Besluit van 11 december 2017, houdende wijziging van de Nadere regeling gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft van 15 november 2006, in verband met de verordening (EU) 1286/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 26 november 2014 over essentiële-informatiedocumenten voor verpakte retailbeleggingsproducten en verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten (PRIIP’s) (PbEU 2014, L 352), de introductie van het essentiële-informatiedocument voor pensioenproducten en MiFID II (wijziging Nadere regeling gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft in verband met PRIIP’s, derdepijlerpensioenproducten en MiFID II)

De Stichting Autoriteit Financiële Markten,

Gelet op de artikelen 4:20, derde lid, aanhef en onderdeel b, vierde en vijfde lid, 4:22, eerste en tweede lid, en 4:25b, derde lid, van de Wet op het financieel toezicht en de artikelen 52, 54, 66, derde lid, 67, derde lid, 73, vierde lid, 86f, zevende lid, 110, derde lid, en artikel 165, tweede lid, van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft;

Besluit:

ARTIKEL I

De Nadere regeling gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1:1 wordt gewijzigd als volgt:

1. Onder verlettering van de onderdelen h tot en met ai tot onderdeel i tot en met aj wordt een onderdeel ingevoegd luidende:

h. complex beleggingsproduct:

complex product voor zover het een verzekering met een beleggingscomponent of verpakt retailbeleggingsproduct is, niet-zijnde een derdepijlerpensioenproduct;

2. Onder verlettering van de onderdelen m (nieuw) tot en met onderdeel aj (nieuw) tot onderdelen n tot en met ak wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

m. gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten:

gedelegeerde verordening (EU) 2017/653 van de Commissie van 8 maart 2017 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1286/2014 van het Europees Parlement en de Raad over essentiële-informatiedocumenten voor verpakte retailbeleggingsproducten en verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten (priip’s) door de vaststelling van technische reguleringsnormen voor de presentatie, de inhoud, de evaluatie en de herziening van essentiële-informatiedocumenten en de voorwaarden voor het voldoen aan het vereiste om dergelijke documenten te verstrekken (PbEU 2014, L 352/1);

3. Sub q (nieuw) onderdeel 5 komt te luiden:

richtlijn nr. 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (herschikking) (PbEU 2014, L 173); of

B

In het opschrift van paragraaf 2.3 wordt ‘complexe producten’ vervangen door: complexe beleggingsproducten en derdepijlerpensioenproducten.

C

Artikel 2:3 komt te luiden:

Artikel 2:3

  • 1. De risico-indicator in een reclame-uiting, anders dan via de televisie of de radio, bedoeld in artikel 52, eerste lid, van het besluit wordt opgesteld:

    • a. voor een complex beleggingsproduct of een derdepijlerpensioenproduct conform de vormgeving van bijlage 1.4, onder 1;

    • b. voor rechten van deelneming in een beleggingsinstelling of icbe conform de vormgeving van bijlage 1.4, onder 3;

    • c. voor rechten van deelneming in een beleggingsinstelling, waarvan minder dan één keer per maand de waarde van de door de beleggingsinstelling gehouden activa op basis van de marktwaarde wordt berekend, conform de vormgeving van bijlage 1.4, onder 5.

    De risico-indicatoren zijn te downloaden van www.afm.nl/reclameteksten.

  • 2. De risico-indicator in een reclame-uiting via de televisie, bedoeld in artikel 52, tweede lid, van het besluit wordt weergegeven gedurende de gehele reclame-uiting onderaan in beeld en wordt opgesteld:

    • a. voor een complex beleggingsproduct of een derdepijlerpensioenproduct conform de vormgeving van bijlage 1.4, onder 2;

    • b. voor rechten van deelneming in een beleggingsinstelling of icbe conform de vormgeving van bijlage 1.4, onder 4;

    • c. voor rechten van deelneming in een beleggingsinstelling, waarvan minder dan één keer per maand de waarde van de door de beleggingsinstelling gehouden activa op basis van de marktwaarde wordt berekend, conform de vormgeving van bijlage 1.4, onder 6.

    De risico-indicatoren zijn te downloaden van www.afm.nl/reclameteksten.

  • 3. Informatie over de belangrijkste financiële risico’s van een complex beleggingsproduct of derdepijlerpensioenproduct in een reclame-uiting via de radio, bedoeld in artikel 52, derde lid, van het besluit, wordt weergegeven aan het einde van de reclame-uiting door overneming van het geluidsbestand, te downloaden van www.afm.nl/reclameteksten.

  • 4. De waarden voor de risico-indicatoren, bedoeld in het eerste tot en met derde lid, worden als volgt bepaald:

    • a. voor een complex beleggingsproduct of een derdepijlerpensioenproduct worden de risico-indicatoren berekend conform bijlage II van de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten;

    • b. voor een icbe is de waarde van de risico-indicator gelijk aan de waarde van de risico-indicator zoals berekend ten behoeve van de essentiële beleggersinformatie, bedoeld in artikel 65, tweede lid, van het besluit;

    • c. voor rechten van deelneming in een beleggingsinstelling is de waarde van de risico-indicator, indien van toepassing, gelijk aan de waarde van de risico-indicator zoals berekend ten behoeve van de essentiële beleggersinformatie, bedoeld in artikel 115bb, eerste lid, van het besluit.

  • 5. De Autoriteit Financiële Markten kan de risico-indicator voor gebruik in reclame-uitingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, of een geluidsbestand als bedoeld in het derde lid geheel of gedeeltelijk wijzigen. De aanbieder van een complex beleggingsproduct of derdepijlerpensioenproduct verwerkt een dergelijke wijziging uiterlijk de eerste dag van de vierde kalendermaand na bekendmaking daarvan.

D

Na artikel 2:3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2:3a

  • 1. De risico-indicator, bedoeld in artikel 2:3, eerste lid, voor schriftelijke reclame-uitingen anders dan via internet, wordt rechtsboven in de reclame-uiting in de kleur zwart of rood weergegeven. Voor uitingen met een oppervlakte kleiner of gelijk aan A4, heeft de risico-indicator een minimale diameter van vier centimeter. Voor uitingen met een oppervlakte groter dan A4, heeft de risico-indicator een oppervlakte van minimaal vijf procent van de totale oppervlakte van de reclame-uiting.

  • 2. De risico-indicator, bedoeld in artikel 2:3, eerste lid, in een reclame-uiting via internet wordt weergegeven in een minimale grootte van 180 pixels bij 180 pixels, in de kleur zwart of rood, met dien verstande dat voor de bepaling van de grootte een ingestelde beeldschermresolutie van 1024 × 768 beeldlijnen als uitgangspunt wordt genomen. De risico-indicator wordt tevens in de onmiddellijke nabijheid van de informatie over de opbrengsten geplaatst en verwijst de consument door middel van een hyperlink naar www.afm.nl/ebi of www.afm.nl/eid, afhankelijk van de risico-indicator die het betreft.

  • 3. De risico-indicator, bedoeld in artikel 2:3, tweede lid, heeft een oppervlakte van minimaal tien procent van de totale oppervlakte van de reclame-uiting.

  • 4. Indien geen afbeelding als bedoeld in artikel 2:3, eerste lid, met inachtneming van het tweede lid, kan worden opgenomen in een reclame-uiting via internet wordt een tekst opgenomen, met inachtneming van artikel 2:3, vierde lid, met betrekking tot de berekening van de waarde van de risico-indicator, en:

    • a. indien het een complex beleggingsproduct of een derdepijlerpensioenproduct betreft, conform de vormgeving van bijlage 1.4, onder 7a, met dien verstande dat de risico-indicator, de consument door middel van een hyperlink verwijst naar www.afm.nl/eid;

    • b. voor rechten van deelneming in een beleggingsinstelling of icbe, conform de vormgeving van bijlage 1.4, onder 8a, met dien verstande dat de risico-indicator, de consument door middel van een hyperlink verwijst naar www.afm.nl/ebi; en

    • c. voor rechten van deelneming in een beleggingsinstelling, waarvan minder dan één keer per maand de waarde van de door de beleggingsinstelling gehouden activa op basis van de marktwaarde wordt berekend, conform de vormgeving van bijlage 1.4, onder 9a, met dien verstande dat de risico-indicator, de consument door middel van een hyperlink verwijst naar www.afm.nl/ebi.

