Afbouw

Bedrijfstakeigen regelingen 2018/2021

Verbindendverklaring gewijzigde CAO-bepalingen

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 15 oktober 2018 tot wijziging van het besluit tot algemeen verbindendverklaring van bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst voor de Afbouw inzake de bedrijfstakeigen regelingen

UAW Nr. 12012

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Gelezen het verzoek van het Secretariaat CAO-partijen namens de partijen bij bovengenoemde collectieve arbeidsovereenkomst, strekkende tot algemeen verbindendverklaring van gewijzigde bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst;

Partij ter ener zijde: Nederlandse Ondernemersvereniging voor Afbouwbedrijven;

Partijen ter andere zijde: FNV en CNV Vakmensen.

Naar aanleiding van dit verzoek zijn schriftelijke bedenkingen ingebracht door de Landelijke Belangen Vereniging (LBV) mede namens partijen bij de cao voor Vakwerkbedrijven in de Bedrijfstak Natuursteen en de cao Fonds Duurzaamheid en Innovatie Vakwerkbedrijven Natuursteen.

Deze bedenkingen kunnen als volgt worden samengevat:

Bedenkinghebbende stelt dat het verzoek tot avv onjuist is en afbreuk doet aan de positie van werkgevers en hun werknemers die onder de werkingssfeer van de cao voor Vakwerkbedrijven in de Bedrijfstak Natuursteen (hierna: cao Vakwerkbedrijven) en de cao Fonds Duurzaamheid en Innovatie Vakwerkbedrijven Natuursteen (hierna: cao DI-Fonds) vallen. De bedrijfstak natuursteen is een eigenstandige bedrijfstak. Indien de cao voor de Afbouw inzake de bedrijfstakeigen regelingen (hierna: cao Afbouw BTER) algemeen verbindend wordt verklaard impliceert dit dat de cao Afbouw BTER in twee bedrijfstakken van toepassing wordt, namelijk de afbouwsector en de natuursteensector. Deze bedrijfstakken moeten echter van elkaar worden onderscheiden en zijn historisch ook altijd anders benaderd. De bedrijfstak natuursteen is op de werkplaats en machinaal gericht, terwijl de bedrijfstak afbouw gericht is op natte afbouw, op locatie en werkend met losse grondstoffen die ter plaatse worden gemengd en aangebracht. Het ministerie heeft in de voorgaande procedure dan ook ten onrechte geconcludeerd dat de sector natuursteen als een subsector van de afbouw is aan te merken. Binnen de bedrijfstak natuursteen zijn partijen bij de cao Afbouw volgens bedenkinghebbende bovendien niet representatief, omdat de met het natuursteenbedrijf aangevulde cao geen meerderheid in de bedrijfstak natuursteen bindt, zodat niet aan de eis van artikel 2, eerste lid, van de Wet AVV wordt voldaan. Als beide bedrijfstakken tezamen worden genomen wordt misschien wel een meerderheid gebonden, maar dit heeft bedenkinghebbende niet kunnen beoordelen omdat bedenkinghebbende hierover naar eigen zeggen geen informatie heeft. Voorts zou daarmee worden toegestaan dat een tekort aan representativiteit in de bedrijfstak natuursteen wordt gerepareerd door een surplus aan representativiteit in de veel grotere bedrijfstak. Partijen bij de onderhavige cao hebben, met het verzoek tot wijziging van de werkingssfeerbepaling, bewust een overlap van werkingssferen veroorzaakt met de cao’s Vakwerkbedrijven en DI-Fonds. Voorts hebben de leden van DI-Stone, 6 maanden nadat het ministerie cao-partijen van beide bedrijfstakken tot overleg over mogelijke dispensatie heeft opgeroepen, nog steeds geen dispensatie verkregen. Daarnaast is de werkingssfeer in het thans voorliggende avv-verzoek dusdanig gewijzigd dat er nieuwe activiteiten in de werkingssfeer zijn toegevoegd die in de voorgaande cao afwezig waren, terwijl dit niet is besproken met de primair representatieve organisaties in de sector natuursteen. Van een algehele werkingsssfeeroverlap tussen de cao’s Vakwerkbedrijven en DI-Fonds en de cao Afbouw is verder geen sprake en voor zover die er wel zou zijn, dan stelt het Toetsingskader AVV niet dat er dan geen juridisch relevant overlapprobleem in de zin van het Toetsingskader AVV bestaat.

