Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister voor Rechtsbescherming van 11 juni 2018, kenmerk 1333677-176028-WJZ, houdende wijziging van de Regeling Jeugdwet, de Regeling langdurige zorg en de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 ter verbetering van de uitvoering van het persoonsgebonden budget

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister voor Rechtsbescherming,

Gelet op de artikelen 8.1.8, derde lid, van de Jeugdwet, 2.6.2, derde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, 3.6.4, derde lid, en 3.6.7 van het Besluit langdurige zorg, 8.3 van het Besluit Jeugdwet en 5.3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

Besluiten:

ARTIKEL I

Paragraaf 8 van de Regeling Jeugdwet komt te luiden:

§ 8. Persoonsgebonden budget

Artikel 8

In deze paragraaf wordt verstaan onder ‘derde’: derde als bedoeld in artikel 8.1.1, eerste lid, van de wet.

Artikel 8a
  • 1. De persoon aan wie een persoonsgebonden budget is verstrekt sluit een schriftelijke arbeidsovereenkomst, overeenkomst van opdracht of overeenkomst voor vervoer met iedere derde die hij ten laste van zijn persoonsgebonden budget jeugdhulp laat verlenen, behalve voor zover reeds vervoer van een derde is betrokken.

  • 2. Overeenkomsten als bedoeld in het eerste lid worden opgesteld volgens de meest recente door de Sociale verzekeringsbank vigerende vastgestelde toepasselijke modelovereenkomsten, die beschikbaar waren gesteld ten tijde van het afsluiten van die overeenkomst, en bevatten bovendien ten minste:

    • a. een weergave van de wijze waarop de derde zal voorzien in de behoefte aan jeugdhulp van degene ten behoeve van wie het budget is verstrekt;

    • b. de verplichting dat een declaratie de vereiste gegevens, bedoeld in artikel 8b, derde lid, bevat;

    • c. een beding, inhoudende dat de gemeente een vordering heeft op de persoon die ten laste van het persoonsgebonden budget jeugdhulp levert, indien het persoonsgebonden budget naar aanleiding van toerekenbaar handelen van die persoon is ingetrokken of herzien, ter hoogte van het bedrag dat gelijk is aan het door die persoon vanwege dat toerekenbaar handelen ten laste van het persoonsgebonden budget ten onrechte ontvangen bedrag.

  • 3. De overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, behoeft de goedkeuring van het college en de Sociale verzekeringsbank.

  • 4. Het college kan de goedkeuring slechts geven indien de overeenkomst voldoet aan de eisen, bedoeld in het derde lid.

  • 5. De Sociale verzekeringsbank kan haar goedkeuring slechts onthouden wegens strijd met het recht, of in het belang van de uitvoerbaarheid van het persoonsgebonden budget of van het budgetbeheer, bedoeld in artikel 8.1.8, eerste lid, van de wet.

  • 6. Een wijziging van een goedgekeurde overeenkomst wordt onmiddellijk aan de Sociale verzekeringsbank kenbaar gemaakt door middel van invulling van een daartoe door de Sociale verzekeringsbank beschikbaar gesteld modelformulier.

  • 7. Op verzoek van een college kan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bepalen dat dat college, voor zover het de goedkeuring van de overeenkomst van personen aan wie het college een persoonsgebonden budget verstrekt en het kenbaar maken van een wijziging van de overeenkomst betreft, voor de toepassing van het derde, vijfde en zesde lid in de plaats treedt van de Sociale verzekeringsbank. Indien de vorige zin is toegepast bericht het college de Sociale verzekeringsbank onmiddellijk van wijzigingen als bedoeld in het zesde lid.

Artikel 8b
  • 1. De Sociale verzekeringsbank voert het budgetbeheer, bedoeld in artikel 8.1.8, eerste lid, van de wet, uit:

    • a. overeenkomstig de beschikking tot verlening van het persoonsgebonden budget, bedoeld in artikel 8.1.1, eerste lid, van de wet; en

    • b. overeenkomstig een door de persoon aan wie het persoonsgebonden budget is verstrekt met een derde gesloten overeenkomst die overeenkomstig artikel 8a is goedgekeurd.

  • 2. In het kader van het budgetbeheer draagt de Sociale verzekeringsbank voor zover deze verschuldigd zijn loonbelasting, premies voor de sociale verzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in de Zorgverzekeringswet af.

  • 3. Indien de jeugdhulp is geleverd op basis van een arbeidsovereenkomst, een overeenkomst van opdracht of een overeenkomst van vervoer, betaalt de Sociale verzekeringsbank de derde slechts indien een declaratie bevat:

    • a. de naam van de derde, en

      • 1°. het nummer waarmee de derde staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, of,

      • 2°. indien de derde niet over dat nummer kan beschikken, de geboortedatum of het burgerservicenummer van de derde;

    • b. de naam van de persoon aan wie het persoonsgebonden budget is verstrekt en zijn adres of burgerservicenummer of klantnummer bij de Sociale verzekeringsbank;

    • c. het tarief;

    • d. een verantwoording van de overeengekomen resultaten dan wel een overzicht van het aantal te betalen uren en dagdelen of etmalen; en

    • e. een handtekening van de persoon aan wie het persoonsgebonden budget is verstrekt of, voor zover van toepassing, diens vertegenwoordiger, indien het een schriftelijke declaratie betreft.

  • 4. De Sociale verzekeringsbank kan een betaling uit het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk beëindigen, weigeren of opschorten:

    • a. bij het intrekken of herzien van een beslissing op een of meer van de gronden, bedoeld in artikel 8.1.4, eerste lid, van de wet;

    • b. indien een declaratie niet voldoet aan de voorwaarden van de beschikking, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, of aan de overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b;

    • c. wegens strijd met het recht, waaronder het recht dat van toepassing is op de arbeidsovereenkomst of overeenkomst van opdracht, of het belang van de uitvoerbaarheid van het verrichten van de betalingen uit het persoonsgebonden budget door de Sociale verzekeringsbank;

    • d. indien de derde een declaratie niet binnen zes weken na de maand waarin de prestatie is verleend, heeft ingediend bij de persoon aan wie het persoonsgebonden budget is verstrekt;

    • e. indien de Sociale verzekeringsbank een declaratie niet heeft ontvangen binnen vier weken nadat de persoon aan wie het persoonsgebonden budget is verstrekt, deze heeft ontvangen;

    • f. indien het college bij de toepassing van de bij verordening gestelde regels, bedoeld in artikel 2.9, onderdeel d, van de wet, de Sociale verzekeringsbank daarom verzoekt.