  • 5. Indien geen tekst als bedoeld in het vierde lid of afbeelding als bedoeld in artikel 2:3, eerste lid, kan worden opgenomen in de reclame-uiting via internet wordt een ingekorte tekst opgenomen, waarbij de ingekorte tekst onderaan in dezelfde lettergrootte als de overige tekst in de reclame-uiting wordt getoond, in de kleur zwart of rood en:

    • a. voor een complex beleggingsproduct of een derdepijlerpensioenproduct, conform de vormgeving van bijlage 1.4, onder 7b;

    • b. voor rechten van deelneming in een beleggingsinstelling of icbe, conform de vormgeving van bijlage 1.4, onder 8b; en

    • c. voor rechten van deelneming in een beleggingsinstelling, waarvan minder dan één keer per maand de waarde van de door de beleggingsinstelling gehouden activa op basis van de marktwaarde wordt berekend, conform de vormgeving van bijlage 1.4, onder 9b.

  • 6. Indien mogelijk wordt de ingekorte tekst, bedoeld in het vijfde lid, vetgedrukt en gecentreerd onderaan weergegeven. De ingekorte tekst is duidelijk leesbaar, zichtbaar en herkenbaar.

E

In het opschrift van paragraaf 2.4 wordt ‘historische en toekomstige rendementen’ vervangen door: werkelijke en toekomstige rendementen.

F

Artikel 2:4 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Indien informatie over een werkelijk rendement als bedoeld in artikel 52, vijfde of zesde lid, van het besluit, niet zijnde van een beleggingsinstelling of icbe, wordt gepresenteerd:

    • a. wordt de referentieperiode vermeld;

    • b. worden rendementscijfers die betrekking hebben op meerdere jaren teruggebracht tot een gemiddeld jaarrendement of als afzonderlijke jaarrendementen vermeld. Indien een gemiddeld jaarrendement over meer dan één jaar wordt gepresenteerd, wordt een meetperiode van minimaal drie jaar gehanteerd. Indien de aanbieder nog niet zo lang actief is, kan gerekend worden vanaf het moment van initiële uitgifte van het complexe beleggingsproduct of derdepijlerpensioenproduct;

    • c. kunnen resultaten over kortere perioden dan 12 maanden worden gepresenteerd, mits de presentatie geschiedt op consistente wijze en de resultaten niet worden geëxtrapoleerd naar rendementen op jaarbasis;

    • d. wordt bij vergelijking van de resultaten met een vergelijkingsmaatstaf (een benchmark) genoemd en is de referentieperiode van de benchmark gelijk aan de genoemde referentieperiode van het complexe beleggingsproduct of derdepijlerpensioenproduct;

    • e. worden de rendementscijfers gepresenteerd in procenten waardeverandering van het product, rekening houdend met de distributies aan aandeelhouders of deelnemers in de betreffende periode(s) waarbij die distributies mogen worden opgerent naar het einde van het boekjaar of de periode. Indien de waarde van het product, welke ten grondslag ligt aan de rendementscijfers, significant afwijkt van de verkoop- dan wel afkoopwaarde, dan dient dit expliciet te worden vermeld;

    • f. indien gebruik wordt gemaakt van gesimuleerde rendementscijfers: certificeert een deskundige, als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, dat de simulatie rekenkundig juist, objectief meetbaar en representatief is. Bij de informatie over het werkelijke rendement wordt melding gemaakt van het feit dat gebruik is gemaakt van een simulatie. De certificering van de deskundige behoeft niet in de informatie te worden opgenomen; en

    • g. indien de rendementscijfers niet in euro’s luiden wordt de gebruikte valuta vermeld.

2. In het tweede lid wordt ‘wordt berekend conform één of meer opbrengstscenario’s zoals beschreven in artikel 3:9, eerste lid, onder a, b, en c’ vervangen door: wordt berekend conform één of meer scenario’s zoals beschreven in artikel 3, derde lid, van de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten. Indien slechts één scenario wordt getoond, dan is dit niet het gunstige scenario. Het is voor categorie 3 PRIIPs, als bedoeld in Bijlage II, deel I, onder 6 van de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten, mogelijk om voor informatie die geïndividualiseerd is, af te wijken van de rekenmethode zoals beschreven in artikel 3, derde lid, van de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten. De wijze waarop mag worden afgeweken van deze rekenmethode staat beschreven in bijlage 14.

3. De laatste zin van het tweede lid vervalt.

4. In het derde lid vervalt ‘complexe’ en wordt de laatste zin vervangen door: De informatie over de kosten wordt berekend conform de tabel ‘kosten in de loop van de tijd’, zoals beschreven in artikel 5, tweede lid van de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten.

5. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. Informatie over de belangrijkste financiële risico’s, bedoeld in artikel 52, vijfde lid, van het besluit niet zijnde van een beleggingsinstelling of icbe, wordt, indien de belegging verloren kan gaan of het totale verlies aanzienlijk hoger kan zijn dan de oorspronkelijke inleg, weergegeven door het opnemen van de waarschuwingszinnen, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel f, van de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten.

6. In het zesde lid vervalt ‘complexe’.

7. Er wordt een lid toegevoegd luidende:

  • 7. De tweede zin van het derde lid is niet van toepassing op informatie die geïndividualiseerd is en waarin de kosten zijn opgenomen als bedoeld in artikel 59a, tweede lid, of artikel 60, eerste lid, onderdeel l, van het besluit.

G

Het opschrift van hoofdstuk 3 komt te luiden: Essentiële-informatiedocument voor pensioenproducten en jaarlijkse waardebepaling voor levensverzekeringen.

H

Het opschrift van paragraaf 3.1 vervalt.

I

Artikel 3:1 komt te luiden:

Artikel 3:1

Het essentiële-informatiedocument voor pensioenproducten, wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3:2 en wordt ten minste één keer per jaar geactualiseerd en als daar aanleiding toe is.

J

Artikel 3:2 komt te luiden:

Artikel 3:2

  • 1. Het essentiële-informatiedocument voor pensioenproducten wordt opgesteld conform de artikelen 6 en 7 van de verordening essentiële-informatiedocumenten en de uitwerking van deze artikelen in de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten.

  • 2. De informatie over de onderwerpen als bedoeld in artikel 66, eerste lid, van het besluit, met uitzondering van onderdeel i, wordt opgesteld conform artikel 8 van de verordening essentiële-informatiedocumenten en de uitwerking van dit artikel in de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten.

  • 3. De informatie over het onderwerp bedoeld in artikel 66, eerste lid, onderdeel i, van het besluit, dient als volgt te worden opgenomen:

    Na de subtitel ‘Wat zijn de kosten?’ wordt de subtitel ‘Wat zijn de fiscale kenmerken van dit product?’ opgenomen. Onder deze subtitel worden de volgende waarschuwingszinnen opgenomen:

    • a. Let op! Het bedrag dat u voor dit product inlegt, is in sommige gevallen fiscaal aftrekbaar. Aan de aftrekbaarheid is een maximum verbonden. Vraag hiernaar. Met het bedrag dat u met dit product opbouwt, moet u te zijner tijd een direct ingaande lijfrente aankopen. Daarmee wordt het opgebouwde bedrag periodiek uitgekeerd. Over de lijfrente-uitkeringen bent u inkomstenbelasting en (sociale) premies verschuldigd.

    • b. Het bedrag dat u opbouwt mag alleen voor uw pensioen gebruikt worden. Gebruikt u de rekening niet voor uw pensioen, dan heeft dit fiscale gevolgen. In dat geval moet u namelijk over het opgenomen bedrag inkomstenbelasting betalen. Daarnaast moet u meestal een fiscale boete betalen over het opgenomen bedrag.

K

De artikelen 3:3 tot en met 3:8 vervallen.

