Besluit van de Autoriteit Consument en Markt van 5 april 2018, kenmerk ACM/UIT/492186 tot wijziging van de voorwaarden als bedoeld in artikel 31, van de Elektriciteitswet 1998, voor het vaststellen van de maximum capaciteitsdrempelwaarden voor elektriciteitsproductie-eenheden

De Autoriteit Consument en Markt,

Gelet op artikel 36 van de Elektriciteitswet 1998;

Besluit:

ARTIKEL I

De Netcode elektriciteit wordt als volgt gewijzigd:

Een nieuw artikel 1.1.12 wordt ingevoegd, luidende:

  • 1.1.12 Voor productie-eenheden geldt dat:

    • a. de maximumcapaciteitsdrempelwaarde, zoals bedoeld in artikel 5, tweede lid, onderdeel b, van de Verordening (EU) 2016/631, 1 MW bedraagt;

    • b. de maximumcapaciteitsdrempelwaarde, zoals bedoeld in artikel 5, tweede lid, onderdeel c, van de Verordening (EU) 2016/631, 50 MW bedraagt;

    • c. de maximumcapaciteitsdrempelwaarde, zoals bedoeld in artikel 5, tweede lid, onderdeel d, van de Verordening (EU) 2016/631, 60 MW bedraagt.

ARTIKEL II

De Begrippencode elektriciteit wordt als volgt gewijzigd:

Er wordt in paragraaf 1.1 in de alfabetische volgorde een nieuwe definitie ingevoegd, luidende:

Verordening (EU) 2016/631

Verordening (EU) 2016/631 van de Commissie van 14 april 2016 tot vaststelling van een netcode betreffende eisen voor de aansluiting van elektriciteitsproducenten op het net;

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt gepubliceerd.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 5 april 2018

De Autoriteit Consument en Markt, namens deze: F.J.H. Don bestuurslid

Een belanghebbende die zich met dit besluit niet kan verenigen, kan binnen zes weken na de dag waarop dit besluit is bekendgemaakt bezwaar maken bij de Autoriteit Consument en Markt. Het postadres is: Autoriteit Consument en Markt, Directie Juridische Zaken, Postbus 16326, 2500 BH Den Haag.

Het bezwaarschrift moet zijn ondertekend en moet ten minste de naam en het adres van de indiener, de dagtekening en een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar is gericht bevatten. Verder moet het bezwaarschrift de gronden van het bezwaar bevatten. In het bezwaarschrift kan de indiener op grond van artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht de Autoriteit Consument en Markt verzoeken in te stemmen met rechtstreeks beroep bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

TOELICHTING

1 Samenvatting

  • 1. Met dit codebesluit wijzigt de ACM op voorstel van Netbeheer Nederland en Tennet de Netcode elektriciteit en de Begrippencode elektriciteit. In dit besluit stelt de ACM de maximumcapaciteits-drempelwaarden voor elektriciteitsproductie-eenheden vast. Hiermee wordt het voor elektriciteitsproducenten duidelijk in welke categorie hun productie-eenheid is ingedeeld. Bepalend voor de categorie is de maximum capaciteit van de elektriciteitsaansluiting. Afhankelijk van de categorie waarin een productie-eenheid is ingedeeld, zijn er in de Europese Verordeningen eisen opgenomen voor de aansluiting van elektriciteitsproducenten op het net.

2 Aanleiding en procedure

  • 2. In de RfG Verordening,1 staan eisen over de aansluiting van elektriciteitsproducenten op het elektriciteitsnet. In artikel 5, derde lid, van de RfG Verordening is bepaald dat de relevante transmissiesysteembeheerder een voorstel bij de nationale regulerende instantie moet indienen over de maximumcapaciteits-drempelwaarden voor productie-eenheden. Voor Nederland betekent dit dat Tennet dit voorstel moet opstellen en bij de ACM -als de Nederlandse regulerende instantie- moet indienen.