  • 5. De Sociale verzekeringsbank verricht betalingen uit het persoonsgebonden budget zonder dat dit bij beschikking wordt vastgesteld, binnen dertig dagen na ontvangst van de declaratie, tenzij de declaratie onjuist of onvolledig is ingediend. Indien een declaratie niet overeenkomstig het derde lid is ingediend, en betalingen niet zijn beëindigd, geweigerd of opgeschort, nodigt de Sociale verzekeringsbank de persoon aan wie het persoonsgebonden budget is verleend uit tot herstel van de declaratie. Na herstel wordt de betaling binnen dertig dagen verricht. De Sociale verzekeringsbank weigert de betaling geheel of gedeeltelijk indien de declaratie niet binnen een door de Sociale verzekeringsbank gestelde termijn is hersteld. Indien de Sociale verzekeringsbank naar aanleiding van een declaratie werkzaamheden verricht als bedoeld in het tweede lid, wordt de termijn, bedoeld in de eerste zin, verlengd met tien dagen.

  • 6. Indien de persoon aan wie het persoonsgebonden budget is verstrekt in aanvulling op de bij de beschikking, bedoeld in artikel 8.1.1, eerste lid, van de wet toegekende jeugdhulp aanvullende jeugdhulp heeft gecontracteerd, betaalt de Sociale verzekeringsbank deze indien daartoe voldoende geld is gestort. De Sociale verzekeringsbank stort na de betaling van de aanvullende jeugdhulp binnen redelijke termijn de onbestede gelden terug aan degene die hiervoor het geld heeft gestort.

  • 7. De Sociale verzekeringsbank ondersteunt de persoon aan wie het persoonsgebonden budget is verstrekt bij zijn werkgeverstaken waaronder ten aanzien van arbeidsomstandighedenregelgeving, zaakschade en aansprakelijkheid.

Artikel 8c
  • 1. In afwijking van artikel 8b, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en het derde lid van dat artikel, kan de Sociale verzekeringsbank rechtstreeks aan de persoon aan wie het persoonsgebonden budget is verstrekt, betalen:

    • a. door die persoon gemaakte vervoerskosten; of

    • b. een verantwoordingsvrij bedrag voor jeugdhulp.

  • 2. In afwijking van artikel 8b, tweede, derde lid, en vierde lid, onderdelen d en e, ontvangt de Sociale verzekeringsbank een verzoek om een verantwoordingsvrij bedrag voor jeugdhulp voor het eindigen van de beschikking, bedoeld in artikel 8.1.1, eerste lid, van de wet, van de persoon aan wie het persoonsgebonden budget is verstrekt.

  • 3. De Sociale verzekeringsbank verricht betalingen, indien de declaratie voor vervoerskosten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, of het verzoek, bedoeld in het tweede lid, is opgesteld met gebruikmaking van een model dat door de Sociale verzekeringsbank daartoe beschikbaar is gesteld.

Artikel 8d

De persoon aan wie het persoonsgebonden budget is verstrekt, doet aan de Sociale verzekeringsbank op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van gegevens waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van het budgetbeheer, bedoeld in artikel 8.1.8, eerste lid, van de wet, of het uitvoeren van betalingen ten laste van het persoonsgebonden budget.

Artikel 8e
  • 1. In het belang van een gecoördineerde uitvoering van het persoonsgebonden budget ondersteunt de Sociale verzekeringsbank het college bij de uitoefening van diens taken als de verstrekker van dat budget.

  • 2. De Sociale verzekeringsbank en het college werken samen aan de digitalisering en standaardisering van de uitvoering van het persoonsgebonden budget.

ARTIKEL II

De Regeling langdurige zorg wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 5.16 komt te luiden:

Artikel 5.16

  • 1. De verzekerde sluit een schriftelijke overeenkomst met iedere zorgaanbieder of mantelzorger die hij ten laste van zijn persoonsgebonden budget zorg laat verlenen, behalve voor zover reeds vervoer bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel f, van de wet van die zorgaanbieder of mantelzorger is betrokken.

  • 2. Zorgovereenkomsten worden opgesteld volgens de meest recente door de Sociale verzekeringsbank vigerende vastgestelde toepasselijke modelovereenkomsten, die beschikbaar waren gesteld ten tijde van het afsluiten van de zorgovereenkomst, en bevatten bovendien ten minste:

    • a. de wijze waarop de zorgaanbieder of mantelzorger voorziet in de behoefte aan zorg van de verzekerde;

    • b. de verplichting dat een declaratie de vereiste gegevens, bedoeld in artikel 5.23, eerste lid, bevat;

    • c. een beding, inhoudende dat het zorgkantoor een vordering heeft op de persoon die ten laste van het persoonsgebonden budget zorg levert indien het persoonsgebonden budget naar aanleiding van toerekenbaar handelen van die persoon is ingetrokken of herzien, ter hoogte van het bedrag dat gelijk is aan het door die persoon vanwege dat toerekenbaar handelen ten laste van het persoonsgebonden budget ten onrechte ontvangen bedrag.

  • 3. De overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, behoeft de goedkeuring van het zorgkantoor en de Sociale verzekeringsbank.

  • 4. Het zorgkantoor kan de goedkeuring slechts geven, indien:

    • a. de zorgovereenkomst voldoet aan de eisen, bedoeld in het tweede lid;

    • b. uit de omschrijving van de wijze waarop de zorgverlener voorziet in de behoefte aan zorg van de verzekerde, blijkt dat de overeenkomst:

      • strekt tot de inkoop van persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding, huishoudelijke hulp en vervoer naar een plaats waar de verzekerde gedurende een dagdeel begeleiding of behandeling ontvangt;

      • strekt tot inkoop van logeeropvang; of

      • betrekking heeft op de kosten van zorginfrastructuur als bedoeld in artikel 5.17, eerste lid, onderdeel b.

  • 5. De Sociale verzekeringsbank kan haar goedkeuring slechts onthouden wegens strijd met het recht, of in het belang van de uitvoerbaarheid van het persoonsgebonden budget of van het budgetbeheer, bedoeld in artikel 3.3.3, zevende lid, van de wet.

  • 6. Een wijziging van een goedgekeurde zorgovereenkomst wordt onmiddellijk met een formulier aan de Sociale verzekeringsbank kenbaar gemaakt door middel van invulling van een daartoe door de Sociale verzekeringsbank beschikbaar gesteld modelformulier.

