Advies Raad van State inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur tot wijziging van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen in verband met de conversie van het dagloon voor zogenoemde herlevers

Nader Rapport

30 november 2017

Nader rapport inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur tot wijziging van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen in verband met de conversie van het dagloon voor zogenoemde herlevers

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 17 juli 2017, nr.2017001222, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde ontwerp van een algemene maatregel van bestuur rechtstreeks aan mij te doen toekomen.

Dit advies, gedateerd 16 augustus 2017, nr.W12.17.0220/III, bied ik U hierbij aan.

Het ontwerp geeft de Afdeling advisering van de Raad van State geen aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om het ontwerpbesluit en de nota van toelichting te wijzigen in verband met de invulling van het gewogen gemiddelde van de indexeringen waarmee het desbetreffende dagloon wordt geïndexeerd. Daarnaast zijn enkele redactionele wijzigingen aangebracht.

Ik moge U hierbij het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees.

Advies Raad van State

No. W12.17.0220/III

’s-Gravenhage, 16 augustus 2017

Aan de Koning

Bij Kabinetsmissive van 17 juli 2017, no.2017001222, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit tot wijziging van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen in verband met de conversie van het dagloon voor zogenoemde herlevers, met nota van toelichting.

Het ontwerpbesluit geeft de Afdeling advisering van de Raad van State geen aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen. De Afdeling geeft U in overweging dienovereenkomstig te besluiten.

Gelet op artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, is de Afdeling van oordeel dat openbaarmaking van dit advies achterwege kan blijven.

De vice-president van de Raad van State, J.P.H. Donner.

Tekst zoals toegezonden aan de Raad van State: Ontwerpbesluit van ... tot wijziging van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen in verband met de conversie van het dagloon voor zogenoemde herlevers

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 13 juli 2017, nr. 2017-0000109102

Gelet op artikel 1b, zesde lid, van de Werkloosheidswet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van [niet invullen],

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid worden onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma twee onderdelen toegevoegd, luidende:

  • c. die recht heeft of heeft gehad op een reguliere WW-uitkering:

    • 1°. dat is ontstaan op of na 1 juli 2015 en voor 1 december 2016;

    • 2°. waarbij op een dag in de kalendermaand waarin het recht op een reguliere WW-uitkering is ontstaan een eerder recht op een reguliere WW-uitkering bestaat; en

    • 3°. die in de referteperiode, bedoeld in artikel 22b, derde lid, geen loon heeft genoten in één of meer kalendermaanden;

  • d. die recht heeft of heeft gehad op een reguliere WW-uitkering:

    • 1°. dat is ontstaan op of na 1 juli 2015 en voor 1 december 2016;

    • 2°. die de wachttijd, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de Wet WIA, heeft doorlopen, en die geen recht heeft gekregen op een Wet WIA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was;

    • 3°. het ongemaximeerde dagloon op grond van dit hoofdstuk ten minste 2,5% hoger is dan het ongemaximeerde dagloon op grond van hoofdstuk 2; en

    • 4°. waarbij op een dag in de kalendermaand waarin het recht op een reguliere WW-uitkering is ontstaan een eerder recht op een reguliere WW-uitkering bestaat.

2. Het tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:

  • a. bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, indien op een dag in de kalendermaand waarin het recht op een reguliere WW-uitkering is ontstaan een eerder recht op een reguliere WW-uitkering bestaat; of.

3. In het derde lid wordt ‘eerste lid, onderdeel a’ vervangen door: eerste lid, onderdelen a en c.

B

In artikel 22a, derde lid, wordt ‘de artikelen 4, tweede lid’ vervangen door: de artikelen 2, tweede lid, 4, tweede lid.

C

Artikel 22b wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt ‘onderdelen a en b’ vervangen door: onderdelen a tot en met d.

2. Onder vernummering van het derde tot het vijfde lid worden twee leden ingevoegd, luidende:

  • 3. Het dagloon van de uitkering van de werknemer, bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdeel c, is de uitkomst van de berekening, bedoeld in artikel 5, eerste lid, vermenigvuldigd met 1,PM, met dien verstande dat onder de referteperiode wordt verstaan de periode, bedoeld in het eerste lid, tenzij in die periode een eerder recht op een reguliere WW-uitkering bestaat. De referteperiode begint dan op de eerste dag van werkloosheid van dat eerdere recht en eindigt op de laatste dag van de tweede kalendermaand voorafgaande aan de kalendermaand waarin de eerste dag van werkloosheid van het latere recht is ingetreden. Indien de eerste dag van werkloosheid van het eerdere recht is gelegen na de eerste dag van een kalendermaand, begint de referteperiode, in afwijking van de vorige volzin, op de eerste dag van de kalendermaand na de kalendermaand waarin de eerste dag van werkloosheid van het eerdere recht ligt.

