Advies Raad van State inzake het voorstel van wet tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet (voortgang energietransitie)

Nader Rapport

’s-Gravenhage, 5 december 2016

WJZ / 16156939

Aan de Koning

Nader rapport inzake het voorstel van wet tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet (voortgang energietransitie)

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 8 juli 2016, nr. 2016001242, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 30 september 2016, nr. W15.16.0181/IV, bied ik U hierbij aan.

1.a.

Aan het advies van de Afdeling om de toelichting op dit punt aan te vullen is gevolg gegeven met een aanvulling van de toelichting in paragraaf 4.5.

Over de gouden aandeelzaken wordt het volgende opgemerkt. De keuze voor overwegende overheidseigendom, inclusief de vastlegging van een maximumpercentage voor aandelenruil en de afstemming met de Staten-Generaal over het voornemen om in onderhandeling te treden, valt onder het recht van de lidstaat om voor een publiekrechtelijke eigendomsregeling te kiezen overeenkomstig artikel 345 VWEU. Ook Richtlijn 2009/72/EG (zie artikel 9, zesde lid, en overweging 23) en Richtlijn 2009/73/EG (zie artikel 9, zesde lid, en overweging 20) laten de keuze voor publiek eigendom van een net en een netbeheerder en de omvang van dit publieke eigendom over aan de lidstaat.

Zoals door het Hof van Justitie van de EU in gevoegde zaken C-105/12 tot en met C-107/12 is bepaald, verschilt een dergelijke eigendomsregeling wezenlijk van de voorrechten die aandeelhoudende overheden genoten in de gouden aandeelzaken. Anders dan in de gouden aandeelzaken, is geen sprake van een voorkeurspositie voor de overheid in de vennootschapsrechtelijke relatie tot andere aandeelhouders. De eigendomsregeling is een uitwerking van de principiële voorafgaande keuze voor een publiek of privaat eigendom en moet niet worden verward met een van het privaatrecht afwijkende regeling ten gunste van de Staat, zoals in de gouden aandeelzaken aan de orde was.

Dat de keuze voor een publiek of privaat eigendom onder artikel 345 VWEU valt, neemt niet weg dat de eigendomsregeling een beperking oplevert van het vrij verkeer van kapitaal (artikel 63 VWEU). Het Hof van Justitie heeft in gevoegde zaken C-105/12 tot en met C-107/12 bepaald dat de onderliggende belangen die de wetgever heeft willen dienen met de keuze voor publiek eigendom in aanmerking genomen kunnen worden genomen als dwingende reden van algemeen belang. In paragraaf 4.5.1 en 4.5.2 van de memorie van toelichting zijn deze belangen toegelicht, alsmede de geschiktheid en proportionaliteit van het eigendomsvoorbehoud.

Met inachtneming van de drempel van 25% van de aandelen in de netbeheerder, kan aandelenruil plaatsvinden. Voor de transacties die mogelijk worden aangegaan, gelden enkele wettelijke criteria. Deze criteria leveren eveneens beperkingen op voor het vrij verkeer van kapitaal, die gerechtvaardigd moeten worden door dwingende eisen van algemeen belang. Ook dienen deze geschikt en proportioneel te zijn. De verenigbaarheid van deze criteria met het EU-recht is toegelicht in paragraaf 4.5.2.

1.b.

Naar aanleiding van het advies van de Afdeling is er voor gekozen om overwegende zeggenschap voor de Staat te handhaven. Dit sluit aan bij de huidige praktijk. Aan het advies van de Afdeling is gevolg gegeven door bovenstaande keuze in het wetsvoorstel voor de landelijke netbeheerders op te nemen en de artikelsgewijze toelichting aan te vullen.

1.c.

Naar aanleiding van het advies van de Afdeling om te bezien of de Comptabiliteitswet 2001 naar analogie kan worden toegepast, is het wetsvoorstel aangepast. In het wetsvoorstel is het instemmingsrecht verder uitgewerkt, geïnspireerd op artikel 34 van de Comptabiliteitswet 2001. Aan het advies van de Afdeling om de bijzondere betrokkenheid van de Staten-Generaal toe te lichten is gevolg gegeven door een aanvulling van de toelichting in paragraaf 4.5.1.

2.

Naar aanleiding van het advies van de Afdeling is de toelichting aangepast. In de toelichting bij artikel I, onderdeel AA, van het wetsvoorstel waarmee deze voorziening in artikel 42, zesde lid, van de Elektriciteitswet 1998 wordt opgenomen, is uiteengezet dat slechts de Elektriciteitswet 1998 op dit punt wordt gewijzigd, omdat alleen in die wet met het onderhavige wetsvoorstel een landspecifiek kenmerk voor de netbeheerder wordt geïntroduceerd.

3.

De met het wetsvoorstel gewijzigde bepalingen hebben slechts beperkt een relatie met Europese richtlijnen. Om die reden is geen afzonderlijke paragraaf opgenomen met het Europeesrechtelijke kader. Aan het advies van de Afdeling is gevolg gegeven door het opnemen van een tabel waaruit de Europeesrechtelijke context van de artikelen uit dit wetsvoorstel blijkt.

4.

Aan de redactionele opmerking is gehoor gegeven, met uitzondering van de eerste opmerking omdat er met het wetsvoorstel in de Elektriciteitswet 1998 een nieuw artikel 94 wordt ingevoegd.

5.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt enkele redactionele verbeteringen en verbeteringen van meer technische aard door te voeren.

Daarnaast zijn de volgende aanpassingen doorgevoerd.

Het voorgestelde artikel 17c, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998 en het voorgestelde artikel 10d, tweede lid, van de Gaswet (artikel I, onderdeel P, en artikel II, onderdeel S) zijn aangepast zodat netwerkbedrijven tevens de in deze artikelonderdelen genoemde activiteiten – of andere activiteiten – kunnen verrichten voor activiteiten die geen betrekking hebben op het beheer van netten of gastransportnetten. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan het verzorgen van de openbare drinkwatervoorziening of aan activiteiten met betrekking tot warmte. Een hiermee samenhangende aanpassing is doorgevoerd in het overgangsrecht (artikelen VIII en XV); ook de memorie is op dit onderdeel aangepast.

Een nieuw artikel 39 wordt voorgesteld in de Elektriciteitswet 1998 en een gelijkluidend nieuw artikel 35a in de Gaswet (artikel I, onderdeel Y, en artikel II, onderdeel V). Met deze artikelen kan uitvoering worden gegeven aan EU-verordeningen en EU-besluiten.

In de memorie van toelichting is opgenomen dat de Minister een gedragslijn kan opleggen ten aanzien van de investeringsplannen van landelijke netbeheerders naar aanleiding van ontwikkelingen in de energiemarkt waarmee de beheerder naar het oordeel van de Minister geen of onvoldoende rekening mee heeft gehouden. Het kunnen opleggen van deze bindende gedragslijn was echter niet in het voorgestelde artikel 21 van de Elektriciteitswet 1998 en het voorgestelde artikel 7a van de Gaswet opgenomen; deze omissie is hersteld.

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp.

Advies Raad van State

No. W15.16.0181/IV

’s-Gravenhage, 30 september 2016

Aan de Koning

Bij Kabinetsmissive van 8 juli 2016, no.2016001242, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Economische Zaken, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet (voortgang energietransitie), met memorie van toelichting.

Het wetvoorstel voorziet in hoofdzaak in een aantal wijzigingen van de Elektriciteitswet 1998 en Gaswet teneinde de transitie naar een duurzame energievoorziening verder te faciliteren.

De Afdeling advisering van de Raad van State adviseert het voorstel aan de Tweede Kamer te zenden, maar acht op onderdelen een dragende motivering of aanpassing van het voorstel aangewezen. Zij adviseert onder meer om in de toelichting in te gaan op de beperking van het vrij verkeer van kapitaal bij zogenoemde kruisparticipatie. Betrokkenheid van de Staten-Generaal bij kruisparticipatie en de vorm daarvan behoeven daarbij bijzondere aandacht.

1. Kruisparticipatie

De huidige wetgeving bepaalt dat aandelen van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet direct of indirect bij de Staat berusten. Deze bepaling staat in de weg aan de mogelijkheid om door middel van een aandelenruil te komen tot stabiele strategische samenwerking met beheerders van landelijke hoogspanningsnetten uit andere Europese landen (kruisparticipatie). Dergelijke samenwerking kan wel wenselijk zijn in het belang van voorzieningszekerheid, betaalbaarheid en de transitie naar een duurzame energiehuishouding in Europa, aldus de toelichting. Aan de mogelijkheid van kruisparticipatie, zoals die al was opgenomen in het oorspronkelijke wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet1 (hierna: wetsvoorstel ‘Stroom’), zijn bij amendement striktere voorwaarden gesteld: ten minste 75% van de aandelen moet in overheidshanden blijven, kruisparticipatie is slechts mogelijk met een buitenlandse netbeheerder die een net beheert dat, kort gezegd, verbonden is met het Nederlandse net en de Staten-Generaal hebben een instemmingsrecht.2 Het nu voorliggende wetsvoorstel gaat uit van de geamendeerde tekst van het wetsvoorstel ‘Stroom’, zowel voor wat betreft de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet (TenneT B.V.) als wat betreft de netbeheerder van het landelijk gastransportnet (GTS B.V. dochter van N.V. Nederlandse Gasunie).3

De Afdeling maakt hierover de volgende opmerkingen.

a. Vrij verkeer van kapitaal

Met het mogelijk maken van kruisparticipatie wordt beoogd het verbod op het houden van aandelen in deze beheerders door anderen dan Nederlandse overheden onder voorwaarden en zeer beperkt op te heffen. Het karakter van versoepeling doet er echter niet aan af dat deze bepalingen en voorwaarden bepalingen zijn die vallen binnen de werkingssfeer van artikel 63 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.4 De toelichting gaat niet in op de vraag of de ten opzichte van het oorspronkelijke wetsvoorstel ‘Stroom’ nog aanmerkelijk aangescherpte voorwaarden beperkingen opleveren die Europeesrechtelijk gezien geschikt en proportioneel zijn, gelet op de doelstellingen van kruisparticipatie. In het bijzonder het vereiste om behalve volledige zeggenschap ook ten minste 75% van de aandelen in overheidshanden te houden en het vereiste van instemming van beide Kamers der Staten-Generaal behoeven in dit verband aandacht.

De Afdeling adviseert de toelichting op dit punt aan te vullen en zo nodig het wetsvoorstel aan te passen.

b. Staat of ook andere overheden

Bij kruisparticipatie moeten de aandelen in de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet voor ten minste 75%, direct of indirect in handen blijven van een of meer openbare lichamen. Niet uitsluitend de Staat, maar ook provincies, gemeente of andere openbare lichamen mogen volgens deze bepaling aandeelhouder zijn. Ook in het wetsvoorstel ‘Stroom’ werd voor de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet uitgegaan van deze ruimere kring van overheden. De memorie van toelichting stelde destijds dat hiervoor was gekozen om de mogelijkheid open te laten om aandelen binnen de kring van de overheid te vervreemden en vanwege, kort gezegd, stroomlijning.5 Het nu voorliggende wetsvoorstel wijzigt echter niet de bestaande bepaling dat alleen de Staat aandeelhouder van de beheerder van het landelijk hoogspanningsnet kan zijn.6 In de toelichting wordt hiervoor geen verklaring gegeven.