  • 7. Voor de toepassing van het derde, vijfde en zesde lid treedt een door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangewezen zorgkantoor in de plaats van de Sociale verkeringsbank voor zover het de goedkeuring van de zorgovereenkomst van een verzekerde aan wie het zorgkantoor een persoonsgebonden budget verleent en het kenbaar maken van een wijziging van die zorgovereenkomst betreft. Het zorgkantoor bericht de Sociale verzekeringsbank onmiddellijk van een wijziging van de zorgovereenkomst.

B

Artikel 5.23, vierde en vijfde lid, komen te luiden:

  • 4. De Sociale verzekeringsbank verricht betalingen uit het persoonsgebonden budget zonder dat dit bij beschikking wordt vastgesteld, binnen dertig dagen na ontvangst van de declaratie, tenzij de declaratie onjuist of onvolledig is ingediend. Indien een declaratie niet overeenkomstig het eerste lid is ingediend, en betalingen niet zijn beëindigd, geweigerd of opgeschort, nodigt de Sociale verzekeringsbank de verzekerde uit tot herstel van de declaratie. Na herstel wordt de betaling binnen dertig dagen verricht. De Sociale verzekeringsbank weigert de betaling geheel of gedeeltelijk indien de declaratie niet binnen een door de Sociale verzekeringsbank gestelde termijn is hersteld. Indien de Sociale verzekeringsbank naar aanleiding van een declaratie werkzaamheden verricht als bedoeld in artikel 3.6.6, eerste lid, onderdeel c, van het besluit wordt de termijn, bedoeld in de eerste zin, verlengd met tien dagen.

  • 5. Indien de verzekerde in aanvulling op de bij de beschikking tot verlening van het persoonsgebonden budget aanvullende zorg heeft gecontracteerd, betaalt de Sociale verzekeringsbank deze indien daartoe voldoende geld is gestort. De Sociale verzekeringsbank stort na de betaling van de aanvullende zorg binnen redelijke termijn de onbestede gelden terug aan degene die hiervoor het geld heeft gestort.

C

Artikel 5.23a, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. In afwijking van artikel 5.23, derde lid, onderdeel c, kan de Sociale verzekeringsbank beslissen tot beëindiging of opschorting van de betalingen of een gehele of gedeeltelijke weigering of opschorting van een betaling uit het persoonsgebonden budget indien de Sociale verzekeringsbank een declaratie ter betaling van de vervoerskosten, bedoeld in artikel 3.6.4, vijfde lid, van het Besluit, niet uiterlijk binnen tien weken, na de maand waarin de prestatie is verleend, ontvangt van de verzekerde.

D

Na artikel 5.23b worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 5.23c

  • 1. In het belang van een gecoördineerde uitvoering van het persoonsgebonden budget ondersteunt de Sociale verzekeringsbank het zorgkantoor bij de uitoefening van diens taken als de verstrekker van dat budget.

  • 2. De Sociale verzekeringsbank en het zorgkantoor werken samen aan de digitalisering en standaardisering van de uitvoering van het persoonsgebonden budget.

ARTIKEL III

Hoofdstuk 2 van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 komt te luiden:

HOOFDSTUK 2. PERSOONSGEBONDEN BUDGET

Artikel 2

In deze paragraaf wordt verstaan onder ‘derde’: derde als bedoeld in artikel 2.3.6, eerste lid, van de wet;

Artikel 2a
  • 1. De cliënt sluit een schriftelijke overeenkomst met iedere derde die hij ten laste van zijn persoonsgebonden budget maatschappelijke ondersteuning laat verlenen, behalve voor zover reeds vervoer van een derde is betrokken.

  • 2. Overeenkomsten als bedoeld in het eerste lid, zijnde een arbeidsovereenkomst, overeenkomst van opdracht of overeenkomst van vervoer, worden opgesteld

    volgens de meest recente door de Sociale verzekeringsbank vigerende vastgestelde toepasselijke modelovereenkomsten, die beschikbaar waren gesteld ten tijde van het afsluiten van die overeenkomst, en bevatten bovendien ten minste:

    • a. een weergave van de wijze waarop de derde zal voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning van de cliënt;

    • b. de verplichting dat een declaratie de vereiste gegevens, bedoeld in artikel 2b, derde lid, bevat;

    • c. een beding, inhoudende dat de gemeente een vordering heeft op de persoon die ten laste van het persoonsgebonden budget maatschappelijke ondersteuning levert, indien het persoonsgebonden budget naar aanleiding van toerekenbaar handelen van die persoon is ingetrokken of herzien, ter hoogte van het bedrag dat gelijk is aan het door die persoon vanwege dat toerekenbaar handelen ten laste van het persoonsgebonden budget ten onrechte ontvangen bedrag.

  • 3. De overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, behoeft de goedkeuring van het college en de Sociale verzekeringsbank.

  • 4. Het college kan de goedkeuring slechts geven indien de overeenkomst voldoet aan de eisen, bedoeld in het derde lid.

  • 5. De Sociale verzekeringsbank kan haar goedkeuring slechts onthouden wegens strijd met het recht, of in het belang van de uitvoerbaarheid van het persoonsgebonden budget of van het budgetbeheer, bedoeld in artikel 2.6.2, eerste lid, van de wet.

  • 6. Een wijziging van een goedgekeurde overeenkomst wordt onmiddellijk aan de Sociale verzekeringsbank kenbaar gemaakt door middel van invulling van een daartoe door de Sociale verzekeringsbank beschikbaar gesteld modelformulier.

  • 7. Op verzoek van een college kan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bepalen dat dat college, voor zover het de goedkeuring van de overeenkomst van cliënten aan wie het college een persoonsgebonden budget verstrekt en het kenbaar maken van een wijziging van die overeenkomst betreft, voor de toepassing van het derde, vijfde en zesde lid in de plaats treedt van de Sociale verzekeringsbank. Indien de vorige zin is toegepast bericht het college de Sociale verzekeringsbank onmiddellijk van wijzigingen als bedoeld in het zesde lid.

Artikel 2b
  • 1. De Sociale verzekeringsbank voert het budgetbeheer, bedoeld in artikel 2.6.2, eerste lid, van de wet, uit:

    • a. overeenkomstig de beschikking tot verlening van het persoonsgebonden budget, bedoeld in artikel 2.3.6, eerste lid, van de wet; en

    • b. overeenkomstig een door de cliënt met een derde gesloten overeenkomst die overeenkomstig artikel 2a is goedgekeurd.

  • 2. In het kader van het budgetbeheer draagt de Sociale verzekeringsbank voor zover deze verschuldigd zijn loonbelasting, premies voor de sociale verzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in de Zorgverzekeringswet af.