L

Artikel 3:9 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt ‘De financiële bijsluiter voor een opbouwproduct, een schuldproduct, een beleggingsobject, een direct ingaande lijfrente op beleggingsbasis of een direct ingaande uitkering op beleggingsbasis bevat onder de subtitel ‘Wat kan [Naam product] opbrengen?’ de waarde dan wel de uitkering weergegeven in een grafiek berekend op basis van’ vervangen door: De jaarlijkse waardebepaling van het eindkapitaal van overeenkomsten als bedoeld in artikel 73, eerste lid, onderdeel e, onder 1, van het besluit, wordt berekend op basis van.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De jaarlijkse prognose van het eindkapitaal van overeenkomsten, bedoeld in artikel 73, eerste lid, onderdeel e, onder 2, van het besluit, wordt berekend conform het ongunstige en het gematigde scenario zoals beschreven in artikel 3, derde lid, van de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten. Het is voor categorie 3 PRIIPs, als bedoeld in Bijlage II, deel I, onder 6 van de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten, mogelijk om met inachtneming van het bepaalde in Bijlage 14 af te wijken van de rekenmethode zoals beschreven in artikel 3, derde lid, van de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten.

3. Het derde tot en met negende lid vervallen.

M

Artikel 3:10 vervalt.

N

In artikel 5:1, eerste lid, onderdeel c, onder 2, wordt na ‘de te verwachten waardeontwikkeling van het beleggingsobject’ ingevoegd: conform het stress, het ongunstige, het gematigde en het gunstige scenario zoals beschreven in artikel 3, derde lid, van de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten.

O

Artikel 5:2 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt ‘bijlage 6’ vervangen door: bijlage 8.

2. In het tweede tot en met vierde lid wordt ‘bijlage 7’ telkens vervangen door: bijlage 9.

P

In artikel 5:4, eerste lid, wordt ‘bijlage 8’ vervangen door: bijlage 10.

Q

In artikel 7:2 wordt ‘bijlage 9’ vervangen door: bijlage 11.

R

Artikel 7:14 vervalt.

S

Artikel 7:15 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede ‘kan aan het vereiste bedoeld in artikel 7:14 voldoen’ vervangen door: kan voldoen aan het vereiste dat zij adequate maatregelen treft ter bescherming van de rechten van cliënten op aan hen toebehorende gelden of financiële instrumenten en ter voorkoming van het ongeoorloofd gebruik daarvan als bedoeld in artikel 4:87, eerste lid, van de wet.

2. In het tweede lid wordt ‘Boek 6’ vervangen door: Boek 3.

T

Artikel 7:16 wordt gewijzigd als volgt:

In het eerste lid wordt de zinsnede ‘kan aan het vereiste, bedoeld in artikel 7:14, voldoen’ vervangen door: kan voldoen aan het vereiste dat zij adequate maatregelen treft ter bescherming van de rechten van cliënten op aan hen toebehorende gelden of financiële instrumenten en ter voorkoming van het ongeoorloofd gebruik daarvan als bedoeld in artikel 4:87, eerste lid, van de wet.

U

Artikel 7:17 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede ‘kan aan het vereiste, bedoeld in artikel 7:14, voldoen’ vervangen door: kan voldoen aan het vereiste dat zij adequate maatregelen treft ter bescherming van de rechten van cliënten op aan hen toebehorende gelden of financiële instrumenten en ter voorkoming van het ongeoorloofd gebruik daarvan als bedoeld in artikel 4:87, eerste lid, van de wet.

2. In het eerste lid, aanhef en onderdeel b wordt de zinsnede ‘de gelden, bedoeld in artikel 7:14, eerste lid’ vervangen door: de gelden, als bedoeld in artikel 4:87, eerste lid, onderdeel a, van de wet.

V

Artikel 7:18 wordt gewijzigd als volgt:

In het eerste lid wordt de zinsnede ‘kan aan het vereiste, bedoeld in artikel 7:14, voldoen’ vervangen door: kan voldoen aan het vereiste dat zij adequate maatregelen treft ter bescherming van de rechten van cliënten op aan hen toebehorende gelden of financiële instrumenten en ter voorkoming van het ongeoorloofd gebruik daarvan als bedoeld in artikel 4:87, eerste lid, van de wet.

W

Artikel 7:19 wordt gewijzigd als volgt:

In het eerste lid wordt de zinsnede ‘kan aan het vereiste, bedoeld in artikel 7:14, voldoen’ vervangen door: kan voldoen aan het vereiste dat zij adequate maatregelen treft ter bescherming van de rechten van cliënten op aan hen toebehorende gelden of financiële instrumenten en ter voorkoming van het ongeoorloofd gebruik daarvan als bedoeld in artikel 4:87, eerste lid, van de wet.

X

Artikel 7:20 wordt gewijzigd als volgt:

De zinsnede ‘het vereiste, als bedoeld in artikel 7:14’ wordt vervangen door: kan voldoen aan het vereiste dat zij adequate maatregelen treft ter bescherming van de rechten van cliënten op aan hen toebehorende gelden of financiële instrumenten en ter voorkoming van het ongeoorloofd gebruik daarvan als bedoeld in artikel 4:87, eerste lid, van de wet.

Y

Bijlage 1.4 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het opschrift van onderdeel 1 wordt ‘complexe producten’ vervangen door: complexe beleggingsproducten of derdepijlerpensioenproducten.

2. De afbeelding van onderdeel 1 wordt als volgt:

3. In het opschrift van onderdeel 2 wordt ‘complexe producten’ vervangen door: complexe beleggingsproducten of derdepijlerpensioenproducten.

4. De afbeelding van onderdeel 2 wordt als volgt:

5. In onderdeel 7a aanhef wordt ‘complexe producten’ vervangen door: complexe beleggingsproducten of derdepijlerpensioenproducten.

6. De reclametekst van onderdeel 7a komt te luiden: ‘Loop geen onnodig risico. Lees het essentiële-informatiedocument. Hierin staat dat het risico van dit product [zeer groot] is, namelijk [7] op een schaal van 7.’

7. In onderdeel 7b aanhef wordt ‘complexe producten’ vervangen door: complexe beleggingsproducten of derdepijlerpensioenproducten.

Z

Bijlagen 2.1 tot en met 2.3 vervallen.

AA

Bijlagen 3.1 tot en met 3.7 vervallen.

BB

Bijlage 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In Bijlage 6 wordt telkens ‘standaard lettertype (B5 Plain)’ vervangen door: standaard lettertype (B5 Plain of Arial).

2. In Bijlage 6 wordt ‘TheSans B3 Light’ telkens vervangen door: TheSans B3 Light of Arial.

3. In Bijlage 6 wordt ‘TheSans B5 Plain’ telkens vervangen door: TheSans B5 Plain of Arial.

4. In Bijlage 6 wordt ‘TheSans B6 SemiBold’ telkens vervangen door: TheSans B6 SemiBold of Arial.

5. In Bijlage 6 wordt ‘TheSans B7 Bold’ telkens vervangen door: TheSans B7 Bold of Arial Black.

CC

Bijlage 8 wordt gewijzigd als volgt:

1. In onderdeel III wordt in de laatste zin ‘risico-indicator uit de financiële bijsluiter’ vervangen door: risico-indicator op grond van bijlage II van de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten.

2. In onderdeel IV wordt telkens ‘bijlage 7’ vervangen door: bijlage 9.

DD

In Bijlage 9, onderdeel ‘Toelichting op bovenstaande posten’, wordt de volgende alinea toegevoegd: Daarbij is het voor de consument van belang dat de prestatiescenario’s waarvan wordt uitgegaan gelijk zijn aan de prestatiescenario’s zoals die aan de consument getoond zijn in het essentiële-informatiedocument dat de aanbieder opgesteld heeft op grond van de verordening essentiële-informatiedocumenten. De aanbieder van het beleggingsobject dient daarom in bovenstaande tabellen uit te gaan van het stress, ongunstige, gematigde en gunstige scenario zoals berekend op grond van artikel 3, derde lid, van de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten.