  • 4. Het dagloon van de uitkering van de werknemer, bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdeel d, is de uitkomst van de berekening, bedoeld in artikel 5, eerste lid, vermenigvuldigd met 1,PM, met dien verstande dat onder de referteperiode wordt verstaan de periode van een jaar die eindigt op de laatste dag van de vijfentwintigste kalendermaand voorafgaande aan de kalendermaand waarin de eerste dag van werkloosheid is gelegen. Indien in die periode een eerder recht op een reguliere WW-uitkering bestaat begint de referteperiode, in afwijking van de vorige volzin, op de eerste dag van werkloosheid van dat eerdere recht en eindigt het op de laatste dag van de vijfentwintigste kalendermaand voorafgaande aan de kalendermaand waarin de eerste dag van werkloosheid is gelegen van het latere recht. Indien de eerste dag van werkloosheid van het eerdere recht is gelegen na de eerste dag van een kalendermaand, begint de referteperiode, in afwijking van de vorige volzin, op de eerste dag van de kalendermaand na de kalendermaand waarin de eerste dag van werkloosheid van het eerdere recht ligt.

3. Er worden drie leden toegevoegd, luidende:

  • 6. In afwijking van het derde lid wordt het dagloon van de uitkering van de werknemer, bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdelen c en d, berekend op grond van artikel 5, zevende lid, indien er geen dagloondagen op grond van het derde lid in de referteperiode van het recht liggen.

  • 7. Het met het te vermenigvuldigen bedrag, bedoeld in het derde en vierde lid, kan eenmalig bij regeling van Onze Minister worden aangepast.

  • 8. Het zevende en dit lid vervallen met ingang van 1 juli 2018.1

D

Het opschrift van artikel 27a komt te luiden:

Artikel 27a. Overgangsbepaling in verband met het Besluit van 24 oktober 2016 tot wijziging van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen in verband met starters, stakingsdagen en 104 weken wachttijd Wet WIA (Stb. 2016, 390) en het Besluit van PM tot wijziging van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen in verband met de conversie van het dagloon voor zogenoemde herlevers (Stb. 2017, PM).

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2018.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Aanleiding en probleemschets

De wijziging van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (hierna: Dagloonbesluit), die per 1 december 2016 in werking is getreden1 (hierna: Dagloonbesluit 2016), heeft vanaf die datum geleid tot een hoger dagloon voor bepaalde groepen WW-gerechtigden. Het gaat om zogenoemde starters, herintreders, flexwerkers en werknemers die na de wachttijd voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: Wet WIA) minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn. Door de wijziging van het Dagloonbesluit per 1 juli 20152 (hierna: Dagloonbesluit 2015) kon het dagloon (en dus de uitkering) van genoemde groepen WW-gerechtigden lager zijn dan voor deze wijziging. Met het Dagloonbesluit 2016 werd de situatie hersteld (gerepareerd) zoals die bestond voor 1 juli 2015. WW-gerechtigden die door het Dagloonbesluit 2015 een lager dagloon hadden, hebben op grond van de Tijdelijke regeling tegemoetkoming Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (hierna: Tijdelijke regeling)3 recht op een eenmalige tegemoetkoming. Voor hen is in hoofdstuk 3a van het Dagloonbesluit tevens geregeld hoe het dagloon vanaf 1 januari 2017 moet worden berekend, indien de WW-uitkering op die datum nog niet is geëindigd. Op het voorgaande waren WW-gerechtigden van wie het recht op WW-uitkering ontstond in een kalendermaand waarin een eerder recht op WW-uitkering liep of herleefde, uitgezonderd. Met het oog op de uitvoerbaarheid was daarvoor gekozen.4

Met onderhavig besluit wordt alsnog geregeld dat het dagloon van deze specifieke groep vanaf 1 januari 2018 opnieuw moet worden berekend. Daarnaast is de Tijdelijke regeling eveneens gewijzigd zodat genoemde groep vanaf 1 april 2018 alsnog recht krijgt op een eenmalige tegemoetkoming.

