimatiebewijs heeft geconstateerd dat bovenstaande handtekening afkomstig is van degene die de betreffende verklaring aflegt.

.......................................................................................(handtekening advocaat)

Bijlage 6: Schema art. 25c BW-zaken

Naam: ...............................................................................................................

Advocaat: ...........................................................................................................

Zaak- of rekestnummer: ..........................................................................................

 

Naam (geslachts-naam, voornaam (Naams-keten)

Geboorte-datum

Geboorte-plaats (en evt. land)

Naam vader

Geboorte-datum vader

Geboorte-plaats vader

Naam moeder

Geboorte-datum moeder

Geboorte-plaats moeder

verzoek:

                 

1e gehoor d.d

                 

Nader gehoor

d.d.

                 

Verblijfs-

document d.d.

                 

BRP gemeente d.d.

                 

KB d.d.

                 

Overig stuk, te weten

                 

Procesreglement Civiel jeugdrecht

1 Algemeen

  • 1.1 Dit reglement is van toepassing op de in de bijlage A genoemde verzoeken.

  • 1.2 Van alle berichten aan de rechtbank, niet zijnde verzoekschriften, dient door de Raad voor de Kinderbescherming, de gecertificeerde instelling (als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, hierna: GI), het college van burgemeester en wethouders en de advocaat c.q. procesvertegenwoordiger tegelijkertijd en met gebruikmaking van dezelfde wijze van verzending een afschrift aan de wederpartij en eventuele andere belanghebbenden te worden gezonden. Uit het bericht moet blijken dat hieraan is voldaan.

  • 1.2.1 Op al deze berichten dient het zaaknummer en/of rekestnummer te worden vermeld.

  • 1.3 Waar in dit reglement gesproken wordt over ‘dagen’, worden kalenderdagen bedoeld.

    Waar gesproken wordt over ‘werkdagen’, wordt bedoeld: iedere dag die niet is een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag (zoals bedoeld in de Algemene termijnenwet).

    Op termijnen die in dagen gerekend worden, is artikel 1 lid 1 van de Algemene termijnenwet van (overeenkomstige) toepassing.

    De 10-dagentermijn wordt automatisch verlengd tot de eerstvolgende werkdag als deze eindigt in het weekend of op een feestdag.

  • 1.4 Gelet op het bepaalde in artikel 1:326 BW dient voor ouder ook voogd te worden gelezen.

  • 1.5 In dit reglement wordt onder minderjarige tevens verstaan de jeugdige die achttien jaar is en ten aanzien van wie op het tijdstip waarop hij achttien jaar werd, een machtiging op grond van Hoofdstuk 6 ‘Gesloten jeugdhulp bij ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen’ van de Jeugdwet gold.

  • 1.6 Bij iedere beslissing naar aanleiding van dit reglement vormt het belang van het kind de eerste overweging.

  • 1.7 Bescheiden die in een vreemde taal zijn gesteld, moeten zijn voorzien van een beëdigde vertaling in de Nederlandse taal. Indien het bescheiden betreft in de Engelse, Duitse of Franse taal behoeft in beginsel geen vertaling te worden overgelegd, tenzij de rechter er om vraagt als hij dat nodig of wenselijk acht voor de behandeling van de zaak, mede gelet op de belangen van de wederpartij.

  • 1.8 Waar in dit reglement gesproken wordt over het overleggen van een BRP-uittreksel, kan ook worden volstaan met vermelding van het burgerservicenummer (BSN) in het verzoekschrift, dan wel overlegging van kopieën van identiteitsbewijzen van partijen, waarop het BSN staat vermeld.

  • 1.9 Waar in dit reglement gesproken wordt over het overleggen van een uittreksel uit het gezagsregister, geldt, voor een ieder die beschikt over toegang tot het gezagsregister, dat kan worden volstaan met overlegging van een geprint uittreksel.

2 Indiening verzoekschrift

(zie ook artikelen 1:265k BW, 5, 265, 278, 279, 281 en 799a Rv)

  • 2.1 Verzoeken als bedoeld in dit procesreglement gericht aan de kinderrechter kunnen worden ingediend zonder advocaat, met uitzondering van het verzoek als bedoeld in artikel 1:262b BW (geschil uitvoering ondertoezichtstelling). Voor een overzicht waarin staat welke natuurlijke persoon/instantie in welke procedure als verzoeker kan optreden, wordt verwezen naar bijlage A bij dit procesreglement.

    Indien er, analoog aan artikel 223 Rv, een voorlopige voorziening verzocht wordt, dient dit bij voorkeur bij afzonderlijk verzoekschrift te gebeuren. Indien sprake is van een of meer belanghebbenden, dienen evenzovele extra verzoekschriften te worden ingediend. Op het verzoekschrift tot het treffen van een voorlopige voorziening moet – indien bekend – het zaaknummer van de bodemprocedure worden vermeld.

  • 2.2 Iedere werkdag kan een verzoekschrift met bijlagen ter griffie worden ingediend. Per belanghebbende dienen twee kopieën van het verzoekschrift met bijlagen te worden bijgevoegd. Zijn belanghebbenden woonachtig op eenzelfde adres dan tellen zij voor het aantal bij te voegen kopieën als één belanghebbende, met dien verstande dat een minderjarige van twaalf jaar of ouder steeds een eigen kopie van het verzoekschrift zonder bijlagen krijgt toegestuurd.

    In zaken betrekking hebbende op de toepassing van hoofdstuk 6 van de Jeugdwet (gesloten jeugdhulp) ontvangt de minderjarige van twaalf jaar of ouder alsmede de minderjarige jonger dan twaalf jaar die in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen steeds een eigen kopie van het verzoekschrift met alle bijlagen.