  • 3. In een brief van 10 oktober 2017 hebben Netbeheer Nederland en TenneT een codewijzigingsvoorstel,2 (hierna: het voorstel) bij de ACM ingediend tot wijziging van de Netcode elektriciteit en de Begrippencode elektriciteit. Hierin worden voorstellen gedaan over de hoogte van de maximumcapaciteits-drempelwaarden voor productie-eenheden van het type B, C en D.

  • 4. De ACM stelt op grond van artikel 36 van de Elektriciteitswet regelgeving voor de energiemarkt vast en stelt op grond van artikel 7, vierde lid, van de RfG Verordening een voorstel van een transmissiesysteembeheerder (hierna: TSB) vast. Dit besluit is tot stand gekomen op basis van het voorstel dat de ACM heeft ontvangen.

  • 5. De ACM is van mening dat het voorstel geen technische voorschriften bevat zoals bedoeld in de Notificatierichtlijn.3 Om die reden zijn de voorwaarden in dit besluit niet ter notificatie aangeboden.

3 Inhoudelijke toelichting

6. In dit hoofdstuk wordt het voorstel met als kenmerk BR-17-1249 toegelicht.

3.1 Voorgestelde wijzigingen

7. De eisen in de RfG Verordening zorgen ervoor dat het elektriciteitsvoorzieningssysteem – dat bestaat uit het elektriciteitsnet, de aangesloten productie-eenheden en de verbruikers – zo gecontroleerd mogelijk reageert op een verstoring van de spanning, de frequentie of een kortsluitstroom. Hiermee wordt bereikt dat het systeem gecontroleerd en tijdig terugkeert naar een stabiele situatie, of gedurende een bepaalde periode stabiel blijft functioneren tijdens een verstoring. Productie-eenheden die zijn aangesloten op het elektriciteitsnet leveren een bijdrage aan de systeemstabiliteit. De mate waarin zij een bijdrage leveren is afhankelijk van de grootte van de productie-eenheid. Kleinere productie-eenheden leveren een bescheiden bijdrage en grotere productie-eenheden leveren een grote bijdrage. Afhankelijk van de grootte van de productie-eenheid zullen daardoor de eisen in de RfG Verordening verschillen. Aan kleinere eenheden worden lichtere eisen gesteld en aan grotere eenheden worden zwaardere eisen gesteld. Om deze eisen toe te kunnen passen is het noodzakelijk dat er een type-indeling voor productie-eenheden bestaat. In de RfG Verordening wordt onderscheid gemaakt in de types A, B, C en D. Voor productie-eenheden van het type A zullen de lichtste eisen gelden en voor productie-eenheden van het type D zullen de zwaarste eisen gelden. Binnen de RfG Verordening geldt een systeem van stapeling van eisen waarbij de eisen aan een voorafgaand type worden aangevuld met extra eisen aan het opvolgende type.

3.2 Grenswaarden NC RfG

  • 8. Voor het uitvoeren van een type-indeling voor productie-eenheden is het van belang dat er criteria zijn op basis waarvan de indeling kan worden uitgevoerd. In artikel 5, tweede lid, van de RfG Verordening zijn de criteria voor de vier verschillende categorieën vastgelegd. Dit is in onderstaand overzicht weergegeven.

    Type

    Spanningsniveau

    Ondergrens

    maximumcapaciteits-drempelwaarde

    Maximum onder-

    grenswaarde

    A

    < 110kV

    0,8 kW

    nvt

    B

    < 110 kV

    ?

    1 MW

    C

    < 110 kV

    ?

    50 MW

    D

    < 110 kV

    ?

    75 MW

    ≥ 110 kV

    nvt

    nvt

  • 9. In de RfG Verordening worden productie-eenheden kleiner dan 0,8 kW als niet-significant beschouwd. Daardoor worden deze eenheden niet ingedeeld in een bepaald type en worden hieraan ook geen verdere eisen gesteld. Hierbij moet worden opgemerkt dat in de Netcode elektriciteit voor dit soort eenheden wel eisen gelden. Het gaat daarbij om eisen voor op laagspanningsnetten aangesloten productie-installaties kleiner dan 11 kVA / 3x16A.

