Advies Raad van State inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur tot subsidiëring van de kosten van sloop en ombouw van nertsenhouderijen (Besluit subsidiëring sloop- en ombouwkosten pelsdierhouderij)

Nader Rapport

’s-Gravenhage, 27 mei 2015

WJZ / 15059322

Aan de Koning

Ontwerp van een algemene maatregel van bestuur tot subsidiëring van de kosten van sloop en ombouw van nertsenhouderijen (Besluit subsidiëring sloop- en ombouwkosten pelsdierhouderij)

Daartoe gemachtigd door de ministerraad bied ik Uwe Majesteit het bovenvermelde ontwerp van een algemene maatregel van bestuur aan. Het ontwerp gaat vergezeld van een nota van toelichting en één ter zake uitgebracht advies.

Ik moge U verzoeken het ontwerp aan de Afdeling advisering van de Raad van State ter advisering voor te leggen en de Afdeling te machtigen haar advies rechtstreeks aan mij te doen toekomen.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma.

Advies Raad van State

No. W15.15.0161/IV

’s-Gravenhage, 10 juli 2015

Aan de Koning

Bij Kabinetsmissive van 29 mei 2015, no. 2015000933, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit houdende regels met betrekking tot subsidiëring van de kosten van sloop en ombouw van nertsenhouderijen (Besluit subsidiëring sloop- en ombouwkosten pelsdierhouderij), met nota van toelichting.

Op 15 januari 2013 is de Wet verbod pelsdierhouderij (hierna ook: de wet) in werking getreden. Deze wet verbiedt het houden, doden of doen doden van een dier dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gehouden ter verkrijging van zijn pels. Nertsenhouders die op 15 januari 2013 een pelsdierhouderij hadden, mogen deze onder voorwaarden blijven uitoefenen tot 1 januari 2024, waarna het definitief verboden is. Het ontwerpbesluit voorziet in een regeling voor de subsidiëring van sloop- en ombouwkosten van de pelsdierhouderij.

De Afdeling advisering van de Raad van State adviseert het besluit vast te stellen, maar heeft opmerkingen over de motivering van een deel van het ontwerpbesluit.

1. Wet verbod pelsdierhouderij buiten werking gesteld

Artikel 7 van de wet vormt de grondslag voor het ontwerpbesluit. Bij vonnis van 21 mei 2014 van de rechtbank Den Haag is de wet echter buiten werking gesteld.1 De Staat heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Bij herstelvonnis heeft de rechtbank Den Haag de opschortende werking van het hoger beroep ongedaan gemaakt.2 Dit herstelvonnis heeft tot gevolg dat het door de Staat ingestelde hoger beroep geen schorsende werking meer heeft en de wet derhalve buiten werking is gesteld. De regering meent dat de wet niettemin verbindend is en dat de buiten werkingstelling er niet aan in de weg staat dat de wet tot grondslag kan dienen voor dit ontwerpbesluit.3 De regering heeft evenwel, ter vermijding van discussies hierover, het ontwerpbesluit mede gebaseerd op de Kaderwet EZ-subsidies.

De Afdeling merkt allereerst op dat de Kaderwet EZ-subsidies voldoende grondslag biedt voor het ontwerpbesluit. In de toelichting beperkt de regering zich tot de enkele mededeling dat de wet eveneens tot grondslag kan dienen voor het ontwerpbesluit en dat de buitenwerkingstelling dit niet verhindert. Aangezien enige motivering ontbreekt, is deze enkele mededeling onvoldoende. Dit temeer aangezien het de vraag is of de mededeling juist is. Daarbij wijst de Afdeling op het LSV-arrest, waarin de Hoge Raad de term ‘buitenwerking stelling’ van een wet als volgt uitlegt:4‘een in algemene termen vervat verbod (HR 3 januari 1964, NJ 1964, 445, en 18 februari 1966, NJ 1966, 208), daartoe strekkende dat de Staat zich – tot een eventuele beslissing in een bodemprocedure, waarbij de beschikkingen verbindend worden geoordeeld – heeft te onthouden van gedragingen die op de werking van die beschikkingen zijn gegrond, met name het uitvoeren of doen uitvoeren daarvan.’ Gelet op de uitleg door de Hoge Raad is het zeer de vraag of het ontwerpbesluit mede kan worden gebaseerd op de Wet verbod pelsdierhouderij, zo lang deze buiten werking is gesteld.

De Afdeling adviseert in de toelichting op het bovenstaande in te gaan en zo nodig artikel 7 van de Wet verbod pelsdierhouderij in de considerans te schrappen als grondslag voor het ontwerpbesluit.

2. Toestemming Europese Commissie inzake staatssteun ontbreekt

Dit ontwerpbesluit is een staatssteunmaatregel in de zin van artikel 107 VWEU en is daarom bij de Europese Commissie aangemeld. Indien het ontwerpbesluit naar aanleiding van de reactie van de Europese Commissie op substantiële punten wijzigt, adviseert de Afdeling het ontwerpbesluit nogmaals ter advisering aan haar voor te leggen.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De vice-president van de Raad van State, J.P.H. Donner.

Tekst zoals toegezonden aan de Raad van State: Besluit van ....., houdende regels met betrekking tot subsidiëring van de kosten van sloop en ombouw van nertsenhouderijen (Besluit subsidiëring sloop- en ombouwkosten pelsdierhouderij)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 27 mei 2015, nr. WJZ / 15059322;

Gelet op artikel 7 van de Wet verbod pelsdierhouderij, de artikelen 2 en 3 van de Kaderwet EZ-subsidies, en artikel 3.54, twaalfde lid, onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting 2001;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van ....., nr. W .....);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Economische Zaken van ....., nr. WJZ / .....;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Definities

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

landbouwbedrijf:

onderneming, bedoeld in paragraaf 2.4, punt 35, onderdeel 16, van de Richtsnoeren van 1 juli 2014 van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (PbEU C 204);

nertsenhouderij:

bedrijf of een gedeelte daarvan, als bedoeld in artikel 1, onderdeel i, van de Meststoffenwet, dienende tot het houden van nertsen, zulks beoordeeld naar de feitelijke omstandigheden;

ombouw:

investeren in de bouw of verbetering van onroerende goederen ten behoeve van een nieuw landbouwbedrijf, of een nieuw bedrijf niet zijnde een landbouwbedrijf, op dezelfde locatie waar een nertsenhouderij zich bevond;

Onze Minister:

Onze Minister van Economische Zaken;

richtsnoeren:

Richtsnoeren van 1 juli 2014 van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (PbEU C 204);

sloop:

geheel of gedeeltelijk afbreken en verwijderen van gebouwen, bouwwerken en betonnen of geasfalteerde erfverharding die ten dienste hebben gestaan van een nertsenhouderij;

wet:

Wet verbod pelsdierhouderij.

