Regeling van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 8 juni 2018, kenmerk 1355298-177370-DMO, houdende regels voor de subsidiëring van activiteiten in het kader van de collectieve erkenning van Indisch en Moluks Nederland (Subsidieregeling collectieve erkenning van Indisch en Moluks Nederland)

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op artikel 3 en 5 van de Kaderwet VWS-subsidies;

Besluit:

Artikel 1. Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

Minister:

de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

contextgebonden zorg:

zorg die uitgaat van een cultuursensitieve benadering en waarbij rekening gehouden wordt met persoonlijke oorlogs- en geweldservaringen;

de-minimisverordening:

Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU 2013, L352);

de-minimisverklaring:

verklaring als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de de-minimisverordening;

huisvestingslasten:

kosten voor huur, rente en afschrijvingen;

omroepprogramma’s:

films of documentaires ontwikkeld door of in samenwerking met de Nederlandse publieke of commerciële oproep.

Artikel 2. Subsidiabele activiteiten

  • 1. De Minister kan een projectsubsidie verstrekken voor activiteiten die bijdragen aan de collectieve erkenning van Indisch en Moluks Nederland.

  • 2. Geen subsidie wordt verstrekt voor:

    • a. activiteiten die zich richten op herdenking of contextgebonden zorg, of huisvestingslasten van de Sophiahof in Den Haag;

    • b. projecten die intern gericht zijn en alleen de organisatie van de aanvrager bereiken;

    • c. de vervaardiging van omroepprogramma’s;

Artikel 3. Subsidievoorwaarden

  • 1. Subsidie wordt uitsluitend verstrekt aan rechtspersonen zonder winstoogmerk die zijn ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel.

  • 2. Subsidie wordt uitsluitend verstrekt indien deze in overeenstemming is met de de-minimisverordening.

Artikel 4. Subsidiabele periode

Een subsidie wordt voor ten hoogste drie jaren verleend.

Artikel 5. Subsidiebedrag

  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste € 25.000 per jaar, met een maximum van € 75.000 over een periode van drie jaren.

  • 2. Subsidies van minder dan € 5.000 worden niet verstrekt.

Artikel 6. Subsidieplafond

  • 1. Het subsidieplafond bedraagt voor de jaren 2018 tot en met 2021 € 500.000 per jaar en voor het subsidiejaar 2022 € 333.000.

  • 2. Het uit hoofde van het subsidieplafond beschikbare bedrag wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 7. Aanvraag verlening

  • 1. De aanvraag tot verlening van de subsidie wordt in het jaar 2018 ingediend vanaf 2 juli tot 1 september.

  • 2. Een aanvraag na de datum, bedoeld in het eerste lid, wordt afgewezen.

  • 3. De aanvraag tot verlening van subsidie wordt in de jaren 2019 tot en met 2022 ingediend vanaf 2 januari tot 1 maart.

  • 4. Een aanvraag na de datum, bedoeld in het derde lid, wordt afgewezen.

  • 5. In aanvulling op artikel 3.3 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS gaat de aanvraag tot verlening van een subsidie vergezeld van een de-minimisverklaring.

Artikel 8. Inwerkingtreding en vervaldatum

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2019 en vervalt met ingang van 1 januari 2023.

Artikel 9. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling collectieve erkenning van Indisch en Moluks Nederland.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, P. Blokhuis

TOELICHTING

Algemeen

Deze subsidieregeling heeft betrekking op de subsidiëring van kosten voor activiteiten die bijdragen aan de collectieve erkenning van Indisch en Moluks Nederland.

Aanleiding

Naar schatting twee miljoen Nederlanders hebben banden met het voormalige Nederlands-Indië. De relatie tussen de overheid en de omvangrijke Indische en Molukse gemeenschap in Nederland heeft een lange geschiedenis. In het contact met de immigranten die vanuit Nederlands-Indië naar Nederland zijn getrokken na de Japanse capitulatie in 1945 heeft de overheid zich te formalistisch en bureaucratisch opgesteld. In 2000 heeft de overheid hiervoor excuses aangeboden en Stichting ‘Het Gebaar’ in het leven geroepen om de door VWS beschikbaar gestelde middelen voor individuele uitkeringen en diverse collectieve doelen te beheren en te verdelen.

