Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 22 oktober 2018, nr. WJZ/18032383, houdende vrijstelling van het fosfaatrechtenstelsel voor jongvee in de zoogkoeienhouderij (Vrijstellingsregeling zoogkoeienhouderij)

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op artikel 38, eerste en derde lid, van de Meststoffenwet;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

bestuurder:

natuurlijke persoon van wie aannemelijk is dat hij direct of indirect het beleid van het bedrijf bepaalt of mede bepaalt, met uitzondering van de door de rechter benoemde bewindvoerder;

jongvee voor de zoogkoeienhouderij:

jongvee dat zoogkoe wordt en geen melk- of kalfkoe wordt;

wet:

Meststoffenwet;

zoogkoe:

koe, niet zijnde melk- of kalfkoe, die tenminste eenmaal heeft gekalfd en wordt gehouden voor de productie van een of meer kalveren voor de vleesveehouderij.

Artikel 2

  • 1. Een landbouwer is in een kalenderjaar vrijgesteld van het verbod, bedoeld in artikel 21b, van de wet, voor zover hij op zijn bedrijf dierlijke meststoffen produceert met jongvee voor de zoogkoeienhouderij, indien:

    • a. in het desbetreffende kalenderjaar op het bedrijf niet tevens melk- of kalfkoeien of vrouwelijk jongvee voor de melkveehouderij worden gehouden;

    • b. hij ervoor zorgt dat met in het desbetreffende kalenderjaar op het bedrijf gehouden vrouwelijke runderen nadien geen dierlijke meststoffen worden geproduceerd op een bedrijf dat melk bestemd voor consumptie of verwerking produceert;

    • c. in het geval de minister ten aanzien van het bedrijf een fosfaatrecht heeft vastgesteld overeenkomstig artikel 23, derde tot en met zesde en negende lid, van de wet, een kennisgeving van het vervallen van dit fosfaatrecht met ingang van het kalenderjaar waarin voor het eerst met het bedrijf gebruik wordt gemaakt van de vrijstelling, is geregistreerd overeenkomstig artikel 31, tweede lid, van de wet voorafgaand aan dat kalenderjaar, en

    • d. hij in het desbetreffende kalenderjaar geen vrouwelijke runderen inschaart van, of uitschaart naar, een landbouwer die niet is vrijgesteld.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is een landbouwer in 2018 vrijgesteld indien:

    • a. voor 1 januari 2019 een kennisgeving van het vervallen van het fosfaatrecht met ingang van die datum is geregistreerd;

    • b. aan het eerste lid, onderdelen a, b en d, is voldaan in het gedeelte van 2018 dat resteert na het tijdstip van aanmelding als bedoeld in artikel 3, derde lid, en

    • c. het fosfaatrecht na registratie van de kennisgeving van het vervallen van het fosfaatrecht niet overgaat naar een ander bedrijf.

  • 3. Het eerste lid, onderdeel c, en tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing op een fosfaatrecht dat de minister overeenkomstig artikel 23, derde tot en met zesde en negende lid, van de wet, heeft vastgesteld ten aanzien van een ander bedrijf waarvan de landbouwer bestuurder is geweest in de 3 jaren voorafgaand aan het jaar waarin hij voor het eerst met het bedrijf gebruik maakt van de vrijstelling.

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op een landbouwer die na 8 maart 2018 op zijn bedrijf dierlijke meststoffen met jongvee voor de zoogkoeienhouderij is gaan produceren, indien moet worden aangenomen dat de oprichting van dat bedrijf of het houden van jongvee voor de zoogkoeienhouderij op dat bedrijf, in overwegende mate ten doel heeft de toepassing van het eerste lid, onderdeel c, en derde lid, te vermijden.

Artikel 3

  • 1. Een landbouwer is slechts vrijgesteld indien hij zich daartoe, gelijktijdig met de kennisgeving van het vervallen van het fosfaatrecht, bij de minister aanmeldt met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 2. In afwijking van het eerste lid meldt de landbouwer die geen kennisgeving van het vervallen van een fosfaatrecht doet, zich aan uiterlijk op 1 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin hij voor het eerst van de vrijstelling gebruik wil gaan maken.