2. Doel, gekozen instrumenten en gevolgen
2.1 Dagloon bij samenloop WW-uitkeringen

Op grond van het Dagloonbesluit – zoals dat luidt vanaf 1 december 2016 – geldt voor werknemers, die op of na die datum recht krijgen op een WW-uitkering, dat bij de berekening van het dagloon de kalendermaanden in de referteperiode waarin geen loon is genoten buiten beschouwing worden gelaten. Daarnaast regelt het Dagloonbesluit voor de groep WW-gerechtigden die tussen 1 juli 2015 en 1 december 2016 recht op uitkering heeft gekregen, dat het dagloon van de WW-uitkering met ingang van 1 januari 2017 opnieuw wordt berekend. Met het oog op uitvoerbaarheid is in artikel 22, tweede lid, onderdeel a, van het Dagloonbesluit geregeld dat deze bepalingen niet van toepassing zijn op de werknemer die op een dag in de kalendermaand waarin het recht op WW-uitkering is ontstaan een eerder recht op WW-uitkering had (een zogenoemde ‘herlever’). Eenzelfde bepaling is ook opgenomen in de Tijdelijke regeling zodat voor deze specifieke groep WW-gerechtigden evenmin recht bestaat op een eenmalige tegemoetkoming. Met onderhavige wijziging van het Dagloonbesluit wordt alsnog geregeld dat het dagloon van deze specifieke groep met ingang van 1 januari 2018 opnieuw wordt berekend. Ook voor deze groep was het effect – nadelige inkomensgevolgen – van het Dagloonbesluit 2015 groter dan voorzien.

De doelgroep van onderhavige wijziging bestaat uit degenen die in de periode tussen 1 juli 2015 en 1 december 2016 recht kregen een WW-uitkering, terwijl in de kalendermaand waarin dat recht ontstond of zou zijn ontstaan een eerder WW-recht liep of herleefde. Met betrekking tot het tussen 1 juli 2015 en 1 december 2016 ontstane recht geldt daarbij de volgende voorwaarde. In de referteperiode van het dagloon moeten zich één of meer kalendermaanden5 bevinden waarin geen loon is genoten. De referteperiode is de periode van één jaar die eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin het arbeidsurenverlies is ingetreden. De referteperiode kan ook korter dan een jaar zijn. Dat is het geval als in voornoemde periode van één jaar een eerder recht op een WW-uitkering is ontstaan. De referteperiode begint dan op de eerste werkloosheidsdag van dat eerdere recht en eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin het arbeidsurenverlies van het volgende WW-recht is ingetreden. Voor de berekening van het herziene dagloon voor de groep WW-gerechtigden waarbij sprake is van een verkorte referteperiode geldt dat deze referteperiode altijd begint op de eerste dag van de maand op of na de dag waarop het eerste uitkeringsrecht is ontstaan. Hiermee wordt bereikt dat de referteperiode altijd uit hele kalendermaanden bestaat.

Voor de situatie waarin de werknemer tussen 1 juli 2015 en 1 december 2016 recht heeft gekregen op een WW-uitkering omdat deze na de wachttijd van 104 weken voor de Wet WIA minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en er tevens sprake is van het bestaan van een eerder recht op het moment dat het latere WW-recht is ontstaan, geldt eenzelfde wijze van berekening van het herziene dagloon zoals reeds opgenomen voor de werknemer waarbij enkel sprake is van het na de wachttijd voor de Wet WIA ontstaan van een recht op een WW-uitkering. Ook voor deze WW-gerechtigden geldt dat de referteperiode wordt verlegd naar het jaar voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de betrokken werknemer de bedongen arbeid niet kon verrichten wegens ziekte.

