Protocol inzake de behandeling van aangiften bij een ministerie, het openbaar ministerie of de procureur-generaal bij de Hoge Raad tegen leden van de Staten-Generaal, Ministers en Staatssecretarissen, Ministerie van Justitie en Veiligheid

De Minister van Veiligheid en Justitie,

Handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad;

Overwegende, dat krachtens artikel 119 van de Grondwet de leden van de Staten-Generaal, de ministers en de staatssecretarissen wegens ambtsmisdrijven in die betrekkingen gepleegd, ook na hun aftreden, terecht staan voor de Hoge Raad en dat de opdracht tot vervolging wordt gegeven bij koninklijk besluit of bij een besluit van de Tweede Kamer;

Overwegende, dat thans geen wettelijke regeling bestaat over de fase voorafgaand aan een dergelijke opdracht tot vervolging door de Kroon;

Overwegende, dat betrokken instanties behoefte hebben aan praktische richtlijnen voor de afhandeling van aangiften tegen leden van de Staten-Generaal, ministers en staatssecretarissen in die voorfase;

Overwegende, dat er een voorbereidingstraject is gestart om te komen tot een modernisering van de wetgeving inzake vervolging van bewindspersonen en Kamerleden wegens ambtsdelicten (zie de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie aan de Tweede en de Eerste Kamer (Kamerstukken II 2016/17, 34 340, nr. 13; Kamerstukken I 2016/17, 34 340, A);

Overwegende, dat het wenselijk is om totdat nieuwe wetgeving terzake is vastgesteld, richtlijnen in acht te nemen over de wijze van behandeling van genoemde aangiften, binnen de kaders van de huidige wetgeving.

Overwegende, dat, gelet op artikel 111, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet op de rechterlijke organisatie, de procureur-generaal bij de Hoge Raad een centrale rol speelt in de procedure en het daarom wenselijk is dat hij de Kroon van advies kan dienen ten aanzien van de vraag of er aanknopingspunten zijn voor een opsporingsonderzoek;

Overwegende, dat het wenselijk is dat het openbaar ministerie aan de procureur-generaal bij de Hoge Raad, zo deze dat verlangt, ter uitvoering van deze taken bijstand verleent.

Overwegende, dat voorafgaand aan een adviesaanvraag aan de procureur-generaal bij de Hoge Raad beoordeeld moet worden of er sprake is van een aangifte in de zin van dit protocol en dat het openbaar ministerie bij die beoordeling een adviserende rol kan spelen;

Stelt het volgende protocol vast:

1. Ontvanger

Aangifte van een strafbaar feit tegen een (voormalig) bewindspersoon of Kamerlid of een onbekende persoon (waarbij uit het feitencomplex het vermoeden ontstaat, dat het feit door betrokkene is gepleegd in diens betrekking als bewindspersoon of Kamerlid)1, is ontvangen door:

  • a. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie;

  • b. Een ander ministerie;

  • c. Het openbaar ministerie (OM) (of de politie);

  • d. de procureur-generaal bij de Hoge Raad (pg HR).

2. Eerste oordeel

  • a. Is er sprake van een aangifte, dat wil zeggen een melding die betrekking heeft op een concrete gedraging die een bepaald strafbaar feit oplevert?

    Zo ja: zie vraag 2b.

    Zo nee: ontvanger stuurt reactie aan de verzender.

  • b. Is er (mogelijk) sprake van een ambtsdelict door een bewindspersoon of Kamerlid?

    Zo ja, zie punt 3 voor de onderscheiden trajecten

    Zo nee: doorsturen aan het OM (Parket-Generaal).

3. Doorsturen aan de pg HR

Lid 1:

  • a. Als een aangifte is binnengekomen bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie wordt deze (bij een bevestigende beantwoording van de vragen onder 2 van dit protocol) doorgestuurd aan de pg HR met het verzoek om de Minister van Veiligheid en Justitie te informeren over zijn bevindingen.

  • b. Als een aangifte is binnengekomen bij een ander ministerie of het OM (of de politie) dan dient deze (bij een bevestigende beantwoording van de vragen onder 2 van dit protocol) te worden doorgestuurd aan de Minister van Veiligheid en Justitie. Deze zal de aangifte dan doorsturen aan de pg HR met daarin het verzoek om hem te informeren over diens bevindingen.