Indien een ruimere kring van overheden wenselijk wordt geacht, dient deze bepaling geschrapt te worden. Uit oogpunt van interbestuurlijke verhoudingen zou daarbij dan tevens aandacht besteed moeten worden aan de vraag of vervolgens bij kruisparticipatie door die andere overheden dezelfde voorwaarden zouden moeten gelden, in het bijzonder op het punt van betrokkenheid van de Staten-Generaal.

De Afdeling adviseert in het wetsvoorstel een eenduidige keuze neer te leggen voor ofwel de Staat als enig aandeelhouder ofwel een ruimere kring van overheden en deze keuze en de gevolgen daarvan toe te lichten.

c. Instemmingsrecht Kamers

Zonder instemming van beide Kamers der Staten-Generaal mag volgens het wetsvoorstel niet overgegaan worden tot kruisparticipatie.7 De Afdeling maakt hierover de volgende opmerkingen.

Het wetsvoorstel bevat enkel de bepaling dat instemming van beide Kamers met het voornemen nodig is. De Afdeling wijst er op dat in de Comptabiliteitswet 2001 uitgewerkte bepalingen zijn opgenomen die mede zien op het overnemen van aandelen van derden door de Staat. Die bepalingen binden die rechtshandeling aan een algemener gangbare procedure (‘voorhangprocedure’) die ook een bijzondere betrokkenheid van de Staten-Generaal waarborgt.8 Tijdens deze voorhang hebben beide Kamers de gelegenheid aan te geven dat voorafgaande machtiging bij wet aangewezen is. De procedure geldt niet voor vervreemding van aandelen en in dit geval ook niet voor de verwerving, nu aandelenruil bij kruisparticipatie door dit wetsvoorstel een eigen rechtsgrond krijgt.9 Als er een specifiek wettelijk kader aanwezig is, wordt daarin onder het regime van de Comptabiliteitswet 2001 voldoende waarborg voor tijdige betrokkenheid van de Kamers gezien.10 In dit geval is er, gelet op opneming van het instemmingsrecht in dit wetsvoorstel, volgens de regering echter wel aanleiding voor extra waarborgen. Het ligt dan voor de hand te bezien of de onder het regime van de Comptabiliteitswet 2001 geregelde procedures naar analogie toepassing kunnen vinden.

In lijn met wat meer in den brede voor afstoting van deelnemingen al geldt, kan dan mogelijk volstaan worden met vaststelling van kabinetsbeleid.11 Indien wettelijke waarborging van bijzondere betrokkenheid van de Kamers in dit geval niettemin wenselijk is, is het raadzaam voor de vormgeving daarvan gebruik te maken van de in dit soort gevallen gebruikelijke voorhangprocedure. Zo nodig kan daarbij eveneens voorzien worden in de mogelijkheid voor de Kamers te oordelen dat voorafgaande machtiging bij wet aangewezen is.

Dit is te meer van belang nu het instemmingsrecht zoals het is voorgesteld inhoudt dat het uitoefenen van een bevoegdheid van de verantwoordelijke minister in juridische zin afhankelijk wordt van een besluit tot instemming van beide Kamers. Dit wijkt af van de normale verhouding tussen regering en Staten-Generaal waarin de minister op grond van de ministeriële verantwoordelijkheid door de beide Kamers ter verantwoording kan worden geroepen voor de uitoefening van zijn taken en bevoegdheden.12 Dergelijke afwijking is slechts in bijzondere gevallen gerechtvaardigd en behoeft dan ook bijzondere toelichting.13 In dit geval is naar het oordeel van de Afdeling een dergelijke rechtvaardiging niet voorhanden.

De Afdeling adviseert het wetsvoorstel aan te passen.

2. Landspecifieke kenmerken

Het voorstel regelt dat de Autoriteit Consument en Markt bij de vaststelling van het efficiëntieniveau ten behoeve van de vaststelling van de korting ter bevordering van de doelmatige bedrijfsvoering van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet kosten die betrekking hebben op landspecifieke kenmerken, waaronder de kwaliteit van het net, buiten beschouwing laat.14

Eenzelfde bepaling was ook in het wetsvoorstel ‘Stroom’ opgenomen, maar dan voor zowel het landelijk hoogspanningsnet, als voor het landelijk gastransportnet.15 In dit wetsvoorstel geldt deze bepaling met betrekking tot de tariefregulering alleen voor het landelijk hoogspanningsnet. Dit ligt echter niet voor de hand, omdat ook voor het landelijk gastransportnet geldt dat het landspecifieke kenmerken heeft.16 In de toelichting wordt voor het weglaten van deze bepaling voor het landelijk gastransportnet geen verklaring gegeven.

De Afdeling adviseert de toelichting op dit punt aan te vullen en het voorstel zo nodig aan te passen.

3. Europeesrechtelijke context

In de toelichting wordt, met uitzondering van de bepaling over de geheimhouding van gegevens,17 geen aandacht besteed aan de verhouding tot de richtlijnen voor de int18 Evenmin bevat de toelichting een transponeringstabel die duidelijk maakt welke Europeesrechtelijke bepalingen (gewijzigd) worden omgezet. Weliswaar zijn de regels in het voorstel nagenoeg gelijkluidend aan die van het wetsvoorstel ‘Stroom’ en is in de toelichting19 bij dat wetsvoorstel het Europeesrechtelijke kader uiteengezet en zijn in die toelichting ook transponeringstabellen opgenomen, maar dat wetsvoorstel is door de Eerste Kamer verworpen. Gelet hierop is een zelfstandige leesbare toelichting bij dit voorstel van belang en adviseert de Afdeling in de toelichting op de Europeesrechtelijke aspecten in te gaan en een transponeringstabel op te nemen.20

De Afdeling adviseert de toelichting aan te vullen.

4. De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De waarnemend vice-president van de Raad van State, J.G.C. Wiebenga.

Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no. W15.16.0181/IV

  • In artikel I, onderdeel I, voorgesteld artikel 15a, tweede lid, de verwijzing naar artikel 94 corrigeren, nu dat artikel per 14 juli 2014 is vervallen.

  • In artikel I, onderdeel, W, voorgesteld artikel 22a, eerste lid, de aanduiding van de onderdelen corrigeren.

  • In artikel II, onderdeel M, voorgesteld artikel 9, de verwijzing naar artikel 7b, vervangen door: 7a.

  • In artikel II, onderdeel N, voorgesteld artikel 10, derde lid, ‘netverliezen in te kopen’ vervangen door meer algemeen gangbaar Nederlands, bijvoorbeeld ‘netverliezen voor rekening te nemen’.

  • In artikel II, onderdeel AJ, voorgesteld artikel 82, derde lid, de verwijzing naar artikel 39f, vervangen door: 39f, derde lid.

  • In artikel XIV, na artikel 10Aa, invoegen: van de Gaswet.

  • In artikel XVII, tweede lid, schrappen ‘de afhandeling van’, nu in dit verband niet duidelijk is wat onder afhandeling moet worden verstaan.

Tekst zoals toegezonden aan de Raad van State: Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet (voortgang energietransitie)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet te wijzigen om de energietransitie verder te ondersteunen en enkele knelpunten voor de huidige praktijk weg te nemen;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Elektriciteitswet 1998 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel aq, komt te luiden:

aq. gesloten distributiesysteem:

een net waarvoor op grond van artikel 15 ontheffing is verleend;.

2. Onder vernummering van het vierde en vijfde lid naar het vijfde en zesde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 4. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde worden meerdere onroerende zaken als bedoeld in artikel 16, onderdeel c, van de Wet waardering onroerende zaken die zich bevinden in een bouwwerk met:

    • a. een woonfunctie bestemd voor bewoners die zijn ingeschreven aan een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of aan een universiteit of hogeschool als bedoeld in artikel 1.2, onderdelen a en b, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek of die zich voorbereiden op een promotie als bedoeld in artikel 7.18 van laatstgenoemde wet,

    • b. een woonoppervlak van maximaal 50 vierkante meter per wooneenheid en

    • c. gemeenschappelijke ruimtes die een meeromvattende functie hebben dan de reguliere functie van gemeenschappelijke ruimten in een appartementencomplex,

    beschouwd als één onroerende zaak als bedoeld in artikel 16 van de Wet waardering onroerende zaken indien een eigenaar hierom verzoekt bij de netbeheerder. Een verzoek kan slechts worden ingetrokken ingeval van ingrijpende renovatie van het bouwwerk.

B

In artikel 5b, onderdeel a, vervalt ‘tweede lid,’.

C

Artikel 7a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste en tweede lid komen te luiden:

  • 1. Onze Minister kan met inachtneming van bindende besluiten van de Raad van de Europese Unie, van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of van de Europese Commissie bij wege van experiment een ontheffing verlenen van het bepaalde bij of krachtens deze wet, voor zover:

    • a. het een experiment betreft op het gebied van hernieuwbare energie, energiebesparing of efficiënt gebruik van een net of

    • b. een experiment ten doel heeft het opdoen van praktijkkennis over marktmodellen of tariefreguleringssystematieken.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over:

    • a. welke afwijkingen van het bepaalde bij of krachtens de wet zijn toegestaan,

    • b. de groep afnemers waarvoor de afwijkingen gelden,

    • c. de ten hoogste toegestane tijdsduur van die afwijkingen en het moment en de wijze waarop wordt besloten of de voortzetting van een afwijking, anders dan als experiment, wenselijk is,

    • d. welke situaties of het aantal situaties waarin een afwijking is toegestaan,

    • e. de aanvraagprocedure en de termijn waarbinnen op een aanvraag wordt beslist,

    • f. het verbinden van voorschriften en beperkingen aan de ontheffing en wijziging of intrekking van de ontheffing en

    • g. de verslaglegging van een experiment door de houder van de ontheffing.

2. Het derde lid vervalt.

3. Het vierde en vijfde lid worden vernummerd tot derde en vierde lid.

4. In het vierde lid (nieuw) wordt ‘eerste lid’ vervangen door: tweede lid.

D

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na ‘en die als zodanig worden bedreven’ ingevoegd: , met uitzondering van het net op zee,.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 11. Degene aan wie een net toebehoort, handelt als beheerder van dat net, indien daarvoor geen beheerder is aangewezen krachtens deze wet. De bij of krachtens deze wet aan een netbeheerder opgelegde verplichtingen zijn van overeenkomstige toepassing.

E

Artikel 11a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde, vijfde en zesde lid tot tweede, derde en vierde lid.