Het opnieuw berekende dagloon op grond van onderhavige wijziging is gelijk aan het herziene dagloon dat wordt gebruikt voor de berekening van de eenmalige tegemoetkoming voor deze specifieke groep op grond van de wijziging van de Tijdelijke regeling per 1 april 2018. Dat geschiedt door het in de referteperiode genoten loon te delen door het aantal dagloondagen in de kalendermaanden waarin loon is genoten. Voorbeeld: een werknemer heeft gewerkt vanaf 1 januari 2016 tot 1 september 2016 en is werkloos geworden per 1 september 2016. De referteperiode loopt dan vanaf 1 januari 2016 tot 1 augustus 2016 en het loon in die kalendermaanden wordt gedeeld door het aantal dagloondagen vanaf 1 januari 2016 tot 1 augustus 2016. De uitkomst daarvan wordt vervolgens vermenigvuldigd met een percentage. Dat heeft als achtergrond dat het dagloon waarmee het herziene dagloon wordt vergeleken, na het ontstaan van het recht kan zijn geïndexeerd. Om de uitvoering van de regeling eenvoudig te houden wordt niet vermenigvuldigd met de (eventuele) indexeringen die daadwerkelijk op het dagloon hebben plaatsgevonden, maar met een gewogen gemiddelde van de indexeringen die in de periode van 1 juli 2015 tot en met 1 januari 2018 hebben plaatsgevonden. Op het moment van het opstellen van dit wijzigingsbesluit is nog geen volledig inzicht in het gemiddelde van de eventuele indexeringen die tot en met 1 januari 2018 hebben plaatsgevonden. In dat verband kan het zijn dat er kort voor 1 januari 2018 een ministeriële regeling wordt gemaakt om zo nodig dat gemiddelde (positief dan wel negatief) aan te passen. Hierbij wordt opgemerkt dat het berekende herziene dagloon niet hoger kan zijn dan het maximumdagloon zoals dat geldt op 1 januari 2018.

De onderhavige wijziging van het Dagloonbesluit heeft directe werking voor degenen die na de datum van inwerkingtreding van deze wijziging recht krijgen op een WW-uitkering. De wijziging heeft geen gevolgen voor het dagloon van degenen van wie het recht op uitkering voor laatstbedoelde datum is ontstaan (eerbiedigende werking). De belangrijkste reden voor eerbiedigende werking is dat het UWV anders de daglonen van alle WW-gerechtigden opnieuw zou moeten berekenen, terwijl dat in veel gevallen niet tot een wijziging van het dagloon zou leiden. Daarbij is wel het volgende van belang voor de hiervoor besproken doelgroep. Voor hen wordt eveneens in hoofdstuk 3a geregeld hoe hun dagloon moet worden berekend. Dit hoofdstuk treedt op 1 januari 2018 in werking en heeft directe werking, zodat het dagloon voor de herlevers vanaf 1 januari 2018 opnieuw moet worden berekend. Daarnaast is van belang dat de groep herlevers recht kunnen krijgen op een compensatie in de vorm van een eenmalige tegemoetkoming indien zij in de periode vanaf 1 juli 2015 tot 1 januari 2018 een lagere WW-uitkering hebben gekregen als gevolg van het Dagloonbesluit per 1 juli 2015. Dit wordt geregeld met een wijziging van de Tijdelijke regeling tegemoetkoming Dagloonbesluit werknemersverzekeringen.

2.2 Uitspraken Centrale Raad van Beroep

Van belang zijn enkele uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) van 26 april 2017.6 In die uitspraken heeft de CRvB besloten dat de besluitgever niet in alle redelijkheid tot vaststelling van artikel 5, eerste lid, van het Dagloonbesluit, zoals dat luidde per 1 juli 2015, heeft kunnen komen, voor zover daar geen regeling is opgenomen die rekening houdt met de belangen van werknemers die niet het gehele refertejaar hebben gewerkt. Het UWV had daarom niet onverkort toepassing moeten geven aan het toen luidende artikel 5, eerste lid.

De regeling die rekening houdt met de belangen van werknemers die niet het gehele refertejaar hebben gewerkt, is met de wijziging van 1 december 2016 opgenomen in het Dagloonbesluit. Sinds genoemde datum is geregeld dat bij het berekenen van het dagloon kalendermaanden waarin er geen loon is genoten buiten beschouwing worden gelaten.