EE

Na bijlage 13 wordt bijlage 14 ingevoegd. Bijlage 14 komt te luiden:

BIJLAGE 14

Bijlage ter uitvoering van artikel 2:4, tweede lid, en artikel 3:9, tweede lid, inhoudende de berekening van toekomstige rendementen voor categorie 3 PRIIPs, als bedoeld in Bijlage II, deel I, onder 6 van de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten

Voor het berekenen van toekomstige rendementen ten behoeve van reclame-uitingen en andere onverplichte precontractuele informatie wordt in principe voorgeschreven dat moet worden aangesloten bij de rekenmethode als beschreven in artikel 3, derde lid, van de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten. Ditzelfde geldt voor het berekenen van de jaarlijkse prognose van het eindkapitaal van overeenkomsten, als bedoeld in artikel 73, eerste lid, onderdeel e, onder 2, van het besluit. Het is voor categorie 3 PRIIPs, als bedoeld in Bijlage II Deel I, onder 6, van de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten, in geïndividualiseerde informatie echter mogelijk om af te wijken van deze rekenmethode. Onderstaand wordt de wijze beschreven waarop mag worden afgeweken van deze rekenmethode.

  • 1. De informatie over een toekomstig rendement voor categorie 3 PRIIPs, als bedoeld in Bijlage II, deel I, onder 6 van de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten, niet zijnde een beleggingsinstelling of icbe, wordt voor een aantal standaardproducten berekend conform één of meer scenario’s als beschreven in artikel 3, derde lid, van de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten. Voor ieder standaardproduct zal per scenario een rendementscijfer worden berekend (r_std(pos), r_std(neu), r_std(neg) en r_std(str)). Hierbij wordt onder andere rekening gehouden met een initiële inleg (X_std) en een periodieke inleg (Y_std) gedurende de aanbevolen periode van bezit (Z_std).

  • 2. Vervolgens wordt bepaald welk standaardproduct het beste aansluit bij het product waarvoor de geïndividualiseerde informatie moet worden opgesteld. Hierbij is het uiteraard van belang dat de producten onder meer qua (initiële en periodieke) inleg, specifieke kenmerken die maken dat dit een categorie 3 PRIIPs betreft, als bedoeld in Bijlage II, deel I, onder 6 van de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten, de aanbevolen periode van bezit en de onderliggende beleggingen, vergelijkbaar zijn. Wanneer er geen valide vergelijking met een standaardproduct mogelijk is, zal de aanbieder alsnog het toekomstig rendement berekenen conform één of meer scenario’s zoals beschreven in artikel 3, derde lid, van de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten.

  • 3. De rendementscijfers van de verschillende scenario’s van het standaardproduct (r_std(pos), r_std(neu), r_std(neg) en/of r_std(str)) worden gebruikt bij de berekening van de rendementscijfers ten behoeve van de geïndividualiseerde informatie over het product. Hierbij rendeert de initiële inleg (X_ind) en de periodieke inleg (Y_ind) gedurende de aanbevolen periode van bezit (Z_ind) met r_std(pos), r_std(neu), r_std(neg) en/of r_std(str), afhankelijk van de te tonen rendementen. Dat levert per scenario een bedrag op in EUR voor het geïndividualiseerde product.

  • 4. Wanneer er naast het rendement aan het einde van de aanbevolen periode van bezit ook een kortere periode van bezit wordt getoond, dan zal voor deze periode ook moeten worden voldaan aan de artikelen 1 tot en met 3 van deze bijlage.

ARTIKEL II

  • 1. Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2018.

  • 2. In afwijking van het eerste lid treedt artikel I, onderdelen A, derde subonderdeel, en R, in werking op het tijdstip dat het bij Koninklijke boodschap van 24 oktober 2016 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enige andere wetten ter implementatie van de richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014 en van verordening nr. 600/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van verordening (EU) nr. 648/2012 (Wet implementatie richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014) (Kamerstukken 34 583) tot wet is of wordt verheven.

ARTIKEL III

Deze regeling wordt aangehaald als: Wijziging Nadere regeling gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft in verband met PRIIP’s, derdepijlerpensioenproducten en MiFID II.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Amsterdam, 11 december 2017

Voorzitter, M.W.L. van Vroonhoven

Bestuurslid G.J. Everts

TOELICHTING

Algemeen

Van financiële bijsluiter naar het essentiële-informatiedocument

De verordening (EU) nr. 1286/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 26 november 2014 betreffende essentiële-informatiedocumenten voor verpakte retailbeleggingsproducten en verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten (PbEU 2014, L 352) (hierna: de Verordening) introduceert voor verzekeringen met een beleggingscomponent en verpakte retailbeleggingsproducten de verplichting om het essentiële-informatiedocument op te stellen en te verstrekken aan de retailbelegger (niet-professionele belegger). In Nederland gold voor complexe producten de verplichting om een financiële bijsluiter beschikbaar te hebben. Omdat veel van de complexe producten vanaf 1 januari 2018 onder de reikwijdte van de Verordening vallen, is in het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen (BGfo) per 1 januari 2018 de verplichting vervallen om een financiële bijsluiter op te stellen en beschikbaar te hebben. Om die reden is de Nadere regeling gedragstoezicht financiële ondernemingen (Nrgfo) tevens gewijzigd. In de Nrgfo zijn de bepalingen ten aanzien van de financiële bijsluiter vervallen.

Derdepijlerpensioenproducten

Pensioenproducten zijn expliciet uitgesloten van het toepassingsgebied van de Verordening (artikel 2, tweede lid, onderdelen e tot en met g). De Verordening laat het recht van de lidstaten om regelgeving vast te stellen voor het geven van essentiële informatie over producten die buiten het toepassingsgebied vallen, echter onverlet (overweging 8 Verordening). Derdepijlerpensioenproducten kwalificeren als een complex product als bedoeld in artikel 1 BGfo. In het BGfo wordt voor derdepijlerpensioenproducten de verplichting geïntroduceerd om per 1 januari 2018, in plaats van een financiële bijsluiter, een informatiedocument op te stellen dat qua vorm en inhoud gebaseerd is op het essentiële-informatiedocument zoals volgt uit de Verordening. Dit document is immers ook goed toepasbaar op derdepijlerpensioenproducten, omdat deze producten qua structuur, werking en te realiseren doel grote gelijkenissen vertonen met de beleggingsproducten waar de Verordening op ziet. De verschillende berekeningsmethoden zijn daarom eveneens toe te passen op derdepijlerpensioenproducten. Daarnaast is, mede gezien de keuzevrijheid in de derde pijler, het voor consumenten van belang dat zij deze pensioenproducten kunnen vergelijken met producten die onder het toepassingsbereik van de Verordening vallen. Het nationale informatiedocument heet: essentiële-informatiedocument voor pensioenproducten. De inhoud van het essentiële-informatiedocument voor pensioenproducten is uitgewerkt in de artikelen 3:1 en 3:2 Nrgfo. Het essentiële-informatiedocument voor pensioenproducten is voor een groot deel gelijk aan het essentiële-informatiedocument bedoeld in de Verordening. In het essentiële-informatiedocument voor pensioenproducten wordt aanvullend ook aandacht besteed aan de fiscale kenmerken van deze producten.

Overige complexe producten

Met de inwerkingtreding van de Verordening en de wijzigingen in het BGfo die zien op het afschaffen van de financiële bijsluiter en het introduceren van het essentiële-informatiedocument voor pensioenproducten zijn er vanaf 1 januari 2018 ook complexe producten waar geen financiële bijsluiter voor hoeft te worden opgesteld en waarvoor ook geen essentieel-informatiedocument verplicht gesteld gaat worden. Onder deze groep vallen samengestelde producten zonder beleggings(opbouw)component, zoals een aflossingsvrije hypotheek gekoppeld aan een overlijdensrisicoverzekering op risicobasis, een spaarrekening eigen woning en een kapitaalverzekering sparen. Deze producten vallen namelijk niet onder de Verordening en zijn geen derdepijlerpensioenproduct.

Risico-indicator in reclame-uitingen

De inwerkingtreding van de Verordening en het afschaffen van de financiële bijsluiter heeft ook gevolgen voor de wijze waarop aanbieders van complexe producten, dienen te communiceren over de belangrijkste risico’s van deze producten in reclame-uitingen. Met het afschaffen van de financiële bijsluiter komt de verplichting om in reclame-uitingen de bijbehorende risico-indicator op te nemen, te vervallen. Voor complexe producten die tevens onder de reikwijdte van de Verordening vallen en voor derdepijlerpensioenproducten worden nieuwe risico-indicatoren geïntroduceerd. De nieuwe afbeeldingen zijn te downloaden via www.afm.nl/reclameteksten.