2. In het vierde lid (nieuw) wordt ‘vijfde lid’ vervangen door: derde lid.

F

Artikel 12, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. De aanwijzing behoeft de instemming van Onze Minister. Onze Minister onthoudt zijn instemming of kan voorschriften verbinden aan de instemming, indien niet is voldaan aan de artikelen 10a, 10b, 11, 11a of 11b of indien de aangewezen netbeheerder in onvoldoende mate in staat zal zijn aan een verplichting als bedoeld in de artikelen 17b, 18a of 78 te voldoen, een taak als bedoeld in artikel 16, eerste of tweede lid, of 17a uit te voeren dan wel een verbod als bedoeld in artikel 17 of 17b na te leven.

G

Artikel 13, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Indien Onze Minister vaststelt dat niet meer voldaan wordt aan de artikelen 10a, 10b, 11, 11a of 11b of dat een netbeheerder in onvoldoende mate in staat is of zal zijn om aan een verplichting als bedoeld in de artikelen 17b, 18a of 78 te voldoen, om een taak als bedoeld in artikel 16, eerste of tweede lid, of 17a uit te voeren of indien hij artikel 17 of 17b niet naleeft, kan hij de desbetreffende netbeheerder opdragen door hem noodzakelijk geachte voorzieningen te treffen.

H

Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De Autoriteit Consument en Markt kan op diens aanvraag ontheffing verlenen aan een eigenaar van een net, niet zijnde het landelijk hoogspanningsnet, van het gebod van artikel 10, negende lid, indien:

    • a. het bedrijfs- of productieproces van de gebruikers van het net om specifieke technische of veiligheidsredenen geïntegreerd is of het net primair elektriciteit distribueert voor de eigenaar van dat net of de daarmee verwante ondernemingen,

    • b. de aanvrager geen netbeheerder is en niet in een groepsmaatschappij als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek met een netbeheerder verbonden is,

    • c. het net binnen een geografisch afgebakende industriële locatie, commerciële locatie of locatie met gedeelde diensten ligt en dat net technisch, organisatorisch of functioneel verbonden is,

    • d. op het net minder dan 500 afnemers zijn aangesloten,

    • e. het net geen huishoudelijke eindafnemers van elektriciteit voorziet, tenzij er sprake is van incidenteel gebruik door een klein aantal huishoudelijke eindafnemers dat werkzaam is bij of vergelijkbare betrekkingen heeft met de eigenaar van het net en

    • f. de veiligheid en betrouwbaarheid van het net voldoende is gewaarborgd.

2. In het zesde lid, onderdeel c wordt ‘de artikelen 7 en 78’ vervangen door: artikel 78.

3. Onder vernummering van het zevende tot en met negende lid tot achtste tot en met tiende lid wordt na het zesde lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 7. De Autoriteit Consument en Markt kan op aanvraag van degene die voornemens is een gesloten distributiesysteem aan te leggen en die beschikt over de daarvoor benodigde vergunningen, ontheffingen en toestemmingen, ontheffing verlenen van het gebod van artikel 10, negende lid. Het eerste tot en met zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

4. In het negende lid (nieuw) wordt ‘zevende’ vervangen door ‘achtste’ en wordt ‘raad van bestuur’ telkens vervangen door ‘Autoriteit consument en markt’.

5. In het tiende lid (nieuw) wordt ‘zevende’ vervangen door ‘achtste’ en wordt ‘raad van bestuur’ vervangen door: Autoriteit Consument en Markt.

I

In artikel 15a, tweede lid, wordt ‘en 19c’ vervangen door: , 19c, 93a en 94.

J

Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt onderdeel p, onder verlettering van onderdeel q naar onderdeel p.

2. Het derde lid vervalt onder vernummering van het vierde lid tot derde lid.

3. Het zesde tot en met zestiende lid wordt vernummerd tot vierde tot en met veertiende lid.

4. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 15. Een net met een spanningsniveau van 110 kV of hoger, met uitzondering van het net op zee, is zodanig ontworpen en in werking dat het transport van elektriciteit ook verzekerd is indien zich een enkelvoudige storing voordoet ten tijde van onderhoud, behoudens bepaalde onderdelen van het net of bepaalde situaties.

  • 16. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over onderdelen van het net of situaties, bedoeld in het vijftiende lid.

K

Artikel 16Aa vervalt.

L

In artikel 16a vervalt het eerste lid en worden het tweede en derde lid vernummerd tot eerste en tweede lid.

M

In artikel 16e, derde lid, wordt ‘het document, bedoeld in artikel 21, tweede lid,’ vervangen door: het investeringsplan, bedoeld in artikel 21.

N

Artikel 17 komt te luiden:

Artikel 17
  • 1. Een netbeheerder verricht geen andere werkzaamheden dan die nodig zijn voor een goede uitvoering van de op grond van deze wet aan hem toegekende taken.

  • 2. In afwijking van het eerste lid mag een netbeheerder in opdracht van een andere netbeheerder de aan die netbeheerder toegekende taken uitvoeren.

  • 3. Een netbeheerder besteedt geen werkzaamheden bij een afnemer uit aan een onderneming waar een leverancier onderdeel van uitmaakt.

  • 4. Ingeval van uitbesteding van werkzaamheden behoudt de netbeheerder de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van deze werkzaamheden.

O

Artikel 17a komt te luiden:

Artikel 17a
  • 1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen één of meer andere taken dan de op grond van deze wet toegekende taken voor de duur van ten hoogste vijf jaren per taak worden toegestaan aan een netbeheerder voor zover:

    • a. deze taken verband houden met de op grond van deze wet toegekende taken,

    • b. deze taken van belang zijn voor het toekomstig beheer van het net en

    • c. marktpartijen niet of in beperkte mate in de uitvoering van de taken voorzien.

  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de voortzetting of beëindiging van een toegestane taak.

  • 3. De voordracht voor een krachtens het eerste en tweede lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

P

Na artikel 17a worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 17b
  • 1. Een netbeheerder bevoordeelt niet een met hem verbonden groepsmaatschappij als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek boven een andere onderneming waarmee die groepsmaatschappij in concurrentie treedt en kent aan die groepsmaatschappij geen voordelen toe die verder gaan dan in het normale handelsverkeer gebruikelijk is.

  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over handelingen die voordelen genereren die verder gaan dan in het normale handelsverkeer gebruikelijk is.

Artikel 17c
  • 1. Een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waar een netbeheerder deel van uitmaakt, verricht in hoofdzaak handelingen en activiteiten die betrekking hebben op het beheer van netten.

  • 2. Een met een netbeheerder verbonden groepsmaatschappij als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek beperkt zich in Nederland tot handelingen en activiteiten die betrekking hebben op:

    • a. aanleg en beheer van landgrensoverschrijdende netten,

    • b. aanleg en beheer van kabels en leidingen en daarmee verbonden hulpmiddelen,

    • c. aanleg van antenne-opstelpunten ten behoeve van ethercommunicatie,

    • d. aanleg en beheer van infrastructuur voor het op- of ontladen van elektrische voertuigen,

    • e. aanleg, onderhoud en het ter beschikking stellen van installaties,

    • f. meetdiensten en meetinrichtingen,

    • g. certificering van hernieuwbare energie en

    • h. energiebeurzen.

  • 3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere aan energie-infrastructuur gerelateerde handelingen of activiteiten worden aangewezen die de groepsmaatschappij, bedoeld in het tweede lid, voor een in deze algemene maatregel van bestuur vastgelegde duur kan verrichten.

  • 4. Indien handelingen of activiteiten worden aangewezen op grond van het vierde lid, worden bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld over de voortzetting of beëindiging van die handelingen of activiteiten.

  • 5. De voordracht voor een krachtens het derde en vierde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Q

Artikel 18 komt te luiden:

Artikel 18

Het is een ander dan een netbeheerder verboden de op grond van deze wet aan een netbeheerder toegekende taken uit te voeren, met uitzondering van:

  • a. de werkzaamheden die een netbeheerder aan een ander uitbesteedt;

  • b. de aanleg, de wijziging, het onderhoud of de verwijdering van een aansluiting met een aansluitwaarde groter dan 10 MVA op een net, niet zijnde een net op zee;

  • c. de aanleg, de wijziging, het onderhoud of de verwijdering van een aansluiting van een organisatorische eenheid als bedoeld in artikel 1, tweede lid;

  • d. het ter beschikking stellen en beheren van een meetinrichting voor een afnemer, niet zijnde een afnemer als bedoeld in artikel 95a;

  • e. de aanleg van leidingen en daarmee verbonden hulpmiddelen.

R

Na artikel 18a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 19
  • 1. Een netbeheerder:

    • a. hanteert een doeltreffend kwaliteitsborgingssysteem voor de uitvoering van de op grond van deze wet aan hem toegekende taken en

    • b. beschikt over een document waarin is aangegeven op welke wijze hij uitvoering geeft aan onderdeel a.

  • 2. Onder een doeltreffend kwaliteitsborgingssysteem wordt verstaan het geheel van samenhangende plannen, processen en procedures dat een netbeheerder in staat stelt de kwaliteit van zijn net en de uitvoering van de op grond van deze wet aan hem toegekende taken te registreren, te monitoren en waar nodig bij te sturen.

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld, die kunnen verschillen voor verschillende netten, verschillende delen van netten met een verschillend spanningsniveau en verschillende netbeheerders, over:

    • a. het kwaliteitsborgingsysteem;

    • b. de onderwerpen die in het document, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, ten minste moeten zijn opgenomen;

    • c. het verstrekken van gegevens en inlichtingen over het kwaliteitsborgingssysteem of het verstrekken van het document bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, aan de Autoriteit Consument en Markt of aan Onze Minister;

    • d. het bewaren en openbaar maken van gegevens over het kwaliteitsborgingssysteem of van het document bedoeld in het eerste lid;

    • e. evaluatie van het kwaliteitsborgingssysteem.

S

Artikel 19a vervalt.

T

Artikel 20e vervalt.

U

Artikel 21 komt te luiden:

Artikel 21
  • 1. Een netbeheerder stelt periodiek een investeringsplan op waarin alle noodzakelijke uitbreidingsinvesteringen en vervangingsinvesteringen worden beschreven en onderbouwd.

  • 2. In een investeringsplan worden ten minste de investeringen opgenomen die noodzakelijk zijn voor de ontsluiting van windparken, die zijn opgenomen in een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening.

  • 3. Een netbeheerder legt een ontwerpinvesteringsplan achtereenvolgens voor:

    • a. aan een ieder ter consultatie en verwerkt de gegeven reacties op de ingediende zienswijzen in het plan,

    • b. aan de Autoriteit Consument en Markt en, voor zover het een ontwerpinvesteringsplan voor het landelijk hoogspanningsnet betreft, aan Onze Minister.

  • 4. De Autoriteit Consument en Markt toetst of een netbeheerder in redelijkheid tot het ontwerpinvesteringsplan heeft kunnen komen.

  • 5. Onze Minister toetst of de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet zich in voldoende mate rekenschap heeft gegeven van ontwikkelingen in de energiemarkt.