HOOFDSTUK 2 SLOOP

Artikel 2 Verstrekking subsidie

Onze Minister verstrekt op aanvraag, ten behoeve van de sloop van een nertsenhouderij, een subsidie per locatie aan degene die doet slopen.

Artikel 3 Hoogte subsidie
  • 1. De subsidie voor sloop bedraagt 50% van de gemaakte subsidiabele sloopkosten.

  • 2. De subsidie, bedoeld in het eerste lid, bedraagt ten hoogste een bij ministeriële regeling te bepalen bedrag:

    • a. per vierkante meter, waarbij het bedrag voor verschillende omstandigheden verschillend kan worden vastgesteld, en

    • b. per locatie, zoals gemeld op grond van artikel 3 van de Wet verbod pelsdierhouderij.

  • 3. Indien er bij het slopen asbest wordt verwijderd en het bedrag bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, wordt overschreden, wordt dat bedrag uitsluitend met betrekking tot de kosten van die asbestverwijdering verhoogd tot een bij ministeriële regeling te bepalen bedrag.

Artikel 4 Voor subsidie in aanmerking komende kosten

Als subsidiabele kosten voor sloop komen in aanmerking de kosten van:

  • a. de afbraak en verwijdering van gebouwen en bouwwerken van de nertsenhouderij;

  • b. de afbraak en verwijdering van de betonnen of geasfalteerde erfverharding rondom de nertsenhouderij;

  • c. het doen van een asbestinventarisatie;

  • d. het verwijderen van asbest in gebouwen en bouwwerken;

  • e. het afsluiten van de nutsvoorzieningen van de nertsenhouderij;

  • f. het afvoeren van puin en afval, en

  • g. het vlak en greepschoon opleveren van de grond waar de gesloopte nertsenhouderij zich bevond.

Artikel 5 Niet voor subsidie in aanmerking komende kosten

Als subsidiabele kosten komen niet in aanmerking de kosten voor zover die verband houden met:

  • a. de sloop van een bedrijfswoning;

  • b. het verwijderen van de inventaris en werktuigen;

  • c. de sloop van omheiningen;

  • d. het saneren van een verontreinigde bodem, inclusief de verwijdering van asbest uit de bodem, en

  • e. het verwijderen van asbesthoudende daken vanaf 1 januari 2024.

HOOFDSTUK 3 OMBOUW

Artikel 6 Verstrekking subsidie
  • 1. Onze Minister verstrekt op aanvraag, ten behoeve van de ombouw naar een nieuw landbouwbedrijf, of een nieuw bedrijf niet zijnde een landbouwbedrijf, een subsidie per locatie aan degene die doet ombouwen.

  • 2. Een aanvrager komt slechts in aanmerking voor subsidie krachtens dit hoofdstuk indien hij op de locatie waarvoor hij subsidie aanvraagt, nertsen hield en hij op dezelfde locatie waar de nertsenhouderij zich bevond de nertsenhouderij ombouwt naar een nieuw landbouwbedrijf, of een nieuw bedrijf niet zijnde een landbouwbedrijf.

Artikel 7 Hoogte subsidie
  • 1. De subsidie voor ombouw bedraagt 40% van de gemaakte subsidiabele kosten.

  • 2. De subsidie, bedoeld in het eerste lid, bedraagt ten hoogste een bij ministeriële regeling te bepalen bedrag per locatie.

  • 3. Indien zowel subsidie voor sloop als voor ombouw is aangevraagd of verleend, bedraagt de subsidie per locatie ten hoogste een bij ministeriële regeling te bepalen bedrag.

  • 4. Indien bij het slopen ten behoeve van de ombouw asbest wordt verwijderd en het bedrag, bedoeld in het derde lid, wordt overschreden, wordt dat bedrag uitsluitend met betrekking tot de kosten van die asbestverwijdering verhoogd tot een bij ministeriële regeling te bepalen bedrag.

Artikel 8 Voor subsidie in aanmerking komende kosten

Als subsidiabele kosten voor ombouw komen in aanmerking de kosten ten behoeve van het nieuwe landbouwbedrijf, of het nieuwe bedrijf niet zijnde een landbouwbedrijf van:

  • a. de gemaakte arbeidsuren door derden of de nertsenhouder zelf ten behoeve van de ombouw;

  • b. de aanleg van nutsvoorzieningen;

  • c. de aanschaf van bouwmaterialen voor ombouw;

  • d. het gebruik van machines voor de ombouw, en

  • e. algemene kosten in verband met de ombouw, zoals voor het inschakelen van architecten.

Artikel 9 Niet voor subsidie in aanmerking komende kosten

Als subsidiabele kosten komen niet in aanmerking, de kosten voor zover die verband houden met:

  • a. de ombouw naar een bedrijfswoning;

  • b. de aanschaf van inventaris, en

  • c. de onderwerpen genoemd in paragraaf 1.1.1.1, punt 145, van de richtsnoeren.

Artikel 10 De minimis

Er wordt geen subsidie krachtens dit hoofdstuk verleend voor de ombouw naar een nieuw bedrijf niet zijnde een landbouwbedrijf, voor zover de verlening in strijd is met het bepaalde in Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 VWEU van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU L352/1).