  • 3. In afwijking van het tweede lid meldt de landbouwer die met ingang van 2018 gebruik wil maken van de vrijstelling zich uiterlijk op 1 december 2018 aan bij de minister.

Artikel 4

  • 1. Indien een landbouwer heeft gemeld dat hij met zijn bedrijf gebruik wil maken van de vrijstelling en nadien een fosfaatrecht op grond van artikel 23, derde tot en met zesde en negende lid, van de wet ten aanzien van het bedrijf wordt vastgesteld, is hij slechts vrijgesteld indien onverwijld een kennisgeving van het met onmiddellijke ingang vervallen van dit fosfaatrecht wordt geregistreerd overeenkomstig artikel 31, tweede lid, van de wet.

  • 2. Indien een landbouwer heeft gemeld dat hij met zijn bedrijf gebruik wil maken van de vrijstelling en nadien een hoger fosfaatrecht op grond van artikel 23, derde tot en met zesde en negende lid, van de wet ten aanzien van het bedrijf wordt vastgesteld dan voor die melding was vastgesteld, is hij slechts vrijgesteld indien onverwijld een kennisgeving van het met onmiddellijke ingang vervallen van deze verhoging wordt geregistreerd overeenkomstig artikel 31, tweede lid, van de wet.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op een fosfaatrecht dat wordt vastgesteld ten aanzien van een ander bedrijf waarvan de landbouwer bestuurder is.

Artikel 5

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 6

Deze regeling wordt aangehaald als: Vrijstellingsregeling zoogkoeienhouderij.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 22 oktober 2018

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Aanleiding en doel

Op 1 januari 2018 is het stelsel van fosfaatrechten voor melkvee in werking getreden. Doel van dit stelsel is te borgen dat de fosfaatproductie door melkvee vanaf 2018 onder het sectorplafond van 84,9 miljoen kilogram fosfaat per jaar blijft en eraan bij te dragen dat de fosfaatproductie van de Nederlandse veehouderij als geheel onder het nationale productieplafond van 172,9 miljoen kilogram per jaar blijft.

Het fosfaatrechtenstelsel richt zich op die bedrijven die runderen houden die benodigd zijn voor de productie van melk. In de Meststoffenwet is voor de toepassing van het stelsel aansluiting gezocht bij de bestaande diercategorieën zoals opgenomen in bijlage D bij de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (Urm). Het gaat dan in de eerste plaats om dieren die gehouden worden voor de productie van melk, te weten de categorie ‘melk- en kalfkoeien’ (categorie 100 uit bijlage D Urm). In de tweede plaats gaat het om jongvee. Dit zijn de diercategorieën ‘jongvee jonger dan 1 jaar voor de melkveehouderij, en vrouwelijke opfokkalveren voor de vleesveehouderij tot 1 jaar’ (categorie 101) en ‘jongvee ouder dan 1 jaar, te weten alle runderen van 1 jaar en ouder inclusief overig vleesvee, maar met uitzondering van roodvleesstieren en fokstieren’ (categorie 102). Deze categorieën dieren tezamen worden in de Meststoffenwet aangeduid als ‘melkvee’ (artikel 1, eerste lid, onderdeel kk).

Omdat er een groep bedrijven (tussen 2.500 en 3.000) bestaat waar geen melk- en kalfkoeien gehouden worden, maar waar wel jongvee wordt gehouden dat in overwegende mate wordt gefokt voor de vervanging van melk- en kalfkoeien, is er in de Meststoffenwet voor gekozen om ook beide jongveecategorieën onder het begrip ‘melkvee’ te scharen. Deze bedrijven kunnen namelijk in belangrijke mate bijdragen aan de groei van de melkveehouderijsector en aan de fosfaatproductie door die sector.