  • 3. Indien de maatschappelijke ondersteuning is geleverd op basis van een arbeidsovereenkomst, een overeenkomst van opdracht of een overeenkomst van vervoer, betaalt de Sociale verzekeringsbank de derde slechts indien een declaratie bevat:

    • a. de naam van de derde, en

      • 1°. het nummer waarmee de derde staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, of,

      • 2°. indien de derde niet over dat nummer kan beschikken, de geboortedatum of het burgerservicenummer van de derde;

    • b. de naam van de cliënt en zijn adres of burgerservicenummer of klantnummer bij de Sociale verzekeringsbank;

    • c. het tarief;

    • d. een verantwoording van de overeengekomen resultaten dan wel een overzicht van het aantal te betalen uren en dagdelen of etmalen; en

    • e. een handtekening van de cliënt of, voor zover van toepassing, diens vertegenwoordiger, indien het een schriftelijke declaratie betreft.

      • 4. De Sociale verzekeringsbank kan een betaling uit het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk beëindigen, weigeren of opschorten:

    • a. bij het intrekken of herzien van een beslissing op een of meer van de gronden, bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, van de wet;

    • b. indien een declaratie niet voldoet aan de voorwaarden van de beschikking, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, of aan de overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b;

    • c. wegens strijd met het recht, waaronder het recht dat van toepassing is op de arbeidsovereenkomst, overeenkomst van opdracht of overeenkomst van vervoer, of het belang van de uitvoerbaarheid van het verrichten van de betalingen uit het persoonsgebonden budget door de Sociale verzekeringsbank;

    • d. indien de derde een declaratie niet binnen zes weken na de maand waarin de prestatie is verleend, heeft ingediend bij de cliënt;

    • e. indien de Sociale verzekeringsbank een declaratie niet heeft ontvangen binnen vier weken nadat de cliënt, deze heeft ontvangen;

    • f. indien het college bij de toepassing van de bij verordening gestelde regels, bedoeld in artikel 2.1.3, vierde lid, van de wet, de Sociale verzekeringsbank daarom verzoekt.

  • 5. De Sociale verzekeringsbank verricht betalingen uit het persoonsgebonden budget zonder dat dit bij beschikking wordt vastgesteld, binnen dertig dagen na ontvangst van de declaratie, tenzij de declaratie onjuist of onvolledig is ingediend. Indien een declaratie niet overeenkomstig het derde lid is ingediend, en betalingen niet zijn beëindigd, geweigerd of opgeschort, nodigt de Sociale verzekeringsbank de persoon aan wie het persoonsgebonden budget is verleend uit tot herstel van de declaratie. Na herstel wordt de betaling binnen dertig dagen verricht. De Sociale verzekeringsbank weigert de betaling geheel of gedeeltelijk indien de declaratie niet binnen een door de Sociale verzekeringsbank gestelde termijn is hersteld. Indien de Sociale verzekeringsbank naar aanleiding van een declaratie werkzaamheden verricht als bedoeld in het tweede lid, wordt de termijn, bedoeld in de eerste zin, verlengd met tien dagen.

  • 6. Indien de cliënt in aanvulling op de bij de beschikking, bedoeld in artikel 2.3.6, eerste lid, van de wet toegekende maatschappelijke ondersteuning aanvullende maatschappelijke ondersteuning heeft gecontracteerd, betaalt de Sociale verzekeringsbank deze indien daartoe voldoende geld is gestort. De Sociale verzekeringsbank stort na de betaling van de aanvullende maatschappelijke ondersteuning binnen redelijke termijn de onbestede gelden terug aan degene die hiervoor het geld heeft gestort.

  • 7. De Sociale verzekeringsbank ondersteunt de cliënt bij zijn werkgeverstaken waaronder ten aanzien van arbeidsomstandighedenregelgeving, zaakschade en aansprakelijkheid.

Artikel 2c
  • 1. In afwijking van artikel 2b, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en het derde lid van dat artikel, kan de Sociale verzekeringsbank rechtstreeks aan de cliënt, betalen:

    • a. door die cliënt gemaakte vervoerskosten; of

    • b. een verantwoordingsvrij bedrag voor maatschappelijke ondersteuning.

  • 2. In afwijking van artikel 2b, tweede, derde lid, en vierde lid, onderdelen d en e, ontvangt de Sociale verzekeringsbank een verzoek om een verantwoordingsvrij bedrag voor maatschappelijke ondersteuning voor het eindigen van de beschikking, bedoeld in artikel 2.3.6, eerste lid, van de wet, van de cliënt.

  • 3. De Sociale verzekeringsbank verricht betalingen, indien de declaratie voor vervoerskosten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, of het verzoek, bedoeld in het tweede lid, is opgesteld met gebruikmaking van een model dat door de Sociale verzekeringsbank daartoe beschikbaar is gesteld

Artikel 2d

De cliënt doet aan de Sociale verzekeringsbank op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van gegevens waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van het budgetbeheer, bedoeld in artikel 2.6.2, eerste lid, van de wet, of het uitvoeren van betalingen ten laste van het persoonsgebonden budget.

Artikel 2e
  • 1. In het belang van een gecoördineerde uitvoering van het persoonsgebonden budget ondersteunt de Sociale verzekeringsbank het college bij de uitoefening van diens taken als de verstrekker van dat budget.

  • 2. De Sociale verzekeringsbank en het college werken samen aan de digitalisering en standaardisering van de uitvoering van het persoonsgebonden budget.

ARTIKEL IV

Deze regeling treedt in werking met ingang van 18 juni 2018.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Welzijn en Sport, H.M. de Jonge

De Minister voor Rechtsbescherming S. Dekker

TOELICHTING

I Algemeen

1. Inleiding

Deze wijzigingsregeling heeft als doel om ruimte te geven aan de invoering van het nieuwe PGB 2.0-systeem door de verstrekkers van persoonsgebonden budgetten (pgb) onder de Wet langdurige zorg (Wlz; verstrekking door zorgkantoren) en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) en de Jeugdwet (verstrekking voor beide wetten door colleges van burgemeester en wethouders) en – voor al deze wetten – door de Sociale verzekeringsbank (SVB). Deze ketenpartijen en de vereniging van budgethouders Per Saldo werken samen aan een stabiele, gebruiksvriendelijke en rechtmatige uitvoering van het persoonsgebonden budget (pgb) als trekkingsrecht. Deze inspanningen richten zich in hoofdzaak op het ontwikkelen van het PGB 2.0-systeem, inclusief het nieuwe budgethoudersportaal, op vergaande standaardisering en digitalisering. Het gaat hierbij om processen rond het indienen van declaraties ten laste van het pgb, de betaling daarvan en de controle op basis van de zorgovereenkomsten1 waarmee zorg, jeugdhulp of maatschappelijke ondersteuning wordt betrokken. Met het PGB 2.0-systeem streven partijen naar vereenvoudiging in de systematiek van het trekkingsrecht pgb en naar vermindering van administratieve lasten voor de budgethouder. Met dit systeem worden budgethouders ondersteund in het voeren van eigen regie op hun pgb en worden verstrekkers en zorgverleners ondersteund in hun taken en verantwoordelijkheden. Daarnaast biedt het portaal direct en actueel inzicht in de status van het budget voor de budgethouder en krijgt een budgethouder direct respons of een declaratie kan worden ingediend en of zorgovereenkomst kan worden ingevoerd.2 De gebruiker krijgt een melding als niet alle benodigde gegevens zijn ingevuld.