  • 6. Een netbeheerder stelt het investeringsplan vast en verantwoordt daarbij hoe de resultaten van consultatie en toetsing zijn verwerkt.

  • 7. Een netbeheerder voert de in het investeringsplan opgenomen investeringen uit.

  • 8. Een netbeheerder legt wijzigingen, niet zijnde significante wijzigingen, voor aan de Autoriteit Consument en Markt. Het derde tot en met zevende lid zijn van overeenkomstige toepassing bij een significante wijziging.

  • 9. De in het investeringsplan opgenomen investeringen worden noodzakelijk geacht voor de uitvoering van de op grond van deze wet aan een netbeheerder toegekende taken.

  • 10. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over:

    • a. de termijn waarvoor het investeringsplan geldt,

    • b. de nadere inhoud en het aggregatieniveau van een investeringsplan,

    • c. de procedure waarlangs een investeringsplan tot stand komt,

    • d. de wijze waarop de noodzaak van investeringen wordt aangetoond,

    • e. het tijdstip en de frequentie waarmee een investeringsplan dan wel onderdelen daarvan, wordt opgesteld of aangepast,

    • f. de wijze waarop en bij wie een ontwerpinvesteringsplan wordt geconsulteerd,

    • g. de wijze waarop bekendheid wordt gegeven aan een investeringsplan.

  • 11. De regels, bedoeld in het negende lid, kunnen verschillen voor verschillende soorten netten, verschillende delen van netten met een verschillend spanningsniveau en verschillende netbeheerders.

V

In artikel 22 wordt ‘uit de overzichten, bedoeld in artikel 19b of uit het document, bedoeld in artikel 21’ vervangen door: uit het document, bedoeld in artikel 19, de overzichten, bedoeld in artikel 19b, of uit het investeringsplan, bedoeld in artikel 21.

W

In hoofdstuk 3 wordt na paragraaf 3 een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 3a. Verplaatsen of ondergronds aanleggen van een hoogspanningsverbinding
Artikel 22a
  • 1. Een netbeheerder verplaatst op verzoek van een college van burgemeester en wethouders of van gedeputeerde staten bovengrondse delen van netten die bestemd zijn voor transport van elektriciteit op een spanningsniveau van 50 kV of hoger of vervangt deze door ondergrondse delen voor zover:

    • a. dat deel

      • 1°. ten minste 1.000 meter lang is, tenzij het een net betreft met een spanningsniveau van 50 kV of

      • 2°. ten minste 500 meter lang is, voor zover het een deel betreft dat direct is verbonden met een transformator-, schakel-, verdeel- of onderstation,

      voor zover het een te vervangen deel betreft en

    • b. deze delen door Onze Minister zijn aangewezen.

  • 2. Krachtens het eerste lid, onderdeel b, worden slechts delen aangewezen waarvoor vervanging of verplaatsing kostenefficiënt is. Bij de aanwijzing kan worden bepaald dat een deel wordt aangewezen voor verplaatsing of voor vervanging.

  • 3. De aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt bekend gemaakt in de Staatscourant.

  • 4. Een netbeheerder onderzoekt op verzoek van een college van burgemeester en wethouders of van gedeputeerde staten of verplaatsen of vervangen van een deel van het net technisch en financieel haalbaar is.

  • 5. Onze Minister kan op aanvraag van een netbeheerder ontheffing verlenen van de verplichting op grond van het eerste lid, aanhef, voor een in die ontheffing aangewezen deel van het net indien het vervangen of verplaatsen van dat deel technisch of ruimtelijk niet haalbaar is of strijdig is met het belang van leveringszekerheid.

  • 6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het deel van de kosten die een netbeheerder maakt voor de uitvoering van een verzoek als bedoeld in het eerste of vierde lid dat wordt betaald door de verzoeker en de bestanddelen waaruit die kosten bestaan, de volgorde waarin het vervangen of verplaatsen plaatsvindt, en de procedure voor het aanvragen van een ontheffing als bedoeld in het vierde lid.

  • 7. De voordracht voor een krachtens het zesde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

X

Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het negende lid, onderdeel b, wordt ‘artikel 16a, tweede lid’ vervangen door: artikel 16a, eerste lid.

2. In het negende lid, onderdeel c, wordt artikel 16a, derde lid’ vervangen door: artikel 16a, tweede lid.

3. Het twaalfde lid komt te luiden:

  • 12. In de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, f en g, kan worden vastgelegd op welke wijze netbeheerders uitvoering geven aan de regels over de storingsreserve, bedoeld in artikel 16, vijftiende en zestiende lid.

4. Het dertiende lid vervalt.

5. Het veertiende en vijftiende lid worden vernummerd tot dertiende en veertiende lid.

Y

Artikel 39 vervalt.

Z

In artikel 40 wordt ‘artikel 16, eerste en tweede lid, met uitzondering van onderdeel p’ vervangen door: artikelen 16 en 22a.

AA

Artikel 41 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt ‘artikel 16, eerste lid’ vervangen door: artikelen 16, eerste lid, en 22a.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Bij de vaststelling van het efficiëntieniveau ten behoeve van de vaststelling van de korting ter bevordering van de doelmatige bedrijfsvoering van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet laat de Autoriteit Consument en Markt de kosten die betrekking hebben op landspecifieke kenmerken, waaronder de kwaliteit van het net, buiten beschouwing.

AB

Artikel 41b wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid in de aanhef wordt ‘de taken genoemd in artikel 16, eerste lid, met uitzondering van onderdeel p’ vervangen door: de taken genoemd in artikel 16, eerste lid, en de taken, bedoeld in artikelen 7a, 17a en 22a.

2. In onderdeel e, vervalt ‘of 20e, tweede of derde lid’.

3. Onder vernummering van het vierde naar het vijfde lid wordt na het derde lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 4. Voor zover in een besluit als bedoeld in artikel 41, eerste lid, en 41a, eerste lid, geen rekening is gehouden met taken, bedoeld in artikelen 7a of 17a, en de efficiënte kosten daarvan niet op grond van artikel 41c, tweede lid, onderdelen d of f, bij de vaststelling van de tarieven betrokken kunnen worden, doet de netbeheerder een voorstel voor de tarieven die hij voor deze taken in rekening brengt.

AC

Artikel 41c wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het tweede lid wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • f. zijn vastgesteld met gebruikmaking van gegevens omtrent kosten voor te leveren diensten, terwijl netbeheerders meer efficiënte kosten hebben gemaakt voor diensten in jaar t, of een gedeelte van jaar t, als gevolg van toegekende taken op grond van artikelen 7a of 17a, of andere wettelijke taken, waarmee bij de vaststelling van een besluit als bedoeld in artikel 41, eerste lid en 41a, eerste lid, nog geen rekening is gehouden.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 9. De Autoriteit Consument en Markt toetst bij het vaststellen van de tarieven of de tarieven bedoeld in artikel 41b, vierde lid, objectief, transparant en niet-discriminatoir zijn en of deze gebaseerd zijn op werkelijke kosten.

AD

In artikel 42a, tweede lid, wordt ‘artikel 16, zestiende lid’ vervangen door: artikel 16, veertiende lid.

AE

In artikel 42b, eerste lid, wordt ‘artikel 16, zestiende lid, vervangen door: artikel 16, veertiende lid.

AF

In artikel 42d, eerste lid, aanhef, wordt ‘artikel 16, zestiende lid, vervangen door: artikel 16, veertiende lid.

AG

In artikel 43, eerste lid, vervalt ‘en 16a’ en wordt ‘artikel 17 of 17a’ vervangen door: artikel 7a of 17a.

AH

Artikel 77i wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a vervalt ‘11a, tweede lid,’.

2. In onderdeel a wordt ‘15, achtste lid’ vervangen door ‘15, negende lid’ en wordt ‘16Aa, derde en vierde lid, 16a, 17, vierde lid, 17a, derde en vierde lid, 18, derde lid’ vervangen door ‘16a, 17, vierde lid, 18’ en wordt ‘21, negende lid, tweede volzin’ vervangen door: 21, achtste lid.

3. In onderdeel b wordt ‘16Aa, eerste en tweede lid, 17, eerste en tweede lid, 17a, eerste en tweede lid, 18, eerste lid, 18a, 19a’ vervangen door ‘17, eerste tot en met derde lid, 17a, 17b, 17c, eerste tot en met vierde lid, 18a, 19,’ en ‘79’ door: 79, eerste en tweede lid.

AI

Artikel 79 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Een netbeheerder die bij de uitvoering van zijn taak de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, draagt er zorg voor dat die gegevens niet ter beschikking komen of kunnen komen van derden, tenzij enig wettelijk voorschrift anders bepaalt.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Een netbeheerder maakt alle informatie openbaar die bijdraagt aan een doeltreffende mededinging en een efficiënte werking van de markt, voor zover deze redelijkerwijs te genereren is uit de informatie waarover hij beschikt op basis van de uitvoering van de op grond van deze wet aan hem toegekende taken.

AJ

Na artikel 93a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 94
  • 1. In afwijking van artikel 93a kunnen aandelen in de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet direct of indirect berusten bij een buitenlandse instelling die op grond van nationale wettelijke regels is belast met het beheer van een transmissiesysteem als bedoeld in artikel 2, onderdeel 4, van de richtlijn, of bij de middellijk of onmiddellijk aandeelhouder van die buitenlandse instelling, voor zover:

    • a. ten minste 75 procent van de aandelen in de netbeheerder en de overwegende zeggenschap over de netbeheerder direct of indirect bij één of meer openbare lichamen blijft,

    • b. de samenwerking tussen de netbeheerder en een buitenlandse instelling wordt bevorderd,

    • c. er sprake is van een aandelenruil die de betrouwbaarheid, betaalbaarheid of duurzaamheid van het net ten goede komt en

    • d. de aandelen in de netbeheerder of de groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waar die netbeheerder deel van uitmaakt, komen te berusten bij een instelling die de beheerder is van een net dat een directe verbinding heeft met het landelijke hoogspanningsnet in Nederland of dat door middel van een landsgrensoverschrijdend net met het landelijke hoogspanningsnet is verbonden.

  • 2. Het voornemen de aandelen in de netbeheerder direct of indirect te laten berusten bij een buitenlandse instelling of bij de middellijk of onmiddellijk aandeelhouder van die buitenlandse instelling behoeft instemming van beide kamers der Staten-Generaal.

AK

In artikel 95n wordt ‘95m, tweede, derde en achtste tot en met twaalfde lid’ vervangen door: 95m, eerste, tweede en vijfde tot en met negende lid.

AL

Na artikel 95o wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 96

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de laadinfrastructuur voor elektrisch vervoer ter uitvoering van bindende onderdelen van EU-rechtshandelingen op het gebied van elektrisch vervoer.

ARTIKEL II

De Gaswet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel aa, vervalt.

2. Het eerste lid, onderdeel am, komt te luiden:

am. gesloten distributiesysteem:

een net waarvoor op grond van artikel 2a ontheffing is verleend;.