Werkelijke en toekomstige rendementen

De inwerkingtreding van de Verordening en het afschaffen van de financiële bijsluiter heeft ook gevolgen voor de wijze waarop aanbieders van complexe producten mogen communiceren over de rendementen van hun producten in precontractuele informatie zoals reclame-uitingen en offertes. Ook hier geldt dat met het wegvallen van de financiële bijsluiter gekozen is om niet langer aanvullende regels te stellen voor andere complexe producten dan complexe producten die onder de reikwijdte van de Verordening vallen en derdepijlerpensioenproducten. De wijzigingen van artikel 2:4 Nrgfo sluiten aan op de systematiek van de Verordening en de berekeningen ten aanzien van toekomstige rendementen, belangrijkste risico’s en kosten zoals opgenomen in de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten. Enkel toekomstige rendementen volgens de prestatiescenario’s van de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten kunnen worden gepresenteerd. Al mag er voor een specifieke groep complexe beleggingsproducten en derdepijlerpensioenproducten ten behoeve van geïndividualiseerde informatie worden afgeweken van de rekenmethode die wordt voorgeschreven in de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten. Voor wat betreft de berekening van werkelijke rendementen is aangesloten bij de berekening zoals opgenomen in artikel 2:5 Nrgfo, dit artikel ziet op beleggingsinstellingen en icbe’s.

Artikelsgewijs

Artikel I

A

In artikel 1:1 zijn twee definities ingevoegd. De reclameregels zoals opgenomen in artikel 52 van het BGfo zien alleen op producten die kwalificeren als ‘complex product’ als bedoeld in artikel 1 BGfo voor zover het een verzekering met een beleggingscomponent of verpakt retailbeleggingsproduct is als bedoeld in de Verordening. Voor deze groep producten is een nieuwe definitie ingevoegd, namelijk de definitie van ‘complex beleggingsproduct’. Dit komt de leesbaarheid van de regeling ten goede.

In artikel 1:1 is tevens de definitie van ‘gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten’ ingevoegd. In meerdere artikelen wordt naar deze gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten verwezen ten aanzien van de berekening en weergave van risico’s, kosten en prestatiescenario’s van de complexe beleggingsproducten en derdepijlerpensioenproducten.

Tot slot is de richtlijn MiFID II richtlijn (2014/65/EU) in werking getreden. Daarom is in artikel 1:1, onderdeel q, onder 5, de omschrijving van richtlijn nr. 2004/39/EG (MiFID I) vervangen door een omschrijving van richtlijn nr. 2014/65/EU (MiFID II).

B en C

Op grond van artikel 2:3 Nrgfo gold tot 1 januari 2018 voor complexe producten in reclame-uitingen de verplichte risico-indicator die bij de financiële bijsluiter was voorgeschreven. De financiële bijsluiter is echter afgeschaft, omdat voor een deel van de complexe producten het essentiële-informatiedocument op grond van de Verordening of het essentiële-informatiedocument voor pensioenproducten opgesteld dient te worden. Artikel 2:3 Nrgfo is dusdanig aangepast dat voor alle vormen van reclame-uitingen van complexe beleggingsproducten en derdepijlerpensioenproducten, naar de risico-indicatoren die horen bij het essentiële-informatiedocument dan wel het essentiële-informatiedocument voor pensioenproducten en naar de berekening van de risicoscore zoals die volgt uit de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten, wordt verwezen.

Naast de aanpassing van het artikel aan de Verordening, is in het tweede lid van artikel 2:3 verduidelijkt dat de risico-indicator gedurende de gehele reclame-uiting op televisie getoond moet worden.

De overige wijzigingen in artikel 2:3 zijn geen inhoudelijke wijzigingen, maar wijzigingen die tot doel hebben de leesbaarheid van het artikel te vergroten.

Tot slot wordt opgemerkt dat rechten van deelneming in een beleggingsinstelling of icbe tevens verpakte beleggingsproducten zijn, maar tot 31 december 2019 zijn vrijgesteld van de Verordening en daarom nog een apart regime kennen. De Verordening zal per 31 december 2019 ook voor rechten van deelneming in een beleggingsinstelling of icbe gaan gelden. Tot die tijd gelden voor deze producten de regels die zien op de essentiële beleggersinformatie (Ebi) en de bijbehorende risico-indicatoren.

D

Artikel 2:3a is een nieuw artikel. In dit artikel zijn alle eisen die zien op de wijze van presenteren van de risico-indicatoren opgenomen. Deze eisen waren voorheen opgenomen in artikel 2:3. Omwille van de leesbaarheid zijn alle technische eisen aan de risico-indicator verplaatst naar artikel 2:3a. Deze wijziging behelst één inhoudelijke wijziging aan de technische eisen van de risico-indicator die is opgenomen in het vijfde lid.

De verplichting om bij verkorte zinnen met een hyperlink naar www.afm.nl/ebi en www.afm.nl/risicometer te verwijzen is vervallen. De mogelijkheid om de verkorte zin als risico-indicator op te nemen, is ingevoerd omdat via nieuwe mediakanalen het technisch onmogelijk bleek om het risico-indicator plaatje of de zin zoals opgenomen in het vierde lid (nieuw) op te nemen. Uit de praktijk is gebleken dat de verplichting om bij de verkorte zin een hyperlink op te nemen niet in alle soorten media mogelijk is. Reclames via Google ads zijn hier een voorbeeld van. De verplichting om de verkorte waarschuwingszinnen te vermelden blijft hiermee wel bestaan.

E en F

Met de wijzigingen van artikel 2:4 is aangesloten bij de rekenmethodes van de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten voor de kosten en prestatiescenario’s en de waarschuwingszinnen voor de risico’s. Voor complexe beleggingsproducten en derdepijlerpensioenproducten heeft de aanbieder immers het essentiële-informatiedocument of essentiële-informatiedocument voor pensioenproducten opgesteld waar deze onderdelen in benoemd worden. Zie de toelichting bij onderdelen I en J voor de toepasbaarheid van de Verordening op derdepijlerpensioenproducten.

In het eerste lid is bepaald hoe een werkelijk rendement berekend en getoond dient te worden als de aanbieder van het product deze rendementen wil tonen. In het BGfo is de term ‘historisch rendement’ vervangen door ‘werkelijk rendement’. Deze verandering van terminologie wordt ook doorgevoerd in dit artikel. Indien informatie wordt verstrekt over de historie van de behaalde rendementen van complexe beleggingsproducten of derdepijlerpensioenproducten dient dit het daadwerkelijk behaalde rendement te zijn en dient de wijze waarop die informatie wordt verstrekt te voldoen aan de eisen van dit artikel. Voor de wijze waarop wordt aangesloten bij artikel 2:5 waar dit onderwerp voor rechten van deelnemingen in een beleggingsinstelling en icbe’s is geregeld.

In het tweede lid is bepaald hoe het toekomstige rendement van een complex beleggingsproduct of derdepijlerpensioenproduct berekend en getoond dient te worden. Gevolg van aansluiting bij de gedelegeerde verordening essentiële informatiedocumenten is onder meer dat wanneer precontractuele informatieverstrekking ten aanzien van complexe beleggingsproducten en derdepijlerpensioenproducten, waaronder offertes en reclame-uitingen, toekomstige rendementen bevat, deze rendementen aan dienen te sluiten bij het stress, het ongunstige, het gematigde of het gunstige scenario. Er mag gekozen worden tussen de te tonen scenario’s, maar indien slechts één scenario opgenomen wordt, mag dit niet het gunstigste scenario zijn. Voor complexe beleggingsproducten en derdepijlerpensioenproducten die op grond van Bijlage II, Deel I, onder 6 van de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten in ‘categorie 3’ vallen mag van de voorgeschreven berekening afgeweken worden in geïndividualiseerde onverplichte precontractuele informatie. Dit heeft te maken met de onevenredige rekencapaciteit die anders van de financiële onderneming gevraagd wordt. De wijze waarop mag worden afgeweken is opgenomen in bijlage 14 bij de Nrgfo. Deze uitzondering is gelijk aan de uitzondering die voor deze producten gemaakt wordt in artikel 3:9, tweede lid, Nrgfo voor de berekening van prestatiescenario’s die getoond dienen te worden in jaarlijkse waarde-opgaven.