Overwegende ten aanzien van de bedenkingen:

Werkingssfeer

Ten aanzien van de bedenkingen over de gewijzigde werkingssfeer zij opgemerkt dat het bepalen van de werkingssfeer en de reikwijdte van het avv-verzoek primair een zaak van cao-partijen is. Cao-partijen zijn dan ook verantwoordelijk voor en vrij in de vaststelling van de werkingssfeer. De beoordeling of de werkzaamheden van een onderneming onder de algemeen verbindend verklaarde cao-bepalingen vallen is – mede gelet op de technische aard van deze vraag – eveneens in eerste aanleg een zaak van cao-partijen. Een geschil kan eventueel aan de burgerlijke rechter worden voorgelegd.

In reactie op de bedenkingen hebben cao-partijen bij de cao Afbouw BTER aangegeven dat de bedenkingen in feite, en zo al niet geheel dan toch in overwegende mate, een herhaling van de bezwaren zijn die bij het besluit van 7 december 2017 tot wijziging van het besluit tot avv van bepalingen van de cao Afbouw BTER ongegrond zijn bevonden. Een heroverweging is alleen aan de orde als van (wezenlijk) nieuwe feiten en omstandigheden blijkt, die er volgens cao-partijen niet zijn en ook niet worden aangevoerd. Cao-partijen wijzen er dan ook (in zoverre) ten overvloede op dat cao-partijen zelf bevoegd zijn de werkingssfeer van hun cao af te bakenen en dat het hoogst gebruikelijk is dat aldus een veelvoud van sterke of minder sterk uiteenlopende activiteiten worden gecombineerd. Cao-partijen stellen verder dat de werkingssfeer enigszins is aangepast. Dat is volgens hen niet gedaan om die werkingssfeer uit te breiden, maar om in de praktijk gebleken onduidelijkheden weg te nemen.

De ingediende bedenkingen tegen de gewijzigde werkingssfeerbepaling vormen dan ook geen beletsel om tot avv over te gaan.

Representativiteit

De cao-bepalingen waarop het verzoek tot avv betrekking heeft, moeten reeds gelden voor een naar het oordeel van de Minister van SZW belangrijke meerderheid van de in de bedrijfstak werkzame personen (artikel 2, eerste lid, van de Wet AVV).

Deze belangrijke meerderheid moet blijken uit een opgave van het aantal werkgevers lid van werkgeversvereniging(en) die partij zijn bij de collectieve arbeidsovereenkomst onderscheidenlijk het aantal werkgevers dat naar de aard van de bedrijfsactiviteiten en de werkzaamheden tot de werkingssfeer van de collectieve arbeidsovereenkomst kan worden gerekend alsmede het aantal personen werkzaam bij werkgevers die lid zijn van de werkgeversvereniging(en) die partij zijn bij deze collectieve arbeidsovereenkomst, onderscheidenlijk het aantal personen werkzaam bij werkgevers die naar de aard van de bedrijfsactiviteiten en de werkzaamheden tot de werkingssfeer van de collectieve arbeidsovereenkomst gerekend kunnen worden.

Het Toetsingskader AVV schrijft voor dat in geval van beargumenteerde bedenkingen tegen de representativiteit van cao-partijen een opgave kan worden verlangd aan de hand van het formulier representativiteitsgegevens (artikel 2:2, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit aanmelding van collectieve arbeidsovereenkomsten en het verzoeken om algemeen verbindend verklaring).

Cao-partijen hebben bij de aanlevering van de representativiteitsgegevens op voorhand gebruik gemaakt van het formulier representativiteitsgegevens. Naar aanleiding van de bedenkingen hebben cao-partijen aangegeven dat het gaat om de vraag of cao-partijen voldoende representatief zijn voor de gehele door hen omschreven werkingssfeer en niet voor iedere ‘subbranche’ en dat uit de verstrekte representativiteitsgegevens blijkt dat cao-partijen binnen de relevante werkingssfeer, wel degelijk de krachtens het Toetsingskader vereiste belangrijke meerderheid hebben.

Uit het ingevulde formulier representativiteitsgegevens waarin een toelichting wordt gegeven op de gehanteerde onderzoeksmethode, de gebruikte bronnen, de wijze van meting, de relatie tot de werkingssfeer en de actualiteit van de cijfers, volgt een representativiteit die voldoet aan het meerderheidsvereiste. De voor de representativiteitsopgave gehanteerde bronnen, namelijk de ledenlijst van de werkgeversorganisatie in de afbouwsector - de NOA - en bestanden van APG, zijn door cao-partijen in voldoende mate toegelicht.