In het najaar van 2015 sprak de Tweede Kamer meermaals over de NIOD-rapporten ‘Indische rekening’ en ‘Sporen van vernieling’, die vanuit ‘Het Gebaar’ zijn opgesteld over de Indische Kwestie. Dit heeft geleid tot een Uitkeringsregeling Backpay die voorziet in een eenmalige, finale, morele genoegdoening voor achterstallige salarissen van militairen en ambtenaren in voormalig Nederlands-Indië. Naast de individuele Backpay is tijdens diezelfde Kamerdebatten aangekondigd te willen werken aan een ‘brede collectieve erkenning’ voor hetgeen in voormalig Nederlands-Indië heeft plaatsgevonden en van wat de Indische en Molukse gemeenschap daar en bij aankomst in Nederland heeft moeten ondergaan. In gesprekken met vertegenwoordigers van de Indische en Molukse gemeenschap bleek er brede steun om te zoeken naar een passende wijze van een ‘brede collectieve erkenning’.

Invulling vanuit de gemeenschap

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: de Minister van VWS) acht het van groot belang dat de collectieve erkenning van Indisch en Moluks Nederland verankerd is en blijft in de Nederlandse samenleving. Met de term ‘Indisch en Moluks Nederland’ wordt gedoeld op iedereen met wortels in voormalig Nederlands-Indië, die zelf of waarvan de voorouder(s) door oorlogsgeweld en na-oorlogse ontwikkelingen tot 1967 naar Nederland zijn gekomen.

Het is daarbij essentieel dat niet de overheid bepaalt wat nodig is voor erkenning, maar dat de Indische en Molukse gemeenschap daarin zelf het voortouw neemt. Zij weet het beste hoe we de verankering in de samenleving kunnen vormgeven. Bij de collectieve erkenning van Indisch en Moluks Nederland staan respect en waardigheid centraal. De Minister van VWS heeft de ambitie om te werken aan een nieuwe fase in de relatie tussen overheid, de Nederlandse samenleving en de omvangrijke Indische en Molukse gemeenschap in Nederland. Alleen met elkaar kunnen we met kennis van het verleden, met respect voor wat er gebeurd is en met erkenning van het gevoelde leed, manieren vinden om de geschiedenis door te geven en te verankeren in de samenleving.

Voor een eerste verkenning ten behoeve van een collectieve erkenning zijn derhalve in 2016 diverse gesprekken gevoerd met Nederlands-Indische verenigingen, stichtingen en ondernemers. Voor de verdere uitwerking is overleg gevoerd met het Indisch Platform, Stichting Herdenking 15 Augustus 1945, het Indisch Herinneringscentrum en Stichting Pelita. In een brede expertsessie begin 2017 zijn de eerste contouren van een brede collectieve erkenning vastgesteld.

De betrokkenen hebben in deze gesprekken aangegeven hoe zij invulling wensen te geven aan de collectieve erkenning. Het begrip ‘collectieve erkenning’ wordt begrepen als de ambitie om de Indische en Moluks identiteit in Nederland te waarderen en te vieren en de ambitie het Indisch en Moluks erfgoed te verankeren in de Nederlandse samenleving.

Hoewel de Indische gemeenschap een heterogene samenstelling kent, voelt men zich in alle verscheidenheid verbonden met het voormalig Nederlands-Indië. Collectieve erkenning dient dan ook aan te sluiten bij die verscheidenheid en de ambitie om het Nederlands-Indische verleden te verankeren in de Nederlandse samenleving.

Vaste Programmalijnen

In de gesprekken met de Indische en Molukse gemeenschap zijn een zestal inhoudelijke onderdelen benoemd die centraal staan in de collectieve erkenning. Daarvan zijn drie onderwerpen uitgewerkt in programmalijnen: potentie van een Nederlands-Indische pleisterplaats, herdenken en contextgebonden zorg intensiveren.