Voor rechten van deelnemingen in een beleggingsinstelling of icbe zijn in artikel 2:6 bepalingen opgenomen over het presenteren van rendementsprognoses. Tot 31 december 2019 zal dit artikel voor deze producten blijven gelden. Op 31 december 2019 zal dit artikel komen te vervallen en vallen deze producten tevens onder artikel 2:4.

Met de wijzigingen van artikel 2:4 vervalt de mogelijkheid om een eigen berekening op te nemen voor toekomstige rendementen. Een extra, zelf berekende, rendementsprognose zal eerder tot verwarring leiden bij consumenten dan tot een beter geïnformeerd besluit. Gevolg van de wijziging van artikel 2:4 is dat Tabel 0 voor het aanvullen van de rendementshistorie van een product niet meer nodig is.

In het derde lid is bepaald hoe de kosten van een product bij het tonen van werkelijke of toekomstige rendementen berekend en getoond dienen te worden. Ten aanzien van de kosten sluit deze wijziging eveneens aan bij de berekeningen uit de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten. De aanbieder van het complexe beleggingsproduct of derdepijlerpensioenproduct dient voor het desbetreffende essentiële-informatiedocument de tabel ‘Kosten in de loop van de tijd’ op te stellen. De informatie die daar in opgenomen is, dient vermeld te worden wanneer toekomstige rendementsprognoses worden weergegeven in onverplichte precontractuele informatie over complexe beleggingsproducten en derdepijlerpensioenproducten. Daarbij mogen de kosten in percentages of in absolute getallen opgenomen worden. Dit is echter wel afhankelijk van hoe de toekomstige rendementen worden weergegeven. Het gaat om een algemene kostentabel die betrekking heeft op het aangeboden product waardoor deze tabel minder geschikt is voor onverplichte precontractuele informatie die is toegespitst op een individuele retailbelegger en waar ook op de retailbelegger toegespitste rendementen in getoond worden. Bovendien dienen financiële ondernemingen al op grond van de artikelen 59a en 60 BGfo informatie over de kosten van de daar in benoemde producten te verstrekken. Het moment waarop de financiële onderneming dat doet staat hen echter vrij, zo lang deze informatie maar wordt verstrekt voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst. Echter, op grond van artikel 52 BGfo blijft de verplichting bestaan dat wanneer een financiële onderneming voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst informatie verstrekt over een werkelijk of toekomstig rendement, bijvoorbeeld in een offerte, zij daarbij ook informatie over de belangrijkste kosten en risico’s verstrekt. In het zevende lid van artikel 2:4 Nrgfo is daarom een specifieke uitzondering gemaakt voor geïndividualiseerde precontractuele informatie. Wanneer het een op een specifieke retailbelegger toegespitst document betreft, zoals een offerte, hoeft de algemene kostentabel niet opgenomen te worden, mits in het betreffende document wel de kosten, als bedoeld in de artikelen 59a of 60 BGfo, toegespitst op die potentiële retailbelegger worden opgenomen.

In het vierde lid is bepaald welke waarschuwingszinnen opgenomen moeten worden ten aanzien van de belangrijkste financiële risico’s van complexe beleggingsproducten en derdepijlerpensioenproducten. Voor de belangrijkste risico’s die geadresseerd dienen te worden wanneer een financiële onderneming in haar informatieverstrekking, bijvoorbeeld in een offerte, werkelijke of toekomstige rendementen presenteert, wordt eveneens aangesloten bij de Verordening. In de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten zijn waarschuwingszinnen opgenomen die de belangrijkste risico’s zoals we die nu onderkennen beschrijven: namelijk het risico dat de niet-professionele belegger zijn gehele inleg of zelfs meer dan de gehele inleg kan verliezen. In artikel 2:4 wordt nu naar deze waarschuwingszinnen verwezen in plaats van naar de waarschuwingszinnen uit de financiële bijsluiter.

G, H, K en M

Hoofdstuk 3 van dit besluit ziet op de financiële bijsluiter. De artikelen in dit hoofdstuk vervallen en zijn tegelijkertijd vervangen door bepalingen die zien op de wijze van opstellen van het essentiële-informatiedocument voor pensioenproducten. De titel van het hoofdstuk is hierom gewijzigd. Zie voor een nadere toelichting op deze wijziging de toelichting op onderdelen I en J.

Slechts één artikel uit dit hoofdstuk is behouden, namelijk artikel 3:9. Dit artikel, in gewijzigde vorm, heeft betrekking op de jaarlijkse waarde-opgave die verstrekt wordt bij levensverzekeringen. De titel van hoofdstuk 3 Nrgfo wordt tevens om deze reden gewijzigd.

I en J

De artikelen 3:1 en 3:2 geven invulling aan de bevoegdheid van de AFM op grond van artikel 66, derde lid, BGfo om nadere regels te stellen ten aanzien van het essentiële-informatiedocument voor pensioenproducten. In artikel 66, eerste lid, BGfo is opgenomen welke onderwerpen in het essentiële-informatiedocument voor pensioenproducten dienen te worden opgenomen. Derdepijlerpensioenproducten vertonen qua structuur, werking en te realiseren doel grote gelijkenissen met de beleggingsproducten waar de Verordening op ziet. Om deze reden is bepaald dat het essentiële-informatiedocument voor derdepijlerpensioenproducten grotendeels op dezelfde manier opgesteld dient te worden. Voor de berekeningen maar ook voor de wijze van presenteren van de verschillende onderdelen is daarom rechtstreeks naar de Verordening en de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten verwezen. Consumenten kunnen zo via het essentiële-informatiedocument voor pensioenproducten een afweging maken tussen de aanschaf van een verpakt retailbeleggingsproduct of een verzekering met een beleggingscomponent met als doel algemene vermogensopbouw en een derdepijlerpensioenproduct dat een aanvulling op het pensioen tot doel heeft.

In het eerste en het tweede lid van artikel 3:2 is aangesloten bij de artikelen 6 tot en met 8 van de Verordening waar op hoofdlijnen is vastgelegd hoe het essentiële-informatiedocument vormgegeven dient te worden. De specifieke wijze van berekenen en presenteren van de verschillende onderdelen van het essentiële-informatiedocument is vervolgens uitgewerkt in de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten. Zoals eerder aangegeven zijn derdepijlerpensioenproducten qua structuur, werking en te realiseren doel vergelijkbaar met de beleggingsproducten waar de Verordening op ziet waardoor ook alle berekeningsmethoden die in de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten zijn uitgewerkt één op één toe te passen zijn.

Het essentiële-informatiedocument bevat geen andere informatie dan die is opgenomen in artikel 66, eerste lid, BGfo. Dit is opgenomen in artikel 66, tweede lid, BGfo.

In het derde lid van artikel 3:2 is bepaald dat in het essentiële-informatiedocument voor pensioenproducten de geformuleerde fiscale waarschuwingszinnen opgenomen moeten worden. In het BGfo is bepaald dat in aanvulling op de titels die overeenkomen met de titels die ook verplicht zijn in het essentiële-informatiedocument uit de Verordening, in het essentiële-informatiedocument voor pensioenproducten de titel ‘Wat zijn de fiscale kenmerken van dit product?’ dient te worden opgenomen. Een belangrijk kenmerk van derdepijlerpensioenproducten is namelijk de fiscale behandeling. De consument moet voorafgaand aan het afsluiten van een overeenkomst voor een derdepijlerpensioenproduct van dit kenmerk en de beperkende voorwaarden daarvan op de hoogte worden gebracht. Het product heeft door de fiscale kenmerken een illiquide karakter en een beperkt vermogensdoel. Via waarschuwingen, welke zijn opgenomen in het derde lid, worden deze beperkingen onder de aandacht van de consument gebracht. Deze waarschuwingszinnen dienen in alle essentiële-informatiedocumenten voor pensioenproducten opgenomen te worden.

L

Artikel 3:9 (oud) had betrekking op hoe de waardebepalingen van diverse complexe producten ten behoeve van de financiële bijsluiter en de jaarlijkse waarde-opgaven berekend moesten worden. De reikwijdte van het artikel is met deze wijziging beperkt.