2. Na het derde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde worden meerdere onroerende zaken als bedoeld in artikel 16, onderdeel c, van de Wet waardering onroerende zaken die zich bevinden in een bouwwerk met:

    • a. een woonfunctie bestemd voor bewoners die zijn ingeschreven aan een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of aan een universiteit of hogeschool als bedoeld in artikel 1.2, onderdelen a en b, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek of die zich voorbereiden op een promotie als bedoeld in artikel 7.18 van laatstgenoemde wet,

    • b. een woonoppervlak van maximaal 50 vierkante meter per wooneenheid en

    • c. gemeenschappelijke ruimtes die een meeromvattende functie hebben dan de reguliere functie van gemeenschappelijke ruimten in een appartementencomplex,

    beschouwd als één onroerende zaak als bedoeld in artikel 16 van de Wet waardering onroerende zaken indien een eigenaar hierom verzoekt bij de netbeheerder. Een verzoek kan slechts worden ingetrokken ingeval van ingrijpende renovatie van het bouwwerk.

B

In artikel 1a, eerste lid, wordt ‘met uitzondering van artikel 8, tenzij het gaat om investeringen, genoemd in artikel 8, tweede lid, onderdeel f tot en met i, en met uitzondering van de artikelen 8a, 35a en 54 tot en met 57’ vervangen door: met uitzondering van de artikelen en onderwerpen, bedoeld in artikel 1c, eerste en tweede lid.

C

In artikel 1b wordt na ‘het bepaalde bij of krachtens de wet,’ ingevoegd: met uitzondering van de artikelen en onderwerpen, bedoeld in artikel 1c, eerste en tweede lid, en in verband met.

D

Artikel 1c komt te luiden:

Artikel 1c
  • 1. Onze Minister is belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens artikelen 5a, 8a, 11, 35a, 51 en 54 tot en met 56, alsmede met onderwerpen die samenhangen met de kwaliteit van het transport van gas met als doel het voorkomen van ongevallen, voorvallen en schade.

  • 2. Bij ministeriële regeling worden de artikelen of delen hiervan betreffende de kwaliteit van het transport van gas bedoeld in het eerste lid aangewezen.

  • 3. Onze Minister wijst bij besluit de ambtenaren aan die toezicht houden op de naleving van de artikelen bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4. Onze Minister kan in verband met de naleving van de voorschriften bedoeld in het eerste en tweede lid een bindende aanwijzing geven of een bindende gedragslijn opleggen.

  • 5. Onze Minister kan ter handhaving van de voorschriften bedoeld in het eerste en tweede lid een last onder bestuursdwang opleggen.

E

In artikel 1d, onderdeel a wordt ‘artikel 8, tweede lid’ vervangen door: artikel 8.

F

Het opschrift van paragraaf 1.1.b komt te luiden: Experimenten.

G

Artikel 1i wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste en tweede lid komen te luiden:

  • 1. Onze Minister kan met inachtneming van bindende besluiten van de Raad van de Europese Unie, van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of van de Europese Commissie bij wege van experiment een ontheffing verlenen van het bepaalde bij of krachtens deze wet, voor zover:

    • a. het een experiment betreft op het gebied van hernieuwbare energie, energiebesparing of efficiënt gebruik van een gastransportnet of

    • b. een experiment ten doel heeft het opdoen van praktijkkennis over marktmodellen of tariefreguleringssystematieken.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over:

    • a. welke afwijkingen van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn toegestaan,

    • b. de groep afnemers waarvoor de afwijkingen gelden,

    • c. de ten hoogste toegestane tijdsduur van die afwijkingen en het moment en de wijze waarop wordt besloten of de voortzetting van een afwijking, anders dan als experiment, wenselijk is,

    • d. welke situaties of het aantal situaties waarin een afwijking is toegestaan,

    • e. de aanvraagprocedure en de termijn waarbinnen op een aanvraag wordt beslist,

    • f. het verbinden van voorschriften en beperkingen aan de ontheffing en wijziging of intrekking van de ontheffing en

    • g. de verslaglegging van een experiment door de houder van de ontheffing.

2. Het derde lid vervalt.

3. Het vierde en vijfde lid worden vernummerd tot derde en vierde lid.

H

Aan artikel 2 wordt na het negende lid een lid toegevoegd, luidende:

  • 10. Degene aan wie een gastransportnet toebehoort handelt als beheerder van dat net, indien daarvoor geen beheerder is aangewezen krachtens deze wet. De bij of krachtens deze wet aan een netbeheerder opgelegde verplichtingen zijn van overeenkomstige toepassing.

I

Artikel 2a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De Autoriteit Consument en Markt kan op diens aanvraag ontheffing verlenen aan een eigenaar van een gastransportnet, niet zijnde het landelijk gastransportnet, van het gebod van artikel 2, achtste lid, indien:

    • a. het bedrijfs- of productieproces van de gebruikers van een gastransportnet om specifieke technische of veiligheidsredenen geïntegreerd is of het gastransportnet primair gas distribueert voor de eigenaar van dat net of de daarmee verwante ondernemingen,

    • b. de aanvrager geen netbeheerder is en niet in een groepsmaatschappij als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek met een netbeheerder verbonden is,

    • c. het gastransportnet binnen een geografisch afgebakende industriële locatie, commerciële locatie of locatie met gedeelde diensten ligt en dat net technisch, organisatorisch of functioneel verbonden is,

    • d. op het gastransportnet minder dan 500 afnemers zijn aangesloten,

    • e. het gastransportnet geen huishoudelijke eindafnemers van gas voorziet, tenzij er sprake is van incidenteel gebruik door een klein aantal huishoudelijke eindafnemers dat werkzaam is bij of vergelijkbare betrekkingen heeft met de eigenaar van het gastransportnet en

    • f. de veiligheid en betrouwbaarheid van het gastransportnet voldoende is gewaarborgd.

2. In het zesde lid, onderdeel c, wordt ‘de artikelen 1g en 1h’ vervangen door: artikel 1h.

3. Na het zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 7. De Autoriteit Consument en Markt kan op aanvraag van degene die voornemens is een gastransportnet aan te leggen en die beschikt over de daarvoor benodigde vergunningen, ontheffingen en toestemmingen, ontheffing verlenen van het gebod van artikel 2, achtste lid. Het eerste tot en met zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

4. Het zevende tot en met negende lid wordt vernummerd tot achtste tot en met tiende lid.

J

Artikel 7a komt te luiden:

Artikel 7a
  • 1. Een netbeheerder stelt periodiek een investeringsplan op waarin alle noodzakelijke uitbreidingsinvesteringen en vervangingsinvesteringen worden beschreven en onderbouwd.

  • 2. Een netbeheerder legt een ontwerpinvesteringsplan achtereenvolgens voor:

    • a. aan een ieder ter consultatie en verwerkt de gegeven reacties op de ingediende zienswijzen in het plan,

    • b. aan de Autoriteit Consument en Markt en, voor zover het een ontwerpinvesteringsplan voor het landelijk gastransportnet betreft, aan Onze Minister.

  • 3. De Autoriteit Consument en Markt toetst of een netbeheerder in redelijkheid tot het ontwerpinvesteringsplan heeft kunnen komen.

  • 4. Onze Minister toetst of de netbeheerder van het landelijk gastransportnet zich in voldoende mate rekenschap heeft gegeven van ontwikkelingen in de energiemarkt.

  • 5. Een netbeheerder stelt het investeringsplan vast en verantwoordt daarbij hoe de resultaten van consultatie en toetsing zijn verwerkt.

  • 6. Een netbeheerder voert de in het investeringsplan opgenomen investeringen uit.

  • 7. Een netbeheerder legt wijzigingen, niet zijnde significante wijzigingen, voor aan de Autoriteit Consument en Markt. Het tweede tot en met zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing bij een significante wijziging.

  • 8. In het investeringsplan opgenomen investeringen worden noodzakelijk geacht voor de uitvoering van de op grond van deze wet aan de netbeheerder toegekende taken.

  • 9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over:

    • a. de termijn waarvoor het investeringsplan geldt,

    • b. de nadere inhoud en het aggregatieniveau van een investeringsplan,

    • c. de procedure waarlangs een investeringsplan tot stand komt,

    • d. de wijze waarop de noodzaak van investeringen wordt aangetoond,

    • e. het tijdstip en de frequentie waarmee een investeringsplan dan wel onderdelen daarvan, wordt opgesteld dan wel aangepast,

    • f. de wijze waarop en bij wie een ontwerpinvesteringsplan wordt geconsulteerd,

    • g. de wijze waarop bekendheid wordt gegeven aan een investeringsplan.

  • 10. De regels, bedoeld in het achtste lid, kunnen verschillen voor verschillende soorten gastransportnetten, verschillende delen van gastransportnetten met een verschillend drukniveau en verschillende netbeheerders.

K

Artikel 8 komt te luiden:

Artikel 8
  • 1. Een netbeheerder:

    • a. hanteert een doeltreffend kwaliteitsborgingssysteem voor de uitvoering van de op grond van deze wet aan hem toegekende taken en

    • b. beschikt over een document waarin is aangegeven op welke wijze hij uitvoering geeft aan onderdeel a.

  • 2. Onder een doeltreffend kwaliteitsborgingssysteem wordt verstaan het geheel van samenhangende plannen, processen en procedures dat een netbeheerder in staat stelt de kwaliteit van zijn gastransportnet en de uitvoering van de op grond van deze wet aan hem toegekende taken te registreren, te monitoren en waar nodig bij te sturen.

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld, die kunnen verschillen voor verschillende gastransportnetten, verschillende delen van gastransportnetten met een verschillend drukniveau en verschillende netbeheerders, over:

    • a. het kwaliteitsborgingsysteem;

    • b. de onderwerpen die in het document, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, ten minste moeten zijn opgenomen;

    • c. het verstrekken van gegevens en inlichtingen over het kwaliteitsborgingssysteem of het verstrekken van het document bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, aan de Autoriteit Consument en Markt of aan Onze Minister;

    • d. het bewaren en openbaar maken van gegevens over het kwaliteitsborgingssysteem of van het document bedoeld in het eerste lid;

    • e. evaluatie van het kwaliteitsborgingssysteem.

L

In artikel 8a vervalt het tweede lid onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.

M

In artikel 9, eerste lid, wordt ‘uit het document, bedoeld in artikel 8, of uit de overzichten, bedoeld in artikel 35b’ vervangen door: uit het investeringsplan, bedoeld in artikel 7b, het document, bedoeld in artikel 8, of uit de overzichten, bedoeld in artikel 35b.

N

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het derde lid wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

e. netverliezen in te kopen.

2. Het zesde lid komt te luiden:

  • 6. Een netbeheerder heeft, in aanvulling op de in het eerste, derde en vijfde lid genoemde taken, in het voor hem krachtens artikel 12f vastgestelde gebied tevens tot taak om:

    • a. een ieder die verzoekt om een aansluiting die een doorlaatwaarde heeft van ten hoogste 40 m3(n) per uur of van groter dan 40 m3(n) per uur te voorzien van deze aansluiting;

    • b. aansluitingen te beheren en onderhouden;

    • c. aansluitingen te wijzigen of verwijderen, indien de aangeslotene hierom verzoekt.