  • 2.3 Het verzoekschrift vermeldt de voornamen, naam en woonplaats, dan wel – bij gebreke van een woonplaats in Nederland – de werkelijke verblijfplaats, met volledige adresgegevens van de verzoeker en van alle belanghebbenden, de gewone verblijfplaats van de minderjarige, alsmede een duidelijke omschrijving van het verzoek en de gronden waarop het berust (zie in dit verband ook het te overleggen bijzonderhedenformulier, bijlage B bij dit procesreglement). Tevens wordt in het verzoek aan de vermelding van de voornamen en naam van de ouder(s) en van de minderjarige(n) van ieder de vermelding van het BSN toegevoegd. Indien het een verzoek betreft als bedoeld in de artikelen 1:255, 1:256, 1:259, 1:260, 1:261, 1:265b lid 1, 1:265c lid 2, 1:265e lid 1 of lid 4, 1:265h of 1:265i BW, dan vermeldt het verzoekschrift tevens of, en zo ja, op welke wijze, de inhoud dan wel de strekking van het verzoekschrift is besproken met de minderjarige en welke reactie de minderjarige hierop heeft gegeven.

    Als belanghebbenden gelden in elk geval:

    • de ouder(s) met gezag belast;

    • de stiefouder, zolang deze met de verzorgende ouder samenleeft, en de minderjarige tot zijn gezin behoort;

    • de minderjarige van 12 jaar en ouder;

    • de minderjarige jonger dan 12 jaar die in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen in geval van toepassing van hoofdstuk 6 van de Jeugdwet (gesloten jeugdhulp);

    • de perspectief biedende pleegouder of de pleegouder die de minderjarige een jaar of langer verzorgt en opvoedt.

    Indien verzoeker van mening is dat een hiervoor vermelde belanghebbende in casu geen belanghebbende is, dan wel van mening is dat er andere belanghebbenden zijn dan hiervoor vermeld, dient hij dat, indien mogelijk gemotiveerd en met stukken onderbouwd, te vermelden.

    Zie ook bijlage C bij dit procesreglement.

a. het reguliere verzoek
  • 2.4.1 Verzoek tot ondertoezichtstelling

    Bij de indiening van het verzoekschrift tot ondertoezichtstelling (artikel 1:255 BW) moeten de volgende bescheiden worden overgelegd.

    • een BRP-uittreksel van alle belanghebbenden; gedateerd en niet ouder dan drie maanden; dan wel indien de ouder(s) niet meer ingeschreven staat/staan een BRP-uittreksel van de laatst bekende woonplaats;

    • een afschrift van de geboorteakte van de betrokken minderjarige – gedateerd, gewaarmerkt en niet ouder dan drie maanden – en een uittreksel uit het gezagsregister (niet ouder dan drie maanden);

    • het BSN van de betrokken minderjarige;

    • na overlijden van de gezaghebbende ouder: een uittreksel uit het overlijdensregister;

    • in het geval als bedoeld in artikel 1:255 lid 3 BW, het betreffende verzoek van de burgemeester aan de Raad voor de Kinderbescherming.

  • 2.4.2 Verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling

    Een verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling (artikel 1:257 BW) dient schriftelijk te worden ingediend. Slechts in zeer spoedeisende gevallen kan het verzoek mondeling worden gedaan, waarna het verzoek onverwijld schriftelijk wordt bevestigd.

  • 2.4.3 Verzoek tot ondertoezichtstelling gecombineerd met een verzoek tot een machtiging uithuisplaatsing

    Bij de indiening van een gecombineerd verzoek tot ondertoezichtstelling (artikel 1:255 BW) en tot een machtiging tot uithuisplaatsing (artikel 1:265b BW) moeten bij het verzoekschrift de volgende bescheiden worden overgelegd:

    • een BRP-uittreksel van alle belanghebbenden; gedateerd en niet ouder dan drie maanden; dan wel indien de ouder(s) niet meer ingeschreven staat/staan een BRP-uittreksel van de laatst bekende woonplaats;

    • een afschrift van de geboorteakte van de betrokken minderjarige – gedateerd, gewaarmerkt en niet ouder dan drie maanden – en een uittreksel uit het gezagsregister (niet ouder dan drie maanden);

    • het BSN van de betrokken minderjarige;

    • na overlijden van de gezaghebbende ouder: een uittreksel uit het overlijdensregister;

    • de verleningsbeslissing voor jeugdhulp van het college van burgemeester en wethouders voor zover wettelijk vereist (artikel 1:265b lid 2 BW).

  • 2.4.4 Bij de indiening van een gecombineerd verzoek tot ondertoezichtstelling (artikel 1:255 BW) en tot machtiging om een jeugdige te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie of tot voorwaardelijke machtiging om een jeugdige te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie (artikel 6.1.2 en 6.1.4 van de Jeugdwet) moeten bij het verzoekschrift de volgende bescheiden worden overgelegd:

    • een BRP-uittreksel van alle belanghebbenden; gedateerd en niet ouder dan drie maanden; dan wel indien de ouder(s) niet meer ingeschreven staat/staan een BRP-uittreksel van de laatst bekende woonplaats;

    • een afschrift van de geboorteakte van de betrokken minderjarige – gedateerd, gewaarmerkt en niet ouder dan drie maanden – en een uittreksel uit het gezagsregister (niet ouder dan drie maanden);

    • het BSN van de betrokken minderjarige;

    • na overlijden gezaghebbende ouder: een uittreksel uit het overlijdensregister;

    • de verleningsbeslissing voor jeugdhulp van het college van burgemeesters en wethouders of de GI voor zover wettelijk vereist (artikel 6.1.2 lid 5 dan wel artikel 6.1.4 lid 3 van de Jeugdwet);

    • verklaring van de Raad voor de Kinderbescherming (artikel 6.1.2 lid 7 van de Jeugdwet) dat zich een geval als bedoeld in artikel 6.1.2 lid 2 van de Jeugdwet voordoet (artikel 6.1.2 lid 7 van de Jeugdwet);

    • de instemmingsverklaring van een gekwalificeerde gedragswetenschapper, die de minderjarige met het oog hierop kort tevoren heeft onderzocht;

    • bij het verzoek tot voorwaardelijke machtiging: het hulpverleningsplan (artikel 6.1.4 lid 6 van de Jeugdwet).