  • c. Als een aangifte is binnengekomen bij de pg HR informeert hij de Minister van Veiligheid en Justitie over de aangifte met de mededeling dat hij de Minister van Veiligheid en Justitie zal informeren over zijn bevindingen.

Lid 2:

De Minister van Veiligheid en Justitie (in de gevallen a en b) of de pg HR (in geval c) bericht de aangever dat de aangifte wordt bestudeerd.

4. Pg HR beoordeelt de aangifte en informeert de Minister van Veiligheid en Justitie over zijn bevindingen.

  • a) De pg HR start een oriënterend onderzoek gericht op de vraag of er aanknopingspunten zijn voor een opsporingsonderzoek. Na afloop van het oriënterend onderzoek bericht de pg HR de Minister van Veiligheid en Justitie over zijn bevindingen.

  • b) Indien de Minister van Veiligheid en Justitie na kennisneming van de bevindingen aan de pg HR meedeelt dat een opsporingsonderzoek geïndiceerd is, start de pg HR een opsporingsonderzoek met bijstand van het OM. Na afloop van dit onderzoek informeert de pg HR de Minister wederom over zijn bevindingen.

5. Kroon neemt een vervolgingsbeslissing en informeert de TK

  • a. Opdracht tot vervolging aan de pg HR

  • b. Geen opdracht tot vervolging.

6. Informeren aangever en persoon op wie de aangifte ziet

De Minister van Veiligheid en Justitie informeert de aangever over de beslissing ten aanzien van de aangifte. Voorts informeert de Minister van Veiligheid en Justitie vertrouwelijk de persoon op wie de aangifte ziet.

Dit protocol zal met de toelichting worden geplaatst in de Staatscourant.

’s-Gravenhage, 11 oktober 2017

De Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok

TOELICHTING

Algemeen

De Kroon (regering) kan op grond van artikel 119 van de Grondwet (GW) een opdracht tot vervolging geven bij ambtsdelicten2 door een bewindspersoon of een Kamerlid, in hun betrekking als bewindspersoon of Kamerlid gepleegd.3 4 De aangifte hieromtrent kan worden ontvangen door verschillende instanties bij de overheid. Het doel van het protocol is om vast te leggen hoe er met een dergelijke aangifte omgegaan dient te worden binnen de kaders van de huidige wetgeving. Het is daarmee een hulpmiddel voor de ontvangers van een dergelijke aangifte.

Naast de Kroon (regering) is op grond van artikel 119 GW ook de Tweede Kamer (TK) bevoegd om opdracht tot vervolging te geven bij ambtsdelicten door een bewindspersoon of Kamerlid. Dit protocol gaat niet in op de procedure indien een aangifte wordt ontvangen door de TK.

Het protocol heeft in principe een tijdelijk karakter aangezien een voorbereidingstraject is gestart om te komen tot modernisering van de wetgeving inzake vervolging van Kamerleden en bewindspersonen wegens ambtsdelicten. 5 Totdat er nieuwe wetgeving is, bestaat er behoefte aan een protocol met afspraken voor de tussenliggende periode.

Onderdeelsgewijze toelichting

1. Ontvanger

Aangifte van een strafbaar feit tegen een (voormalig) bewindspersoon of Kamerlid of een onbekende persoon (waarbij uit het feitencomplex het vermoeden ontstaat, dat het feit door betrokkene is gepleegd in diens betrekking als bewindspersoon of Kamerlid)6, is ontvangen door:

  • a. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie;

  • b. Een ander ministerie;

  • c. Het openbaar ministerie (OM) (of de politie);

  • d. de procureur-generaal bij de Hoge Raad (pg HR).

Toelichting

Dit protocol heeft betrekking op de ontvangst van een aangifte door één van de bovengenoemde instanties. Het is daarmee een hulpmiddel voor de ontvangers van een dergelijke aangifte.

Bij een aangifte tegen een onbekende persoon of specifieke medeverdachte, waarbij uit het feitencomplex het vermoeden ontstaat, dat het delict door een bewindspersoon of een Kamerlid is gepleegd, geldt mutatis mutandis hetzelfde als een aangifte tegen deze(n).