3. Het zevende lid vervalt.

4. Het achtste tot en met elfde lid wordt vernummerd tot zevende tot en met tiende lid.

O

Na artikel 10 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 10Aa
  • 1. Een netbeheerder verricht geen andere werkzaamheden dan die nodig zijn voor een goede uitvoering van de op grond van deze wet aan hem toegekende taken.

  • 2. In afwijking van het eerste lid mag een netbeheerder in opdracht van een andere netbeheerder de aan die netbeheerder toegekende taken uitvoeren.

  • 3. Een netbeheerder besteedt geen werkzaamheden bij een afnemer uit aan een onderneming waar een leverancier onderdeel van uitmaakt.

  • 4. Ingeval van uitbesteding van werkzaamheden behoudt de netbeheerder de verantwoordelijkheid voor de onafhankelijke uitvoering van deze werkzaamheden.

P

In artikel 10a, eerste lid, vervalt onderdeel d, onder verlettering van onderdelen e tot en met p naar onderdelen d tot en met o.

Q

Artikel 10b komt te luiden:

Artikel 10b
  • 1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen één of meer andere taken dan de op grond van deze wet toegekende taken voor de duur van ten hoogste vijf jaren per taak worden toegestaan aan een netbeheerder voor zover:

    • a. deze taken verband houden met de op grond van deze wet aan hem toegekende taken,

    • b. deze taken van belang zijn voor het toekomstig beheer van het gastransportnet en

    • c. marktpartijen niet of in beperkte mate in de uitvoering van de taken voorzien.

  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de voortzetting of beëindiging van een toegestane taak.

  • 3. De voordracht voor een krachtens het eerste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

R

Artikel 10c komt te luiden:

Artikel 10c
  • 1. Een netbeheerder bevoordeelt niet een met hem verbonden groepsmaatschappij als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek boven een andere onderneming waarmee die groepsmaatschappij in concurrentie treedt en kent aan die groepsmaatschappij geen voordelen toe die verder gaan dan in het normale handelsverkeer gebruikelijk is.

  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over handelingen die voordelen genereren die verder gaan dan in het normale handelsverkeer gebruikelijk is.

S

Artikel 10d komt te luiden:

Artikel 10d
  • 1. Een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waar een netbeheerder deel van uitmaakt, verricht in hoofdzaak handelingen en activiteiten die betrekking hebben op het beheer van gastransportnetten.

  • 2. Een met een netbeheerder verbonden groepsmaatschappij als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek beperkt zich in Nederland tot handelingen en activiteiten die betrekking hebben op:

    • a. aanleg en beheer van landgrensoverschrijdende gastransportnetten,

    • b. aanleg en beheer van leidingen en daarmee verbonden hulpmiddelen,

    • c. aanleg, onderhoud en het ter beschikking stellen van installaties,

    • d. meetdiensten en meetinrichtingen,

    • e. certificering van hernieuwbare energie en

    • f. energiebeurzen.

  • 3. Een met de landelijke netbeheerder verbonden groepsmaatschappij als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek mag in aanvulling op het tweede lid handelingen en activiteiten verrichten met betrekking tot aanleg en beheer van LNG- en gasopslaginstallaties en gasinfrastructuur, voor zover deze activiteiten niet tot gevolg hebben dat niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden voor aanwijzing als netbeheerder van het landelijk gastransportnet, bedoeld in artikel 2, eerste lid.

  • 4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere aan energie-infrastructuur gerelateerde handelingen of activiteiten worden aangewezen die de groepsmaatschappij, bedoeld in het tweede lid, voor een in deze algemene maatregel van bestuur vastgelegde duur kan verrichten.

  • 5. Indien handelingen of activiteiten worden aangewezen op grond van het vierde lid, worden bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld over de voortzetting of beëindiging van die handelingen of activiteiten.

  • 6. De voordracht voor een krachtens het vierde en vijfde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

T

Na artikel 10d wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 10Ee

Het is een ander dan een netbeheerder verboden de op grond van deze wet aan een netbeheerder toegekende taken, anders dan tijdelijke taken als bedoeld in artikel 10b, uit te voeren, met uitzondering van:

  • a. de werkzaamheden die een netbeheerder aan een ander uitbesteedt;

  • b. de aanleg van leidingen en daarmee verbonden hulpmiddelen.

U

In artikel 12a, onderdeel c, wordt ‘een aansluiting als bedoeld in artikel 10, zesde lid, onder a, een aansluitpunt als bedoeld in artikel 10, zesde lid, onderdeel b’ vervangen door: een aansluiting als bedoeld in artikel 10, zesde lid.

V

Artikel 35a vervalt.

W

Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Een netbeheerder, een gasopslagbedrijf of een LNG-bedrijf dat bij de uitvoering van zijn taak de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, draagt er zorg voor dat die gegevens niet ter beschikking komen of kunnen komen van derden, tenzij enig wettelijk voorschrift anders bepaalt.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Een netbeheerder, een gasopslagbedrijf of een LNG-bedrijf maakt alle informatie openbaar die bijdraagt aan een doeltreffende mededinging en een efficiënte werking van de markt, voor zover deze redelijkerwijs te genereren is uit de informatie waarover hij beschikt op basis van de uitvoering van de op grond van deze wet aan hem toegekende taken.

X

Artikel 39f vervalt.

Y

In artikel 52c wordt ‘52b, tweede, derde en achtste tot en met twaalfde lid’ vervangen door: 52b, eerste, tweede en vijfde tot en met negende lid.

Z

Artikel 55 vervalt.

AA

Artikel 56 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt ‘, en artikel 55’.

2. In het tweede lid vervalt ‘, en artikel 55, derde lid’.

AB

Artikel 57 vervalt.

AC

Artikel 60ac komt te luiden:

Artikel 60ac

De Autoriteit Consument en Markt kan een last onder bestuursdwang opleggen in geval van overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze wet met uitzondering van de artikelen bedoeld in artikel 1c, eerste en tweede lid, dan wel van overtreding van het bepaalde bij of krachtens verordening 715/2009, verordening 994/2010 en verordening 1227/2011.

AD

Artikel 60ad wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt ‘2a, achtste lid’ vervangen door ‘2a, negende lid’ en ‘7a, derde en vierde lid, 10, tweede lid en derde lid, onderdeel b, 10b, vierde lid, 10c, derde en vierde lid, 10d, derde lid,’ door: 7a, 10, tweede lid en derde lid, onderdeel b, 10Aa, vierde lid, 10Ee,.

2. In onderdeel b vervalt ‘7a, eerste en tweede lid,’.

3. In onderdeel b wordt ‘10b, eerste en tweede lid, 10c, eerste en tweede lid, 10d, eerste lid, 10e' vervangen door ‘10Aa, eerste tot en met derde lid, 10b, 10c, 10d, eerste tot en met vijfde lid, 10e,’ en ‘37’ door: 37, eerste tot en met derde lid’.

AE

In artikel 66f, tweede lid, vervalt ‘of een aansluitpunt’.

AF

In artikel 66i, tweede lid, wordt ‘handelaar of afnemer’ vervangen door: handelaar, afnemer of de Nederlandse emissieautoriteit, bedoeld in artikel 2.1 van de Wet milieubeheer,.

AG

Artikel 80 komt te luiden:

De tarieven voor het transport van gas en voor de dat transport ondersteunende diensten, de tarieven voor het verzorgen van een aansluiting, alsmede de tarieven voor experimenten en tijdelijke taken als bedoeld in artikelen 1i en 10b, worden vastgesteld overeenkomstig de artikelen 81 tot en met 81c.

AH

Artikel 81b wordt als volgt gewijzigd:

2. In onderdeel e, vervalt ‘of 39f, tweede lid’.

3. Onder vernummering van het tweede naar het derde lid wordt na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Voor zover in een besluit als bedoeld in artikel 81, eerste lid, en 81a, eerste lid, geen rekening is gehouden met taken, bedoeld in artikelen 1i of 10b, en de efficiënte kosten daarvan niet op grond van artikel 81c, tweede lid, onderdelen d of e, bij de vaststelling van de tarieven betrokken kunnen worden, doet de netbeheerder een voorstel voor de tarieven die hij voor deze taken in rekening brengt.

AI

Artikel 81c wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het tweede lid wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • e. zijn vastgesteld met gebruikmaking van gegevens omtrent kosten voor te leveren diensten, terwijl netbeheerders meer efficiënte kosten hebben gemaakt voor diensten in jaar t, of een gedeelte van jaar t, als gevolg van toegekende taken op grond van artikelen 1i of 10b, of andere wettelijke taken, waarmee bij de vaststelling van een besluit als bedoeld in artikel 81, eerste lid en 81a, eerste lid, nog geen rekening is gehouden.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. De Autoriteit Consument en Markt toetst bij het vaststellen van de tarieven of de tarieven bedoeld in artikel 81b, tweede lid, objectief, transparant en niet-discriminatoir zijn en of deze gebaseerd zijn op werkelijke kosten.

AJ

In artikel 82, derde lid, vervalt ‘39f,’.

AK

In artikel 81c vervalt ‘en aansluitpunt’.

AL

Na artikel 85a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 85b
  • 1. De aandelen in de netbeheerder van het landelijk gastransportnet kunnen direct of indirect berusten bij een buitenlandse instelling die op grond van nationale wettelijke regels is belast met het beheer van een transmissiesysteem als bedoeld in artikel 2, onderdeel 4, van de richtlijn, of bij de middellijk of onmiddellijk aandeelhouder van die buitenlandse instelling, voor zover:

    • a. ten minste 75 procent van de aandelen in de netbeheerder en de overwegende zeggenschap over de netbeheerder direct of indirect bij één of meer openbare lichamen blijft,

    • b. de samenwerking tussen de netbeheerder en een buitenlandse instelling wordt bevorderd,

    • c. er sprake is van een aandelenruil die de betrouwbaarheid, betaalbaarheid of duurzaamheid van het gastransportnet ten goede komt en

    • d. de aandelen in de netbeheerder of de groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waar die netbeheerder deel van uitmaakt, komen te berusten bij een instelling die de beheerder is van een net dat een directe verbinding heeft met het landelijke gastransportnet in Nederland of dat door middel van een landsgrensoverschrijdend net met het landelijke gastransportnet is verbonden.

  • 2. Het voornemen de aandelen in de netbeheerder direct of indirect te laten berusten bij een buitenlandse instelling of bij de middellijk of onmiddellijk aandeelhouder van die buitenlandse instelling behoeft instemming van beide kamers der Staten-Generaal.

ARTIKEL III

Na artikel 31, tweede lid, van de Wet implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. In afwijking van het tweede lid kan bij algemene maatregel van bestuur het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens artikel 10 worden opgedragen aan de Autoriteit Consument en Markt, genoemd in artikel 2, eerste lid, van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt.