Naar aanleiding van het door cao-partijen overlegde formulier representativiteitsgegevens, kan worden vastgesteld dat door cao-partijen in voldoende mate aannemelijk is gemaakt dat de bepalingen van de cao waarop het verzoek tot avv betrekking heeft reeds voor een belangrijke meerderheid van de in de bedrijfstak geldende werkzame personen gelden. De – overigens niet onderbouwde – bedenkingen tegen de representativiteit doen naar mijn oordeel geen afbreuk aan de door cao-partijen overlegde representativiteitsgegevens. Ten aanzien van de opmerking dat niet door LBV kan worden beoordeeld of voor beide bedrijfstakken tezamen genomen sprake is van de vereiste meerderheid, wordt volledigheidshalve opgemerkt dat de gegevens die betrekking hebben op de representativiteit drie weken ter visie hebben gelegen en dat van het verzoek tot algemeen verbindend verklaring mededeling is gedaan in de Staatscourant.

Werkingssfeeroverlap

In paragraaf 6.2.1 van het Toetsingskader AVV is bepaald dat bepalingen inzake de werkingssfeer die overlapping met één of meer andere bedrijfstak-cao’s teweeg brengen waarvan de bepalingen doorgaans algemeen verbindend zijn verklaard niet algemeen verbindend verklaard worden. Algemeen verbindend verklaring van deze bepalingen is niet mogelijk, omdat op een arbeidsverhouding niet gelijktijdig twee algemeen verbindend verklaarde besluiten van dezelfde aard van toepassing kunnen zijn. Deze beleidsregel doelt op die situaties waarbij sprake is van overlapping van werkingssferen tussen twee of meer bedrijfstak-cao’s waarvan bepalingen algemeen verbindend zijn verklaard of doorgaans algemeen verbindend worden verklaard.

Daarvan is in casu geen sprake. In de voorgaande procedure is reeds geconstateerd dat de werkingssfeer van de cao DI-Fonds zich geheel binnen de werkingssfeer van de cao Afbouw BTER bevindt, en dat de cao DI-Fonds niet algemeen verbindend is verklaard, noch doorgaans algemeen verbindend wordt verklaard. Dit is met de werkingssfeeraanpassing van de cao DI-Fonds in essentie niet veranderd. Daarbij hebben cao-partijen in reactie op de bedenkingen verklaard dat de werkingssfeer ten aanzien van de natuursteen in de onderhavige procedure alleen is verduidelijkt en dus niet is uitgebreid met nieuwe activiteiten. Aangezien mij verder niet gebleken is van gewijzigde feiten en omstandigheden zie ik geen aanleiding om mijn eerdere standpunt te heroverwegen.

Cao-overleg

Op grond van paragraaf 3.2 van het Toetsingskader AVV worden bedenkingen die betrekking hebben op onvoldoende betrokkenheid bij het cao-overleg normalerwijze als evident kansloos aangemerkt. Ten aanzien van deze bedenkingen vindt deze bepaling rechtstreeks toepassing. Er is geen aanleiding om hier in dit specifieke geval van af te wijken.

Gelet op het bovenstaande vormen de ingebrachte bedenkingen geen beletsel om tot algemeen verbindendverklaring over te gaan.

Naar aanleiding van dit verzoek is een schriftelijk dispensatieverzoek ingediend door de Landelijke Belangen Vereniging (LBV) mede namens partijen bij de cao voor Vakwerkbedrijven in de Bedrijfstak Natuursteen en de cao Fonds Duurzaamheid en Innovatie Vakwerkbedrijven Natuursteen. Dit verzoek is afgewezen in de vorm van een afzonderlijke beschikking conform de Algemene wet bestuursrecht. De beschikking is op dezelfde dag als waarop dit besluit tot algemeen verbindendverklaring is genomen aan de desbetreffende dispensatieverzoeker en aan de verzoeker tot algemeen verbindendverklaring verzonden. De beschikking ligt voor belanghebbenden als bedoeld in art. 1:2 eerste lid van de Awb ter inzage bij de Directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving, Parnassusplein 5, ’s-Gravenhage.

Gelet op de artikelen 2, 4 en 5 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten;

Besluit:

Dictum I

Het besluit tot algemeen verbindendverklaring van bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst voor de Afbouw inzake de bedrijfstakeigen regelingen1 wordt met inachtneming van dictum II als volgt gewijzigd:

A

De onder dictum I opgenomen bepalingen worden als volgt gewijzigd:

Artikel 1 lid 2 en lid 3 komen te luiden:

‘Artikel 1 Definities

  • 2. CAO Afbouw: de landelijke collectieve arbeidsovereenkomst voor de Afbouw, lopende van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2019.