  • 2.4.5 Verzoek tot een machtiging uithuisplaatsing

    Bij de indiening van een afzonderlijk verzoek tot een machtiging tot uithuisplaatsing (artikel 1:265b BW), moeten bij het verzoekschrift de volgende bescheiden worden overgelegd:

    • een overzicht van de adresgegevens van alle belanghebbenden, zo mogelijk ondersteund met een BRP-uittreksel, gedateerd en niet ouder dan drie maanden;

    • de verleningsbeslissing voor jeugdhulp van het college van burgemeester en wethouders voor zover wettelijk vereist (artikel 1:265b lid 2 BW);

    • een afschrift van de beschikking tot ondertoezichtstelling;

    • een plan van aanpak;

    • een verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling.

  • 2.4.6 Bij de indiening van een afzonderlijk verzoek tot machtiging om een jeugdige te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie (artikel 6.1.2 van de Jeugdwet) moeten bij het verzoekschrift de volgende bescheiden worden overgelegd:

    • een overzicht van de adresgegevens van alle belanghebbenden, zo mogelijk ondersteund met een BRP-uittreksel, gedateerd en niet ouder dan drie maanden;

    • bij gesloten jeugdhulp met instemming van de met gezag belaste ouders: een afschrift van de geboorteakte van de minderjarige – gedateerd, gewaarmerkt en niet ouder dan drie maanden – en een uittreksel uit het gezagsregister (niet ouder dan drie maanden);

    • indien een GI de voogdij heeft: de voogdijbeschikking;

    • de verleningsbeslissing voor jeugdhulp van het college van burgemeester en wethouders of de GI voor zover wettelijk vereist (artikel 6.1.2 lid 5 van de Jeugdwet) of de verklaring van de Raad voor de Kinderbescherming dat zich een geval als bedoeld in artikel 6.1.2 lid 2 van de Jeugdwet voordoet (artikel 6.1.2 lid 7 van de Jeugdwet);

    • een afschrift van de beschikking tot ondertoezichtstelling voor zover van toepassing;

    • een plan van aanpak;

    • een verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling;

    • de instemmingsverklaring van een gekwalificeerde gedragswetenschapper, die de minderjarige met het oog hierop kort tevoren heeft onderzocht.

  • 2.4.7 Bij de indiening van een verzoek tot spoedmachtiging om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven (artikel 6.1.3 van de Jeugdwet) moet bij het verzoekschrift worden overgelegd:

    • de instemmingsverklaring van een gekwalificeerde gedragswetenschapper, die de minderjarige met het oog hierop kort tevoren heeft onderzocht, tenzij onderzoek feitelijk onmogelijk is.

  • 2.4.8 Bij de indiening van een afzonderlijk verzoek tot voorwaardelijke machtiging om een jeugdige te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie (artikel 6.1.4 van de Jeugdwet) moeten bij het verzoekschrift de volgende bescheiden worden overgelegd:

    • een overzicht van de adresgegevens van alle belanghebbenden, zo mogelijk ondersteund met een BRP-uittreksel, gedateerd en niet ouder dan drie maanden;

    • bij gesloten jeugdhulp met instemming van de met gezag belaste ouders: een afschrift van de geboorteakte van de minderjarige – gedateerd, gewaarmerkt en niet ouder dan drie maanden – en een uittreksel uit het gezagsregister (niet ouder dan drie maanden);

    • indien een GI de voogdij heeft: de voogdijbeschikking;

    • de verleningsbeslissing voor jeugdhulp van het college van burgemeester en wethouders of de GI voor zover wettelijk vereist (artikel 6.1.4 lid 3 van de Jeugdwet)

    • een afschrift van de beschikking tot ondertoezichtstelling voor zover van toepassing;

    • een hulpverleningsplan;

    • een verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling;

    • de instemmingsverklaring van een gekwalificeerde gedragswetenschapper, die de minderjarige met het oog hierop kort tevoren heeft onderzocht.

  • 2.4.9 Verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling

    Bij de indiening van het verzoekschrift tot verlenging van de ondertoezichtstelling (artikel 1:260 BW) moeten de volgende bescheiden worden overgelegd:

    • een overzicht van de adresgegevens van alle belanghebbenden, zo mogelijk ondersteund met een BRP-uittreksel, gedateerd en niet ouder dan drie maanden;

    • het BSN van de betrokken minderjarige;

    • een afschrift van de beschikking waarvan verlenging wordt verzocht;

    • een plan van aanpak;

    • een verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling;

    • indien een ondertoezichtstelling met uithuisplaatsing twee jaar of langer heeft geduurd: een advies van de Raad voor de Kinderbescherming met betrekking tot de verlenging.

    • a. Een verlengingsverzoek wordt uiterlijk tijdens de achtste week voor het einde van de geldigheidsduur van de lopende ondertoezichtstelling ingediend.