ARTIKEL IV

Een ontheffing voor een experiment op basis van artikel 7a van de Elektriciteitswet 1998 zoals dit luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel C, wordt voor de duur van die ontheffing gelijkgesteld met een ontheffing op basis van artikel 7a van de Elektriciteitswet 1998 zoals dat wordt gewijzigd door artikel I, onderdeel C.

ARTIKEL V

  • 1. Een ontheffing aan een eigenaar van een gesloten distributiesysteem op basis van artikel 15 van de Elektriciteitswet 1998 zoals dit luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel H, wordt gelijkgesteld met een ontheffing op basis van artikel 15 van de Elektriciteitswet 1998, zoals dat wordt gewijzigd door artikel I, onderdeel H.

  • 2. De artikelen V en VI van de Wet van 12 juli 2012 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet (implementatie van richtlijnen en verordeningen op het gebied van elektriciteit en gas) (Stb. 2012, 334) blijven van toepassing.

ARTIKEL VI

Indien voor inwerkingtreding van artikel I, onderdeel J, op verzoek een meetinrichting ter beschikking is gesteld aan een afnemer, niet zijnde een afnemer als bedoeld in artikel 95a, eerste lid, blijft de netbeheerder deze meetinrichting op verzoek ter beschikking stellen en wordt deze meetinrichting op verzoek van die afnemer beheerd door de netbeheerder.

ARTIKEL VII

In afwijking van artikel 17, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998, zoals dat met artikel I, onderdeel N, komt te luiden, kan een netbeheerder tot een jaar na inwerkingtreding van dat onderdeel werkzaamheden verrichten die de bedrijfsvoering ondersteunen van een met een netbeheerder verbonden groepsmaatschappij als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, voor zover die werkzaamheden door de netbeheerder werden verricht voor de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel N.

ARTIKEL VIII

  • 1. Een met een netbeheerder verbonden groepsmaatschappij als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek kan handelingen en activiteiten met betrekking tot warmte die vallen buiten de genoemde werkzaamheden in het met artikel I, onderdeel P, ingevoegde artikel 17c van de Elektriciteitswet 1998 en die hij verrichtte voor inwerkingtreding van dat onderdeel, blijven verrichten.

  • 2. In aanvulling op het met artikel I, onderdeel P, ingevoegde artikel 17c, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998, kan een met een netbeheerder verbonden groepsmaatschappij als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek aandelen houden in een drinkwaterbedrijf als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drinkwaterwet, indien deze aandelen op het tijdstip van inwerkingtreding van dat onderdeel werden gehouden.

ARTIKEL IX

De Autoriteit Consument en Markt betrekt de kosten van een bijzondere uitbreidingsinvestering voor zover die doelmatig zijn en waarvan voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel T, de noodzaak is vastgesteld op grond van artikel 20e, tweede of derde lid, van de Elektriciteitswet 1998, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van artikel I, onderdeel T, bij het vaststellen van de tarieven.

ARTIKEL X

De Autoriteit Consument en Markt betrekt in aanvulling op artikel 41c, zevende lid, van de Elektriciteitswet 1998 de kosten die gemaakt zijn in verband met de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel I, onderdeel W, in de periode tussen 1 januari 2011 en de datum van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel W, bij het vaststellen van de tarieven.

ARTIKEL XI

  • 1. Onder een aansluiting wordt in de Gaswet mede verstaan een aansluitpunt, dat bestaat uit een deel van de aansluiting van het gastransportnet tot en met de eerste afsluiter die is aangelegd voor inwerkingtreding van artikel II, onderdeel N.

  • 2. Indien sprake is van een aansluitpunt als bedoeld in de Gaswet zoals die luidde voor inwerkingtreding van deze wet, beperkt de taak, bedoeld in artikel 10, zesde lid, onderdeel b, van de Gaswet, zoals gewijzigd door artikel II, onderdeel N van deze wet, zich tot het beheer en onderhoud van dat aansluitpunt.

ARTIKEL XII

Een ontheffing voor een experiment op basis van artikel 1i van de Gaswet zoals dit luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel G, wordt gelijkgesteld met een ontheffing op basis van artikel 1i van de Gaswet zoals dat wordt gewijzigd door artikel II, onderdeel G.

ARTIKEL XIII

  • 1. Een ontheffing aan een eigenaar van een gesloten distributiesysteem op basis van artikel 2a van de Gaswet zoals dit luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel H, wordt gelijkgesteld met een ontheffing op basis van artikel 2a van de Gaswet, zoals dat wordt gewijzigd door artikel II, onderdeel I.

  • 2. De artikelen V en VI van de Wet van 12 juli 2012 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet (implementatie van richtlijnen en verordeningen op het gebied van elektriciteit en gas) (Stb. 2012, 334) blijven van toepassing.

ARTIKEL XIV

In afwijking van artikel 10Aa, eerste lid, zoals dat met artikel II, onderdeel O, komt te luiden, kan een netbeheerder tot een jaar na inwerkingtreding van dat onderdeel werkzaamheden verrichten die de bedrijfsvoering ondersteunen van een met een netbeheerder verbonden groepsmaatschappij als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, voor zover die werkzaamheden door de netbeheerder werden verricht voor de inwerkingtreding van artikel II, onderdeel O.

ARTIKEL XV

  • 1. Een met een netbeheerder verbonden groepsmaatschappij als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek kan handelingen en activiteiten met betrekking tot warmte die vallen buiten de genoemde werkzaamheden in het met artikel II, onderdeel S, ingevoegde artikel 10d van de Gaswet en die hij verrichtte voor inwerkingtreding van dat onderdeel, blijven verrichten.

  • 2. In aanvulling op het met artikel II, onderdeel Q, ingevoegde artikel 10d, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998, kan een met een netbeheerder verbonden groepsmaatschappij als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek aandelen houden in een drinkwaterbedrijf als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drinkwaterwet, indien deze aandelen op het tijdstip van inwerkingtreding van dat onderdeel werden gehouden.

ARTIKEL XVI

De Autoriteit Consument en Markt betrekt de kosten van een bijzondere uitbreidingsinvestering voor zover die doelmatig zijn en waarvan voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel II, onderdeel X, de noodzaak is vastgesteld op grond van artikel 39f, tweede of derde lid, van de Gaswet, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van artikel II, onderdeel X, bij het vaststellen van de tarieven.

ARTIKEL XVII

  • 1. Het recht zoals dit gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet blijft van toepassing op bezwaar, beroep, of een voorlopige voorziening tegen een voor dat tijdstip bekendgemaakt besluit op grond van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet.

  • 2. Het recht zoals dit gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet blijft van toepassing op de afhandeling van overtredingen van het bepaalde bij of krachtens de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet zoals die luidden voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.

ARTIKEL XVIII

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

De Minister van Economische Zaken,

MEMORIE VAN TOELICHTING

I. Algemeen

1. Doel en aanleiding

Het kabinet streeft in internationaal verband naar een CO2-arme energievoorziening die veilig, betrouwbaar en betaalbaar is. De uitstoot van CO2 zal drastisch teruggedrongen moeten worden om de opwarming van de aarde te beperken tot ruim onder de twee graden, zoals in het klimaatakkoord (Parijs 2015) is afgesproken. De transitie van een fossiel gedreven economie naar een duurzame, CO2-arme economie is al gaande, maar zal de komende decennia aan intensiteit winnen. Met voorliggend wetsvoorstel wordt beoogd bestaande belemmeringen voor de energietransitie weg te nemen en hiermee de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet toekomstbestendig te maken.

De energietransitie is een lange termijnontwikkeling met grootschalige, elkaar beïnvloedende economische, ecologische, sociale en institutionele effecten. Deze transitie kan alleen slagen als overheid, energiesector, kennisinstellingen én samenleving samenwerken bij het nastreven van gedeelde doelstellingen. Met het Energieakkoord voor duurzame groei, dat in september 2013 aan de Tweede Kamer is aangeboden (Kamerstukken II 2012/13, 30 196, nr. 202), is een belangrijke stap gezet in dit proces. Meer dan 40 partijen hebben zich in dit akkoord verbonden aan de geformuleerde doelstellingen voor 2020 en 2023. Begin 2016 heeft het kabinet het Energierapport ‘Transitie naar duurzaam’ uitgebracht (Kamerstukken II 2015/16, 31 510, nr. 50). Centraal daarin staat het bereiken van een betrouwbare, betaalbare en veilige CO2-arme energievoorziening in 2050. In het Energierapport worden burgers, bedrijven, andere overheden en maatschappelijke organisaties uitgenodigd om deel te nemen aan een energiedialoog om hun visie te geven op de toekomstige energievoorziening. De energiedialoog en de eind voor eind 2016 op te stellen energieagenda zullen meer duidelijkheid geven over hoe de energietransitie richting 2050 verder kan worden gebracht. Dit neemt echter niet weg dat er op dit moment enkele belemmeringen in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet zijn die kunnen worden weggenomen om de energietransitie te faciliteren. Door nu reeds deze aanpassingen voor te stellen, wordt de energietransitie in afwachting van de uitkomsten en implementatie van de energiedialoog en de energieagenda niet onnodig vertraagd. De voorgestelde aanpassingen zien met name op de netten die essentieel zijn om de energietransitie verder te ondersteunen. Verder worden in dit wetsvoorstel een aantal andere wijzigingen voorgesteld om knelpunten op te lossen die zich in de praktijk hebben voorgedaan.

In hoofdstuk 2 wordt beschreven hoe dit wetsvoorstel tot stand is gekomen. Hoofdstuk 3 bevat de hoofdlijnen van dit wetsvoorstel. Dit hoofdstuk bevat een beschrijving van de knelpunten en een overzicht van de maatregelen die in dit wetsvoorstel zijn opgenomen, In hoofdstuk 4 worden de maatregelen vervolgens nader toegelicht. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de uitvoeringstoetsen door de Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) en het Staatstoezicht op de Mijnen (hierna: SodM). In hoofdstuk 6 staan de effecten voor de regeldruk. Tenslotte wordt in hoofdstuk 7 op de uitkomsten van de consultatie ingegaan.

2. Totstandkoming wetsvoorstel en relatie met wetsvoorstel Elektriciteits-en gaswet

Voorliggend wetsvoorstel bevat een aantal onderdelen uit het wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet (Kamerstukken II 2014/15, 34 199, nrs. 1–3, hierna: wetsvoorstel STROOM). Dat wetsvoorstel werd op 22 december 2015 door de Eerste Kamer verworpen. Bij brief van 22 januari 2016 (Kamerstukken 2015/16, 34 199 nr. 51) is geschetst hoe na het verwerpen van dit wetsvoorstel verder zal worden gegaan met de wetgevingsagenda STROOM (Stroomlijnen, Optimaliseren en Moderniseren).