In het eerste lid is bepaald dat de berekeningen van het historisch (met daarbij tabel 0), pessimistisch en 4%-rendement enkel nog gebruikt worden bij het opstellen van de jaarlijkse waarde-opgaven bij verzekeringen met een beleggingscomponent die zijn afgesloten vóór 1 januari 2018. In de offertes van consumenten met een dergelijk product werden bij het afsluiten van het product veelal deze prestatiescenario’s gepresenteerd. Door bij deze scenario’s aansluiting te blijven houden met de jaarlijkse waarde-opgave kunnen consumenten de waarde van de levensverzekering blijven vergelijken met eerdere waardebepalingen.

In het tweede lid zijn regels opgenomen voor de prestatiescenario’s die getoond moeten worden in de jaarlijkse prognose van het eindkapitaal van verzekeringen met een beleggingscomponent die op of na 1 januari 2018 zijn afgesloten. Dit lid sluit aan bij de berekening van het ongunstige en het gematigde scenario zoals opgenomen in de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten. Voor levensverzekeringen die op grond van Bijlage II, Deel I, onder 6 van de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten in ‘categorie 3’ vallen mag van de voorgeschreven berekening afgeweken worden gezien de onevenredige rekencapaciteit die anders van de financiële onderneming gevergd zou worden. De wijze waarop mag worden afgeweken is opgenomen in bijlage 14 bij de Nrgfo. Deze uitzondering is gelijk aan de uitzondering die voor deze producten gemaakt is in artikel 2:4, tweede lid, Nrgfo voor gepersonaliseerde onverplichte precontractuele informatie.

N

Artikel 5:1 noemt de onderdelen die terug moeten komen in de samenvatting van het beleggingsobjectenprospectus dat de aanbieder van een beleggingsobject op dient te stellen. Zowel het essentiële-informatiedocument als het beleggingsobjectenprospectus zijn precontractuele documenten. De AFM vindt het wenselijk dat deze documenten ten aanzien van het belangrijkste onderwerp, de waardeontwikkeling, dezelfde informatie bevatten, om onduidelijkheden bij consumenten te voorkomen. Ten aanzien van de te verwachten waardeontwikkelingen van het beleggingsobject wordt daarom aangesloten bij de prestatiescenario’s die de aanbieder van het beleggingsobject opneemt in het essentiële-informatiedocument. Dit zal de vergelijking en de afweging van de consument om al dan niet te investeren in een beleggingsobject ten goede komen.

O

In artikel 5:2 werd verwezen naar bijlagen 6 en 7 van de Nrgfo. Dit zijn echter onjuiste verwijzingen. De juiste bijlagen zijn 8 en 9. Deze foutieve verwijzingen zijn met deze wijziging gecorrigeerd.

P

In artikel 5:4 werd verwezen naar bijlage 8. Dit is echter een onjuiste verwijzing. De juiste bijlage is 10. Deze foutieve verwijzing is met deze wijziging gecorrigeerd.

Q

In artikel 7:2 werd verwezen naar bijlage 9. Dit is echter een onjuiste verwijzing. De juiste bijlage is 11. Deze foutieve verwijzing is met deze wijziging gecorrigeerd.

R

In artikel 7:14, eerste lid, is bepaald dat een beleggingsonderneming met betrekking tot de financiële instrumenten en gelden van cliënten een zodanige regeling treft dat de rechten voldoende beschermd zijn. Dit lid is overbodig omdat een zodanige verplichting voor beleggingsondernemingen ook is opgenomen in artikel 4:87, eerste lid, aanhef en onderdeel a, Wft. Bovendien sluit de tekst in artikel 7:14, eerste lid niet exact aan bij de genoemde norm op wetsniveau. Artikel 7:14, tweede lid, omschrijft het doel van de in het eerste lid bedoelde regeling. Als gevolg van het verwijderen van het eerste lid, kan ook het tweede lid komen te vervallen.

In artikel 7:14, derde lid, was geregeld dat een beleggingsonderneming in afwijking van het tweede lid financiële instrumenten van cliënten kan uitlenen, indien de cliënt hiervoor uitdrukkelijk schriftelijk toestemming verleent, de cliënt door de beleggingsonderneming gewezen is op de risico’s en door de beleggingsonderneming voldoende waarborgen voor de bescherming van de cliënt zijn getroffen. Deze vereisten zijn elders neergelegd en hiermee is het derde lid van artikel 7:14 overbodig geworden. Het vereiste van de uitdrukkelijke toestemming van de cliënt is reeds geregeld in artikel 4:87 Wft en artikel 165c, eerste lid, BGfo. Het vereiste van het treffen van voldoende waarborgen voor de bescherming van de cliënt komt materieel overeen met de norm die is opgenomen in artikel 5, vierde lid, van de gedelegeerde richtlijn (EU) 2017/593 van de Commissie van 7 april 2016 tot aanvulling van richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot het vrijwaren van financiële instrumenten en geldmiddelen die aan cliënten toebehoren, productgovernanceverplichtingen en de regels die van toepassing zijn op het betalen of het ontvangen van provisies, commissies en geldelijke of niet-geldelijke tegemoetkomingen. Met de implementatie van dit artikel is ook dit vereiste elders geregeld. In de consultatieversie van 23 maart 2017 van het wijzigingsbesluit ter implementatie van de richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van richtlijn 2002/92/EG en richtlijn 2011/61/EU en de daarbij behorende verordening en de gedelegeerde uitvoeringsrichtlijn markten voor financiële instrumenten 2014 wordt voorgesteld voornoemd artikel op te nemen in een nieuw lid 5 van artikel 165c BGfo.

De eis die thans in artikel 7:14, derde lid, is opgenomen met betrekking tot het verstrekken van informatie aan de cliënten over de risico’s die verbonden zijn aan het voor eigen rekening gebruiken van de aan de cliënt toebehorende financiële instrumenten, is opgenomen in artikel 49, zevende lid, van de Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/565 van de Commissie van 25 april 2016 houdende aanvulling van Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de door beleggingsondernemingen in acht te nemen organisatorische eisen en voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening en wat betreft de definitie van begrippen voor de toepassing van genoemde richtlijn. .

S, T, U, V, W, X

Als gevolg van het verwijderen van artikel 7:14, moeten de verwijzingen naar dit artikel in de artikelen 7:15 tot en met 7:20 worden aangepast.

De verwijzing in artikel 7:15, tweede lid, naar artikel 6:15d, derde lid, BW is onjuist. Bedoeld is om te verwijzen naar artikel 3:15d, derde lid, BW. Deze foutieve verwijzing is met deze wijziging gecorrigeerd.

Y

De risico-indicatoren die in bijlage 1.4, onderdelen 1 en 2 zijn opgenomen, behoren bij de financiële bijsluiter. Met het afschaffen van de financiële bijsluiter zijn deze afbeeldingen niet meer toepasbaar. Deze afbeeldingen komen derhalve te vervallen.

In reclame-uitingen (schriftelijk en via televisie) is voor complexe beleggingsproducten en derdepijlerpensioenproducten in artikel 52, eerste en tweede lid, BGfo een risico-indicator verplicht gesteld. In artikel 2:3 is bepaald hoe deze risico-indicator eruit ziet alsmede dat de risico-indicator opgenomen is in bijlage 1.4, onderdelen 1 en 2. Met deze wijziging worden de oude risico-indicatoren voor producten met een financiële bijsluiter vervangen door nieuwe risico-indicatoren voor complexe beleggingsproducten en derdepijlerpensioenproducten.

De waarschuwingszinnen voor reclame-uitingen op de radio die in bijlage 1.4, onderdelen 7a en 7b, waren opgenomen verwijzen eveneens naar bepalingen omtrent de financiële bijsluiter. Deze waarschuwingszinnen die zien op de financiële bijsluiter zijn daarom vervallen. In de nieuwe waarschuwingszinnen wordt met deze wijziging gewezen op het lezen van het essentiële-informatiedocument en het risico van het product zoals dit berekend is voor het betreffende product op grond van de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten.

Z en AA

In bijlagen 2.1 tot en met 2.3 en 3.1 tot en met 3.7 zijn de sjablonen voor specifieke varianten van de financiële bijsluiter opgenomen. Deze sjablonen vervallen vanwege het vervallen van de financiële bijsluiter in het BGfo.