Zoals gezegd biedt de regeling ruimte voor de invoering van het PGB 2.0-systeem. De invoering van het systeem is stapsgewijs. Eerst zullen één zorgkantoor en één gemeente starten en vervolgens volgen de andere zorgkantoren en gemeenten. Deelnemende zorgkantoren en colleges van burgemeester en wethouders (hierna: het college) krijgen binnen het systeem mogelijkheid tot het overnemen van de nu nog bij de SVB belegde goedkeuringsbevoegdheid van de overeenkomst waarmee de budgethouder zorg, jeugdhulp of maatschappelijke ondersteuning betrekt. Deze goedkeuringsbevoegdheid ziet op arbeidsrechtelijke en fiscale aspecten (bijv. of wordt voldaan aan de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, de maximale proeftijd en of men in de ‘regeling dienstverlening aan huis’ valt). In de regeling is vastgelegd dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport als stelselverantwoordelijke gemeenten en zorgkantoren aanwijst die deze bevoegdheid willen overnemen. Door het systeem hebben de SVB en de zorgkantoren en gemeenten, binnen het kader van de wetten, sneller en beter inzicht in elkaars (persoons)gegevens die nodig zijn voor het uitvoeren van het trekkingsrecht. Dat moet zorgvuldig gebeuren. In de regeling is mede daarom expliciet de rol geregeld van de SVB in relatie tot de ondersteuning van de zorgkantoren en de colleges bij de uitvoering van het trekkingsrecht. Hierop wordt specifiek in § 4 ingegaan.

Aanvullend is er nog een vereenvoudiging doorgevoerd voor het vrijwillig bijstorten van geld voor aanvullende zorg en zijn de termijnen voor het indienen van declaraties voor vervoerskosten die al zijn voorgeschoten door de budgethouder geharmoniseerd. In de toelichting hierna wordt daar nader op ingegaan.

Voorts zijn de paragrafen over trekkingsrecht van de SVB in respectievelijk de Regeling Jeugdwet en de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 herplaatst en de artikelen in een meer logische volgorde gezet.

Ten slotte zorgt voorliggende regeling ervoor dat de regels over de goedkeuring van zorgovereenkomsten als bedoeld in de Wlz, die voorheen in het Besluit langdurige zorg (Blz) waren opgenomen, in de Regeling langdurige zorg komen te staan.

De regeling is ook ondertekend door de Minister voor Rechtsbescherming vanwege het deel van deze regeling dat ziet op de Jeugdwet.

2. PGB 2.0: Inhoudelijke wijzigingen

Het is wenselijk het PGB 2.0-systeem op stelselniveau en dus in centrale regelgeving te faciliteren. Ten eerste, door de voorafgaande goedkeuring van zorgovereenkomsten, voor zover de SVB daartoe bevoegd is, te verschuiven naar de verstrekker, en wel gelijktijdig met de invoering van het PGB 2.0-systeem waarin de te verrichten beoordeling in belangrijke mate is geautomatiseerd. De verschuiving reduceert het aantal toetsende instanties waarmee budgethouder en zorgverleners te maken krijgen voor de goedkeuring

Ten tweede, door in de regeling te expliciteren dat de SVB meewerkt aan een samenhangende uitvoering van het pgb. Dit verduidelijkt enerzijds dat de SVB niet alleen de budgethouder ondersteunt, maar ook als taak heeft om de verstrekkers te ondersteunen voor de goede uitvoering van het persoonsgebonden budget, zoals bij de hoofdprocessen die in het PGB 2.0-systeem in belangrijke mate gestandaardiseerd en gedigitaliseerd worden (inclusief toekenning, goedkeuring zorgovereenkomsten, beschikbaar stellen budget en budgetafsluiting). Anderzijds heeft dit betekenis bij invoering van het PGB 2.0-systeem zelf, als automatiseringsproject waaraan ketenpartijen samenwerken. Deze wijzigingsregeling strekt ertoe deze elementen op eenduidige wijze te regelen in de Regeling langdurige zorg, de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 en de Regeling Jeugdwet. De automatisering en digitalisering laat onverlet dat het mogelijk is om op papier of telefonisch zaken door te geven aan de SVB, maar dit wordt vervolgens alsnog door medewerkers van de SVB in het systeem ingevoerd en stukken worden gescand en ingelezen.

3. Goedkeuring zorgovereenkomsten

De SVB is verantwoordelijk voor het namens de budgethouder verrichten van betalingen aan de gecontracteerde derde (mede) uit hoofde van de daartoe tussen de budgethouder en de zorgverlener gesloten zorgovereenkomst. Daarnaast is de SVB verantwoordelijk voor het budgetbeheer en faciliteert de mogelijke werk- of opdrachtgeverstaken die voor de budgethouder voortvloeien uit diens overeenkomst met de derde. Tot de uitvoerende taken van de SVB behoren mede het registreren, adviseren, afdragen van belasting, administreren en het toetsen op de door het college gestelde voorwaarden.

Daarnaast heeft de SVB, net als de verstrekker van het budget (dat wil zeggen het college of het zorgkantoor) tot taak de door de budgethouder gesloten zorgovereenkomsten te toetsen. De SVB toetst in dezen of de arbeidsrechtelijke en de fiscale aspecten zijn geregeld, en de verstrekker toetst de zorginhoudelijke kant. Deze werkwijze van toetsing vooraf biedt voordelen, omdat nu niet achteraf op basis van een onjuiste overeenkomst betalingen moeten worden geweigerd (bijvoorbeeld als niet is voldaan aan een verplichting om het minimumloon te betalen). De SVB ontvangt de zorgovereenkomst van de budgethouder en na beoordeling op arbeidsrechtelijke en fiscale juridische aspecten bericht de SVB de aanvrager over het feit dat de SVB de overeenkomst ter verdere zorginhoudelijk beoordeling doorstuurt naar het zorgkantoor of het college dat het pgb verstrekt. Als de overeenkomst niet kan worden goedgekeurd omdat er gebreken aan kleven, bericht de SVB of de budgetverstrekker de aanvrager hierover ofwel met een verzoek tot herstel ofwel door de overeenkomst af te wijzen met een uitnodiging om een nieuwe, correcte overeenkomst toe te zenden.