HOOFDSTUK 4 BEPALINGEN DIE VAN TOEPASSING ZIJN OP DE SUBSIDIEVERSTREKKING KRACHTENS HOOFDSTUKKEN 2 EN 3

Artikel 11 Weigering subsidieverlening sloop en ombouw

Geen subsidie wordt verleend:

  • a. indien er tussen het beëindigen van de nertsenhouderij en de aanvraag van subsidie als bedoeld in dit besluit andere bedrijfsmatige activiteiten dan het houden van nertsen in de te slopen of om te bouwen gebouwen of bouwwerken hebben plaatsgevonden;

  • b. indien de betreffende gebouwen of bouwwerken de laatste vijf jaar voor de aanvang van de sloop of ombouw niet daadwerkelijk en onafgebroken in gebruik zijn geweest ten behoeve van de nertsenhouderij;

  • c. indien de aanvraag na 1 januari 2025 is ingediend;

  • d. voor zover vóór het moment van het indienen van de aanvraag voor de subsidie voor sloop of ombouw reeds een aanvang is gemaakt met het slopen of ombouwen van de gebouwen of bouwwerken;

  • e. indien de aanvrager failliet is verklaard, of aan hem surseance van betaling is verleend, of een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend;

  • f. indien op de aanvrager de schuldsanering natuurlijke personen van toepassing is verklaard, of een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend;

  • g. indien niet alle gebouwen, bouwwerken en betonnen of geasfalteerde erfverharding op de betreffende locatie worden gesloopt, met uitzondering van de bedrijfswoning en daarbij behorende bouwwerken en erfverharding, tenzij in die gebouwen, bouwwerken en erfverharding wordt geïnvesteerd ten behoeve van een nieuw landbouwbedrijf, of een nieuw bedrijf niet zijnde een landbouwbedrijf of tenzij aan die gebouwen, bouwwerken of erfverharding een nieuwe functie wordt gegeven;

  • h. indien de aanvrager een onderneming in moeilijkheden heeft, bedoeld in paragraaf 2.4, punt 35, onderdeel 15, van de richtsnoeren;

  • i. indien de aanvrager niet voldoet aan relevante Europese staatssteunkaders;

  • j. voor sloop, indien voor de locatie reeds een sloopsubsidie is aangevraagd, en

  • k. voor ombouw, indien voor de locatie reeds een ombouwsubsidie is aangevraagd.

Artikel 12 Behandeling aanvragen

Onze Minister behandelt de aanvragen op volgorde van binnenkomst.

Artikel 13 Verplichtingen subsidie-ontvanger
  • 1. De subsidieontvanger is verplicht om aan de door Onze Minister aangewezen toezichthouders alle medewerking te verlenen die redelijkerwijs gevergd kan worden bij de uitoefening van het toezicht op het bij of krachtens dit besluit bepaalde.

  • 2. Uiterlijk een jaar na de verleningsbeschikking zijn de subsidiabele activiteiten, te weten sloop of ombouw, afgerond.

  • 3. De subsidieontvanger is verplicht om zich te onthouden van het opstarten van een nertsenhouderij op dezelfde locatie met betrekking waartoe, op basis van dit besluit, een subsidie voor de sloop of ombouw is verleend.

  • 4. De subsidieontvanger op grond van hoofdstuk 2 van dit besluit doet de gebouwen slopen in overeenstemming met de benodigde vergunning.

  • 5. De subsidieontvanger op grond van hoofdstuk 3 van dit besluit, voert een afzonderlijke en gescheiden boekhouding tussen de voormalige nertsenhouderij enerzijds en het nieuw op te bouwen bedrijf anderzijds en bewaart deze boekhouding ten minste drie jaar.

Artikel 14 Kaderbesluit nationale EZ-subsidies van toepassing

De artikelen 6, 7, 8, 10, eerste, tweede, vierde en zesde lid, 17, tweede lid, 19, 25, 26, 27, 36, 36a, 38, 43, 44, 45, eerste en derde lid, 46, 47, 48, 50 en 52 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies zijn van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 5 WIJZIGING UITVOERINGSBESLUIT INKOMSTENBELASTING 2001

Artikel 15

In het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 wordt in artikel 12a na onderdeel a, onder verlettering van onderdeel b tot onderdeel c, een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • b. de Wet verbod pelsdierhouderij;.

HOOFDSTUK 6 SLOTBEPALINGEN

Artikel 16
  • 1. De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan, verschillend kan worden vastgesteld.

  • 2. Artikel 15 werkt terug tot en met 15 januari 2013. [PM: indien de Europese Commissie de maatregel als geen staatssteun kwalificeert. Indien de Europese Commissie de maatregel wel als staatssteun kwalificeert, dient de Europese Commissie de terugwerkende kracht goed te keuren.]

Artikel 17

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit subsidiëring sloop- en ombouwkosten pelsdierhouderij.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

NOTA VAN TOELICHTING

1. Aanleiding, doel en grondslag

1.1 Aanleiding

Op 15 januari 2013 is de Wet verbod pelsdierhouderij (hierna: wet) in werking getreden. De Wet verbod pelsdierhouderij verbiedt het houden, doden of doen doden van een dier dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gehouden ter verkrijging van diens pels. De wet bevat tevens een overgangstermijn. Deze houdt in dat nertsenhouders die op 15 januari 2013 een nertsenhouderij hadden, onder voorwaarden hun bedrijf nog tot 1 januari 2024 uit kunnen oefenen.

Naast het verbod bevat de wet ook grondslagen om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur flankerende maatregelen te kunnen vaststellen. Deze flankerende maatregelen behelzen een tegemoetkoming in de kosten van sloop en ombouw van gebouwen die, als gevolg van de wet, hun functie verliezen (artikel 7 van de wet), fiscale voorzieningen (artikel 10 van de wet) en een bevoegdheid voor de minister om een tegemoetkoming te verlenen bij onbillijkheden van overwegende aard die zich, als gevolg van de wet, voor kunnen doen ten aanzien van de pensioenvoorziening (artikel 11 van de wet). Het onderhavige besluit, het Besluit subsidiëring sloop- en ombouwkosten pelsdierhouderij (hierna: besluit), geeft uitvoering aan de tegemoetkoming in de kosten van sloop en ombouw. Tevens wordt in dit besluit het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 gewijzigd, waarmee uitvoering wordt gegeven aan de fiscale voorzieningen.

Op grond van artikel 7, tweede lid, van de wet geldt een zogenoemde voorhangprocedure voor deze algemene maatregel van bestuur. Naar aanleiding daarvan heeft de Tweede Kamer schriftelijke vragen gesteld die bij brief van 8 april 2015 zijn beantwoord (Kamerstukken II, 2014/15, 30 826, nr. 40). Naar aanleiding van de voorhangprocedure zijn geen wijzigingen aangebracht.

1.2 Doel

De grondslag voor dit besluit is door middel van een novelle op verzoek van de Eerste Kamer (Kamerstukken II 2011/12, 33 076, nr. 2) onderdeel geworden van de wet. In de memorie van toelichting is aangegeven welke vier doelen het subsidiëren van de sloop- en ombouwkosten dient (Kamerstukken II 2011/12, 33 076, nr. 3).