  • 10. In de RfG Verordening is de ondergrens van de maximumcapaciteits-drempelwaarde (hierna: drempelwaarde) voor type A eenheden bepaald op 0,8 kW. Voor de typen B,C en D zijn in de RfG Verordening geen drempelwaarden vastgelegd. Alleen de maximum-ondergrenswaarden (hierna: grenswaarden) zijn in artikel 5, tweede lid, Tabel 1 van de RfG Verordening bepaald. Op grond van artikel 5, tweede lid, onderdelen b), c) en d) en derde lid, dienen nationaal de drempelwaarden voor de typen B, C en D te worden vastgesteld. Hiervoor geldt dat de drempelwaarden niet hoger mogen zijn dan de grenswaarden uit eerder genoemde Tabel 1. Tenslotte geldt voor type D geen bovengrens.

3.3 Voorgestelde drempelwaarden

  • 11. De ACM maakt uit het voorstel op dat voor Nederlandse productie-eenheden van de typen B, C en D onderstaande drempelwaarden worden voorgesteld.

    Type

    Ondergrens drempelwaarden

    B

    1 MW

    C

    50 MW

    D

    60 MW

  • 12. De ACM stelt vast dat de gehanteerde Nederlandse drempelwaarden voor de categorieën van type B, C en D gelijk of lager zijn dan de grenswaarden uit de RfG Verordening. Daarmee wordt volgens ACM voldaan aan de eis, uit artikel 5, tweede lid, van de RfG Verordening, dat de drempelwaarden niet hoger mogen worden vastgesteld dan de gestelde grenswaarden in artikel 5, tweede lid, Tabel 1 van de RfG Verordening.

3.4 Drempelwaarde type B

  • 13. De ACM maakt uit het voorstel op dat de voorgestelde hoogte van de drempelwaarde voor type B en de bijbehorende eisen in de RfG Verordening, vergeleken zijn met de eisen die de Nederlandse codes stellen aan productie-eenheden vanaf 5 MW die aangesloten zijn op midden- of hoogspanningsnetten. De ACM stelt vast dat de eisen voor type B eenheden uit de RfG Verordening vergelijkbaar zijn met, of uitgebreider zijn dan, de Nederlandse codes.

  • 14. In het voorstel is aangegeven dat, als gevolg van de voorgestelde drempelwaarde voor type B, er voor een bepaalde groep productie-eenheden van het type B in de nationale codes strengere eisen zullen gelden dan in RfG Verordening. Aangegeven wordt dat de strengere eisen betrekking hebben op een stabiel bedrijf na een kortsluiting in het net. Deze eisen zijn vastgelegd in de artikelen 2.1.2 en 2.1.16, onderdeel c, van de Systeemcode elektriciteit. De eisen in deze artikelen gelden voor productie-eenheden vanaf 5 MW die aangesloten zijn op midden- of hoogspanningsnetten. In het voorstel wordt aangeven dat de eisen, over een stabiel bedrijf na een kortsluiting, in de RfG Verordening pas voor productie-eenheden van het type C gelden. Deze eisen zullen daardoor alleen maar gelden voor productie-eenheden vanaf 60 MW. Uit het voorstel maakt de ACM op dat er daardoor een situatie ontstaat waarbij in de Systeemcode elektriciteit aan productie-eenheden tussen de 5 MW en de 60 MW strengere eisen zullen gelden dan is vereist op grond van de RfG Verordening.

  • 15. De ACM is van oordeel dat deze lezing uit het voorstel onjuist is. Volgens de ACM zijn genoemde bepalingen, over een stabiel bedrijf na een kortsluiting, uit de Systeemcode elektriciteit een invulling van artikel 14, vierde lid, onderdeel a), van de RfG Verordening. Hierin is bepaald dat voor productie-eenheden van het type B de relevante TSB de voorwaarden specificeert waaronder een productie-eenheid weer met het netwerk gekoppeld mag worden nadat het daarvan ten gevolge van een netwerkstoring is ontkoppeld.