De subsidieregeling

Naast deze programmalijnen wil de Minister van VWS ook andere activiteiten subsidiëren die aansluiten op het doel van de collectieve erkenning. Gedacht wordt aan de inhoudelijke onderdelen die in de programmalijnen niet of beperkt aan bod komen: scholing en educatie, museale- en kennisfunctie en culturele activiteiten. Deze subsidieregeling geeft daar invulling aan. Hiermee wordt de toezegging aan de Tweede Kamer van 11 augustus 2017 nagekomen (Collectieve erkenning Nederlands-Indische gemeenschap, Kamerstukken II, 2016-2017, 26 049 nr. 84).

Deze regeling is een aanvulling op de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS. Dit betekent dat de gehele Kaderregeling, inclusief de verplichtingen die volgen in het vijfde hoofdstuk daarvan, van toepassing is op subsidies op grond van de onderhavige regeling. Van belang zijn daarbij ook de verantwoordingsarrangementen. De hoogte van de toe te kennen subsidie is bepalend voor het toepasselijke verantwoordingsarrangement. Voor subsidies van onder de € 25.000 is artikel 1.5, onderdeel a, onder 2°, in casu van toepassing. Indien de subsidie € 25.000 of meer bedraagt, doch minder dan € 125.000 is artikel 1.5, onderdeel c, onder 2°, in casu van toepassing.

Tot en met 2021 is er jaarlijks een bedrag van 500.000 beschikbaar. In het jaar 2022 is er een bedrag van € 333.000 beschikbaar.

In 2019 wordt nagegaan of de subsidieverlening op deze wijze gecontinueerd moet worden. Daarover zal met de Indische en Molukse gemeenschap overleg plaatsvinden.

Staatssteun

Er is sprake van staatssteun als aan de vijf cumulatieve criteria van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is voldaan. Voor wat betreft de subsidies op grond van deze regeling kan niet worden uitgesloten dat aan al deze vijf criteria wordt voldaan.

Toch is er bij subsidie op grond van deze regeling geen sprake van staatssteun omdat subsidie op grond van deze regeling alleen wordt verleend indien aan de voorwaarden van Verordening (EU) van de Europese Commissie met nr. 1407/2013 van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (de de-minimisverordening) wordt voldaan. De subsidie kan dan het handelsverkeer tussen de lidstaten niet ongunstig beïnvloeden en de mededinging niet vervalsen of dreigen te vervalsen omdat het om een beperkt bedrag gaat (maximaal € 200.000 in een periode van drie jaar).

Bij subsidies op grond van deze regeling wordt aan de voorwaarden van de de-minimisverordening voldaan omdat er geen subsidies worden verstrekt boven de € 75.000 en de aanvrager voor verlening een de-minimisverklaring als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de de-minimisverordening, moet indienen. Op grond van artikel 5.7, eerste lid, onder c, van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS geldt een meldplicht voor subsidieontvangers indien zich omstandigheden voordoen die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie. Subsidieontvangers zijn in dit kader ook gehouden het te melden indien er niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden van de de-minimisverordening. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn in het geval dat er na verlening van de subsidie op grond van de onderhavige regeling, aanvullende subsidies voor hetzelfde project worden verstrekt door andere overheden. Indien dit ertoe leidt dat het totale gesubsidieerde bedrag de € 200.000 in een periode van drie jaar overstijgt geldt een meldingsplicht.

Regeldrukgevolgen

De regeldruk als gevolg van deze regeling is tot een minimum beperkt omdat nagenoeg volledig is aangesloten bij de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS.

Voor een bijzondere subsidieregeling is gekozen om de collectieve erkenning van Indisch en Moluks Nederland inhoud te geven en de hiervoor beschikbare financiële middelen te begrenzen door middel van een subsidieplafond. De bij de collectieve erkenning betrokken partijen zijn vertegenwoordigd in de zgn. Ronde Tafel. Met de Ronde Tafel is overlegd over de vormgeving van deze subsidieregeling. Zij hebben ingestemd met de contouren van de regeling. Met hen wordt samengewerkt in de voorlichting over de regeling zodat de kans op fouten in de aanvraag tot een minimum wordt beperkt. Tevens is afgesproken dat in 2019 met hen zal worden overlegd over de werking van de regeling. Indien noodzakelijk zullen aanpassingen in de regeling worden aangebracht.