Deze keuze heeft als effect dat alle bedrijven die jongvee (categorie 101 en categorie 102) houden, onder het fosfaatrechtenstelsel vallen, ook zoogkoeienbedrijven. Dit zijn bedrijven waarvan het jongvee niet bedoeld is voor de melkveehouderij, maar die hun runderen houden voor de productie van vlees.

Als zeker kan worden gesteld dat de dieren op deze bedrijven niet voor de melkveehouderij worden gehouden, draagt de productie van dierlijke mest op deze bedrijven niet bij aan de fosfaatproductie van de melkveehouderij. Tegelijkertijd zijn de marges op deze bedrijven vaak kleiner dan op melkveebedrijven. Daardoor is het voor hen moeilijk om fosfaatrechten bij te kopen. Dat probleem doet zich extra gevoelen als er op de peildatum voor het toekennen van fosfaatrechten minder vrouwelijk jongvee aanwezig was dan normaal.

Onderhavige regeling heeft tot doel bedrijven die uitsluitend vlees produceren, maar als onderdeel van de bedrijfsvoering jongvee houden dat zoogkoe wordt, vrij te stellen van de verplichting om fosfaatrechten te hebben. Vanzelfsprekend dient hierbij te worden gegarandeerd dat vrouwelijke runderen van deze bedrijven niet op melkveebedrijven terecht komen.

Deze vrijstelling dient ter nadere afbakening van het fosfaatrechtenstelsel, zodat dit beter aansluit op de categorie runderen die zorgt voor de fosfaatproductie in de melkveehouderij. Omdat koeien en jongvee die worden gehouden voor de melkveehouderij wel bijdragen aan de fosfaatproductie in de melkveehouderij, wordt voor dieren binnen die categorie geen vrijstelling verleend.

Deze vrijstellingsregeling is een tijdelijke maatregel. Parallel hieraan wordt een wetsvoorstel voorbereid dat zorgt dat jongvee in de zoogkoeienhouderij buiten het stelsel van fosfaatrechten blijft. De consequenties van het fosfaatrechtenstelsel voor de houders van zoogkoeien zijn van dien aard dat het niet wenselijk is te wachten op deze wetswijziging.

2. Hoofdlijnen/inhoud

Met deze regeling wordt vrijstelling verleend van de verplichting om fosfaatrechten te hebben voor jongvee voor de zoogkoeienhouderij. De regeling geldt voor bedrijven die aan een aantal criteria voldoen.

Ten eerste mogen op het bedrijf in een kalenderjaar dat van de vrijstelling gebruik wordt gemaakt, geen melk- of kalfkoeien of jongvee voor de melkveehouderij worden gehouden. Hiermee wordt voorkomen dat op één bedrijf zowel runderen worden gehouden waarvoor fosfaatrechten nodig zijn, als runderen waarvoor een vrijstelling geldt. Dit criterium is opgenomen met het oog op de handhaafbaarheid van het fosfaatrechtenstelsel. In dat licht geldt ook dat vrouwelijke runderen alleen mogen worden ingeschaard van, en uitgeschaard naar bedrijven die dat jaar onder de vrijstelling opereren.

Verder dient de landbouwer te verzekeren dat vrouwelijke runderen die op het bedrijf zijn gehouden in een jaar waarin van de vrijstelling gebruik wordt gemaakt, nadien niet worden gehouden op melkproducerende bedrijven. Indien het dier na bijvoorbeeld verkoop immers alsnog zou worden aangewend voor de melkveehouderij, had de houder van het dier steeds over fosfaatrechten moeten beschikken. Daarom geldt niet alleen met betrekking tot de eerstvolgende houder van het dier, maar met betrekking tot alle toekomstige houders dat het geen bedrijven mogen zijn die melk bestemd voor consumptie of verwerking produceren. De vrijgestelde landbouwer is hiervoor verantwoordelijk. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen toekomstige houders in Nederland of in het buitenland. Immers, ook fosfaat dat in Nederland wordt geproduceerd door jongvee dat later in het buitenland als melkvee wordt aangewend, valt onder het fosfaatplafond voor de melkveehouderij. Omdat de gevolgen voor het vrijgestelde bedrijf groot kunnen zijn als een dier later alsnog op een melkproducerend bedrijf terecht komt, zal de verkoper goede afspraken moeten maken met de koper. Dit kan bijvoorbeeld door een kettingbeding op te nemen in de koopovereenkomst die wordt gesloten, zodat met opeenvolgende kopers steeds opnieuw moet worden overeengekomen dat met het dier geen dierlijke meststoffen worden geproduceerd op een melkproducerend bedrijf.