Wanneer in een al lopend strafrechtelijk onderzoek ambtshalve een vermoeden van een ambtsdelict door een bewindspersoon of een Kamerlid ontstaat geldt mutatis mutandis hetzelfde als voor een aangifte tegen deze (n).

Als een aangifte is ontvangen door het Ministerie van Veiligheid en Justitie of het OM verifiëren zij onderling of deze aangifte reeds bij de ander bekend is.

Als er sprake is van een openbare aanklacht (bijv. in een krant) wordt dit in beginsel aangemerkt als uiting van een mening en niet als een aangifte volgens dit protocol. Als een van de in dit protocol genoemde instanties echter van oordeel is dat de openbare aanklacht een ambtshalve oriënterend onderzoek, zoals in dit protocol beschreven, rechtvaardigt, wordt dit protocol toegepast.

2. Eerste oordeel

  • a. Is er sprake van een aangifte, dat wil zeggen een melding die betrekking heeft op een concrete gedraging die een bepaald strafbaar feit oplevert?

    Zo ja: zie vraag 2b.

    Zo nee: ontvanger stuurt reactie aan de verzender.

  • b. Is er (mogelijk) sprake van een ambtsdelict door een bewindspersoon of Kamerlid?

    Zo ja, zie punt 3 voor de onderscheiden trajecten

    Zo nee: doorsturen aan het OM (parket-generaal).

Toelichting
Vraag 2a

De ontvangende instantie beziet of er sprake is van een aangifte. Bij een aangifte moet het gaan om een weergave van concrete feiten en/of omstandigheden, die de verdenking van een bepaald strafbaar feit oplevert. Van een aangever mag worden verlangd dat hij zo concreet mogelijk aangeeft op welke gedraging zijn aangifte betrekking heeft en dat hij (impliciet of expliciet) duidelijk maakt welke strafbepaling zou zijn overtreden.

Het doel van vraag 2a is serieuze aangiftes te scheiden van louter uitingen van onvrede. Alleen serieuze aangiftes worden verder onderzocht.

Als de aangifte niet voldoende concreet is maar de ontvangende instantie wel het vermoeden heeft dat er sprake kan zijn van een aangifte, maakt de ontvangende instantie dit aan de verzender kenbaar en verzoekt daarbij om een concretisering. Als er binnen redelijke termijn geen of onvoldoende concretisering wordt gegeven, gaat de ontvangende instantie er vanuit dat de verzender louter een uiting van onvrede heeft gedaan en geen aangifte van een concrete gedraging die een bepaald strafbaar feit oplevert.

Afhankelijk van de reactie wordt de brief doorgestuurd (zie 2b en 3) of in behandeling genomen als een klacht of burgerbrief.

Daar waar gesproken wordt over een aangifte, kan soms ook sprake zijn van een reeds samengesteld onderzoeksdossier door het OM. Bijvoorbeeld omdat bij de start van het onderzoek, nog geen rekening werd gehouden met de mogelijkheid van een ambtsdelict door een bewindspersoon of Kamerlid

Vraag 2b

Dit protocol heeft alleen betrekking op aangiften tegen een bewindspersoon of Kamerlid voor zover het een ambtsdelict betreft. Van een ambtsdelict is sprake indien het een strafbaar feit7 betreft dat is gepleegd in de betrekking als bewindspersoon of Kamerlid en/of deze persoon bij het plegen van het strafbare feit gebruik heeft gemaakt van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt geschonken (artikel 44 WvSr8). Als het strafbare feit in de aangifte geen ambtsdelict is, is het, zoals bij iedere aangifte, aan het OM om een vervolgingsbeslissing te nemen.

Tevens zal nadrukkelijk uit de aangifte naar voren moeten komen dat er (mogelijk) sprake is van een ambtsdelict door een bewindspersoon of Kamerlid. Als hiervan geen sprake is, is dit protocol niet van toepassing. Dit is slechts anders als uit het feitencomplex het nadrukkelijke vermoeden rijst dat sprake is van een ambtsdelict begaan door een bewindspersoon of Kamerlid.