BB

Bijlage 6 van de Nrgfo is aangepast in die zin dat het mogelijk is het dienstverleningsdocument op te stellen in een aanvullend lettertype. In 2016 was het gedurende enkele maanden niet mogelijk om dienstverleningsdocumenten te genereren met behulp van de DVD-generator op de website van de AFM. Het betrof een technische storing die verband hield met de opmaak in het voorgeschreven lettertype (TheSans). Als oplossing worden gegenereerde DVD’s sinds november 2016 opgemaakt in een ander lettertype (Arial). Dit lettertype is echter nog niet opgenomen in de tekst van Bijlage 6 van de Nrgfo. Dit is hersteld door beide lettertypes (TheSans en Arial) naast elkaar toe te staan en dit overeenkomstig in de tekst van de Nrgfo op te nemen.

CC

In bijlage 8 is het format voor het opstellen van de beleggingsobjectenprospectus opgenomen. Dit format sluit aan bij het essentiële-informatiedocument op grond van de Verordening dat de aanbieder van het beleggingsobject op moet stellen naast het beleggingsobjectenprospectus. In het derde onderdeel van het beleggingsobjectenprospectus worden de risico’s van de serie van beleggingsobjecten beschreven. Die risico’s kunnen onder meer inzichtelijk worden gemaakt met de risico-indicator. Die risico-indicator dient berekend en vormgegeven te zijn zoals de risico-indicator die is opgenomen in het essentiële-informatiedocument.

In het vierde onderdeel van het beleggingsobject werd onjuist verwezen naar bijlage 7. Dit is hersteld door te verwijzen naar bijlage 9.

DD

In bijlage 9 zijn tabellen opgenomen die de aanbieder van een beleggingsobject op dient te nemen in het beleggingsobjectenprospectus. Om duidelijk te maken dat in deze tabellen uitgegaan dient te worden van het stress, het ongunstige, het gematigde en het gunstige scenario uit de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten, is deze uitleg toegevoegd aan de toelichting op de tabellen. De aanbieder van het beleggingsobject kan zo voor de consument inzichtelijk maken wat het effect van de kosten uit de tabellen is op de geprognosticeerde prestatiescenario’s.

EE

In bijlage 14 is een alternatieve berekeningsmethode voor categorie 3 PRIIPs, als bedoeld in Bijlage II, deel I, onder 6 van de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten producten, opgenomen. Uit artikel 2:4, tweede lid, en artikel 3:9, tweede lid, Nrgfo volgt dat voor de wijze van berekenen van toekomstige rendementen aangesloten dient te worden bij artikel 3, derde lid, van de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten. Voor complexe beleggingsproducten en derdepijlerpensioenproducten die op grond van Bijlage II, Deel I, onder 6 van de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten in ‘categorie 3’ vallen brengt dit praktische problemen met zich mee wanneer toekomstige rendementen opgenomen worden in offertes en jaarlijkse waarde-opgaven.

Voor deze producten wordt op grond van de berekening in de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten voorgeschreven dat de toekomstige rendementen op basis van een Monte Carlo simulatie met ten minste 10.000 scenario’s moeten worden berekend. Voor de jaarlijkse waarde-opgave, maar ook voor offertes, geldt dat deze documenten zijn afgestemd op de individuele situatie van de retailbelegger en kenmerken van het specifieke product. Daarom zal de aanbieder voor categorie 3 PRIIPs, als bedoeld in Bijlage II, deel I, onder 6 van de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten, ten behoeve van de berekening van de rendementsgetallen voor elke klant een individuele simulatie met tenminste 10.000 scenario’s moeten uitvoeren.

De AFM is zich ervan bewust dat het doorrekenen van scenario’s voor complexe beleggingsproducten en derdepijlerpensioenproducten ten behoeve van geïndividualiseerde informatieverstrekking, waarbij voor de berekening van de verschillende scenario’s gebruik gemaakt moet worden van de rekenmethode voor categorie 3 PRIIPs, als bedoeld in Bijlage II, deel I, onder 6 van de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten, rekencapaciteit vergt en mogelijk aanzienlijke additionele kosten met zich meebrengt. Daarom wordt een uitzondering gemaakt voor geïndividualiseerde (precontractuele) informatieverstrekking, zoals de jaarlijkse waarde-opgave en offertes voor complexe beleggingsproducten en derdepijlerpensioenproducten. Deze uitzondering is opgenomen in bijlage 14.

Hierbij mag de aanbieder een aantal standaardproducten doorrekenen op basis van de voorgeschreven rekenmethode in de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten (artikel 1, bijlage 14). Daarbij wordt niet voorgeschreven welke en hoeveel standaardproducten doorgerekend dienen te worden. Dat is afhankelijk van (de diversiteit van) het productpalet van de aanbieder. De standaardproducten dienen een afspiegeling te zijn van het productpalet van de aanbieder, bijvoorbeeld qua inleg, looptijd of garantie. De aanbieder kiest vervolgens het standaardproduct dat het beste te vergelijken is met het product waarvoor individuele toekomstige rendementen getoond zullen worden in bijvoorbeeld een offerte. De uitkomsten van de berekening en de rendementen van de verschillende scenario’s van dat best passende (standaard)product, kunnen worden gebruikt bij de berekening van de rendementscijfers voor de individuele offertes en jaarlijkse waarde-opgaven van het vergelijkbare product van de retailbelegger (artikel 2, bijlage 14). Hierbij is het van belang dat de producten in ieder geval qua (initiële en periodieke) inleg, aanbevolen periode van bezit, specifieke kenmerken die maken dat dit een categorie 3 PRIIPs betreft, bijvoorbeeld een cap of een floor, en onderliggende beleggingen vergelijkbaar zijn. Voor de aanbevolen periode van bezit dient te worden aangesloten bij de specifieke kenmerken van het geïndividualiseerde product. Ten behoeve van de berekening van de rendementscijfers voor de jaarlijkse waarde-opgave dient uit te worden gegaan van de resterende aanbevolen periode van bezit.

Uiteindelijk leidt de berekening waarbij de rendementen van het beste passende standaardproduct worden gebruikt, tot verschillende toekomstige individuele rendementsprognose in de offerte of jaarlijkse waarde-opgave van de retailbelegger (artikel 3, bijlage 14). Indien er slechts één scenario getoond wordt in de offerte dan is dat niet het gunstige scenario (artikel 4, bijlage 14). Dit zou de retailbelegger namelijk een vertekend beeld kunnen geven van het te verwachte toekomstige rendement. Bij de jaarlijkse waarde-opgave zullen altijd het ongunstige en gematigde scenario getoond worden op grond van artikel 3:9, tweede lid, Nrgfo.

De aanbieder blijft steeds verantwoordelijk voor een accurate en representatieve vergelijking met het standaardproduct en het getoonde toekomstige rendement. Zoals opgenomen in artikel 2 van bijlage 14 zal de aanbieder, wanneer er geen valide vergelijking met een standaardproduct mogelijk is, alsnog het toekomstig rendement in de offerte of jaarlijkse waarde-opgave moeten berekenen conform één of meer scenario’s zoals beschreven in artikel 3, derde lid, van de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten. De aanbieder zal aan moeten kunnen tonen dat de rendementen van de standaardproducten vergelijkbaar zijn voor de berekening van het rendement in de desbetreffende offertes en jaarlijkse waarde-opgaven.

In artikel 4 van bijlage 14 wordt benadrukt dat wanneer meerdere perioden van bezit getoond worden in het geïndividualiseerde document, voor elk van deze periode en het daarbij te tonen rendement, de stappen van artikel 1 tot en met 3 van bijlage 14 doorlopen dienen te worden.

Artikel II

Deze regeling treedt op 1 januari 2018 in werking, met uitzondering van de wijzigingen die (mede) volgen uit het van kracht worden van MiFID II. Die wijzigingen (onderdelen A, derde subonderdeel, en R) treden in werking op het tijdstip dat het bij Koninklijke boodschap van 24 oktober 2016 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enige andere wetten ter implementatie van de richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014 en van verordening nr. 600/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van verordening (EU) nr. 648/2012 (Wet implementatie richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014) (Kamerstukken 34 583) tot wet is of wordt verheven.

Naar boven