Ten eerste beoogt het onderhavige besluit vanuit landschappelijk oogpunt dat ongebruikte of verouderde opstallen verdwijnen in het geval er geen zicht of mogelijkheid is op hergebruik van die opstallen.

Daarnaast is het vanuit maatschappelijk oogpunt wenselijk dat percelen waarop de nertsenhouderijen gevestigd waren, een nuttige bestemming krijgen.

Ten derde wordt door dit besluit, vanuit economisch perspectief, bijgedragen aan de wens dat de voormalige nertsenhouder een snelle doorstart kan maken in de uitoefening van nieuwe bedrijfsactiviteiten.

Tot slot stimuleert dit besluit het verwijderen van asbest uit de te slopen en om te bouwen nertsenhouderijen.

1.3 Grondslag

Artikel 7 van de wet vormt de grondslag van dit besluit. De wet is echter door de rechtbank Den Haag (vonnis van 21 mei 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:6161) en het daarbij behorende herstelvonnis (niet gepubliceerd) buiten werking gesteld. De rechtbank overwoog dat nog onduidelijk was wat de flankerende maatregelen, waaronder de subsidie voor sloop en ombouw, precies zouden inhouden. Daarmee konden deze flankerende maatregelen niet als vorm van compensatie in de beoordeling worden betrokken.

De Staat is in hoger beroep gegaan tegen deze uitspraken. Naar verwachting duurt het nog enige tijd totdat de gerechtelijke procedure over de Wet verbod pelsdierhouderij is afgerond en er duidelijkheid is over de gelding van de wet.

Het kabinet meent dat de wet verbindend is en dat de buiten werkingstelling er niet aan in de weg staat dat de wet tot grondslag kan dienen voor dit besluit. Ter vermijding van discussies over de rechtsgeldigheid van het besluit en van de daarop gebaseerde handelingen in de tussenliggende periode totdat onherroepelijk vaststaat dat de wet verbindend is, wordt dit besluit, voor zover nodig, mede gebaseerd op de Kaderwet EZ-subsidies.

1.4 Indeling nota van toelichting

In paragraaf 2 van deze nota van toelichting wordt ingegaan op de systematiek en hoofdlijnen van dit besluit. Daarnaast wordt ook ingegaan op de verhouding tussen het onderhavige besluit en het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies.

De subsidie die op grond van dit besluit wordt verleend is staatssteun. Dit besluit is daarom voor goedkeuring voorgelegd aan de Europese Commissie. In paragraaf 3 van deze nota van toelichting wordt nader op de staatssteunaspecten ingegaan.

Een ontwerp van dit besluit is voorgelegd aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het Interprovinciaal Overleg en aan de Nederlandse Federatie van Edelpelsdierhouders. Tevens heeft een ontwerp van het besluit voorgelegen voor internetconsultatie. Op de ontvangen commentaren ingegaan in paragraaf 4.

In paragraaf 5 wordt op de uitvoering en handhaving ingegaan, In paragraaf 6 wordt ingegaan op de aspecten van regeldruk. In paragraaf 7 wordt de wijziging van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 toegelicht. Tot slot wordt in het artikelsgewijs commentaar in paragraaf 8 het besluit nader toegelicht.

2. Subsidiesystematiek

2.1 Subsidiabele activiteiten

Dit besluit stimuleert twee typen activiteiten, te weten:

  • 1. het slopen van de nertsenhouderij en specifieke bij de nertsenhouderij behorende gebouwen, bouwwerken en betonnen of geasfalteerde erfverhardingen, en

  • 2. het ombouwen naar een nieuw bedrijf.

Het scheiden van de subsidiëring van beide activiteiten draagt bij aan een overzichtelijk en begrijpelijk subsidiesysteem. Verder is deze scheiding mede ingegeven door de toepasselijke staatssteunkaders. In paragraaf 3 wordt nader ingegaan op de Europese regels betreffende staatssteun. De scheiding tussen de activiteit sloop ten behoeve van het oude pelsdierbedrijf en de activiteit ombouw ten behoeve van het nieuwe bedrijf moet boekhoudkundig inzichtelijk gemaakt worden op grond van artikel 13, vijfde lid, van het besluit.

Van sloop is sprake als de gebouwen, bouwwerken en betonnen of geasfalteerde erfverharding die behoorden tot de nertsenhouderij verwijderd worden. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het geheel of gedeeltelijk verwijderen van muren, daken, en het verwijderen van asbest. Er wordt slechts subsidie verstrekt voor gebouwen, bouwwerken of erfverhardingen die direct ten dienste stonden van de primaire productie van het houden van nertsen als pelsdier. Met andere woorden, een bedrijfswoning, pelzerij of voerbedrijf vallen bijvoorbeeld niet onder de strekking van dit subsidiebesluit.

Het aanvragen van een subsidie voor sloopkosten kan gedaan worden door de voormalige nertsenhouder. De rechtsvorm van degene van wie de nertsenhouderij was, is daarbij niet relevant. De subsidie kan dus bijvoorbeeld ten goede komen aan een BV, een vennootschap onder firma of aan een natuurlijk persoon.

Ook degene die de grond van een voormalige nertsenhouderij heeft overgenomen en waarop nog zaken staan van de nertsenhouderij die gesloopt kunnen worden, kan subsidie voor sloop aanvragen. Dit strookt met de doelstellingen zoals beschreven in paragraaf 1.2 van deze nota van toelichting. Door niet alleen de nertsenhouder, maar ook de koper van de opstallen of grond subsidie te verlenen voor sloop, wordt een impuls gegeven om de landschappelijke kwaliteit te verbeteren. Daarnaast wordt daarmee de doorstart naar een nieuwe onderneming van de voormalig pelsdierhouder indirect gestimuleerd doordat het terrein beter te verkopen is.

Ombouw is volgens de definitie in artikel 1 van het besluit het investeren in de bouw of verbetering van onroerende goederen ten behoeve van een nieuw landbouwbedrijf, of een nieuw bedrijf niet zijnde een landbouwbedrijf op dezelfde locatie waar een nertsenhouderij zich bevond.

Subsidie voor ombouw wordt, in tegenstelling tot de sloopsubsidie, alleen toegekend aan een aanvrager die de voormalige nertsenhouder was. Dat alleen de nertsenhouder in aanmerking komt voor ombouwsubsidie strookt met de doelstelling van de voormalige nertsenhouder een doorstart kan maken in de uitoefening van nieuwe bedrijfsactiviteiten.