Tot slot moet, indien ten aanzien van een bedrijf initieel fosfaatrechten zijn vastgesteld, afstand worden gedaan van deze rechten. Op vrijgestelde bedrijven is het uitbreidingsverbod immers niet van toepassing, dus hebben deze bedrijven niet langer fosfaatrechten nodig. Indien de landbouwer de fosfaatrechten reeds heeft vervreemd, zal hij ervoor moeten zorgen dat hij voldoende rechten verwerft om over ten minste hetzelfde aantal te beschikken als initieel is toegewezen. Dit criterium kan niet worden omzeild door een nieuw bedrijf te starten. Indien een landbouwer met een bedrijf gebruik wil maken van de vrijstelling en in de drie jaren voorafgaand aan het jaar waarin met het bedrijf voor het eerst gebruik wordt gemaakt van de vrijstelling bestuurder is geweest van een bedrijf waaraan fosfaatrechten zijn toegekend, moeten ook alle oorspronkelijk aan laatstgenoemd bedrijf toegekende fosfaatrechten vervallen.

Indien op enig moment in een kalenderjaar niet aan de criteria voor vrijstelling wordt voldaan, is de vrijstelling niet van toepassing en zal het desbetreffende bedrijf over voldoende fosfaatrechten moeten beschikken voor de op het bedrijf in het gehele kalenderjaar geproduceerde hoeveelheid dierlijke meststoffen. Voor het jaar 2018 geldt dat de fosfaatrechten per 1 januari 2019 dienen te vervallen. De landbouwer moet ervoor zorgen dat de kennisgeving van het vervallen van de toegekende fosfaatrechten voor die datum is geregistreerd. Voorts geldt dat in 2018 slechts aan de overige criteria van artikel 2, eerste lid, hoeft te zijn voldaan vanaf het moment dat de landbouwer zich heeft aangemeld voor de vrijstelling. De vrijstelling geldt dan voor de op het bedrijf in het gehele jaar 2018 met jongvee voor de zoogkoeienhouderij geproduceerde hoeveelheid dierlijke meststoffen.

3. Europese aspecten

3.1 Staatssteun

Het fosfaatrechtenstelsel is bij de Europese commissie genotificeerd in het kader van staatssteun. De Europese Commissie heeft geconcludeerd dat het stelsel in overeenstemming is met de voorwaarden voor staatssteun. De Europese Commissie heeft aangegeven dat staatssteunnotificatie van de onderhavige vrijstellingsregeling niet nodig is.

Bedrijven die aantoonbaar geen bijdrage leveren aan de fosfaatproductie in de melkveehouderij, kunnen gebruik maken van vrijstelling van de verplichting om over fosfaatrechten te beschikken. Doordat één van de criteria voor gebruik van de vrijstelling is dat afstand wordt gedaan van de toegekende fosfaatrechten, wordt voorkomen dat voor deelnemende bedrijven een voordeel ontstaat dat de mededinging verstoort.

3.2 Technische voorschriften

De criteria waaraan moet worden voldaan om van de vrijstelling gebruik te kunnen maken, kunnen de handel beïnvloeden en zijn aan te merken als technische voorschriften in de zin van Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (codificatie) (PbEU 2015, L 241). Deze regeling is dan ook in het kader van voornoemde richtlijn bij de Europese Commissie genotificeerd. In dat verband zijn geen opmerkingen ontvangen.