Beoogd is dat gelijktijdig met de invoering van het PGB 2.0-systeem de budgetverstrekker de hierboven beschreven goedkeuring van de zorgovereenkomst door de SVB overneemt. Het zorgkantoor of het college wordt dan dus verantwoordelijk voor zowel de (zorg)inhoudelijke als de fiscale en arbeidsrechtelijke beoordeling van de (zorg)overeenkomst. Deze verschuiving van de goedkeuring naar de verstrekker zal gelijk op lopen met de invoering van het PGB 2.0-systeem, omdat daarin zowel het invoeren van als de controles op de zorgovereenkomsten voor een belangrijk deel worden geautomatiseerd. Hierdoor is er nog maar één goedkeuringsbesluit ten aanzien van de zorgovereenkomst.

De invoering van het PGB 2.0-systeem zal zorgvuldig en stapsgewijs plaatsvinden. Deze wijze van invoering brengt mee dat de verschuiving van de goedkeuring van zorgovereenkomsten van de SVB naar de zorgkantoren en colleges, per gemeente zal plaatsvinden. Zorgkantoren nemen in ieder geval de gehele bevoegdheid van de SVB over. Colleges kunnen kiezen of zij ook de arbeidsrechtelijke en fiscale toets willen uitvoeren wanneer zij toetreden tot het pgb 2.0-systeem. Zo niet, dan blijft de goedkeuringsbevoegdheid bij de SVB.

Een college dat de goedkeuringstaak van de SVB wenst over te nemen, stuurt de Minister van VWS een brief met een verzoek om dat college met die taak te belasten. Pas dam volgt het besluit van de minister. Het is dan kenbaar en rechtszeker waar de goedkeuringsbevoegdheid ligt.

4. Borgen taken en verantwoordelijkheden verstrekkers in relatie tot SVB

Verstrekkers (zorgkantoren, colleges) hebben duidelijke taken en bevoegdheden voor de uitvoering van het persoonsgebonden budget. Het PGB 2.0-systeem zal hen daarbij in een aantal hoofdprocessen ondersteunen:

  • Het registreren van gegevens over de toekenning

  • De beoordeling en goedkeuring van zorgovereenkomsten.

  • Het beschikbaar stellen van en zicht houden op het budget dat door de SVB namens de verstrekker wordt uitbetaald.

  • De afsluiting/beëindigen van budgetten.

  • Het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van het pgb (fraude).

De SVB verricht voor de budgetverstrekkers, uit de door hen ten behoeve van de budgethouders beschikbaar gestelde budgetten, betalingen en voert het daarmee verbonden budgetbeheer uit.

In de wettelijke regeling van de taken en bevoegdheden ligt reeds besloten dat het college en het zorgkantoor als verstrekker een samenhangende en gecoördineerde uitvoering van het pgb moet bevorderen.3 Zij voeren volgens de afzonderlijke wetten immers het pgb uit voor de budgetverstrekkers waarin er wederzijdse afhankelijkheid is. Gelet op de invoering van het PGB 2.0-systeem is het echter wenselijk om ook in concreto uitdrukking te geven aan de daarmee corresponderende verplichting van de SVB om de budgetverstrekkers te ondersteunen in de gecoördineerde uitvoering van het pgb. De SVB werkt binnen het kader van de toekenningsbeschikking, met de budgetten van verstrekkers, op basis van de zorgovereenkomst, aan processen (betaling, budgetbeheer) waarin gegevens verkregen worden waarvan de colleges en zorgkantoren voor hun taakuitvoering (zij zijn op hun beurt afhankelijk zijn vanwege de verantwoordelijkheid voor de rechtmatigheid en actualiteit van de pgb’s). Daarnaast heeft de SVB als centrale uitvoerder van het pgb-trekkingsrecht een rol in het voorkomen van oneigenlijk gebruik en misbruik van het pgb (zie mede de artikelsgewijze toelichting in de memories van toelichting bij de artikelen 5.2.4 Wmo 2015 en 9.1.3 van de Wlz). In dat kader zal de SVB persoonsgegevens in de zin van de Algemene Verordening Gegevensbescherming bewaren (verwerken) die worden verzameld en uitwisselen met budgetverstrekkers in het kader van de publieke taken van budgetverstrekkers. In dit kader is in deze regeling de expliciete bepaling opgenomen dat de SVB de taak heeft de verstrekkers te ondersteunen bij de gecoördineerde uitvoering van het pgb. Door deze relatie beter te borgen, kunnen onnodige onduidelijkheden worden vermeden, wat de invoering van het PGB 2.0-systeem faciliteert, evenals de hoofdprocessen die in het PGB 2.0-systeem in belangrijke mate gestandaardiseerd en gedigitaliseerd worden (inclusief toekenning, goedkeuring zorgovereenkomsten, beschikbaar stellen budget en budgetafsluiting).

Ketenpartijen hebben als doel om door middel van gecoördineerde uitoefening van hun taken en bevoegdheden een solide, gebruiksvriendelijk en rechtmatig pgb te realiseren waarmee de budgethouder zelf zorg kan betrekken bij een derde. Dat betekent dat ook zowel de verstrekkers als de SVB, voor zover noodzakelijk, toegang hebben tot de gegevens van budgethouders en zorgverleners waarmee het systeem functioneert.

5. Zorgvuldige invoering

De invoering van het PGB 2.0-systeem zal zorgvuldig en stapsgewijs plaatsvinden. Deze regeling faciliteert de besluitvorming daarover, door het bevorderen van digitalisering en standaardisering uitdrukkelijk als onderdeel te regelen van de samenhangende uitvoering van een solide, gebruiksvriendelijk en rechtmatig pgb. Door deze digitalisering en standaardisering uitdrukkelijk onderdeel te maken van de wijze waarop het pgb wordt uitgevoerd, is ook verduidelijkt dat de noodzakelijke overdracht van persoonsgegevens ten behoeve van het PGB 2.0-systeem mogelijk is, die past bij de accentverschuiving van SVB naar de beter geborgde rol van verstrekkers zoals dat wordt ondersteund door het nieuwe PGB 2.0-systeem. Deze wijze van invoering brengt overigens mee dat de verschuiving van de goedkeuring van zorgovereenkomsten (arbeidsrechtelijke toets) van de SVB naar de verstrekkers, ook stapsgewijs plaats kan vinden.