  • 16. De ACM is van oordeel dat – door de drempelwaarde voor type B – de populatie productie-eenheden die een bijdrage levert aan de systeemstabiliteit groter wordt. Dit komt doordat:

    • a) de RfG Verordening de ondergrens voor deze populatie lager legt dan de Nederlandse codes (1 MW in plaats van 5 MW);

    • b) niet-regelbare (meestal duurzame) energiebronnen niet meer worden uitgesloten;

    • c) het de verwachting is dat de komende jaren een toename van het aantal niet- of beperkt regelbare energiebronnen zal plaatsvinden.

3.5 Drempelwaarde type C

  • 17. De ACM maakt uit het voorstel op dat de voorgestelde hoogte van de drempelwaarde voor type C en de bijbehorende eisen in de RfG Verordening, vergeleken zijn met de eisen die de Nederlandse codes stellen aan productie-eenheden vanaf 60 MW die aangesloten zijn op midden- of hoogspanningsnetten. Omdat deze eisen vergelijkbaar zijn zou de drempelwaarde voor type C kunnen worden verhoogd naar 60 MW. De ACM stelt alleen vast dat op grond van artikel 5, tweede lid onderdeel d) van de RfG Verordening, de (onder)grenswaarde voor type C eenheden voor Nederland is vastgesteld op 50 MW. Zoals in randnummer 10 al is aangegeven is het in de RfG Verordening niet toegestaan om een drempelwaarde hoger vast te stellen dan de (onder)grenswaarde uit diezelfde RfG Verordening. Het vaststellen van een drempelwaarde voor type B hoger dan 50 MW is daarom niet toegestaan. Daarom is het juist dat deze drempelwaarde gehandhaafd blijft op 50 MW.

3.6 Drempelwaarde type D

  • 18. De ACM maakt uit het voorstel op dat de eisen die in de RfG Verordening gelden voor type D in belangrijke mate vergelijkbaar zijn met de eisen die gelden voor eenheden die groter zijn dan 60 MW in de Nederlandse codes. De ACM vindt het juist dat de drempelwaarde voor type D wordt vastgesteld op 60 MW.

3.7 Gevolgen voor aangeslotenen

  • 19. De ACM maakt uit het voorstel op dat de gevolgen van de drempelwaarden voor productie-eenheden onderzocht zijn. De ACM stelt daarbij vast dat het bereik van deze codewijziging zich beperkt tot alleen de vaststelling van de hoogte van de drempelwaarden waardoor het voor aangeslotenen met een productie-eenheid duidelijk wordt tot welke categorie zij gaan behoren. Deze codewijziging regelt niet de technische- en operationele eisen waar productie-eenheden aan moeten voldoen. Deze codewijziging heeft daardoor geen directe gevolgen voor de aangeslotenen met een productie-eenheid.

  • 20. Wel stelt ACM vast dat deze codewijziging indirect gevolgen zal hebben voor deze aangeslotenen. Dit omdat de categorie waarin een aangeslotene wordt ingedeeld, bepalend is voor de eisen waar deze op grond van onderstaande regelgeving aan moeten voldoen. Het gaat daarbij om:

    • a) de limitatieve eisen uit de RfG Verordening,

    • b) de richtsnoeren betreffende het beheer van elektriciteitstransmissiesystemen,4 (hierna: SO Verordening),

    • c) de netcode voor de noodtoestand en het herstel van het elektriciteitsnet,5 (hierna: ER Verordening),

    • d) een nog door te voeren nationale codewijziging waarin alle andere niet-limitatieve eisen uit de RfG Verordening zijn uitgewerkt.

    De ACM zal per onderdeel ingaan op deze indirecte gevolgen voor aangeslotenen met een productie-eenheid.