Voor de vormvereisten voor de subsidieaanvraag is grotendeels aangesloten bij de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS. Uitzondering vormt de beschrijving die de aanvrager moet geven van de wijze waarop het aangevraagd project bijdraagt aan de collectieve erkenning van Indisch en Moluks Nederland. Deze beschrijving is volledig vormvrij. Gelet op het doel van de regeling is dat een te verantwoorden keuze, ook omdat er geen nadere doelgroep is bepaald die aanvragen kan doen voor deze regeling.

Daarnaast is een aanvullende voorwaarde voor subsidie dat een bij de aanvraag tot verlening een getekende de-minimisverklaring wordt gevraagd.

Voor de verantwoording is gekozen voor de standaardarrangementen: voor subsidies van onder de € 25.000 is artikel 1.5, onderdeel a, onder 2°, in casu van toepassing. Indien de subsidie € 25.000 of meer bedraagt, doch minder dan € 125.000 is artikel 1.5, onderdeel c, onder 2°, in casu van toepassing. Dit zijn standaardarrangementen uit de bovengenoemde Kaderregeling.

Artikelsgewijs

Artikel 1. Definities

In artikel 1 wordt contextgebonden zorg gedefinieerd. Het gaat hier om zorg die uitgaat van een cultuursensitieve benadering. Dat betekent dat rekening gehouden wordt met de Indische of Molukse culturele achtergrond van de cliënt.

Daarnaast wordt er bij contextgebonden zorg rekening gehouden met de context van de persoonlijke oorlogs- en geweldservaringen.

Artikel 2. Subsidiabele activiteiten

In artikel 2 is omschreven voor welke activiteiten subsidie kan worden verstrekt. De subsidie is bedoeld om activiteiten te stimuleren die bijdragen aan de collectieve erkenning van Indisch en Moluks Nederland. Onder de term ‘collectieve erkenning’ moet de ambitie worden verstaan om de Indische en Molukse identiteit te waarderen en te vieren en de ambitie het Indisch en Moluks erfgoed te verankeren in de Nederlandse samenleving. Het betreft hier zowel materieel erfgoed als immaterieel erfgoed. Dat laatste omvat sociale gewoonten, voorstellingen, rituelen, tradities, uitdrukkingen, bijzondere kennis of vaardigheden die gemeenschappen en groepen erkennen als een vorm van cultureel erfgoed. Een bijzonder kenmerk van immaterieel erfgoed is dat het wordt overgedragen van generatie op generatie en belangrijk is voor een gemeenschappelijke identiteit.

Zoals ook al aangegeven in het algemeen deel van de toelichting wordt met de term ‘Indisch en Moluks Nederland gedoeld op iedereen met wortels in voormalig Nederlands-Indië, die zelf of waarvan de voorouder(s) door oorlogsgeweld en na-oorlogse ontwikkelingen tot 1967 naar Nederland zijn gekomen.

Er wordt in deze regeling wat betreft subsidiabele activiteiten gedacht aan scholing en educatie, museale- en kennisfunctie en culturele activiteiten zoals het ontwikkelen van lesmateriaal voor een school, het opstellen van een tentoonstelling in een museum, of culturele activiteiten zoals een dansvoorstelling. Ook kan worden gedacht aan de koppeling van een tentoonstelling aan lesmateriaal of het maken van een betere verbinding tussen deelcollecties. Deze lijst met voorbeelden is niet exclusief: ook andere vernieuwende creatieve initiatieven kunnen in aanmerking komen voor subsidie.

Voorwaarde is wel dat de activiteit zelf een daadwerkelijke bijdrage levert aan de collectieve erkenning van Indisch en Moluks Nederland. Aanvragen die louter zien op huisvestingslasten worden daarom niet in aanmerking genomen.