      Een verlengingsverzoek dat gelijktijdig wordt ingediend met een verzoek tot verlenging van de machtiging gesloten jeugdhulp wordt uiterlijk tijdens de vierde week voor het einde van de geldigheidsduur van de lopende ondertoezichtstelling ingediend.

    • b. Een verlengingsverzoek ingediend na afloop van de geldigheidsduur van de lopende ondertoezichtstelling is niet-ontvankelijk.

  • 2.4.10 Verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing

    Bij de indiening van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing (artikel 1:265c BW) moeten bij het verzoekschrift de volgende bescheiden worden overgelegd:

    • een overzicht van de adresgegevens van alle belanghebbenden, zo mogelijk ondersteund met een BRP-uittreksel, gedateerd en niet ouder dan drie maanden;

    • een afschrift van de beschikking waarvan verlenging wordt verzocht;

    • een afschrift van de beschikking tot ondertoezichtstelling;

    • een plan van aanpak;

    • een verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling;

    • de verleningsbeslissing voor jeugdhulp van het college van burgemeester en wethouders voor zover wettelijk vereist (artikel 1:265b lid 2 BW).

    • a. Een verlengingsverzoek wordt uiterlijk tijdens de achtste week voor het einde van de geldigheidsduur van de lopende machtiging tot uithuisplaatsing ingediend.

    • b. Een verlengingsverzoek ingediend na afloop van de geldigheidsduur van de machtiging tot uithuisplaatsing is niet-ontvankelijk.

  • 2.4.11 Bij de indiening van een verzoek tot verlenging van een machtiging of een voorwaardelijke machtiging tot plaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp (artikel 6.1.12 van de Jeugdwet) moeten bij het verzoekschrift de volgende bescheiden worden overgelegd:

    • een overzicht van de adresgegevens van alle belanghebbenden, zo mogelijk ondersteund met een BRP-uittreksel, gedateerd en niet ouder dan drie maanden;

    • een afschrift van de beschikking waarvan de verlenging wordt verzocht;

    • een afschrift van de beschikking tot ondertoezichtstelling voor zover van toepassing;

    • een plan van aanpak;

    • een verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling (voor zover van toepassing) en het verloop van de jeugdhulp;

    • de verleningsbeslissing voor jeugdhulp van het college van burgemeester en wethouders of de GI voor zover wettelijk vereist (artikel 6.1.2 lid 5 dan wel artikel 6.1.4 lid 3 en lid 11 van de Jeugdwet) of de verklaring van de Raad voor de Kinderbescherming dat zich een geval als bedoeld in artikel 6.1.2 lid 2 van de Jeugdwet voordoet (artikel 6.1.2 lid 7 van de Jeugdwet);

    • een instemmingsverklaring van een gekwalificeerde gedragswetenschapper, die de minderjarige met het oog hierop kort tevoren heeft onderzocht;

    • bij het verzoek tot verlenging van de voorwaardelijke machtiging: het hulpverleningsplan (artikel 6.1.4 lid 6 van de Jeugdwet).

    • a. Een verlengingsverzoek wordt uiterlijk tijdens de vierde week voor het einde van de geldigheidsduur van de lopende machtiging plaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp ingediend.

    • b. Een verlengingsverzoek ingediend na afloop van de geldigheidsduur van de machtiging is niet-ontvankelijk.

  • 2.4.12 Bij verzoeken van belanghebbende natuurlijke personen ex artikelen 1:259 (vervanging GI), 1:264 lid 2 (vervallen verklaren aanwijzing), 1:265 lid 3 (wegens gewijzigde omstandigheden geheel/deels intrekking aanwijzing), 1:265d lid 4 (beëindigen uithuisplaatsing / bekorten duur / wijziging verblijfplaats), 1:265f lid 2 (contact) BW worden de beslissing van de GI die het toezicht heeft en een afschrift van de beschikking tot ondertoezichtstelling overgelegd.

    De GI zendt na de oproep uiterlijk een week voor de zitting het plan van aanpak en een verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling aan de rechtbank en belanghebbende(n).

    Bij verzoeken van de wettelijke vertegenwoordiger of de jeugdige ex artikel 6.1.7 van de Jeugdwet met betrekking tot de toepassing van artikel 6.1.6 lid 6 van de Jeugdwet (beslissing jeugdhulpaanbieder opname) en artikel 6.1.5 van de Jeugdwet (wijziging hulpverleningsplan door jeugdhulpaanbieder) in het kader van een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp wordt de beslissing van de jeugdhulpaanbieder overgelegd.

  • 2.4.13 Bij verzoeken van de GI ex artikelen 1:259 (vervanging GI), 1:262b (geschil uitvoering ondertoezichtstelling), 1:263 (bekrachtiging schriftelijke aanwijzing), 1:265e (gedeeltelijke gezagsuitoefening), 1:265f (contact beperken), 1:265g (vaststelling of wijziging omgangs-/zorgregeling), 1:265h (medische behandeling) en 1:265i (wijziging verblijf) BW moeten bij het verzoekschrift de volgende bescheiden worden overgelegd:

    • een overzicht van de adresgegevens van alle belanghebbenden, zo mogelijk ondersteund met een BRP-uittreksel, gedateerd en niet ouder dan drie maanden;

    • een afschrift van de beschikking tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing voor zover van toepassing;

    • een plan van aanpak;

    • een verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling.

  • 2.5 Zodra het verzoekschrift is ontvangen, wordt het ingeschreven. Tevens wordt een ontvangstbevestiging met vermelding van het zaaknummer aan de advocaat c.q. procesvertegenwoordiger of verzoeker gestuurd.