6. Delegatie bepalingen pgb’s Besluit langdurige zorg

In het Blz zijn regels over de zorgovereenkomsten opgenomen die voor de pgb's op grond van de Jeugdwet en de Wmo 2015 in de Regeling Jeugdwet en de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 zijn opgenomen. Dat is onhandig. Met het Besluit van 6 december 2017, houdende wijziging van het Besluit langdurige zorg en het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 voor een tijdige facturering van de bijdrage in de kosten van zorg of maatschappelijke ondersteuning, een verruiming van de gemeentelijke beleidsruimte bij het opleggen van de bijdrage voor een cliënt, het delegeren van regels over zorgovereenkomsten, een grondslag voor het stellen van regels over het berekenen van de urennorm voor de verlaagde eigen bijdrage voor een modulair pakket thuis en enkele redactionele verduidelijkingen (Stb. 2016, 481) worden eerderbedoelde regels op een bij koninklijk besluit te bepalen datum uit het Blz geschrapt. Voorliggende regeling zorgt er vervolgens voor dat deze regels in de Regeling landurige zorg worden opgenomen. De wijziging van het Blz zal in werking treden op de dag waarop voorliggende regeling in werking treedt.

Omdat het uitvoeringssysteem van de SVB uitgaat van een centrale uitvoering en door de koppeling van het systeem aan de juridische regels is één juridische totstandkomingsprocedure voor regelgeving gewenst. Op deze manier hoeft er geen ‘knip’ te worden gemaakt tussen de uitvoering van de verschillende wetten in het ICT-systeem van de SVB vanwege verschillende snelheden in de regelgevingstrajecten die er bestaan tussen een ministeriële regeling en een algemene maatregel van bestuur. Met de met de hier geregelde vormgeving op het niveau van ministeriële regeling kan op een flexibele manier met de betrokken ketenpartijen het administratief proces rond het pgb worden ingericht.

7. Administratieve lasten

De gevolgen voor de administratieve lasten van deze regeling zijn naar verwachting zeer gering. Daarbij is van belang dat de regeling niet zelf de beslissing inhoud om het PGB 2.0-systeem in te voeren, maar daarvoor wel op enkele onderwerpen ruimte biedt aan verstrekkers. Deze aanpassing van de regeling zelf is voor de administratieve lasten nauwelijks van belang. De verschuiving van de goedkeuring van de zorgovereenkomst naar de verstrekkers bij de invoering van het nieuwe systeem, zal niets veranderen aan het inhoudelijke vereiste van goedkeuring. Wel reduceert die verschuiving zoals gezegd het aantal toetsende instanties waarmee budgethouder en zorgverleners te maken krijgen voor de goedkeuring. De verduidelijking van taken van verstrekkers en SVB en van hun onderlinge verhoudingen raakt niet aan de administratieve lasten.

8. 8. Uitvoering, handhaving en financiële gevolgen

De regeling zelf heeft slechts in beperkte mate gevolgen voor de uitvoerbaarheid handhaafbaarheid van de regels voor het persoonsgebonden budget. Wel biedt zij ruimte voor de verbeterde uitvoering van het persoonsgebonden zoals deze wordt beoogd met de invoering van het PGB 2.0-systeem. De invoering van het PGB 2.0-systeem berust op besluitvorming in de keten, in welk kader ook voor relevante onderdelen van dat systeem een gezamenlijke beoordeling van uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid wordt ondernomen en een haalbaarheidsstudie is opgesteld. Wat de overige aanpassingen in deze regeling betreft is sprake van verwachte verbeterde uitvoering en handhaafbaarheid in het administratief proces van de betalingen.

II. Artikelsgewijs

Artikelen I (artikelen 8a tot en met 8d), II (artikelen 5.16, 5.23 en 5.23a) en III (artikelen 2a tot en met 2d)

De paragrafen over trekkingsrecht van de SVB in respectievelijk de Regeling Jeugdwet en de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 zijn herplaatst en de artikelen in een meer logische volgorde gezet. De artikelen over de overeenkomst tussen de budgethouder en degene die ten last van het pgb jeugdhulp of maatschappelijke ondersteuning verstrekt staan aan het begin en achtereenvolgens de regels over betalingen en de overige regels daarna. In deze artikelen zijn inhoudelijke wijzigingen aangebracht:

  • a) In artikel 8b, zesde lid, (artikel I), artikel 5.23, vijfde lid (artikel II) en artikel 2b, zesde lid, (artikel III) is de regeling voor de vrijwillige storting vereenvoudigd. In de regelingen was namelijk vastgelegd dat een budgethouder een verzoek doet aan de SVB om een betaling voor aanvullende jeugdhulp of maatschappelijke ondersteuning te doen. In de praktijk is de werkwijze ontwikkeld dat wanneer een declaratie wordt ingezonden, en er onvoldoende geld beschikbaar is in het pgb, de SVB een uitnodiging stuurt aan de budgethouder om geld bij te storten. In die zin geldt dan de declaratie (in geval er onvoldoende geld is) als een aanvraag voor het betalen van aanvullende jeugdhulp of maatschappelijke ondersteuning. Een budgethouder hoeft dan niet nog eens een aanvraag van een betaling te doen, maar hoeft enkel bij de SVB het benodigde bedrag bij te storten naar aanleiding van de uitnodiging van de SVB. Dit reduceert administratieve lasten voor de budgethouders. Budgethouders krijgen een overzicht over de stand van het pgb en het overblijvende saldo. In het systeem wordt op termijn de functie ingebouwd om, als een budget ongebruikelijk snel wordt uitgeput, een signaal af te geven aan de budgetverstrekker om waar nodig te handelen.

  • b) Zoals toegelicht in § 3 van het algemene deel van de toelichting wordt in het kader van de stapsgewijze invoering van de het PGB 2.0-systeem in 8b, zevende lid, (artikel I) en artikel 2b, zevende lid, (artikel III) geregeld dat de Minister van VWS colleges aanwijst die de taken van de SVB overnemen bij het goedkeuren van de overeenkomsten tussen de budgethouder en degene die ten laste van het pgb jeugdhulp of ondersteuning levert. Deze taak wordt wat betreft de Wmo 2015 en de Jeugdwet alleen overgedragen na voorafgaande instemming door het college. Dit omdat sommige colleges deze bevoegdheid vanwege de inrichting van hun uitvoeringsorganisatie niet of niet direct zullen willen overnemen. Zorgkantoren zullen wel direct deze bevoegdheid overnemen.