Voor zover de aangifte geen ambtsdelict door een bewindspersoon of Kamerlid betreft en niet al bij het OM is binnengekomen maar bij een van de bovengenoemde andere instanties, wordt de aangifte doorgestuurd aan het parket-generaal van het OM dat op zijn beurt zorgt dat de aangifte bij het juiste arrondissementsparket terecht komt.

Adviesrol openbaar ministerie bij de beoordeling van vragen 2a en 2b

Het is niet altijd eenvoudig om te beoordelen of een melding een concrete gedraging die een bepaald strafbaar feit oplevert, inhoudt (vraag 2a) dan wel of er (mogelijk) sprake is van een ambtsdelict door een bewindspersoon of Kamerlid (vraag 2b).

In voorkomende gevallen kan bij een dergelijke beoordeling het inroepen van strafrechtelijke expertise gewenst zijn. Indien er twijfels bestaan of een melding een concrete gedraging die een bepaald strafbaar feit oplevert, inhoudt, dan wel of er (mogelijk) sprake is van een ambtsdelict door een bewindspersoon of Kamerlid, ligt het daarom voor de hand dat contact wordt opgenomen met het OM. Dit geschiedt door tussenkomst van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (directie Juridische en Operationele Aangelegenheden).

Als blijkt dat het gaat om een melding die betrekking heeft op een concrete gedraging die een bepaald strafbaar feit oplevert terwijl er (mogelijk) sprake is van een ambtsdelict door een bewindspersoon of Kamerlid zal het OM daarover een bericht sturen aan de Minister van Veiligheid en Justitie met die bevindingen. Het OM is dan niet bevoegd tot verder zelfstandig onderzoek.

Wanneer er naar het oordeel van het OM sprake is van een strafbaar feit in de aangifte dat geen ambtsdelict is, is het, zoals bij iedere aangifte, aan het OM om een verdere beslissing te nemen. Het OM is immers bevoegd te beslissen op aangiften die geen betrekking hebben op ambtsdelicten in de zin van dit protocol en op aangiften die betrekking hebben op personen die niet onder artikel 119 GW vallen, behoudens het bepaalde in artikel 485 van het Wetboek van Strafvordering (WvSv) (medeverdachten van de genoemde politieke ambtsdragers staan ook voor de Hoge Raad terecht).

3. Doorsturen aan de pg HR

Lid 1:

  • a. Als een aangifte is binnengekomen bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie wordt deze (bij een bevestigende beantwoording van de vragen onder 2 van dit protocol) doorgestuurd aan de pg HR met het verzoek om de Minister van Veiligheid en Justitie te informeren over zijn bevindingen.

  • b. Als een aangifte is binnengekomen bij een ander ministerie of het OM (of de politie) dan dient deze (bij een bevestigende beantwoording van de vragen onder 2 van dit protocol) te worden doorgestuurd aan de Minister van Veiligheid en Justitie. Deze zal de aangifte dan doorsturen aan de pg HR met daarin het verzoek om hem te informeren over diens bevindingen.

  • c. Als een aangifte is binnengekomen bij de pg HR informeert hij de Minister van Veiligheid en Justitie over de aangifte met de mededeling dat hij de Minister van Veiligheid en Justitie zal informeren over zijn bevindingen.

Lid 2:

De Minister van Veiligheid en Justitie (in de gevallen a en b) of de pg HR (in geval c) bericht de aangever dat de aangifte wordt bestudeerd.

Toelichting

Aan de beschreven procedure ligt het uitgangspunt ten grondslag dat de pg HR niet alleen een zelfstandige bevoegdheid heeft in de fase van de vervolging, maar ook in de fase voorafgaande aan de vervolgingsbeslissing. In de Wet op de rechterlijke organisatie is bepaald dat de pg de taken en bevoegdheden van het OM waarneemt in de gevallen waarin de Hoge Raad ten principale recht doet (waaronder dus de berechting van ambtsdelicten).9

Om te garanderen dat een zo onafhankelijk mogelijk advies aan de Kroon (regering) volgt over de aangifte, wordt de aangifte ter beoordeling aan de pg HR10 voorgelegd. Het OM is hiervoor niet de juiste instantie omdat het OM geen bevoegdheden heeft in deze.