Geen subsidie wordt verstrekt voor activiteiten die al binnen de drie programmalijnen vallen: herdenking, contextgebonden zorg en huisvestingslasten van de Sophiahof in Den Haag. Zoals al eerder in deze toelichting aangegeven worden deze activiteiten reeds op andere wijze gefinancierd. Activiteiten gericht op het organiseren van een herdenking of het oprichten van een monument of bijvoorbeeld projecten die zich richten op het bieden van intra- en extramurale zorg komen daarom niet in aanmerking voor subsidie op grond van deze regeling.

Daarnaast komen projecten die intern gericht zijn en alleen de organisatie van de aanvrager bereiken ook niet in aanmerking voor subsidie. Het zou hier bijvoorbeeld kunnen gaan om activiteiten die alleen openstaan voor leden van de organisatie zelf. Hiermee wordt een onvoldoende brede doelgroep betrokken en wordt naar mening van het Ministerie van VWS onvoldoende gezorgd voor de verankering van het Indisch en Moluks erfgoed in de Nederlandse samenleving.

Met de inwerkingtreding van de Intrekking Aanwijzingen inzake coproducties en andere omroepprogramma’s leveren ministeries geen financiële bijdragen meer die specifiek bedoeld zijn voor de vervaardiging van omroepprogramma’s. Er wordt op grond van deze regeling dus geen geld verstrekt aan omroepen, productiebedrijven of aan overige instelling die werken met publieke middelen als de bestemming de vervaardiging van omroepprogramma’s is. Elke organisatie die radio- en tv-programma’s uitzend is een omroep.

Artikel 3. Subsidievoorwaarden

Subsidie wordt uitsluitend verleend aan rechtspersonen zonder winstoogmerk. Rechtspersonen met een winstoogmerk komen daarom niet in aanmerking voor subsidie. De subsidie dient een maatschappelijk doel en dit wordt geacht het best te kunnen worden bereikt door enkel rechtspersonen zonder winstoogmerk te subsidiëren.

Daarnaast is ervoor gekozen om alleen rechtspersonen en dus geen natuurlijke personen te subsidiëren op grond van deze regeling. Dit omdat wordt verwacht dat rechtspersonen kunnen zorgen voor een breder draagvlak, en een grotere impact kunnen bewerkstelligen.

Het staat natuurlijke personen natuurlijk wel vrij om een rechtspersoon zonder winstoogmerk op te richten.

Op grond van deze regeling wordt uitsluitend subsidie verstrekt indien deze in overeenstemming is met de de-minimisverordening. Hierdoor is er geen sprake van ongeoorloofde staatssteun. Subsidie op grond van deze regeling bedraagt ten hoogste € 75.000 over een periode van drie jaar. Aangezien de subsidie op grond van de de-minimisverordening ten hoogste € 200.000 over een periode van drie jaar mag bedragen, kan subsidie op grond van deze regeling in principe onder deze verordening vallen. In theorie kan een aanvrager daarnaast nog € 125.000 aan subsidie ontvangen binnen deze zelfde drie jaren. Subsidie wordt alleen verstrekt indien een de-minimisverklaring ondertekent, waarmee de aanvrager verklaart dat hij met de aangevraagde subsidie niet boven het voornoemde bedrag van € 200.000 over een periode van drie jaar zal komen.

Artikel 4. Subsidiabele periode

Een subsidie wordt verleend op grond van dit artikel voor ten hoogste drie jaren. De periode is beperkt tot 3 jaar om te zorgen dat het subsidieplafond in enig jaar niet te snel overschreden zou worden, waardoor minder organisaties de mogelijkheid zouden krijgen om een bijdrage te leveren aan de collectieve erkenning. Anderzijds moet de maximale projectperiode de ruimte bieden aan projecten die een duurzaam effect beogen.

De maximale duur van drie jaar zorgt ervoor dat er voldoende ruimte is voor duurzame projecten en waarbij er toch zo veel mogelijk organisaties een bijdrage kunnen leveren aan collectieve erkenning.

Bij de duur van het project wordt gerekend in projectjaren, dus niet in kalenderjaren.

Artikel 5. Subsidiebedrag

In artikel 5 is omschreven welke minimum en maximumbedragen per jaar kunnen worden aangevraagd. Ook hier is gezocht naar een balans tussen duurzaamheid van de projecten en de hoeveelheid organisaties die gesubsidieerd kunnen worden.