4. Regeldruk/financiële gevolgen

Deze regeling heeft regeldrukeffecten. De administratieve lasten voor deze regeling bedragen in totaal eenmalig € 11.700. Basis voor de berekening is dat circa 1.300 zoogkoeienhouders gebruik maken van deze regeling. De administratieve lasten hebben betrekking op het eenmalig doen van een melding door bedrijven die in aanmerking willen komen voor de vrijstelling en het doen van een kennisgeving van het vervallen van de toegekende fosfaatrechten. Dit kost ca. 15 minuten per bedrijf. De administratieve lasten komen derhalve neer op gemiddeld € 9 per bedrijf.

5. Consultatie

Over deze regeling zijn vertegenwoordigers van de houders van zoogkoeien, te weten LTO Nederland, Vleesvee NL, Stichting Zeldzame Huisdierrassen en enkele individuele zoogkoeienhouders geraadpleegd. De strekking van de regeling wordt door deze sectorpartijen gesteund.

6. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt de dag na de datum van publicatie in de Staatscourant in werking. Daarmee wordt afgeweken van het beleid inzake vaste verandermomenten voor regelgeving, om aanmerkelijke ongewenste private nadelen te voorkomen. Het fosfaatrechtenstelsel is gekoppeld aan kalenderjaren. Publicatie in oktober 2018 is nodig om ondernemers de gelegenheid te geven de vrijstelling te gebruiken voor het kalenderjaar 2018. Dit omdat de kennisgeving van het vervallen van fosfaatrechten door deze ondernemers op zodanig tijdstip moet worden gedaan dat deze uiterlijk 31 december 2018 is geregistreerd.

II. Artikelsgewijs

Artikel 1

Het fosfaatrechtenstelsel is van toepassing op melkvee. In artikel 1, onderdeel kk, van de Meststoffenwet is het begrip melkvee gedefinieerd. Daaronder valt ook jongvee dat later een of meer kalfjes voor de vleesveehouderij krijgt en zoogt. Daarop ziet de onderhavige vrijstellingsregeling. In artikel 1 wordt voor de toepassing van deze regeling invulling gegeven aan het begrip ‘jongvee voor de zoogkoeienhouderij’. Daarbij gaat het om de daadwerkelijke bestemming van het jongvee.

Artikel 2

Een landbouwer is slechts vrijgesteld van de verplichting om fosfaatrechten te hebben voor jongvee voor de zoogkoeienhouderij, indien aan de criteria van artikel 2 is voldaan. Het fosfaatrechtenstelsel ziet op kalenderjaren; een bedrijf moet over voldoende fosfaatrechten beschikken voor de op het bedrijf in het desbetreffende kalenderjaar met melkvee geproduceerde hoeveelheid dierlijke meststoffen. De criteria in artikel 2, eerste lid, zijn daarom eveneens gekoppeld aan kalenderjaren. Daarbij wordt een uitzondering gemaakt voor het jaar 2018, omdat deze regeling in de loop van dat jaar in werking treedt.

Indien een bedrijf in een kalenderjaar van de vrijstelling gebruik maakt, mogen in dat kalenderjaar geen melk- of kalfkoeien of vrouwelijk jongvee voor de melkveehouderij op dat bedrijf worden gehouden (eerste lid, onderdeel a). Ook mogen vrouwelijke runderen die in dat kalenderjaar op het bedrijf worden gehouden, nadien niet worden gehouden op melkproducerende bedrijven (eerste lid, onderdeel b). Dat wil zeggen dat het dier niet mag worden afgevoerd naar een melkproducerend bedrijf, maar ook later niet op een melkproducerend bedrijf terecht mag komen. Het gaat hier om een resultaatsverplichting. De vrijgestelde landbouwer is er verantwoordelijk voor dat met van het bedrijf afgevoerde vrouwelijke runderen geen dierlijke meststoffen worden geproduceerd op een melkproducerend bedrijf. Bovendien geldt ook dat vrouwelijke runderen slechts mogen worden ingeschaard van, en uitgeschaard naar, bedrijven die dat kalenderjaar van de vrijstelling gebruik maken (eerste lid, onderdeel d).