T.a.v. a:

De Minister van Veiligheid en Justitie stuurt de aangifte door aan de pg HR met het verzoek om de aangifte te beoordelen (oriënterend onderzoek) en hem over de bevindingen te informeren. Als de aangifte betrekking heeft op de Minister van Veiligheid en Justitie zelf, wordt de aangifte in handen gesteld van de Minister van Veiligheid en Justitie ad interim onder toepassing van artikel 5 van de Vervangingsregeling ministers11 (er kunnen immers situaties zijn waarin het voor de waarheidsvinding beter is dat de Minister jegens wie de aangifte is gedaan onbekend blijft met de aangifte), die de aangifte doorstuurt naar de pg HR.

T.a.v. b:

De aangifte wordt aan de pg HR gestuurd met het verzoek om de aangifte te beoordelen en de Minister van Veiligheid en Justitie te informeren over de bevindingen. Omdat de Minister van Veiligheid en Justitie verantwoordelijk is voor het straf(proces)recht en de strafrechtspleging ligt het in de rede dat de Minister van Veiligheid en Justitie een aangifte die is ingediend bij een ander ministerie, doorstuurt aan de pg HR. Als de aangifte betrekking heeft op de Minister van Veiligheid en Justitie zelf, wordt de aangifte doorgezonden aan de Minister van Veiligheid en Justitie ad interim onder toepassing van artikel 5 van de Vervangingsregeling ministers (zie hiervoor onder a) en zal deze Minister de aangifte doorsturen naar de pg HR.

T.a.v. c:

Als de aangifte direct bij de pg HR is ontvangen kan de pg HR er direct mee aan de slag gaan. Wel is in dat geval van belang dat de Minister van Veiligheid en Justitie geïnformeerd wordt dat er een aangifte is. De pg HR kan immers geen vervolgingsbeslissing nemen, alleen de Kroon of TK. Als de aangifte betrekking heeft op de Minister van Veiligheid en Justitie, informeert de pg HR de Minister van Veiligheid en Justitie ad interim.

T.a.v. lid 2:

De aangever krijgt een ontvangstbevestiging. Het is niet nodig daarin expliciet te vermelden dat de zaak ter bestudering bij de pg HR ligt. Dit laat onverlet dat op grond van de beoordeling onder 2 (“Eerste oordeel”) de conclusie al kan zijn dat de ‘aangifte’ wordt behandeld als burgerbrief of klacht.

4. Pg HR beoordeelt de aangifte en informeert de Minister van Veiligheid en Justitie over zijn bevindingen.

  • a) De pg HR start een oriënterend onderzoek gericht op de vraag of er aanknopingspunten zijn voor een opsporingsonderzoek. Na afloop van het oriënterend onderzoek bericht de pg HR de Minister van Veiligheid en Justitie over zijn bevindingen.

  • b) Indien de Minister van Veiligheid en Justitie na kennisneming van de bevindingen aan de PG HR meedeelt dat een opsporingsonderzoek geïndiceerd is, start de pg HR een opsporingsonderzoek met bijstand van het openbaar ministerie. Na afloop van dit onderzoek informeert de pg HR de Minister wederom over zijn bevindingen.

Toelichting

Het is uiteindelijk aan de Kroon of de TK (maar deze laatste blijft in dit Protocol zoals gezegd buiten beschouwing) om een vervolgingsbeslissing te nemen (zie 5). Daarom moet de pg HR de Kroon (regering) informeren over zijn bevindingen ten aanzien van de vraag of er aanknopingspunten zijn voor een opsporingsonderzoek. Omdat de Minister van Veiligheid en Justitie verantwoordelijk is voor het straf(proces)recht en de strafrechtspleging is hij de eerst aangewezen vertegenwoordiger van de Kroon om de bevindingen van de pg HR te ontvangen. Deze bevindingen kan hij dan als vertegenwoordiger van de Kroon betrekken bij zijn beslissing om een door de pg HR opsporingsonderzoek te laten instellen. In het geval dat de aangifte betrekking heeft op de Minister van Veiligheid en Justitie, informeert de pg HR de Minister van Veiligheid en Justitie ad interim over zijn bevindingen.