De veldpartijen vertegenwoordigd in de Ronde Tafel hebben uitdrukkelijk geadviseerd om het maximumbedrag niet hoger te stellen dan € 25.000 per jaar om een groot aantal projecten te kunnen honoreren. Ook hierbij wordt er bij het maximumbedrag per jaar gekeken naar projectjaren.

Er geldt een maximum van € 75.000 voor drie jaren. Voor twee jaar betekent het een maximum van € 50.000. Indien een subsidie voor meerdere jaren wordt verstrekt geldt binnen deze jaren niet de grens van € 25.000, maar mag er tussen de jaren geschoven worden. Dit betekent dat een subsidie van drie jaar kan bestaan uit een jaar van € 20.000 een jaar van € 30.000 en weer een jaar van € 25.000.

In 2019 wordt op basis van de opgedane ervaringen nagegaan of de subsidieverlening op deze wijze gecontinueerd moet worden. Daarbij zal ook worden beoordeeld of de omvang van de subsidiebedragen in dit artikel aanpassing behoeft.

Artikel 6. Subsidieplafond

Er wordt een bedrag beschikbaar gesteld van € 500.000 per kalenderjaar. Voor het jaar 2022 is een bedrag van € 333.000 beschikbaar gesteld.

Als verdeelregel is gekozen voor het systeem van ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’, een verdeling op volgorde van binnenkomst van de (complete) aanvragen. Indien blijkt dat het plafond is uitgeput, zal een aanvraag moeten worden afgewezen. Dergelijke aanvragen kunnen mogelijk wel in het daaropvolgend subsidietijdvak gehonoreerd worden.

Indien het plafond wordt bereikt en de volgorde van binnenkomst van een aantal aanvragen niet vast te stellen is, zal, in lijn met artikel 2.3, eerste lid, onder b, voor deze aanvragen loting worden gebruikt als aanvullende verdeelmethode. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn indien er op één dag meerdere aanvragen binnenkomen per post en door het verlenen van al deze aanvragen het plafond zou worden overschreden.

Alleen complete aanvragen die voldoen aan de subsidievoorwaarden maken onderdeel uit van de loting. De loting vindt plaats door een notaris (in aanwezigheid van tenminste 2 waarnemers) en de daaruit resulterende rangschikking wordt schriftelijk vastgelegd. De aanvragen komen op volgorde van de loting in aanmerking voor subsidie.

Artikel 7. Aanvraag verlening

In 2018 kan een subsidieaanvraag ingediend vanaf 2 juli tot 1 september worden ingediend, dus uiterlijk 31 augustus 2018.

Voor de opeenvolgende jaren geldt dat een aanvraag kan worden ingediend in de periode tussen 2 januari en 1 maart. Dit betekent dat aanvragen in de meeste jaren op uiterlijk 28 februari kunnen worden ingediend en in 2020 uiterlijk 29 februari. Indien een aanvraag buiten deze periodes valt zal deze worden afgewezen. Wel kan er een nieuwe aanvraag worden ingediend voor het opvolgende jaar. Hierbij moet rekening gehouden worden met artikel 3.2 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS: alleen activiteiten die plaatsvinden na aanvang van de periode waarvoor subsidie wordt aangevraagd kunnen worden verleend.

In aanvulling op artikel 3.3 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS gaat de aanvraag tot verlening van een subsidie vergezeld van een de-minimisverklaring. Deze voorwaarde is gesteld om subsidie te verstrekken in lijn met de de-minimisverordening.

Artikel 8. Inwerkingtreding en vervaldatum

De regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2018. Dit is in lijn met het beleid inzake vaste verandermomenten, zoals opgenomen in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

De regeling vervalt met ingang van 1 januari 2023, met dien verstande dat deze regeling van toepassing blijft op een subsidie die krachtens deze regeling is verstrekt.

In 2019 wordt op basis van de opgedane ervaringen nagegaan of de subsidieverlening op deze wijze gecontinueerd moet worden.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, P. Blokhuis

Naar boven