In het eerste lid, onderdeel c, is geregeld dat afstand moet worden gedaan van de rechten die bij de inwerkingtreding van het fosfaatrechtenstelsel aan het bedrijf zijn toegewezen. Vanzelfsprekend geldt dit alleen indien aan het bedrijf rechten zijn toegewezen en voor zover deze rechten niet al eerder zijn komen te vervallen. Indien de landbouwer de fosfaatrechten reeds heeft vervreemd, zal hij ervoor moeten zorgen dat hij voldoende rechten verwerft om hetzelfde aantal rechten te kunnen laten vervallen als initieel aan zijn bedrijf is toegewezen. De rechten dienen te vervallen met ingang van het kalenderjaar waarin voor het eerst gebruik wordt gemaakt van de vrijstelling. Van het vervallen van rechten wordt door de landbouwer een kennisgeving gedaan overeenkomstig artikel 31, eerste lid, van de wet. Deze kennisgeving moet worden geregistreerd voorafgaand aan het kalenderjaar waarin voor het eerst van de vrijstelling gebruik wordt gemaakt. De kennisgeving moet dus op zodanig tijdstip worden gedaan, dat deze uiterlijk op 31 december is geregistreerd door de minister. De belanghebbende moet daarbij rekening houden met de registratietermijn van de minister. Ingevolge de Algemene wet bestuursrecht dient de minister binnen een redelijke termijn te beslissen over registratie van een kennisgeving. Deze termijn verstrijkt in ieder geval na acht weken, tenzij de minister het besluit tot registratie verdaagt.

In geval van gebruikmaking van de vrijstelling met ingang van 2018, moet de kennisgeving op zodanig tijdstip worden gedaan dat deze uiterlijk 31 december 2018 is geregistreerd (tweede lid) en dienen de rechten te vervallen met ingang van 1 januari 2019. Bij gebruikmaking van de vrijstelling met ingang van 2018 gelden het verbod om melk- of kalfkoeien of jongvee voor de melkveehouderij te houden, de eis dat op het bedrijf gehouden vrouwelijke runderen nadien niet worden gehouden op melkproducerende bedrijven, en de beperkingen ten aanzien van in- en uitscharen, slechts voor het gedeelte van 2018 dat resteert na aanmelding voor de vrijstelling. Indien voorafgaand aan die aanmelding melk- of kalfkoeien of jongvee voor de melkveehouderij zijn gehouden, vrouwelijke runderen zijn gehouden die later worden gehouden op melkproducerende bedrijven of dieren zijn ingeschaard of uitgeschaard, staat dat dus niet in de weg aan het gebruik van de vrijstelling met ingang van 2018.

Het derde lid strekt ertoe te voorkomen dat een landbouwer zijn jongvee voor de zoogkoeienhouderij verplaatst naar een ander bedrijf en met dat bedrijf gebruik maakt van de vrijstelling, zonder dat afstand wordt gedaan van de rechten die aan het oorspronkelijke bedrijf zijn toegekend. In dat geval zou de landbouwer immers zowel de oorspronkelijk toegekende fosfaatrechten kunnen verzilveren, als zijn veestapel kunnen behouden. Om dit te voorkomen moet ook afstand worden gedaan van de fosfaatrechten die zijn toegekend aan andere bedrijven waarvan de landbouwer bestuurder is geweest in de 3 jaren voorafgaand aan het jaar met ingang waarvan voor het eerst gebruik wordt gemaakt van de vrijstelling. Daarbij is niet van belang of de landbouwer daarvan nog steeds bestuurder is. Met de term bestuurder wordt verwezen naar de natuurlijke persoon die het beleid van het bedrijf (mede)bepaalt. Dit kan een bestuurslid zijn, maar ook een ander die het beleid bepaalt of medebepaalt. Dit kan ook een natuurlijke persoon zijn die bestuurder is van een ander bedrijf, als dat andere bedrijf het beleid (mede)bepaalt van het bedrijf dat gebruik wil maken van de vrijstelling.