T.a.v. a:

De pg HR start met een oriënterend onderzoek gericht op de vraag of er aanknopingspunten zijn voor een opsporingsonderzoek. Hij kan hiertoe desgewenst op de ondersteuning van het OM terugvallen. 12

Als het antwoord gericht op de vraag of er aanknopingspunten zijn voor een opsporingsonderzoek volgens hem bevestigend moet luiden, bericht hij – gelet op de gevoeligheid van een dergelijke stap – daarover eerst de Minister van Veiligheid en Justitie met de vraag of de Kroon een gericht opsporingsonderzoek wenselijk acht. In de regel zal de Minister van Veiligheid en Justitie het advies van de pg HR om een opsporingsonderzoek te starten op volgen.

T.a.v. b:

Indien het contact onder 4a leidt tot het besluit van de Minister van Veiligheid en Justitie om door de pg HR een gericht opsporingsonderzoek te laten instellen kan de pg HR daarbij aan het College van procureurs-generaal van het OM verzoeken om bijstand (van de Rijksrecherche). Het College dient gehoor te geven aan dit verzoek. Zie art. 123 R.O.

5. Kroon neemt een vervolgingsbeslissing en informeert de TK

  • a. Opdracht tot vervolging aan de pg HR

  • b. Geen opdracht tot vervolging.

Toelichting

T.a.v. a: Het geven van een opdracht tot vervolging aan de pg HR geschiedt bij koninklijk besluit (KB). Dit KB wordt voorgedragen door de Minister van Veiligheid en Justitie. Indien de Minister van Veiligheid en Justitie zelf degene is die wordt vervolgd, wordt het KB voorgedragen door de Minister van Veiligheid en Justitie ad interim onder toepassing van artikel 5 van de Vervangingsregeling ministers.

Voorafgaand aan deze voordracht wint de Minister van Veiligheid en Justitie (dan wel de Minister van Veiligheid en Justitie ad interim) het gevoelen in van de Minister-President en afhankelijk van de situatie desgewenst ook van andere bewindspersonen. Betreft de aangifte de Minister-President, dan wordt deze vervangen door de vicepremier (s).

Een afschrift van het KB wordt naar beide Kamers gezonden (art. 5, tweede lid, Wet ministeriële verantwoordelijkheid).

T.a.v. b: Er is geen vaste wettelijke procedure voor een beslissing tot niet-vervolging. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval wint de Minister van Veiligheid en Justitie (dan wel de Minister van Veiligheid en Justitie ad interim) ten aanzien van deze beslissing, het gevoelen in van de Minister-President en afhankelijk van de situatie desgewenst ook van andere bewindspersonen). Betreft de aangifte de Minister-President dan wordt deze vervangen door de vicepremier (s).

Afhankelijk van de omstandigheden van het geval wordt van deze beslissing melding gemaakt in de ministerraad.

De Minister van Veiligheid en Justitie (of als het de Minister van Veiligheid en Justitie zelf betreft de Minister van Veiligheid en Justitie ad interim onder toepassing van artikel 5 van de Vervangingsregeling ministers) informeert de TK vertrouwelijk over de beslissing. Afhankelijk van de omstandigheden geschiedt dit al dan niet in geanonimiseerde vorm.

6. Informeren aangever en persoon op wie de aangifte ziet

De Minister van Veiligheid en Justitie informeert de aangever over de beslissing ten aanzien van de aangifte.

Nadat de Kroon een vervolgingsbeslissing heeft genomen wordt de aangever door de Minister van Veiligheid en Justitie op de hoogte gebracht van de beslissing op de aangifte. Indien de Minister van Veiligheid en Justitie degene is op wie de aangifte betrekking heeft informeert de Minister van Veiligheid en Justitie ad interim de aangever.

Daarnaast informeert de Minister van Veiligheid en Justitie (dan wel de Minister van Veiligheid en Justitie ad interim) vertrouwelijk de bewindspersoon dan wel het Kamerlid waarop de aangifte ziet.

’s-Gravenhage, 11 oktober 2017

De Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok


X Noot
1

Ter wille van de leesbaarheid wordt in de rest van dit protocol slechts gesproken over “bewindspersoon of Kamerlid”, waarbij dan uiteraard eveneens wordt gedoeld op voormalige bewindspersonen, voormalige Kamerleden en de genoemde onbekende personen.