3.7.1 RfG Verordening
  • 21. In de RfG Verordening zijn eisen opgenomen voor productie-eenheden die gelijk of groter dan 0,8 kW zijn. Bij de uitwerking van deze eisen is de type-indeling bepalend. De lichtste eisen zullen gelden voor type A en de strengste voor type D. De ACM stelt vast dat de eisen uit de RfG Verordening in beginsel alleen van toepassing zijn op nieuwe productie-eenheden. In artikel 4 van de RfG Verordening is wel een procedure opgenomen waarmee bepalingen uit deze netcode ook van toepassing worden voor bestaande productie-eenheden. Daarnaast worden in artikel 3, tweede lid, bepaalde productie-eenheden, zoals back-up-voorzieningen, van de eisen uit de RfG Verordening uitgezonderd. De ACM is van oordeel dat de voorgestelde drempelwaarden voor type B, type C en type D en de eisen die voortvloeien uit de RfG Verordening de volgende consequenties hebben voor productie-eenheden.

• Eenheden groter dan 1 MW en kleiner dan 5 MW
  • 22. In randnummer 16 onderdeel a) heeft de ACM al vastgesteld dat, door de drempelwaarde voor type B, de populatie productie-eenheden die een bijdrage levert aan de systeemstabiliteit groter wordt. Een tweede gevolg is dat nieuwe productie-eenheden tussen de 1 MW en 5 MW geconfronteerd zullen worden met een zwaarder regime dan nu het geval is. Deze productie- eenheden behoren tot de categorie van het type B. De eisen die gelden voor type B komen overeen met de eisen uit de Nederlandse codes die gelden voor eenheden groter dan 5 MW. Doordat de drempelwaarde voor type B eenheden is vastgesteld op 1 MW, moeten nieuwe productie-eenheden tussen de 1 MW en de 5 MW, na het van toepassing worden van de RfG Verordening,6 aan strengere eisen gaan voldoen.7 Deze strengere eisen vloeien voort uit de RfG Verordening zelf en niet uit de vastgestelde drempelwaarde voor type B.

  • 23. Een verhoging van de drempelwaarde voor type B van 1 MW naar 5 MW zou kunnen voorkomen dat dit zwaardere regime voor deze groep eenheden van toepassing wordt. In randnummer 10 heeft de ACM al vastgesteld dat op grond van artikel 5, tweede lid onderdeel d) van de RfG Verordening de (onder)grenswaarde voor type B eenheden is vastgesteld op 1 MW. Een drempelwaarde voor type B hoger dan 1 MW is daarom niet toegestaan.

• Eenheden groter dan 50 MW en kleiner dan 60 MW
  • 24. De ACM stelt vast dat productie-eenheden tussen de 50 MW en 60 MW geconfronteerd zullen worden met een zwaarder regime dan nu het geval is. Deze productie-eenheden worden ingedeeld in de categorie van het type C. De eisen die gelden voor type C komen overeen met de bestaande eisen uit de Nederlandse codes die gelden voor eenheden groter dan 60 MW. Doordat de drempelwaarde voor type C eenheden is vastgesteld op 50 MW, moeten nieuwe productie-eenheden tussen de 50 MW en de 60 MW, na het van toepassing worden van de RfG Verordening, daardoor aan strengere eisen gaan voldoen.8 Deze strengere eisen vloeien voort uit de RfG Verordening zelf en niet uit de vastgestelde drempelwaarde voor type C.

  • 25. Een verhoging van de drempelwaarde voor type C van 50 MW naar 60 MW zou kunnen voorkomen dat dit zwaardere regime voor deze groep eenheden van toepassing wordt. In randnummer 10 heeft de ACM al vastgesteld dat op grond van artikel 5, tweede lid onderdeel d) van de RfG Verordening de (onder)grenswaarde voor type C eenheden voor Nederland is vastgesteld op 50 MW. Een drempelwaarde voor type C hoger dan 50 MW is daarom niet toegestaan.