Een aantal van de situaties waarop de uitspraken van de CRvB zagen, hadden betrekking op groepen waarvan reeds het dagloon is geconverteerd per 1 januari 2017 en waarvan de eenmalige tegemoetkoming is verstrekt. Eén zaak betreft evenwel een zogenoemde herlever.7 Als gevolg van die uitspraak is het dagloon van die betreffende WW-gerechtigde opgehoogd, alsook het dagloon van de WW-gerechtigden waarvan de beschikking omtrent de hoogte van het dagloon nog niet definitief vaststond (bijvoorbeeld omdat deze in beroep/hoger beroep waren gegaan). Het betreft enkele gevallen. Deze dagloonverhoging heeft plaatsgevonden conform de uitspraak van de CRvB, maar ook conform de in dit besluit neergelegde systematiek. Hierdoor ontstaat de situatie dat de betreffende WW-gerechtigde in principe nogmaals in aanmerking komt voor ophoging van het dagloon (want ook deze WW-gerechtigde heeft één of meerdere aangiftetijdvakken in de referteperiode), maar hij zal niet voldoen aan de voorwaarden voor herziening van het dagloon op grond van hoofdstuk 3a (doordat er een minimaal verschil moet zijn van 7 of 2,5% van het dagloon op grond van hoofdstuk 3a ten opzichte van het dagloon op grond van de CRvB-uitspraak).

3. Financiële gevolgen

Het dagloon van lopende uitkeringen in de doelgroep van de betreffende wijziging wordt opnieuw berekend, waarbij kalendermaanden waarin geen loon is genoten buiten beschouwing worden gelaten. Dit voorkomt dat deze groep in de toekomst nog nadeel zou ondervinden. Dit leidt tot extra uitkeringslasten van naar verwachting € 5 miljoen jaarlijks in 2018 en 2019. Het UWV meldt in de uitvoeringtoets implementatiekosten van € 1,23 miljoen, waarvan € 0,77 miljoen in 2017 en € 0,46 miljoen in 2018. Dit betreft de implementatiekosten voor zowel onderhavig besluit, als de wijzigingsregeling waardoor herlevers in aanmerking komen voor een eenmalige tegemoetkoming. Deze twee processen zijn zo met elkaar verweven, dat een onderverdeling hierin niet te maken is.

4. Regeldruk

De wijziging van de dagloonregels voor herlevers leidt niet tot een wijziging in de administratieve lasten van burgers of bedrijven. Evenals nu kan het UWV het dagloon geautomatiseerd berekenen op grond van de gegevens die in de polisadministratie zijn opgenomen. De regeldruk blijft dus gelijk.

5. Uitvoeringstoets

Het UWV heeft aangegeven dat de voorgestelde wijzigingen met betrekking tot de herlevers uitvoerbaar en handhaafbaar zijn. Op verzoek van het UWV is een groep WW-gerechtigden toegevoegd. Het betreft samenloopsituaties van twee WW-uitkeringen waarbij er bij het tweede WW-recht sprake is van het toekennen van een WW-uitkering na de wachttijd van 104 weken voor de Wet WIA omdat betrokkene minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Ook voor de WW-gerechtigde waarbij sprake is van een verkorte referteperiode vanwege het ontstaan van een eerder WW-recht in de referteperiode, is een aanpassing opgenomen.

Ongeveer 8.500 personen hebben naar waarschijnlijkheid alleen recht op een dagloonconversie. Voor hen geldt dat de uitkeringsrechten de maximale uitkeringsduur niet voor 1 januari 2018 zullen bereiken. De betreffende wijzigingen zijn per 1 januari 2018 uitvoerbaar, waardoor per die datum het dagloon wordt herzien. De eenmalige tegemoetkoming kan pas later worden berekend, omdat het niet voor UWV mogelijk is om het aantal rechtdagen van de voorliggende drie maanden meteen vast te stellen. Vandaar dat de eenmalige tegemoetkoming pas vanaf 1 april 2018 kan worden uitgevoerd.

Artikelsgewijs

Artikel I
Onderdeel A (artikel 22)

Onder 1 van dit onderdeel voorziet allereerst in het opnemen van twee nieuwe onderdelen in het eerste lid van artikel 22. Hierdoor wordt het toepassingsbereik van hoofdstuk 3a groter, ook omdat de categorale uitsluiting van de herlever, opgenomen in het tweede lid, onderdeel a, vervalt.