Tot een jaar na het einde van de overgangstermijn, tot 1 januari 2025, kan een aanvrager een sloop- of ombouwsubsidie aanvragen. Het is niet noodzakelijk dat de gehele nertsenhouderij in één keer wordt beëindigd, aangezien het mogelijk is om per locatie te stoppen en subsidie aan te vragen, indien de nertsenhouderij uit meerdere locaties bestaat. Het is op die manier mogelijk voor de nertsenhouder om gefaseerd gebruik te maken van het onderhavige besluit om bijvoorbeeld gedurende de gefaseerde beëindiging andere bedrijvigheid op te bouwen op één of meerdere locaties.

Het is niet mogelijk voor dezelfde locatie meerdere malen subsidie aan te vragen. Dit volgt uit artikel 11, onderdeel j.

Indien voor een locatie uitsluitend sloopsubsidie wordt aangevraagd of naar een volledig nieuw bedrijf wordt omgebouwd, zullen alle gebouwen of bouwwerken die ten dienste stonden aan de voormalig nertsenhouderij én geen nieuwe functie meer krijgen op die locatie gesloopt moeten worden om gebruik te kunnen maken van de sloop- en/of ombouwsubsidie. Dit volgt uit artikel 11, onderdeel g, van het besluit.

Er wordt ook voorzien in een tegemoetkoming voor het verwijderen van asbest, mits het asbest zich bevindt in de gebouwen die ten dienste hebben gestaan van de nertsenhouderij. Saneren van een met asbest of anderszins verontreinigde bodem valt niet onder de reikwijdte van dit subsidiebesluit.

Hiermee is gevolg gegeven aan de toezegging die de Minister van Economische Zaken in de Kamer heeft gedaan naar aanleiding van een vraag van het lid Faber-van de Klashorst (Handelingen I 2012–2013, nr. 11, item 2, blz. 3). De Minister van Economische Zaken heeft toegezegd om bij de uitwerking van deze amvb het algemene beleid op het punt van vergoedingen voor asbestverwijdering te betrekken en dit af te stemmen met de Minister van Infrastructuur en Milieu. Naast het feit dat de kosten voor het verwijderen van asbest als subsidiabele kosten worden aangemerkt, is met het bepalen van de hoogte van de vergoeding rekening gehouden met het beleid van de Minister van Infrastructuur en Milieu omtrent asbestverwijdering en de marktprijzen voor het verwijderen van de asbest, ten tijde van het opstellen van dit besluit. Er wordt tevens aangesloten bij het beleid van de Minister van Infrastructuur en Milieu ten aanzien van de aanpassing van het zogenoemde asbestverwijderingsbesluit. In lijn daarmee is het niet toegestaan om het verwijderen van asbesthoudende daken vanaf 1 januari 2024 te subsidiëren (artikel 5, onderdeel e).

2.2 Subsidiepercentage en -bedrag

De hoogte van de subsidie voor sloop en ombouw is aan een maximum gebonden.

Ten aanzien van de sloopkosten wordt ten eerste een percentage vergoed van 50% van de gemaakte subsidiabele sloopkosten. Het is algemeen subsidiebeleid dat niet alle kosten worden gesubsidieerd, maar dat er tevens een eigen bijdrage van de ondernemer wordt gevraagd. Ten tweede wordt een maximumbedrag per vierkante meter gehanteerd. Dit is gedaan omdat de geoffreerde sloopkosten sterk uiteen kunnen lopen. De hoogte daarvan wordt in een ministeriële regeling bepaald. Ten derde wordt een maximumbedrag per locatie verstrekt. Dit bedrag wordt bij ministeriële regeling vastgesteld. Indien dit maximumbedrag zou moeten worden overschreden vanwege de kosten van asbestverwijdering, wordt ten behoeve van de subsidiëring van die asbestverwijderingskosten, niettemin subsidie verstrekt en wel tot een apart, bij ministeriële regeling te bepalen, maximum subsidiebedrag per locatie.

Ten aanzien van ombouw wordt een percentage vergoed van 40% van de gemaakte investeringskosten. Dit percentage is gekozen omdat de Richtsnoeren van 1 juli 2014 van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014–2020 (PbEU C 204) ten aanzien van investeringskosten een maximum vergoeding van 40% toestaan. Tevens wordt ook bij ombouw een maximumbedrag gehanteerd per locatie. Subsidie voor asbestverwijdering valt altijd onder sloop van het oude bedrijf.

Het is mogelijk dat een nertsenhouder zowel zijn bedrijf sloopt als een nieuw bedrijf opstart. Dit is bijvoorbeeld het geval als een deel van de gebouwen na verbouw nog geschikt is voor een nieuwe functie. In dat geval kan hij een aanvraag doen voor beide subsidies. In de ministeriële regeling op grond van dit besluit zal een maximumbedrag worden opgenomen dat per locatie kan worden verleend, indien van beide subsidies gebruik wordt gemaakt.

Voor nertsenhouders die ombouwen naar een nieuwe niet-landbouwonderneming zal bovendien de algemene de minimis-verordening worden toegepast, zodat zij in totaal in ieder geval niet meer zijn dan € 200.000 per drie jaar aan staatssteun ontvangen. Op basis van het toegepaste staatssteunkader, de algemene de-minimisverordening, zal het voor hen niet mogelijk zijn om meer dan dat bedrag te ontvangen. In de paragraaf over staatssteun zal hier verder op in worden gegaan.

2.3 Kaderbesluit nationale EZ-subsidies

Dit besluit bevat de inhoudelijke voorwaarden ten aanzien van de kosten die voor subsidie in aanmerking komen en de hoogte van de subsidie. Voor algemene en procedurele aspecten die bij elke subsidieverstrekking van belang zijn, wordt in artikel 14 een aantal artikelen van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies van toepassing verklaard.

Dit betekent onder andere dat de regels inzake cumulatie van toepassing zijn (artikel 6 Kaderbesluit nationale EZ-subsidies). Dit betekent dat als er al een subsidie is verstrekt voor de subsidiabele kosten, dat er daarna slechts nog een bedrag wordt verstrekt dat niet meer bedraagt dan toegestaan is volgens de toepasselijke Europese steunkaders.

Ook is de bepaling van toepassing dat de aanvraag wordt ingediend door een middel dat door de minister beschikbaar is gesteld en dat bij ministeriële regeling nadere eisen kunnen worden gesteld aan de aanvraag om subsidie (artikel 19 Kaderbesluit nationale EZ-subsidies).