Het vierde lid zorgt ervoor dat de vrijstelling niet kan worden gebruikt door bedrijven die uitsluitend zijn opgericht om te voorkomen dat afstand moet worden gedaan van toegekende fosfaatrechten. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan situaties waarbij niet de landbouwer zelf, maar een stroman een nieuw bedrijf opricht teneinde gebruik te kunnen maken van de vrijstelling zonder afstand te doen van fosfaatrechten. Omdat op 9 maart 2018 voor het eerst met sectorpartijen is gesproken over de contouren van deze vrijstellingsregeling, is denkbaar dat vanaf dat moment geanticipeerd is op de regeling. Daarom is de het vierde lid toegespitst op landbouwers die na 8 maart 2018 op hun bedrijf dierlijke meststoffen met jongvee voor de zoogkoeienhouderij zijn gaan produceren.

Artikel 3

Omdat een bedrijf gedurende het kalenderjaar waarin van de vrijstelling gebruik wordt gemaakt, steeds aan de criteria moet voldoen, moet voorafgaand aan het eerste kalenderjaar worden gemeld dat een bedrijf van de vrijstelling gebruik wil maken. Daarmee wordt voor de toezichthouder inzichtelijk welke bedrijven onderwerp zijn van toezicht op de vrijstellingscriteria. Indien ten aanzien van het bedrijf een fosfaatrecht is vastgesteld door de minister, wordt de melding gedaan gelijktijdig met de kennisgeving van het vervallen van dat fosfaatrecht. Als geen fosfaatrecht is vastgesteld wordt de melding uiterlijk op 1 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin voor het eerst van de vrijstelling gebruik wordt gemaakt of, bij gebruik van de vrijstelling met ingang van 2018, op 1 december 2018 gedaan. Indien de melding niet tijdig wordt gedaan, is de vrijstelling niet van toepassing.

Artikel 4

Artikel 4 ziet op de situatie dat, nadat een landbouwer heeft gemeld dat hij gebruik wil maken van de vrijstelling, de vaststelling van het op het bedrijf rustende fosfaatrecht nog niet onherroepelijk is (dat wil zeggen dat daartegen een bezwaar- of beroepsprocedure loopt, of nog kan worden ingesteld) of wordt herzien. Voorkomen moet worden dat bij vaststelling of herziening van de vaststelling na het tijdstip van ontvangst van de melding, een groter fosfaatrecht wordt vastgesteld dan het fosfaatrecht waarvoor een kennisgeving van vervallen is geregistreerd. Dit kan aan de orde zijn wanneer op het moment van melding nog geen fosfaatrecht is vastgesteld, of wanneer bijvoorbeeld nog een bezwaarprocedure tegen de vaststelling loopt. Artikel 4 bepaalt dat in die gevallen onverwijld een kennisgeving van het vervallen van de later ontvangen rechten moet worden gedaan, zodat de ratio van artikel 2, eerste lid, onderdeel c, niet wordt ondergraven. Dit geldt ook voor rechten die na het tijdstip van melding worden ontvangen door andere bedrijven waarvan de landbouwer bestuurder is. Indien deze kennisgeving niet onverwijld wordt gedaan, is de vrijstelling niet van toepassing. De rechten vervallen onmiddellijk na registratie van de kennisgeving. De situatie dat na de melding een lager fosfaatrecht wordt vastgesteld behoeft geen regeling in artikel 4, omdat het erom gaat dat het gehele fosfaatrecht vervalt en er bij verlaging geen sprake is van rechten waarvoor nog een kennisgeving van vervallen moet worden geregistreerd.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

Naar boven