X Noot
2

Art. 119 Gw. spreekt alleen over ambtsmisdrijven van bewindspersonen en Kamerleden, maar in art. 76 Wet RO en art. 483 WvSv is de reikwijdte van deze procedure uitgebreid tot alle ambtsdelicten, dus ook ambtsovertredingen.

X Noot
3

Hetzelfde geldt ingevolge de Reglementen voor de Gouverneurs van Aruba, van Curaçao en van Sint Maarten voor ambtsmisdrijven door een (ex) Gouverneur, in zijn betrekking als Gouverneur gepleegd.

X Noot
4

Volledigheidshalve zij opgemerkt dat het OM bevoegd is te beslissen op aangiften die geen betrekking hebben op ambtsdelicten in de zin van dit protocol en op aangiften die betrekking hebben op personen die niet onder artikel 119 GW vallen, behoudens het bepaalde in artikel 485 WvSv (medeverdachten van de genoemde politieke ambtsdragers staan ook voor de Hoge Raad terecht).

X Noot
5

Kamerstukken II 2016/17, 34 340, nr. 13, p. 2.

X Noot
6

Ter wille van de leesbaarheid wordt in de rest van dit protocol slechts gesproken over “bewindspersoon of Kamerlid”, waarbij dan uiteraard eveneens wordt gedoeld op voormalige bewindspersonen, voormalige Kamerleden en de genoemde onbekende personen.

X Noot
7

Het protocol is ook van toepassing is op deelneming aan strafbare feiten: medeplegen, doen plegen, uitlokken en medeplichtigheid.

X Noot
8

Ambtsmisdrijven zijn in ieder geval de misdrijven die worden begaan onder de verzwarende omstandigheden van 44 WvSr. Dit zijn in ieder geval de misdrijven genoemd in de artikelen 355 tot en met 380 WvSr (titel ambtsmisdrijven).

X Noot
9

In de Wet op de rechterlijke organisatie is bepaald dat de pg treedt in de taken en bevoegdheden van de officier van justitie in geval van ambtsmisdrijven (art. 111, derde lid, jo. art. 76 R.O.). Tot die taken behoort de opsporing van strafbare feiten (art. 148 Sv) en ook voorafgaande oriënteringsonderzoeken behoren daartoe. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat tot invoeging van (onder meer) dit artikel in de Wet RO heeft geleid, wordt deze bepaling aldus toegelicht: “In het derde lid wordt voor alle duidelijkheid bepaald dat de procureur-generaal optreedt als “openbaar ministerie”, indien de Hoge Raad ten principale recht doet, dat wil zeggen indien de Hoge Raad optreedt als rechter in eerste aanleg. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn in strafzaken (ambtsmisdrijven), in uitleveringszaken en in civiele zaken” (Kamerstukken II 1996/97, 25 392, nr. 3, p. 36.)

“De procureur-generaal en zijn parket vormen een zelfstandige eenheid met bijzondere taken en bevoegdheden. Bij de vervulling daarvan zal de procureur-generaal in voorkomende gevallen op de ondersteuning door het openbaar ministerie moeten kunnen terugvallen. Sprekend is het geval dat de procureur-generaal na een opdracht door de regering of door de Tweede Kamer der Staten-Generaal tot vervolging van een Minister of een lid van de Staten-Generaal zou moeten overgaan. Maar ook reeds bij voorafgaande oriënteringsonderzoeken – die overigens ook een mogelijke strafvervolging van een rechter kunnen betreffen – zal deze bijstand onontbeerlijk kunnen zijn.” (Kamerstukken II 1996-97, 25 392, nr. 3, MvT, p. 39).

X Noot
10

Overigens kunnen de bevoegdheden van de procureur-generaal mede worden uitgeoefend door de plaatsvervangend procureur-generaal en door advocaten-generaal (Artikel 111 R.O.).

X Noot
11

Desgewenst kan tot een van die regeling afwijkend koninklijk besluit worden besloten.

X Noot
12

Artikel 123 R.O.: Het College van procureurs-generaal verleent de procureur-generaal bij de Hoge Raad de bijstand van het openbaar ministerie, die deze ter uitvoering van de aan hem opgedragen taken verlangt. Zie ook voetnoot 9 en het daar opgenomen citaat uit Kamerstukken II 1996/97, 25 392, nr. 3, p. 39.

Naar boven