Tevens worden onder andere van toepassing verklaard de bepalingen inzake de termijn waarbinnen de minister moet reageren op de aanvraag, dat de aanvraag aangevuld mag worden indien deze niet compleet is en dat de aanvrager een duidelijke administratie voert.

3. Staatssteun

PM: deze amvb wordt voor goedkeuring aan de Europese Commissie voorgelegd. Indien de goedkeuringsprocedure daar aanleiding voor geeft, zal onderstaande paragraaf aangepast worden.

3.1 Algemeen

Dit besluit is een staatssteunmaatregel. Er is sprake van staatssteun in de zin van artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) indien:

  • de maatregel een onderneming een economisch voordeel biedt dat zij bij een normale bedrijfsvoering niet zou hebben gehad;

  • de steun wordt toegekend aan bepaalde ondernemingen;

  • het voordeel met staatsmiddelen wordt toegekend;

  • de steun de concurrentie potentieel verstoort en het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.

Staatssteun in de zin van artikel 107 VWEU is verboden, maar er zijn voorwaarden waaronder deze verenigbaar kan zijn met de interne markt (geoorloofde steun). De Europese Commissie oordeelt of een maatregel verenigbaar is met de interne markt.

Nertsenhouders mogen op grond van de Wet verbod pelsdierhouderij geen nertsen meer houden, maar zijn niet verplicht alle landbouw-activiteiten te beëindigen. Het is toegestaan om van de nertsenhouderij over te stappen op een andere landbouwactiviteit. Ook wanneer – naast de nertsenhouderij – de begunstigde een andere ondernemersactiviteit uitvoerde (in de landbouw of daarbuiten), behoeft die activiteit niet te worden beëindigd.

Voorgaande betekent dat de tegemoetkoming in sloop- of ombouwkosten na beëindiging van de nertsenhouderij ten goede kan komen aan de nieuwe, of – hetgeen minder vaak zal voorkomen – bestaande activiteiten naast de pelsdierhouderij.

Met de subsidie voor sloop of ombouw heeft de nertsenhouder een aantal voordelen. Zoals gesteld in paragraaf 1.2 kan de nertsenhouderij een snelle doorstart maken in de uitoefening van nieuwe bedrijfsactiviteiten. De tegemoetkoming in de sloop- en ombouwkosten verschaft daarmee een economisch voordeel aan (bepaalde) ondernemingen, dat zij normaal niet zouden ontvangen in het kader van hun nieuwe (of voortgezette) onderneming(en). Deze (selectieve) steun kan potentieel de concurrentie verstoren en invloed hebben op tussenstaatse handel. Dit is zeker het geval indien de begunstigde een nieuwe landbouwactiviteit gaat opstarten. Ook indien de begunstigde (uitsluitend) een niet-landbouwactiviteit gaat starten, zal bijna altijd moeten worden geoordeeld dat de steun de concurrentie kan verstoren en het handelsverkeer ongunstig kan beïnvloeden. Ook de meeste niet-landbouwactiviteiten vinden nu eenmaal plaats in concurrentie met ondernemers uit andere lidstaten.

Ook indien de begunstigde – na beëindiging van de nertsenhouderij – stopt met alle ondernemersactiviteiten en geen doorstart maakt naar andere activiteiten, is er sprake van staatssteun. De kapitaalwaarde van het stoppende bedrijf wordt door de tegemoetkoming in de sloopkosten vergroot. Ook dit is aan te merken als economisch voordeel dat de onderneming, in het kader van de beëindiging van de activiteiten in de nertsenhouderij, normaal niet zou ontvangen. Ook dan is er dus sprake van steun aan een onderneming. Ook in dit geval is de steun selectief; alleen nertsenhouders ontvangen de steun en geen andere landbouwbedrijven die hun activiteiten beëindigen.

PM: Of de staatssteun verenigbaar is met de interne markt, wordt getoetst door de Europese Commissie. De Commissie zal beoordelen of de subsidie voldoet aan de Richtsnoeren van 1 juli 2014 van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014–2020 (PbEU C 204) (hierna: de richtsnoeren).

Deze richtsnoeren zijn van toepassing omdat nertsenhouders actief zijn in de landbouwsector volgens de definitie daarvan in de richtsnoeren. De definitie van landbouwsector zoals opgenomen in punt 35, onderdeel 2, van de richtsnoeren, is: alle ondernemingen die actief zijn in de primaire landbouwproductie, de verwerking en de afzet van landbouwproducten. Nertsen zijn daarbij te kenmerken als landbouwproduct.

3.2 Staatssteunrichtsnoeren

Er kunnen zich ten aanzien van de locatie voor nertsenhouderijen vier situaties voordoen:

  • a) een nertsenhouder besluit voor altijd te stoppen met ondernemen en wil zijn opstallen volledig slopen;

  • b) een nertsenhouder besluit vooralsnog om te stoppen met ondernemen en wil zijn opstallen volledig slopen. Er zijn nog geen concrete ideeën over het opstarten van een nieuwe onderneming;

  • c) een nertsenhouder besluit om in hetzelfde omgebouwde gebouw of in een nieuw gebouw op dezelfde locatie een nieuw landbouwbedrijf op te starten;

  • d) een nertsenhouder besluit om in hetzelfde omgebouwde gebouw of in een nieuw gebouw op dezelfde locatie een nieuw niet-landbouwbedrijf op te starten.

In alle vier de situaties kan een nertsenhouder een beroep doen op een subsidie voor sloopkosten. In het geval beschreven in situatie c en d kan tevens een beroep worden gedaan op subsidie voor ombouw, naast de sloopsubsidie. De voorwaarden verschillen al naar gelang een landbouw- of een niet-landbouwonderneming wordt gestart.

Voor de subsidie voor sloopkosten moet voldaan zijn aan hoofdstuk 1.2.2.1 van de richtsnoeren. Er wordt voldaan aan de voorwaarde dat steun mag worden gegeven als productiecapaciteit moet worden gesloten, onder andere vanwege ethische redenen. De Wet verbod pelsdierhouderij verbiedt immers om ethische redenen het houden van nertsen omdat dieren niet mogen worden gehouden ten behoeve van bont.