    Wanneer bij indiening van het verzoekschrift niet alle over te leggen bescheiden ter griffie zijn binnengekomen, wordt dit bij voormelde ontvangstbevestiging tevens aangegeven. De ontbrekende gegevens moeten uiterlijk binnen twee weken na dagtekening ontvangstbevestiging worden overgelegd.

  • 2.6 De rechtbank verzendt gelijktijdig met de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2.5 een afschrift van het verzoekschrift met bijlagen aan de advocaat c.q. procesvertegenwoordiger van de belanghebbende(n) en belanghebbenden. Het afschrift van het verzoekschrift met bijlagen wordt, ingeval geen advocaat voor belanghebbende gesteld is, door de rechtbank aan die belanghebbende verzonden.

    De rechtbank kan daarbij dag en uur bepalen waarop de behandeling plaatsvindt. In dat geval vindt de verzending van het verzoek met de oproep plaats overeenkomstig het bepaalde in artikel 5.1.3.

    Ingeval de verzending van het verzoek wordt gecombineerd met het sturen van een meldbrief als bedoeld in hoofdstuk 6 van dit procesreglement, vindt de verzending plaats overeenkomstig het bepaalde in dat hoofdstuk.

b. het spoedeisende verzoek

(zie ook artikelen 800 lid 3 en 809 lid 3 Rv)

  • 2.7 Een beschikking tot voorlopige ondertoezichtstelling (artikel 1:257 BW), tot machtiging uithuisplaatsing, tot spoedmachtiging gesloten jeugdhulp (artikel 6.1.3 van de Jeugdwet) alsmede tot voorlopige voogdij (artikelen 1:241 en 1:268 BW) en tot wijziging verblijfplaats (artikel 1:265i BW) kan aanstonds worden afgegeven, indien de behandeling ter zitting niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige. Bedoelde verzoeken dienen binnen de openingstijden van de griffie schriftelijk te worden ingediend. Slechts in zeer spoedeisende gevallen kan hiervan worden afgeweken en kan het verzoek mondeling worden gedaan, waarna het verzoek onverwijld schriftelijk wordt bevestigd. Spoedverzoeken die mondeling zijn gedaan, dienen op de eerstvolgende werkdag vóór 12.00 uur bij de rechtbank te worden bevestigd.

  • 2.8 Buiten de openingstijden van de griffie kunnen spoedeisende verzoeken worden gericht aan een door de rechtbank bekend gemaakte piketdienst. Het verzoek kan dan telefonisch worden gedaan en wordt mondeling toe- dan wel afgewezen. Het verzoek dient op de eerstvolgende werkdag vóór 12:00 uur schriftelijk bij de rechtbank te worden bevestigd.

  • 2.9 Een machtiging uithuisplaatsing en spoedmachtiging gesloten jeugdhulp worden voor de duur van maximaal vier weken toegewezen. Binnen twee weken zal de zaak op zitting worden behandeld en worden alle belanghebbenden in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. De bij het verzoekschrift behorende bescheiden dienen zo spoedig mogelijk te worden overgelegd, uiterlijk tijdens de behandeling ter zitting.

c. het beroep in procedures met betrekking tot vrijwillige jeugdhulp
  • 2.10 In geval van beroepen tegen op grond van de Jeugdwet genomen verleningsbeslissingen voor jeugdhulp in het vrijwillig kader dient de Landelijke Procesregeling Bestuursrecht als leidraad.

3 Verweerschrift

(zie ook artikel 282 Rv)

Iedere belanghebbende kan tot de aanvang van de behandeling ter zitting of – indien toegestaan door de kinderrechter – in de loop van de behandeling een verweerschrift indienen. Het aantal kopieën van het verweerschrift met bijlagen moet gelijk zijn aan het aantal belanghebbenden en de eventuele advoca(a)t(en).

Het verweerschrift kan een zelfstandig verzoek bevatten. De hiervoor onder artikel 2.2, 2.4.1, 2.4.3, 2.4.4 en 2.4.5 opgenomen bepalingen betreffende het verzoekschrift zijn van overeenkomstige toepassing op het zelfstandig verzoek in het verweerschrift, voor zover deze bescheiden niet reeds zijn overgelegd.

Ook indien wordt afgezien van het indienen van een verweerschrift kan ter zitting mondeling verweer worden gevoerd.

4 Verweerschrift op zelfstandig verzoek

(zie ook artikel 282 lid 4 Rv)

De kinderrechter kan aan de verzoeker en aan de overige belanghebbenden gelegenheid geven tegen een zelfstandig verzoek een verweerschrift in te dienen.

De hiervoor onder artikel 3 opgenomen bepalingen betreffende het verweerschrift gelden ook voor het verweerschrift op een zelfstandig verzoek. Het verweerschrift mag uitsluitend betrekking hebben op het (de) zelfstandig verzoek(en).

5 Behandeling ter zitting

(zie ook artikelen 22, 22b, 279, 283 en 803 Rv)

  • 5.1 Bij het bepalen van de zittingsdatum wordt uitgegaan van een oproepingstermijn van één tot vier weken voorafgaand aan de datum van de zitting.

  • 5.1.1 Bij het bepalen van een zittingsdatum voor eerste verzoeken zal de oproeping op een zo kort mogelijke termijn worden bepaald.

  • 5.1.2 De zittingsdatum zal worden vastgesteld zonder vooraf aan belanghebbenden verhinderdata op te vragen.

  • 5.1.3 De oproeping wordt verzonden aan verzoeker(s) en belanghebbende(n) voor wie zich geen advocaat heeft gesteld.