  • 3. Werkgever: de werkgever die werkzaamheden als bedoeld in artikel 2, verrichten of doet verrichten, alsmede:

    • a. rechtspersoonlijkheid bezittende coöperatieve woningbouw- en andere verenigingen;

    • b. stichtingen;

    • c. natuurlijke of rechtspersonen, die in eigen beheer bouwwerken uitvoeren of daaraan herstellings- en onderhoudswerkzaamheden doen verrichten,

    • d. uitzendbureaus die werkzaamheden als omschreven in artikel 2 verricht of doen verrichten,

    een en ander voor zover de onder a, b, c of d bedoelde personen of instellingen daarbij werkzaamheden doen verrichten als bedoeld in artikel 2 van deze collectieve arbeidsovereenkomst en niet vallen onder de werkingssfeer van een andere loonregeling of collectieve arbeidsovereenkomst.’

Artikel 1 lid 6 is vervallen.

Artikel 1 lid 7 komt te luiden:

  • ‘7. Afbouwwerknemer: de werknemer die werkzaamheden verricht als omschreven in artikel 35 en 35A van de CAO Afbouw.’

Artikel 2 lid 4 en lid 7 komen te luiden:

‘Artikel 2. Werkingssfeer

  • 4. Onder vloerenbedrijf wordt verstaan het ten behoeve van derden verrichten of doen verrichten van werkzaamheden als:

    • a. het vervaardigen of bewerken dan wel afwerken van vloeren door menging van grint, steenslag of zand of mengsels daarvan al dan niet met andere vulstoffen en/of vezels met cement of andere bindmiddelen en/of toeslagstoffen;

    • b. het monolithisch afwerken van vloeren door middel van het aanbrengen van een dunne pleisterlaag;

    • c. het vervaardigen of bewerken van vloeren door menging van korrels, poeder of vezelachtige vulstoffen hetzij van organische hetzij van anorganische aard met bindmiddelen dan wel componenten welke tezamen het bindmiddel vormen;

    • d. het in het werk uit een pasteuze of vloeibare massa vervaardigen en aanbrengen, of het bewerken van kunststof vloeren, slijtlagen, beschermlagen of andere afwerklagen al dan niet naadloos;

    • e. het prepareren, bewerken of afwerken van niet constructieve cementgeboden of kunststof vloeren door middel van vlinderen, frezen, stralen, schuren en/of andere soortgelijke werkzaamheden, inclusief alle bijkomende werkzaamheden zoals het aanbrengen van isolatiematerialen.

  • 7. Onder het natuursteenbedrijf wordt verstaan het ten behoeve van derden verrichten of doen verrichten van activiteiten bestaan uit het be- of verwerken van natuursteen of het plaatsen van blokken, platen (ongeacht hun maat), halfproducten, eindproducten of tegels van natuursteen. Deze cao is ook van toepassing op bedrijven die deze zaken (doen) leveren en stellen op bouw- en begraafplaatsen. Onder ‘bewerken van natuursteen’ valt ook het kristalliseren, polijsten, schuren en slijpen van natuursteen, het onderhoud, repareren en restaureren van natuursteen, het aanbrengen, reinigen en restaureren van inscripties evenals het onderhoud van grafwerk. Kunststeen wordt gelijkgesteld aan natuursteen.’

Artikel 3 lid 1 wordt ingevoegd en komt te luiden:

‘Artikel 3 Uitzendondernemingen (werkingssfeer)

  • 1. De cao is ook van toepassing op uitzendondernemingen die worden gedreven voor rekening van werkgevers als bedoeld in artikel 1 lid 3, tenzij de uitzendonderneming voldoet aan de genoemde cumulatieve vereisten:

    • a. de bedrijfsactiviteiten van de uitzendonderneming bestaan uitsluitend uit het ter beschikking stellen van arbeidskrachten als bedoeld in artikel 7:690 BW, én

    • b. de arbeidskrachten (uitzendkrachten) van die werkgever zijn voor ten minste 25% van de loonsom, of althans van het in de desbetreffende cao gehanteerde relevante kwantitatieve criterium (zoals arbeidsuren), betrokken bij werkzaamheden uitgeoefend in enige andere tak van bedrijf dan in de werkingssfeer van die andere cao omschreven, én