Voor nertsenhouders die een nieuw landbouwbedrijf willen starten, moet de ombouwsubsidie voldoen aan hoofdstuk 1.1.1.1 van de richtsnoeren. Investering mag alle ombouwkosten betreffen zoals opgenomen in artikel 8 van dit besluit. Dit voldoet aan de eis van de richtsnoeren dat steun mag worden verleend voor onder andere de kosten van de bouw of verbetering van onroerende goederen.

Voor nertsenhouders die een niet-landbouwbedrijf opstarten en daartoe ombouwsubsidie aanvragen, geldt alleen de de-minimis-verordening.

4. Ontvangen commentaren

De Nederlandse Federatie van Edelpelsdierenhouders heeft aangegeven dat zich niet kunnen vinden in de voorgelegde regelgeving. Zij hebben tevens aangegeven dat zij hun argumenten daarover in zullen brengen in de gerechtelijke procedure over de Wet verbod pelsdierhouderij.

Via internetconsultatie is één reactie ontvangen. Deze persoon gaf aan het er niet mee eens te zijn dat voor dergelijke activiteiten subsidie wordt verleend. Deze reactie heeft geen aanleiding gegeven tot het aanpassen van de regelgeving.

5. Uitvoering en handhaving

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna RVO.nl) zal de subsidies verstrekken in mandaat. Deze dienst is betrokken geweest bij de totstandkoming van de regelgeving. Ambtenaren van de RVO.nl worden in de ministeriële regeling aangewezen als toezichthouder.

Ook ambtenaren van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit worden aangewezen als toezichthouder. Zij zullen indien noodzakelijk de locaties ter plekke bezoeken om toezicht uit te oefenen.

Op de verstrekking van de subsidies en de mogelijke bezwaar- en beroepsprocedures naar aanleiding daarvan, is de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

6. Regeldruk

Op grond van de Wet verbod pelsdierhouderij hebben zich 167 nertsenhouders gemeld die gebruik wensten te maken van de overgangstermijn. In totaal hebben zij 213 locaties. Voor het berekenen van de administratieve lasten is voorts uitgegaan van een aantal aannames die effecten hebben op de totale lastenberekening.

Aangenomen wordt dat er in 50% van de gevallen sprake is van alleen aanvraag van sloopsubsidie en in 10% van de gevallen van alleen ombouwsubsidie. In 40% van de gevallen is sprake van sloop en ombouwsubsidieaanvraag. Tevens wordt er van uitgegaan dat voor de subsidies voor sloop en ombouw op dezelfde locatie, twee separate aanvragen worden ingediend. Daarom wordt aangenomen dat voor de 213 locaties totaal 298 aanvragen worden ingediend.

Er wordt tevens vanuit gegaan dat in 50% van de gevallen een asbestinventarisatierapport noodzakelijk is als onderdeel voor het aanvragen van subsidie voor sloop. Aangenomen wordt dat gemiddelde kosten van de asbestinventarisatie € 1.000 bedragen. Deze kosten kunnen meegenomen worden in de subsidieaanvraag. De kosten van een uittreksel Kadastrale kaart zijn ongeveer € 10.

Als van deze uitgangspunten wordt uitgegaan, gaat het in de fase van kennisname en aanvraag van de subsidie om gemiddeld € 785 administratieve lasten per toegekende subsidieaanvraag. Voor de gehele sector komt dit neer op een bedrag van € 223.596 aan administratieve lasten in de fase van kennisname en aanvraag van de subsidie.

Bij ombouw (50% van de gevallen) is de administratie van de uren en kosten die de pelsdierhouder zelf maakt nodig om het subsidiebedrag te kunnen berekenen. Het gaat gemiddeld om € 222 administratieve lasten per toegekende subsidieaanvraag. Voor de gehele sector komt dit neer op een bedrag van € 66.156 aan administratieve lasten in de fase van uitvoering van de subsidieactiviteiten.

Bij de eindverantwoording moet een prestatieverklaring worden afgegeven door de subsidieaanvrager. Daarnaast wordt uitgegaan van 5% controles ter plaatse. Dit geeft een administratieve lastendruk in de fase van eindverantwoording van € 43 per toegekende subsidieaanvraag. Voor de gehele sector komt dit neer op een bedrag van € 12.680 aan administratieve lasten in de fase van eindverantwoording van de subsidieaanvraag.

Tot slot wordt ervan uitgegaan dat 10% van de aanvragers bezwaar maakt en 2% in beroep gaat ten aanzien van de besluiten omtrent subsidieverlening. Gemiddeld gaat het om € 45 per toegekende subsidieaanvraag. Voor de gehele sector komt dit neer op een bedrag van € 13.341 aan administratieve lasten in de fase van bezwaar en beroep.

De totale administratieve lasten per subsidieaanvraag komen neer op € 1068 en voor de totale sector op € 315.773. Een ondernemer kan meerdere subsidieaanvragen doen. De administratieve lasten per ondernemer zullen dan hoger zijn dan het hiervoor genoemde bedrag per subsidie-aanvraag.

De relatieve administratieve lastendruk betreft 1,4 % ten opzichte van het maximale subsidiebedrag als gekeken wordt naar de sector in het geheel. Het subsidiebedrag zal voor iedere pelsdierhouder anders liggen. Dit is bijvoorbeeld afhankelijk van het type gebouw dat gesloopt of omgebouwd wordt. Het maximumbedrag per locatie is in ieder geval € 95.000 of € 120.000.

7. Wijziging Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001

Bij toepassing van de herinvesteringsreserve kan de vervreemdingswinst die is ontstaan bij vervreemding van een bedrijfsmiddel, onder voorwaarden worden afgeboekt op de aanschaffings- of voortbrengingskosten van een vervangend bedrijfsmiddel waarop niet of in meer dan tien jaar wordt afgeschreven voor zover dat vervangende bedrijfsmiddel eenzelfde economisch functie in de onderneming vervult als het vervreemde bedrijfsmiddel. Deze beperking geldt niet indien de herinvesteringsreserve die wordt afgeboekt, is ontstaan bij de vervreemding van een bedrijfsmiddel door overheidsingrijpen. Onder overheidsingrijpen wordt onder andere verstaan de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen EU- of nationale regelgeving die leidt tot herstructurering of beëindiging van een bedrijfstak. In dit besluit wordt de Wet verbod pelsdierhouderij als zodanige regelgeving aangewezen. Dit betekent dat bij de vervreemding van bedrijfsmiddelen die werden aangewend in het kader van de pelsdierhouderij, gebruik kan worden gemaakt van verruimde toepassingsmogelijkheden van de herinvesteringsreserve. Bij het afboeken van de herinvesteringsreserve hoeven nertsenhouders geen onderscheid te maken tussen enerzijds bedrijfsmiddelen waarop in tien jaar of minder wordt afgeschreven en anderzijds bedrijfsmiddelen waarop in meer dan tien jaar wordt afgeschreven. Voorts kunnen zij de boekwinst behaald bij de vervreemding van een bedrijfsmiddel waarop niet pleegt te worden afgeschreven aanwenden voor een andersoortig bedrijfsmiddel waarop niet pleegt te worden afgeschreven. In beide situaties kan de herinvesteringsreserve ook worden aangewend indien de herinvestering leidt tot een uitbreiding. De verruimde toepassingsmogelijkheden gelden zowel bij staking en herinvestering in een andere onderneming, als in de situatie waarbij binnen een gemengd bedrijf (meerdere takken van bedrijvigheid) in samenhang met de afbouw van de tak pelsdierhouderij een andere tak van bedrijvigheid wordt uitgebreid.