De eerste nieuwe groep omhelst de werknemers waarvan op een dag in de kalendermaand (in de periode 1 juli 2015 tot 1 december 2016) waarin het recht op een reguliere WW-uitkering is ontstaan een eerder recht op een reguliere WW-uitkering bestaat. Om nadeel te hebben onderleden van het Dagloonbesluit 2015 is het noodzakelijk dat in één of meer kalendermaanden in de referteperiode (van het latere recht) geen loon is genoten (anders dan vanwege verlof). Door het Dagloonbesluit 2015 werd – als er bijvoorbeeld in twee kalendermaanden geen loon is genoten – wel het genoten loon door 2618 gedeeld, maar werd er geen vervanging voor het loon in de twee maanden in de berekening van het dagloon meegenomen. Na inwerkingtreding van het Dagloonbesluit 2016 (meer specifiek het op 1 december 2016 in werking getreden nieuwe artikel 5, zesde lid, van het Dagloonbesluit) worden de dagloondagen van de kalendermaanden waarin geen loon is genoten op de genoemde 261 in mindering gebracht. Dat heeft daarmee een dagloonverhogend gevolg. Voor de ‘niet-herlevers’ zijn tevens de negatieve gevolgen van het Dagloonbesluit 2015 ongedaan gemaakt door de conversie van het dagloon en het verkrijgen van een eenmalige tegemoetkoming op grond van de Tijdelijke regeling. De herlevers waren van die reparatie uitgezonderd door het toen luidende artikel 22, tweede lid, onderdeel a, en het overgangsrecht, opgenomen in artikel 27a, eerste lid. Evenwel heeft die groep ook nadeel ondervonden van het Dagloonbesluit 2015, wat met dit wijzigingsbesluit wordt hersteld.

De tweede nieuwe doelgroep betreft een bijzondere herlever: de werknemer die tussen 1 juli 2015 en 1 december 2016 recht heeft gekregen op een WW-uitkering omdat deze na de wachttijd van 104 weken voor de Wet WIA minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en er tevens sprake was van het bestaan van een eerder recht op het moment dat het latere WW-recht is ontstaan. Een voorbeeld ter verduidelijking:

Betrokkene ontvangt een WW-uitkering met een dagloon van € 100,–. Na zes maanden een WW-uitkering te hebben gekregen hervat hij op 1 september 2013 het werk tegen hetzelfde loon. Na zeven maanden werken wordt hij ziek en eindigt de dienstbetrekking (op 1 april 2014). Na 104 weken ziekte krijgt hij op 1 april 2016 geen Wet WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is, maar komt hij in aanmerking voor een WW-uitkering. Er wordt (voor inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit) een nieuw WW-recht toegekend met een dagloon van € 50,– (er zijn immers zes maanden in de referteperiode zonder loon). Na inwerkingtreding van onderhavig besluit wordt het dagloon voor deze werknemer weer € 100,–.9

De enige voorwaarde die de herlever, bedoeld in het nieuwe eerste lid, onderdeel c, onderscheidt van de werknemer, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, is het bestaan van een eerder recht op een reguliere WW-uitkering op het moment dat het latere recht ontstaat. Verder zijn dezelfde voorwaarden van toepassing, waaronder ook de voorwaarde dat het ongemaximeerde dagloon op grond van hoofdstuk 3a meer dan 7% hoger moet zijn dan het ongemaximeerde dagloon op grond van hoofdstuk 2, wil hoofdstuk 3a an sich van toepassing zijn (zoals geregeld in dit onderdeel, onder 3).

Omdat de voorwaarden voor beide doelgroepen bijna geheel overeenkomen voldoet de herlever zowel aan de omschrijving in het eerste lid, onderdeel a, als aan de omschrijving in onderdeel c. Hierdoor zou deze werknemer tweemaal voor conversie in aanmerking komen. Om dat te voorkomen is het tweede lid, onderdeel a, opnieuw geformuleerd. Hiermee wordt bewerkstelligd dat het eerste lid, onderdeel c, prevaleert boven het eerste lid, onderdeel a, en wordt het dagloon herzien op grond van artikel 22b, derde lid.

Hetzelfde is van toepassing op de gelijkenis tussen de doelgroepen op grond van het eerste lid, onderdelen b en d. Ook hiervoor geldt dat het eerste lid, onderdeel d, prevaleert boven onderdeel b. Het dagloon wordt daarom herzien op grond van artikel 22b, vierde lid.

Onderdeel B (artikel 22a)

In artikel 2, tweede lid, is geregeld dat de referteperiode korter is dan een jaar, indien in de referteperiode van het latere recht een eerder recht op een reguliere WW-uitkering bestaat. Dit artikellid is uitgesloten voor wat betreft de berekening van de daglonen op grond van hoofdstuk 3a, aangezien er een specifieke bepaling is opgenomen voor de berekening van het herziene dagloon van de herlevers voor wat betreft de kortere referteperiode (zie artikel 22b, derde en vierde lid). Dit wordt nader toegelicht in de artikelsgewijze toelichting bij onderdeel C.