    Onder de over te nemen bevoegdheid vallen ook het verwerken van de wijzigingen van deze overeenkomsten zoals een aanpassing van de vertegenwoordiger, het uurloon of het arbeidspatroon (werktijden). Wijzigingen van de overeenkomsten worden in het kader van de goede uitvoering van het pgb doorgezonden naar de SVB. Zij gebruiken de overeenkomst ter controle van declaraties op basis waarvan betalingen worden gedaan uit het pgb.

  • c) In artikel 8c (artikel I) en artikel 2c (artikel III) is het onderdeel geschrapt dat regelt dat vervoerskosten kunnen worden ingediend gedurende de hele periode waarin de beschikking tot verlening van het pgb geldt of de subsidieperiode en tot vier weken daarna. De termijnen die gelden voor reguliere declaraties zijn dan ook van toepassing op de vervoerskosten. Dat betekent dat, volgens de regelingen, een declaratie binnen zes weken na de maand waarin de prestatie is verleend bij de budgethouder moet liggen en dat vervolgens de budgethouder die binnen vier weken moet indienen bij de SVB. In artikel 5.23a, eerste lid, van de Regeling langdurige zorg (zie artikel II) ontbreekt de zeswekentermijn en daarom is gekozen voor gelijktrekking van de periode tot tien weken om de declaratie in te dienen bij de SVB (de twee termijnen van zes en vier weken opgeteld).

Ten slotte zijn enkele redactionele verbeteringen aangebracht, namelijk:

  • In artikel 8a, derde lid, onderdeel d, (artikel I) en artikel 2a, derde lid, onderdeel d, (artikel III) wordt een redactionele aanpassing in het derdenbeding ingevoerd. Het gaat erom dat de privaatrechtelijke vordering, die ontstaat nadat de omstandigheden in het beding zich hebben voorgedaan, bij de gemeente als rechtspersoon ligt en niet bij het college als bestuursorgaan.

  • Geschrapt is dat een overeenkomst en rechtsgeldige overeenkomst zou moeten zijn. Dit blijkt al uit het feit dat de overeenkomst moet worden goedgekeurd door het zorgkantoor of de gemeente.

  • Ten slotte zijn uiteraard de nodige verwijzingen naar artikelen of onderdelen van artikelen aangepast.

De inhoudelijke aanpassingen in de artikelen I en III (a t/m c) zijn ook doorgevoerd in de Regeling langdurige zorg in artikel 5.16, 5.23 en 5.23a en zijn hierboven telkens toegelicht. Zoals in § 8 van het algemene deel van de toelichting is geschetst zijn bepalingen over de goedkeuring van de zorgovereenkomst doorgedelegeerd naar de Regeling langdurige zorg. Hierbij zijn geen inhoudelijke wijzigingen aangebracht ter opzichte van wat in het Blz was geregeld.

Artikelen I, (artikel 8e) en II, onderdeel C (artikel 5.23c), en III (artikel 2e)

Deze artikelen regelen de samenwerking tussen de SVB met respectievelijk de colleges van burgemeester en wethouders en de zorgkantoren. Deze ketenpartijen stemmen de werkzaamheden onderling af en voeren het pgb gecoördineerd uit. De SVB ondersteunt de budgetverstrekkers bij hun hoofdprocessen zodat vlot tot betaling kan worden overgegaan en controles efficiënt kunnen worden uitgevoerd.

De formulering ‘diens taken als verstrekker’ heeft, zowel ten aanzien van zorgkantoren als ten aanzien van colleges van burgemeester en wethouders, een ruime strekking en betreft alle taken met betrekking tot het persoonsgebonden budget, die op zorgkantoren en colleges rusten ten aanzien van de uitvoering van het pgb. Dat omvat dus niet alleen de verlening van pgb’s, maar bijvoorbeeld en onder meer ook het ter beschikking stellen van de financiële middelen, de controle of aan de voorwaarden wordt voldaan en of het budget goed besteed wordt, de uitoefening van bevoegdheden tot wijziging, vaststelling of terugvordering van het budget. Daarnaast omvat het bijvoorbeeld de taken zoals de controle en administratie van zorg en de beoordeling van zorgovereenkomsten. De SVB verwerkt in dat kader (bijzondere) persoonsgegevens in de zin van de Algemene Verordening Gegevensbescherming die worden verzameld en opgeslagen in het kader van de wettelijke taken van budgetverstrekkers in het PGB 2.0-systeem. Die uitvoering van het pgb wordt ‘gecoördineerd’ uitgevoerd. De werkzaamheden in de keten worden onderling afgestemd, berusten op dezelfde gegevens en dienen hetzelfde doel: de mogelijkheid voor de budgethouder om zelf zorg, ondersteuning of jeugdhulp van goede kwaliteit te betrekken bij een derde en daardoor, ook eigen regie te voeren over die zorg, ondersteuning of jeugdhulp. De SVB en verstrekkers bieden integrale dienstverlening en waarborgen gezamenlijk de stabiliteit en rechtmatigheid van die uitvoering. Zie verder §4 van het algemene deel van deze toelichting.

Artikel IV

Het PGB 2.0-systeem start in de gemeente Westland en zorgkantoor DSW. Zij starten met ingang van 18 juni 2018 met werken met het PGB 2.0-systeem voor hun cliëntenbestand.

De invoeringsdatum wijkt af van de vaste verandermomenten.

Betrokkenen hebben echter kennis van deze invoeringsdatum en deze datum is tussen de ketenpartijen gezamenlijk overeengekomen.

In de keten zijn alle inspanningen erop gericht om zo spoedig mogelijk over te gaan op de vernieuwde uitvoering.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge


X Noot
1

Strikt genomen gaat het alleen in de Wlz om 'zorg'overeenkomsten. In de Jeugdwet gaat het namelijk om jeugdhulpovereenkomsten en in de Wmo 2015 om overeenkomsten om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere tot een maatwerkvoorziening behorende maatregelen als bedoeld in die wet mee in te kopen. Voor de leesbaarheid van deze toelichting wordt echter telkens gesproken van 'zorgovereenkomsten'.

X Noot
2

Kamerstukken II 20160–2017, 25 657, nr. 284.

X Noot
3

artikelen 3.3.3 van de Wlz, 8.1.8 van de Jeugdwet en 2.6.6. van de Wmo 2015.

Naar boven