    Verzoeker(s) en belanghebbende(n) voor wie zich een advocaat heeft gesteld worden via hun advocaat opgeroepen per gewone of interne post.

    De Raad voor de Kinderbescherming, de GI en de officier van justitie worden opgeroepen per gewone of interne post.

  • 5.2 In zaken betrekking hebbende op de toepassing van hoofdstuk 6 van de Jeugdwet (gesloten jeugdhulp) geeft de rechter de Raad voor Rechtsbijstand ambtshalve een last tot toevoeging van een raadsman aan de minderjarige. Alleen advocaten die geregistreerd staan op de bij de Raad voor de Rechtsbijstand in beheer zijnde lijst van jeugdrechtadvocaten komen voor de hiervoor bedoelde last tot toevoeging in aanmerking.

  • 5.3 Indien (één van) de belanghebbende(n) de Nederlandse taal niet machtig is/zijn, dient de verzoekende partij zorg te dragen voor een tolk ter zitting en eventuele vervolgzitting(en).

  • 5.4 Indien een belanghebbende is gedetineerd en deze de zitting wenst bij te wonen, dient de plaats van de detentie te worden vermeld. Het transport wordt door de rechtbank geregeld.

  • 5.5 Indien ter zitting om inhoudelijke redenen is besloten de verdere behandeling aan te houden, wordt van het verhandelde ter zitting een proces-verbaal of een tussenbeschikking (op)gemaakt. De behandeling wordt aangehouden tot een bepaalde nadere datum.

  • 5.6 Is het inleidende verzoekschrift afkomstig van de Raad voor de Kinderbescherming dan wordt de GI niet als belanghebbende aangemerkt. In dat geval wordt de GI uitgenodigd om als informant bij de behandeling van het verzoek aanwezig te zijn.

  • 5.7 Indien tijdens de behandeling ter zitting wordt geconstateerd dat nog nadere informatie nodig is kan de kinderrechter:

    • ofwel een termijn bepalen waarbinnen de informatie moet worden verschaft en zo nodig een termijn voor de wederpartij om op de verschafte informatie te reageren;

    • ofwel een nieuwe dag bepalen voor voortzetting van de behandeling ter zitting met daarbij een termijn waarbinnen de informatie moet worden verschaft en zo nodig een termijn voor de wederpartij om op de verschafte informatie te reageren.

  • 5.8 Een ter zitting gedaan verzoek tot wijziging/aanvulling van het schriftelijk verzoek kan in de beoordeling worden betrokken indien alle belanghebbenden ter zitting aanwezig zijn en in de gelegenheid zijn gesteld hun mening daarover kenbaar te maken.

  • 5.9 Uiterlijk twee weken voor de in artikel 5.5 bedoelde nadere datum dienen partijen en/of de Raad voor de Kinderbescherming aan te geven of voortgezette behandeling dient plaats te vinden of dat de zaak op de stukken kan worden afgedaan.

6 Afdoen buiten zitting

  • 6.1 Op een door de GI ingediend verlengingsverzoek (van een ondertoezichtstelling en/of een uithuisplaatsing) alsmede op een door de GI ingediend verzoek tot vervanging van de GI door een andere GI, zal de rechtbank aan verzoeker en belanghebbende(n) de vraag voorleggen of door hen behandeling ter zitting wordt gewenst en, zo ja, dat binnen 14 dagen na ontvangst van het verzoekschrift schriftelijk dan wel mondeling aan de rechtbank kenbaar te maken. De brief waarin deze vraag wordt voorgelegd (meldbrief) wordt aan belanghebbende(n) verzonden. Ingeval zich voor belanghebbende(n) een advocaat heeft gesteld, wordt de meldbrief per gewone of interne post aan de advocaat verzonden. Indien iedere reactie uitblijft, zal behandeling ter zitting achterwege blijven en wordt het verzoek op de stukken afgedaan, tenzij de kinderrechter termen aanwezig acht toch een behandeling ter zitting te gelasten.

  • 6.2 Het vorenstaande geldt niet voor verzoeken tot verlenging van een machtiging tot plaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp of een voorwaardelijke machtiging tot plaatsing in een accommodatie voor jeugdhulp.

7 Kindgesprek

(zie ook artikel 809 Rv)

  • 7.1 In zaken, waarin minderjarigen van twaalf jaar en ouder zijn betrokken, worden deze door de kinderrechter in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken.

    De kinderrechter kan besluiten om minderjarigen jonger dan twaalf jaar te horen.

    In zaken, waarin een spoedmachtiging, een machtiging dan wel een voorwaardelijke machtiging tot plaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp wordt verzocht, wordt de minderjarige altijd door de kinderrechter gehoord, tenzij deze vaststelt dat de minderjarige niet bereid is zich te doen horen (artikel 6.1.10 van de Jeugdwet). Bij een spoedmachtiging tot plaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp is artikel 800 lid 3 Rv van overeenkomstige toepassing.

  • 7.2 In zaken, waarin een machtiging plaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp wordt verzocht, wordt de minderjarige van twaalf jaar en ouder en de minderjarige, die de leeftijd van twaalf jaar nog niet heeft bereikt maar in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, in beginsel in aanwezigheid van andere belanghebbenden gehoord. Van dit gesprek wordt een zakelijke weergave in het proces-verbaal opgenomen.

    In alle andere gevallen wordt de minderjarige in beginsel alleen, buiten aanwezigheid van anderen, gehoord, met uitzondering van zijn advocaat. Van dit gesprek wordt geen proces-verbaal opgemaakt.

  • 7.3 Het transport naar de zitting van strafrechtelijk geplaatste minderjarigen wordt door de rechtbank geregeld.