    • c. de werkgever zendt voor ten minste 15% van het totale premieplichtig loon op jaarbasis uit op basis van uitzendovereenkomsten met uitzendbeding als bedoeld in artikel 7:691 lid 2 BW, zoals nader gedefinieerd in Bijlage 1, behorend bij artikel 5.1 van de Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Financiën van 2 december 2005, Directie Sociale Verzekeringen, Nr. SV/F&W/05/96420, ter uitvoering van de Wet financiering sociale verzekeringen (Regeling Wfsv), gepubliceerd in de Staatscourant nummer 242 van 13 december 2005. Met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit geldt dat de uitzendonderneming aan dit criterium heeft voldaan indien en voor zover dit door de uitvoeringsinstelling is vastgesteld, én

    • d. de uitzendonderneming is geen onderdeel van een concern dat rechtstreeks of door algemeenverbindendverklaring gebonden is aan de desbetreffende andere cao, én

    • e. de uitzendonderneming is geen paritair afgesproken arbeidspool.’

Artikel 3 lid 2 is vervallen.

Artikel 4 lid 1 en lid 3 zijn vervallen.

Artikel 10 lid 2 komt te luiden:

‘Artikel 10

  • 2. De hoogte van de premies worden jaarlijks - na overleg met de CAO-partijen - door de besturen van de betreffende fondsen bepaald. Voor de onderstaande fondsen en regelingen zijn de volgende premies vastgesteld:

    Regeling

    Grondslag

    Aandeel

    werkgever

    Aandeel

    werknemer

    O&O Afbouw

    premie werknemer

    bruto sv-loon

    0,83%

    0,28%

    O&O Afbouw

    premie per werknemer.

    bruto sv-loon

    1,33%

    0,28%

    Fysiotherapie

    premie per werknemer

    sv-dag

    € 0,12

     

    Voorziening bij ongeval

    premie per werknemer

    sv-dag

    € 0,13

     

    Het uurloon, dat wordt gebruikt voor de berekening van alle uurloon afhankelijke regelingen, komt tot stand door het garantie-uurloon te vermeerderen met (indien van toepassing) diplomatoeslag, voorliedentoeslag, prestatietoeslag en tariefloon.

    Onder garantieloon wordt verstaan het loon waarop de werknemer krachtens artikel 36, 36A of 41 van de cao Afbouw recht kan doen gelden.

Artikel 14B komt te luiden:

‘Artikel 14B Vierdaagse werkweek werknemer natuursteen van 59 jaar en ouder (t/m 5-7-2016)

  • 1. De werknemer van 59 jaar en ouder heeft recht op een vierdaagse werkweek, in te vullen binnen het in de onderneming gebruikelijke werkrooster en in overleg tussen werkgever en werknemer.

  • 2. Om de vierdaagse werkweek te kunnen realiseren, levert de werknemer vakantie- of roostervrije dagen in. Wel moeten minimaal 15 dagen resteren voor de aaneengesloten vakantie en er moet rekening worden gehouden met de verplichte roostervrije dagen, zoals die zijn geregeld in artikel 26 van de cao Afbouw. De benodigde aanvullende verlofdagen worden door de werkgever doorbetaald.

  • 3. Het gaat bij deze regeling om maximaal 22 dagen op kalenderjaarbasis.

  • 4. De werkgever ontvangt vanuit het O&O fonds achteraf per kalenderhalfjaar een tegemoetkoming in de loonkosten ten bedrage van 11 maal de loonsom (plus een tegemoetkoming voor de werkgeverslasten) over een dag.

  • 5. De werkgever dient binnen 6 maanden na afloop van elk kalenderhalfjaar een ondertekende verklaring in te zenden, waaruit blijkt dat de werknemer deelneemt aan de vierdaagse werkweek voor 59 jaar en ouder. Deze verklaring moet ook door de betrokken werknemer zijn ondertekend en dient bij het O&O fonds (www.mijnafbouw.nl) ingediend te zijn, voordat het fonds tot uitbetaling overgaat.

  • 6. Deze regeling is per 5 juli 2016 beëindigd. De werknemer die op die datum en daarna onafgebroken gebruik maakt van deze regeling, behoudt dit recht.

  • 7. Dit artikel geldt uitsluitend voor het natuursteenbedrijf als bedoeld in artikel 2 lid 7.’

Dictum II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en heeft geen terugwerkende kracht.

’s-Gravenhage, 15 oktober 2018

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, namens deze, De directeur Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving, M.H.M. van der Goes


X Noot
1

Stcrt. 22 december 2016, nr. 61935; laatstelijk gewijzigd bij besluit van 7 december 2017 (Stcrt. 2017, nr. 364)

Naar boven