8. Artikelsgewijs

Artikel 2 Verstrekking subsidie

De subsidie wordt verstrekt aan degene die doet slopen. Hierdoor kan niet alleen de eigenaar van de gebouwen in aanmerking komen voor subsidie voor sloop, maar ook degene die de gebouwen van hem heeft gekocht.

De subsidie kan ook toegekend worden met betrekking tot sloop of ombouw op een locatie waar nertsen werden gehouden ten gevolge van een krachtens artikel 4, onderdeel e, van de wet toegestane verplaatsing. Zowel op de oude als de nieuwe locatie kan gebruik gemaakt worden van de sloopsubsidie.

Er is voor gekozen om ook dit soort situaties in aanmerking te laten komen voor sloopsubsidie, omdat een van de doelstellingen van dit besluit ook is dat verrommeling van het landschap moet worden voorkomen. Door deze situatie ook te subsidiëren wordt voldaan aan die doelstelling. Voor de oude locatie geldt eveneens de voorwaarde dat deze de vijf voorgaande jaren onafgebroken dienst heeft gedaan als pelsdierhouderij.

De subsidie wordt verstrekt op aanvraag. Het subsidiebedrag in de ministeriële regeling zal dusdanig worden vastgesteld dat elke nertsenhouder aanspraak zal kunnen maken op subsidie, als aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan.

Artikel 5

In dit artikel worden de kosten opgesomd die niet voor vergoeding in aanmerking komen. Onder andere worden kosten voor de verwijdering van inventaris niet gesubsidieerd.

Onder de inventaris van een nertsenhouderij vallen onder andere de rennen met kooiverrijkingen en kooikoppeling, drinkwatervoorziening, nachthok, inleghor, windschermen, kadaverkoeling en volautomatische mestgoten. Werktuigen omvatten onder meer de voermachine, loutertrommel en andere hulpmiddelen bij het pelzen.

Artikel 8 Voor subsidie in aanmerking komende kosten

De kosten die voor ombouwsubsidie in aanmerking komen, zijn gebaseerd op de kosten die volgens de Europese staatssteunrichtsnoeren gesubsidieerd mogen worden. Er is daarbij voor gekozen om alleen subsidie te verlenen voor het investeren in zaken die te maken hebben met het ombouwen of nieuw bouwen van onroerend goed op dezelfde locatie als de voormalige pelsdierhouderij.

Artikel 11 Weigering subsidieverlening

Op grond van artikel 11, onderdeel b, wordt geen subsidie verleend als de gebouwen niet daadwerkelijk en onafgebroken gebruikt zijn ten behoeve van de nertsenhouderij. Deze eis vloeit rechtstreeks voort uit de Europese staatssteunrichtsnoeren.

In artikel 11, onderdeel d, wordt aangegeven dat ten aanzien van de sloop- of ombouwsubsidie niet al mag zijn gestart met het slopen of ombouwen van gebouwen of bouwwerken. Deze eis is noodzakelijk om te voldoen aan de eis van staatssteun dat er een stimulerend effect uit moet gaan van het te verstrekken geldbedrag. Indien reeds voor het indienen van de aanvraag gesloopt of omgebouwd is, is er geen stimulerend effect meer vast te stellen.

Op grond van artikel 2 komt ook een niet-nertsenhouder in aanmerking voor sloopsubsidie. Ook zijn aanvraag zal getoetst worden aan de voorwaarden van artikel 11.

Artikel 13

De verplichting om een gescheiden boekhouding aan te houden is in artikel 13, vijfde lid, van het besluit opgenomen vanwege de staatssteunaspecten. Zoals in paragraaf 3 van deze nota van toelichting is aangegeven zijn er twee hoofdstukken van de richtsnoeren relevant. Tevens is aangegeven dat een nertsenhouder voor zowel de sloop- als de ombouwsubsidie in aanmerking kan komen.

Omdat er vanuit staatssteunoogpunt twee keer steun wordt verleend, is het belangrijk dat na te gaan is bij welke onderneming de subsidie terecht komt. Daarom moet te herleiden zijn of de subsidie bij de oude nertsenhouderij is terecht gekomen of bij de nieuw op te richten onderneming.

Artikel 15 Wijziging Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001

Met de wijziging van artikel 12a van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 wordt de Wet verbod pelsdierhouderij aangewezen als nationale regelgeving die leidt tot herstructurering of beëindiging van een bedrijfstak als bedoeld in artikel 3.54, twaalfde lid, onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). Daarmee valt deze wet onder overheidsingrijpen als bedoeld in de aanhef van dat artikellid. Hierdoor worden de toepassingsmogelijkheden van de artikelen 3.54 van de Wet IB 2001 (herinvesteringsreserve) en 3.64 van de Wet IB 2001 (doorschuifregeling bij staking van de onderneming en herinvestering in een andere onderneming) verruimd. Deze wijziging werkt terug tot en met 15 januari 2013, zijnde de datum van inwerkingtreding van de Wet verbod pelsdierhouderij.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,


X Noot
1

Rechtbank Den Haag, 21 mei 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:6161.

X Noot
2

Dit herstelvonnis is niet gepubliceerd. Zie: Kamerstukken II 2013/14, 30 826, nr. 36.

X Noot
3

Nota van toelichting, paragraaf 1.3.

X Noot
4

HR 1 juli 1983, NJ 1984, 360.

Naar boven