    Het transport van civielrechtelijk geplaatste minderjarigen wordt niet door de rechtbank geregeld.

  • 7.4 Tijdens de mondelinge behandeling geeft de rechter kort en zakelijk weer wat de minderjarige mondeling dan wel schriftelijk heeft verklaard.

8 Uitspraak

(zie ook artikelen 29, 30, 30p, 286 tot en met 289 Rv)

  • 8.1 Termijn voor uitspraak is:

    • bij zaken waarin is afgezien van behandeling ter zitting:

      uiterlijk vier weken na het moment dat is geconstateerd dat de zaak gereed is voor beschikking doch in ieder geval voor het einde van de geldigheidsduur van de lopende ondertoezichtstelling en/of machtiging tot uithuisplaatsing.

    • bij zaken waarin een behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden:

      in beginsel mondeling ter zitting dan wel uiterlijk twee weken na de datum van de zitting of – indien nog een termijn voor overlegging van nadere informatie en een reactie daarop werd gegund – twee weken na afloop van de laatstgenoemde termijn doch in ieder geval voor het einde van de geldigheidsduur van de lopende ondertoezichtstelling en/of machtiging tot uithuisplaatsing.

    Zodra zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen op grond waarvan te verwachten is dat de termijn van twee weken niet wordt gehaald, kan ter zitting een langere termijn worden bepaald.

  • 8.2 Indien blijkt dat – om welke reden dan ook – de hiervoor vermelde uitspraaktermijnen niet gehaald worden, dient dat schriftelijk aan partijen meegedeeld te worden met vermelding van een nieuwe uitspraakdatum.

Bijlage A. Schema verzoekers

Afkortingen

De gecertificeerde instelling

GI

Ondertoezichtstelling

OTS

Het Openbaar Ministerie

OM

De Raad voor de Kinderbescherming

Raad

Uithuisplaatsing

UHP

Schriftelijke aanwijzing

s.a.

Voorlopige ondertoezichtstelling

VOTS

NB: in sommige van de ondergenoemde wetsartikelen wordt gesproken over “degene die de minderjarige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt” Daarmee wordt in ieder geval steeds de pleegouder bedoeld.

Onderwerp

Verzoeker(s)

Artikel BW (nieuw)

Hoger beroep mogelijk?

Voorlopige Voogdij (indien er geen gezag is of wordt uitgeoefend)

Raad

OM

1:241 lid 2

Ja

Voorlopige Voogdij (indien het gezag geschorst is)

Raad

OM

Pleegouder*

*indien de Raad niet overgaat tot het verzoek

1:268 (verwijst naar 1:267)

Ja

OTS

Raad

OM

De ouder (met of zonder gezag)*

Pleegouder*

*indien de Raad niet overgaat tot het verzoek

1:255 lid 2

Ja

VOTS

Raad

OM

De ouder (met of zonder gezag)*

Pleegouder*

*indien de Raad niet overgaat tot het verzoek

1:257 (verwijst naar 1:255 lid 2)

Nee

Vervanging GI

GI

Raad,

De ouder met gezag

De minderjarige van 12 jaar en ouder (e.o.)

1:259

Nee

Verlenging OTS

GI

De ouder (met of zonder gezag)*

Pleegouder*

Raad*

OM*

*indien de GI niet overgaat tot het verzoek

1: 260 lid 2

Ja

Opheffen OTS

GI

Raad*

De ouder (met gezag)*

De minderjarige van 12 jr e.o.*

*indien de GI niet overgaat tot het verzoek

1:261 lid 2

Ja

Geschillen over de uitvoering van de OTS

De ouder (met gezag)*

De minderjarige van 12 jr e.o.*

De pleegouder*

GI

De zorgaanbieder of aanbieder * van jeugdhulp vallend onder verantwoordelijkheid van het college

* alleen via een advocaat (1:265k)

1:262b

Nee

Bekrachtiging schriftelijke aanwijzing (eventueel met dwangmiddel)

GI

1:263 lid 3

Nee

Geheel/gedeeltelijk vervallen verklaren s.a.

De ouder (met gezag)

De minderjarige van 12 jaar e.o.

1:264

Nee

(m.u.v. beschikkingen ingevolge artikel 1:265f lid 2)

Geheel/gedeeltelijk intrekken s.a.

De ouder (met gezag)

De minderjarige van 12 jaar e.o.

1:265

Nee

(m.u.v. beschikkingen ingevolge artikel 1:265f lid 2)

UHP

GI

Raad

OM

1:265b lid 1

1:265b lid 2

Ja

Verlenging UHP

De GI

Raad*

OM*

*indien de GI niet overgaat tot het verzoek

1:265c

Ja

Beëindiging UHP/Bekorting duur/afzien overplaatsing minderjarige

De ouder (met gezag)

De minderjarige van 12 jaar e.o.

Pleegouder

1:265d lid 4 jo lid 2

Ja

Gedeeltelijke gezagsuitoefening door GI

GI

Raad*

Pleegouder*

*indien de GI niet overgaat tot het verzoek

1:265e lid 5

Ja

Verlengen gedeeltelijke gezagsuitoefening door GI

GI

Raad*

Pleegouder*

*indien de GI niet overgaat tot het verzoek

1: 265e lid 3

Ja

Wijziging gedeeltelijke gezagsuitoefening door GI

GI

Raad*

Pleegouder*

*indien de GI niet overgaat tot het verzoek

1: 265e lid 5

Ja

Beperking contact in s.a.

De ouder (met gezag)

De minderjarige van 12 jaar e.o.