3.7.2 SO Verordening
  • 26. In de SO Verordening zijn eisen opgenomen om de stabiele werking van het elektriciteitsnetwerk te garanderen. In de SO Verordening worden de drempelwaarden op twee plaatsen gebruikt. In de eerste plaats wordt de drempelwaarde voor het type C van 50 MW gebruikt voor de eisen die gelden voor het leveren van frequentiebegrenzingsreserves (hierna: FCR) door productie-eenheden. Productie-eenheden waarbij het vermogen hoger is dan deze drempelwaarde mogen zelfstandig meedoen aan het leveren van FCR. Productie-eenheden waarbij het vermogen lager is dan deze drempelwaarde mogen alleen als groep meedoen aan het leveren van FCR. In de tweede plaats wordt de drempelwaarde voor het type B gebruikt voor de eisen die gelden voor de data-uitwisseling van productie-eenheden aan systeembeheerders. Productie-eenheden waarbij het vermogen hoger is dan deze drempelwaarde moeten zelf hun informatie uitwisselen met de relevante distributie-systeembeheerder (hierna: DSB) en/of TSB. Voor productie-eenheden waarbij het vermogen lager is dan deze drempelwaarde geldt dat de relevante DSB de geaggregeerde gegevens aan de relevante TSB moet sturen. Deze eisen gelden zowel voor bestaande als voor nieuwe productie-eenheden.

  • 27. De eisen in de SO Verordening over data-uitwisseling zijn uitgebreider dan de eisen die zijn vastgelegd in de Netcode elektriciteit. Dit is geen gevolg van de vaststelling van de drempelwaarden in dit besluit maar van het feit dat in de SO Verordening deze uitgebreidere eisen al zijn vastgelegd.

3.7.3 ER Verordening
  • 28. In de ER Verordening zijn eisen opgenomen over de handelingen die partijen moet verrichten om het elektriciteitsnetwerk na een storingssituatie weer in een stabiele toestand te brengen. Deze eisen gelden zowel voor bestaande als voor nieuwe productie-eenheden. De drempelwaarden uit deze codewijziging worden in de ER Verordening gebruikt om, afhankelijk van de grootte van de productie-eenheid, lichtere of zwaardere eisen te kunnen opleggen. Uit het voorstel maakt de ACM op dat in de ER Verordening alleen de drempelwaarden van het type B en C van belang zijn. De hoogte van de drempelwaarden voor de typen B en C zal gevolgen hebben voor de aangeslotenen.

3.7.4 Uitvoering RfG Verordening
  • 29. De ACM maakt uit het voorstel op dat, naast de eisen in de RfG Verordening, er nog een codewijziging zal volgen waarin de niet-limitatieve eisen uit de RfG Verordening worden uitgewerkt. Netbeheer Nederland is bezig met het opstellen van een nieuw codewijzigingsvoorstel waarin deze eisen nader worden uitgewerkt. Uit het voorstel maakt de ACM op dat in deze codewijziging ook verwijzingen worden opgenomen naar de type-indeling. De type-indeling zal daardoor gevolgen hebben voor de eisen waaraan aangeslotenen met productie-eenheden, op grond van het nog te nemen besluit, zullen moeten voldoen.

  • 30. De ACM maakt uit het voorstel op dat tijdens de behandeling van het voorstel in het Gebruikersplatform Elektriciteits- en Gastransportnetten-overleg de Vereniging voor Energie, Milieu en Water (hierna: VEMW) heeft aangegeven dat de voorgestelde type-indeling uit dit voorstel niet los kan worden gezien van de inhoud van het codewijzigingsvoorstel over de invulling van de niet-limitatieve eisen.

  • 31. De ACM is van oordeel dat deze zienswijze geen aanleiding geeft om onderhavige codewijziging gelijktijdig met de codewijziging over de niet-limitatieve eisen van de RfG Verordening vast te stellen. Dit heeft de volgende redenen. Ten eerste kan de ACM bij de beoordeling van een codewijzigingsvoorstel geen rekening houden met de gevolgen van eventuele toekomstige wijzigingen van de technische codes. Deze gevolgen zal de ACM gaan betrekken bij de beoordeling van het toekomstige codewijzigingsvoorstel en zal het daarbij toetsen aan de belangen zoals bedoeld in artikel 36, eerste lid van de Elektriciteitswet. Ten tweede heeft de ACM op grond van artikel 7, zesde lid, van de RfG Verordening de taak om deze codewijziging binnen 6 maanden na indiening vast te stellen. Dit betekent dat de ACM uiterlijk 10 april 2018 hierover moet besluiten. Omdat de ACM nog geen codewijzigingsvoorstel over de invulling van niet-limitatieve eisen heeft ontvangen, is het niet mogelijk om beide codewijzigingen voor die datum gelijktijdig vast te stellen. Ten derde worden de maximumcapaciteitsdrempelwaarden ook gebruikt in de SO Verordening en de ER Verordening. Omdat de bepalingen uit deze Europese Verordeningen eerder van toepassing zijn dan de betreffende bepalingen uit de RfG Verordening, is het noodzakelijk dat deze codewijziging zo spoedig mogelijk wordt vastgesteld.