Onderdeel C (artikel 22b)

In artikel 22b is de berekening van de hoogte van het herziene dagloon geregeld voor de werknemers, bedoeld in artikel 22, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b. Dit onderdeel voorziet in de bepaling van de hoogte van het herziene dagloon voor de herlever (de werknemer, bedoeld in artikel 22, eerste lid, aanhef en onderdelen c en d) in artikel 22b. Om dat te reflecteren is allereerst het opschrift van artikel 22b aangepast.

De berekening van het herziene dagloon voor de werknemer, bedoeld in artikel 22, eerste lid, aanhef en onderdeel c, is opgenomen in het ingevoegde derde lid. De berekening vindt plaats overeenkomstig artikel 5, eerste lid, met twee uitzonderingen. Ten eerste wordt de uitkomst van de berekening vermenigvuldigd met PM. Dat heeft als achtergrond dat het dagloon waarmee het herziene dagloon wordt vergeleken, na het ontstaan van het recht kan zijn geïndexeerd. Om de uitvoering van de conversie eenvoudig te houden, wordt niet vermenigvuldigd met de (eventuele) indexeringen die daadwerkelijk op het dagloon hebben plaatsgevonden, maar met een gewogen gemiddelde van de indexeringen die in de tussenliggende periode hebben plaatsgevonden. Dit kan tot enige over- of ondercompensatie leiden.

Ten tweede is de referteperiode anders ten opzichte van artikel 22, eerste lid, of artikel 5, eerste lid. In de referteperiode van het latere WW-recht kan in één of meer kalendermaanden een gedeelte van de duur van het eerdere WW-recht liggen. Om te voorkomen dat het genoten loon ten behoeve van het eerste WW-recht ook wordt meegeteld voor het latere WW-recht, begint de referteperiode op de eerste dag van werkloosheid van dat eerdere recht en eindigt deze op de laatste dag van de tweede kalendermaand voorafgaande aan de kalendermaand waarin de eerste dag van werkloosheid is gelegen. Hiermee wordt grotendeels artikel 2, tweede lid, gevolgd, met dien verstande dat er wordt uitgegaan van kalendermaanden in plaats van aangiftetijdvakken. Tevens wordt omwille van de uitvoerbaarheid de referteperiode verschoven naar de eerste dag van de daaropvolgende kalendermaand, indien de eerste dag van werkloosheid van dat eerdere recht is gelegen na de eerste dag van een kalendermaand.

Dit alles kan met zich meebrengen dat er geen dagloondagen in de referteperiode van het latere WW-recht zitten. Dat kan bijvoorbeeld indien een werknemer twee dienstverbanden heeft. De eerste baan eindigt met ingang van 15 juni 2016, daarvoor ontstaat een WW-recht. Stel dat in de maand juli geen loon is genoten. Het tweede dienstverband eindigt met ingang van 15 september 2016. De referteperiode zou met bovenstaande regels (over volledige kalendermaanden) 1 juli 2016 tot en met 31 juli 2016 worden. Aangezien in dat tijdvak geen loon is genoten en daardoor normaliter geen representatief herzien dagloon kan worden berekend, wordt in het nieuwe zesde lid in afwijking van het derde lid, het dagloon berekend op grond van artikel 5, zevende lid, waardoor in deze situatie voor de berekening van het herziene dagloon wordt uitgegaan van, kortheidshalve, het overeengekomen loon in het aangiftetijdvak.

De berekening van het herziene dagloon voor de werknemer, bedoeld in artikel 22, eerste lid, aanhef en onderdeel d, is opgenomen in het ingevoegde vierde lid. Ook hier worden er twee uitzonderingen aangebracht. De eerste uitzondering komt overeen met de uitzondering voor de werknemer op grond van het nieuwe derde lid, de uitkomst van de berekening wordt vermenigvuldigd met PM. De tweede uitzondering ziet op de referteperiode. Voor de referteperiode wordt aangesloten bij de referteperiode voor de werknemer, bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdeel b. De periode wordt dus verlegd naar de periode van een jaar die eindigt op de laatste dag van de vijfentwintigste kalendermaand voorafgaande aan de kalendermaand waarin de eerste dag van werkloosheid is gelegen voor de ziekte. Indien er in die referteperiode een eerder recht bestaat, wordt analoog aan het begin van de referteperiode van de werknemer, bedoeld in artikel 22b, derde lid, het begin van de referteperiode opgeschoven.