1:265f lid 2 jo 264 en 265

Ja

Vaststellen zorgregeling/

Omgangsregeling in het kader van de OTS

GI

1:265g lid 1

Ja

Wijziging zorgregeling/ omgangsregeling in het kader van de OTS

De ouder (met gezag)

De omgangsgerechtigde

De minderjarige van 12 jaar e.o.

GI

1:265g lid 2

Ja

Vervangende toestemming medische behandeling

GI

1:265 h lid 1

Ja

Toestemming wijziging verblijf pleegouder na 1 jaar

GI

1:265i

Ja

De machtiging, spoedmachtiging en de voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp

Bij (nieuw verzoek) OTS:

Raad

OM

Bij een lopende OTS:

Raad

OM

GI

6.1.8. lid 2 Jeugdwet

6.1.8. lid 1 Jeugdwet

Ja

Wijziging hulpverleningsplan in het kader van een voorwaardelijke machtiging geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren

De wettelijke vertegenwoordiger

De jeugdige

6.1.7 lid 1 Jeugdwet

Ja

Intrekking schorsing tenuitvoerlegging machtiging gesloten jeugdhulp geheel/gedeeltelijk vervallen verklaren

De wettelijke vertegenwoordiger

De jeugdige

6.1.12 lid 5 Jeugdwet (verwijst naar 6.1.7 Jeugdwet)

Ja

Opneming in accommodatie gesloten jeugdhulp ten tijde van een voorwaardelijke machtiging geheel/gedeeltelijk vervallenverklaren

De wettelijke vertegenwoordiger

De jeugdige

6.1.7 lid 1 Jeugdwet

Ja

Bijlage B. Bijzonderhedenformulier GI/Raad

Bijzonderhedenformulier voor de zitting van de kinderrechter

Naam minderjarige(n) en geboortedatum: ...............................................................

Roepnaam minderjarige: .....................................................................................

Is er bij verzoeker behoefte aan een behandeling ter zitting?

Ja/Nee

Dient er voor de behandeling extra tijd te worden uitgetrokken?

Ja/Nee

Dienen belanghebbenden gescheiden te worden opgeroepen?

Ja/Nee

Is het nodig dat belanghebbenden gescheiden wachten?

Ja/Nee

Is assistentie van de parketpolitie noodzakelijk?

Ja/Nee

Is de minderjarige gedetineerd of gesloten geplaatst?

Ja/Nee

Wil de minderjarige naar de zitting komen?

Ja/Nee

Zijn er andere belanghebbenden gedetineerd?

Ja/Nee

Is een belanghebbende woonachtig op een geheim adres?

Ja/Nee

Wijkt het feitelijk adres van één van de belanghebbenden af van het BRP-adres en, zo ja, wat is dit feitelijke adres?

Dit formulier is ingevuld door: .................................................................................

............................................................................................................(datum)

Bijlage C. Toelichting Procesreglement Civiel Jeugdrecht

Afwijking in het belang van het kind

Uitgangspunt van de samenstellers is geweest dat, gezien het bijzondere karakter van de rechtsgang, het in de praktijk mogelijk moet zijn in het belang van de minderjarige af te wijken van het reglement. Dit is in artikel 1.8 en door woorden als “in beginsel” of “kan” of “in elk geval” tot uitdrukking gebracht.

Dient de minderjarige een eigen verzoekschrift met bijlagen te krijgen? (2.2)

In zaken die geen betrekking hebben op gesloten jeugdhulp is er voor gekozen de minderjarige een eigen verzoekschrift zonder bijlagen te sturen. Het is aan de Raad of de GI het verzoek met de minderjarige te bespreken. In de rapportages staan dikwijls ook gegevens over anderen zoals zijn ouders en broers en zusjes.

Indien echter de minderjarige om toezending van de bijlagen verzoekt, kan daaraan worden voldaan, zeker als de minderjarige zestien jaar of ouder is (conform de werkwijze van de Raad voor de Kinderbescherming).

In zaken die betrekking hebben op gesloten jeugdhulp ontvangt de minderjarige van twaalf jaar of ouder alsmede de minderjarige die jonger is dan twaalf jaar die in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen steeds een eigen verzoekschrift met bijlagen. De achterliggende gedachte is dat deze minderjarigen ingevolge artikel 6.1.2 lid 2 van de Jeugdwet bekwaam zijn in rechte op te treden en dus zelfstandig procespartij zijn.

Wie zijn belanghebbenden? (2.3)

De ouder zonder gezag en de biologische ouder worden niet standaard aangemerkt als belanghebbenden. Dat neemt niet weg dat het in een bepaalde situatie voor de rechter van belang kan zijn om een ouder zonder gezag of biologische ouder op een zitting uit te nodigen en te horen als informant als bedoeld in artikel 800 lid 2 Rv.

Onder het begrip ‘belanghebbende’ valt ook de perspectief biedende pleegouder of pleegouder die de minderjarige een jaar of langer verzorgt en opvoedt. Met de inwerkingtreding van de Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen is artikel 798 Rv gewijzigd in die zin dat aan lid 1 toegevoegd is dat voor de toepassing van de betreffende afdeling (rechtspleging in andere zaken dan scheidingszaken) onder belanghebbenden ook worden verstaan: “degene die niet de ouder is en de minderjarige op wie de zaak betrekking heeft gedurende ten minste een jaar als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt”.

Spoedverzoek (2.9)

Een machtiging uithuisplaatsing kan worden verleend voor maximaal vier weken. Rechtbanken kunnen er voor kiezen de termijn korter te bepalen.

Tolk (5.3)

Dat de verzoeker voor een tolk zorgt, past in het systeem van de wet, immers de verzoekende partij dient er zorg voor te dragen dat de kinderrechter de zaak in volle omvang kan behandelen.

Naar boven