3.8 Keuzes omringende landen

  • 32. De ACM maakt uit het voorstel op dat er in België, Duitsland, Frankrijk en Groot-Brittannië voorstellen zijn ontwikkeld waarin de nationale drempelwaarden zijn bepaald. De ACM stelt vast dat de voorgenomen keuzes in deze omringende landen afwijken van de keuzes in Nederland. Uit het voorstel maakt ACM op dat dit wordt veroorzaakt door:

    • a) de bestaande regelgeving in die lidstaten en de voorkeur om daar zoveel mogelijk bij aan te sluiten,

    • b) de structuur van de netten die per lidstaat verschilt, en

    • c) de zichttermijn waarop de voorstellen gebaseerd zijn.

  • 33. De ACM is van oordeel dat hierdoor verdere harmonisatie van de grenswaarden nog niet mogelijk is. Over de gevolgen van deze afwijkende grenswaarden is de ACM van oordeel dat dit geen verdere nadelige effecten heeft voor de werking van het elektriciteitssysteem.

  • 34. Over het wijzigen van de drempelwaarden als gevolg van toekomstige ontwikkelingen, is in artikel 5, derde lid, van de RfG Verordening bepaald dat een wijziging van deze drempelwaarden niet binnen drie jaar na een vorige wijziging kan worden gedaan. De ACM maakt uit het voorstel op dat bij bepaling van de drempelwaarden rekening is gehouden met het feit dat gedurende genoemde periode deze drempelwaarden niet meer kunnen worden gewijzigd. Uit het voorstel blijkt dat er rekening is gehouden met een zichttermijn van ongeveer zes jaar. De ACM is van oordeel dat daarmee voldaan wordt aan de eis uit artikel 5, derde lid, van de RfG Verordening.

4 Oordeel

  • 35. De ACM is in de eerste plaats van oordeel dat deze wijziging niet in strijd is met de belangen, regels en eisen als bedoeld in artikel 7, derde lid, van de RfG Verordening. De ACM is in de tweede plaats van oordeel dat deze wijziging niet in strijd is met de belangen, regels en eisen als bedoeld in artikel 36, eerste en tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998.


X Noot
1

Kenmerk: Verordening (EU) 2016/631 Van de Commissie van 14 april 2016 tot vaststelling van een netcode betreffende eisen voor de aansluiting van elektriciteitsproducenten op het net.

X Noot
2

Kenmerk: BR-17-1249.

X Noot
3

Kenmerk: 98/34/EG datum : 22 juni 1998.

X Noot
4

Kenmerk: Verordening (EU) 2017/1485 van de Commissie van 2 augustus 2017 tot vaststelling van richtsnoeren betreffende het beheer van elektriciteitstransmissiesystemen.

X Noot
5

Kenmerk: Verordening (EU) 2017/2196 van de Commissie van 24 november 2017 tot vaststelling van een netcode voor de noodtoestand en het herstel van het elektriciteitsnet.

X Noot
6

Artikel 72 van de RfG Verordening bepaalt dat de eisen drie jaar na publicatie van de Verordening van toepassing worden.

X Noot
7

In vergelijking met de huidige eisen, die zijn opgenomen in de nationale code.

X Noot
8

In vergelijking met de huidige eisen, die zijn opgenomen in de nationale code.

Naar boven