Ook voor wat betreft deze werknemer kan het voorkomen dat er geen loon is genoten in de referteperiode. Daarom is artikel 5, zevende lid, ook van toepassing op deze werknemer.

Met het nieuw ingevoegde zevende lid wordt de bevoegdheid aan Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gegeven om eenmalig het met het te vermenigvuldigen (indexerings)bedrag aan te passen. Op het moment van het opstellen van onderhavig besluit is nog geen volledig inzicht in het gemiddelde van de eventuele

indexeringen die tot 1 januari 2018 hebben plaatsgevonden. In dat verband kan het zijn dat er kort voor 1 januari 2018 een wijzigingsregeling wordt opgesteld om dat gemiddelde zo nodig (positief dan wel negatief) aan te passen, welke op 1 januari 2018 (na de inwerkingtreding van dit onderdeel) in werking treedt. Het achtste lid voorziet in het vervallen van het zevende en achtste lid, nu de functie van het zevende lid is vervuld (indien de Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid), dan wel niet meer noodzakelijk is.

Onderdeel D (artikel 27a)

In artikel 27a was al overgangsrecht opgenomen naar aanleiding van het Dagloonbesluit 2016. In het eerste lid van dat artikel is bepaald dat uitkeringen waarvan de eerste dag van werkloosheid is gelegen voor 1 december 2016, niet zouden worden geraakt door de wijzigingen van het Dagloonbesluit 2016. Een uitzondering daarvoor was opgenomen in het vierde lid, namelijk ten opzichte van de werknemer, bedoeld in artikel 22. Door deze brede verwijzing, in combinatie met artikel I, onderdeel A, van dit wijzigingsbesluit, vallen ook de nieuwe doelgroepen onder het in artikel 27a geformuleerde overgangsrecht. Hierdoor is het Dagloonbesluit, zoals dat luidt na inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit, van toepassing, met dien verstande dat de artikelen 2, achtste en negende lid, en 5, zesde lid, niet van toepassing zijn. Om te weerspiegelen dat artikel 27a ook van toepassing is op de nieuwe doelgroepen, is het opschrift van het artikel aangepast.

Artikel II (inwerkingtreding)

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2018. Op deze datum wordt, indien het WW-recht nog niet is geëindigd, het recht van herlevers geconverteerd ten behoeve van de uitkeringsduur na 1 januari 2018. Op 1 april 2018 treedt een wijziging van de Tijdelijke regeling in werking, zodat de herlevers ook worden gecompenseerd voor het opgelopen nadeel in de periode tussen 1 juli 2015 en 1 december 2016.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,


X Noot
1

Indien voor de publicatie van dit wijzigingsbesluit al het gemiddelde van de indexeringen bekend is, zal bij nader rapport dat getal al worden ingevuld en het voorgestelde zevende en achtste lid vervallen.

X Noot
1

Besluit van 24 oktober 2016 tot wijziging van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen in verband met starters, stakingsdagen en 104 weken wachttijd Wet WIA (Stb. 2016, 390).

X Noot
2

Besluit van 9 april 2015 tot wijziging van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen in verband met de wijzigingen van de Werkloosheidswet door de Wet werk en zekerheid (Stb. 2015, 152).

X Noot
4

Zie Stcrt. 2016, 56189, blz. 11–12 en Kamerstukken I 2015/16, 33 818, J, blg-776075 en blg-776076.

X Noot
5

De uitleg waarom altijd wordt uitgegaan van kalendermaanden ten opzichte van aangiftetijdvakken, is op blz. 13 en 14 van Stb. 2016, 390, te vinden.

X Noot
6

ECLI:NL:CRVB:2017, zaken genummerd 1474, 1475 en 1476.

X Noot
7

ECLI:NL:CRVB:2017:1476.

X Noot
8

Het normale aantal dagloondagen in een kalenderjaar, zoals opgenomen in de hoofdregel van artikel 5, eerste lid, van het Dagloonbesluit.

X Noot
9

In dit voorbeeld is geen rekening gehouden met indexering.

Naar boven