Voorliggend wetsvoorstel is het tweede in deze brief aangekondigde wetsvoorstel, na de wet van 23 maart 2016 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 (tijdig realiseren doelstellingen Energieakkoord) (Stb. 2016, 116). De bepalingen uit het wetsvoorstel STROOM die noodzakelijk zijn om de energietransitie te ondersteunen, zijn in dit wetsvoorstel opgenomen. Het wetsvoorstel bevat, ten opzichte van het wetsvoorstel STROOM, geen nieuw beleid.

3. Hoofdlijnen wetsvoorstel

Nederland is goed gepositioneerd om de transitie naar een CO2-arme energievoorziening te realiseren. De Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet ondersteunen en faciliteren de energietransitie echter nog niet optimaal.

De Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet zijn geschreven om stapsgewijs marktwerking te introduceren en de overgang van een aanbod- naar een vraag gestuurde energievoorziening te begeleiden. Nu deze fase goeddeels is voltooid, dienen zich nieuwe ontwikkelingen aan op het gebied van de markt voor elektriciteit en gas die vragen om aanpassing van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet. Het gaat dan bijvoorbeeld om de volgende ontwikkelingen.

  • Een groter aandeel duurzame energie. Het aandeel duurzame energie (elektriciteit, gas, warmte en koude) neemt toe. Dit leidt tot een andere energiemix, die voor een aanzienlijk deel uit bronnen zal bestaan die niet continu beschikbaar zijn (intermitterende bronnen). Dit heeft effect op ons energiesysteem aangezien een steeds groter deel van de door ons gebruikte energie bestaat uit dit soort bronnen, zoals zon en wind. Dit vraagt om maatregelen om de continuïteit van onze energieproductie en -levering te blijven borgen.

  • Meer lokale energieproductie. Elektriciteit (wind, zon), warmte en (bio)gas worden steeds meer lokaal geproduceerd. De rollen van consumenten, energiebedrijven en netbeheerders veranderen doordat consumenten (deels) in hun eigen of elkaars energiebehoefte voorzien.

  • Elektrificatie neemt toe. Bijvoorbeeld als gevolg van een groter aandeel elektrische warmtepompen en de verwachte marktpenetratie van elektrische auto’s, zal elektriciteit op termijn een steeds belangrijkere plaats in de energievoorziening gaan innemen. Dit zal gevolgen hebben voor de belasting van het elektriciteitssysteem.

Het staat niet vast in welke mate en in welk tempo elk van deze ontwikkelingen zich in de toekomstige energievoorziening zal doen gelden. Wel is duidelijk dat als gevolg van bovenstaande ontwikkelingen onze energievoorziening andere vormen aan zal nemen, waarop het energiesysteem moet aansluiten voor een betrouwbare energievoorziening. Immers, ondanks de intermitterende bronnen moet op elk moment van de dag op elk moment in het jaar in de energiebehoefte van burgers en bedrijven kunnen worden voorzien. Netten moeten daarnaast voldoende voorbereid zijn op deze toekomstige ontwikkelingen. Hiervoor is het onder andere van belang dat de rollen en taken voor de netbeheerder en de netwerkbedrijven helder zijn. Door de onduidelijkheid en discussie hierover in de huidige praktijk, worden nieuwe ontwikkelingen en samenwerking tussen partijen afgeremd. Door een heldere rolafbakening vast te leggen kunnen netbeheerders, netwerkbedrijven en marktpartijen elk vanuit hun eigen rol en verantwoordelijkheid met elkaar samenwerken om de energietransitie verder te brengen.

Het ligt in de lijn der verwachting dat in de toekomst wijziging van wet- en regelgeving noodzakelijk zal zijn om ontwikkelingen die dan een vaste vorm hebben gekregen in te passen, bijvoorbeeld ontwikkelingen rond energieopslag of vraagsturing. Het is daarom van belang dat nu al zo veel mogelijk ervaring opgedaan kan worden met nieuwe ontwikkelingen, bijvoorbeeld via dynamische leveringstarieven ter ondersteuning van vraagsturing. Wanneer experimenten succesvol blijken te verlopen, kan de wetgeving op de betreffende onderdelen worden aangepast. De huidige wet- en regelgeving biedt al de ruimte om te experimenteren met decentraal opgewekte duurzame elektriciteit en gas. Er is echter in de wetgeving geen ruimte om te experimenteren met alle relevante aspecten rondom hernieuwbare energie, energiebesparing, efficiënt gebruik van het net, nieuwe marktmodellen en tariefregulering. Dit wetsvoorstel bevat een regeling waarbij er meer ruimte wordt geboden voor experimenten in het kader van hernieuwbare energie. In dit wetsvoorstel is daarnaast de mogelijkheid opgenomen om tijdelijke taken op te dragen aan de netbeheerder.

De komende jaren zal de infrastructuur zo moeten worden ingericht dat deze flexibel kan inspelen op veranderingen in de markt. Elektriciteitsnetten zijn nu ontworpen om elektriciteit te transporteren van (centrale) producenten naar (decentrale) gebruikers. Aanleg en onderhoud van die netten worden gefinancierd uit gereguleerde tarieven die door alle gebruikers betaald worden. Door de productie en opslag van elektriciteit bij gebruikers verandert deels de functie van het net:

  • het elektriciteitsnet wordt meer een tweerichtingennet, vergelijkbaar met het internet;

  • groepen van afnemers zouden ervoor kunnen kiezen over te gaan op een volledig autonoom systeem (off grid);

  • het totale elektriciteitssysteem kan door toevoeging van intelligentie (‘smart grids’) anders worden aangestuurd.

Tegelijkertijd kunnen de pieken en dalen in de elektriciteitsproductie toenemen. Productie van elektriciteit uit hernieuwbare en decentrale bronnen is niet altijd beschikbaar. De wind kan gaan liggen of de zon schijnt niet. Dat houdt in dat elektriciteit van elders aangevoerd moet worden. Dat kunnen de centrale productielocaties zijn, decentrale productielocaties of centrales uit het buitenland. Het hoogspanningsnet moet voorbereid worden op deze veranderingen. Om de leveringszekerheid en de betrouwbaarheid van het net op het huidige hoge niveau te handhaven en om te kunnen anticiperen op de uitdagingen van de energietransitie zal veel geïnvesteerd moeten worden, zowel in de bestaande infrastructuur als in nieuwe infrastructuur.

Ook voor gasnetten geldt dat er in het kader van de energietransitie geïnvesteerd zal moeten worden, bijvoorbeeld om groen gas te accommoderen. Zeker rond onderhoudsmomenten van bijvoorbeeld gasnetten speelt de vraag hoe om te gaan met vervanging, onderhoud en uitbreiding in relatie tot het streven om in 2050 geen aardgas meer te gebruiken in de gebouwde omgeving. Daarbij zullen de netbeheerders meer actief een op hun gebruikers gerichte werkplanning moeten ontwikkelen. Simpelweg vervangen van de bestaande infrastructuur is niet meer aan de orde.

Om deze ontwikkeling te faciliteren worden met dit wetsvoorstel de regels verbeterd voor de totstandkoming en toetsing van investeringen in de energienetten.

Wat deze ontwikkelingen betekenen voor de kosten van de elektriciteits- en gasnetten is niet op voorhand vast te stellen. De gezamenlijke Nederlandse netbeheerders hebben in 2011 verschillende scenario’s uitgewerkt om in kaart te brengen hoeveel additionele investeringen in de systemen vereist zijn om de energietransitie te faciliteren (Rapport Net voor de toekomst, Netbeheer Nederland 2011)1. De bandbreedte van de totale kosten van infrastructuurinvesteringen in de elektriciteits- en gasnetten worden in dit rapport geraamd tussen de € 20 miljard en € 71 miljard in de periode tot 2050. De in dit wetsvoorstel voorgestelde verbetering van de regels over netplanning en -uitbreiding zorgen ervoor dat investeringen zorgvuldig gebeuren en periodiek opnieuw worden bekeken waardoor aanpassing op basis van de laatste inzichten en kennis mogelijk is. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan de opkomst van slimme netten, waardoor er op bepaalde trajecten geen netverzwaring nodig is. De regels dienen ervoor te zorgen dat alleen noodzakelijke investeringen (en niet meer of minder) tijdig uitgevoerd worden, dat de netbeheerder efficiënte investeringen terug kan verdienen en dat de verantwoordelijkheden van betrokken partijen duidelijk zijn.

De hoge bevolkingsdichtheid van Nederland in combinatie met de vraag naar elektriciteit en het hiervoor benodigde transportsysteem heeft ertoe geleid dat in de loop van de tijd situaties zijn ontstaan waar woningen en hoogspanningsverbindingen zich zeer dicht bij elkaar bevinden. Door toepassing, sinds 2005, van het zogenaamde voorzorgsbeleid ten aanzien van magneetvelden is er verschil ontstaan tussen verbindingen of woonwijken, die voor of na 2005 zijn aangelegd. Door een regeling voor de verkabeling (het ondergronds aanleggen) of verplaatsing van bestaande verbindingen op te nemen in het wetsvoorstel, kan dit bestaande verschil worden opgeheven.

In dit wetsvoorstel worden ook enkele andere wijzigingsvoorstellen gedaan om knelpunten uit de huidige praktijk weg te nemen. In dit wetsvoorstel zijn uitzonderingen opgenomen voor de enkelvoudige storingsreserve, aangezien die kosten niet altijd opwegen tegen de baten. Door het toestaan van kruisparticipaties kan de netbeheerder van het landelijke hoogspanningsnet respectievelijk gastransportnet meer op basis van gelijkwaardige belangen samenwerken met buitenlandse collega’s. Verder wordt het mogelijk voor de ACM om een ontheffing te verlenen voor het aanwijzen van een beheerder voor een gesloten distributiesysteem, wanneer dit nog moet worden gerealiseerd, en wordt het meerjarig productieplafond voor gas uit het Groningenveld geschrapt.

4. Maatregelen in het wetsvoorstel

In het navolgende paragrafen worden de voorgestelde maatregelen nader toegelicht.

4.1 Experimenten

De Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet kennen reeds een bepaling voor experimenten op het gebied van de productie, het transport of de levering van decentraal duurzaam opgewekt(e) elektriciteit of gas of elektriciteit opgewekt door warmtekrachtkoppeling. Op grond van deze bepaling is op 1 april 2015 het Besluit experimenten decentrale duurzame elektriciteitsopwekking in werking getreden en is ontheffing verleend voor de eerste experimenten. In dit wetsvoorstel wordt voorgesteld de grondslag voor experimenteermogelijkheden te verruimen, zodat met alle relevante aspecten rond hernieuwbare energie, energiebesparing, efficiënt gebruik van het systeem, nieuwe marktmodellen en tariefregulering geëxperimenteerd kan worden. Om te kunnen experimenteren met nieuwe marktmodellen en tariefregulering, is het noodzakelijk dat de experimenteerruimte in het wetsvoorstel voor alle bij dit experiment betrokken partijen geldt. Zo wordt het bijvoorbeeld voor netbeheerders mogelijk om deel te nemen aan experimenten. De experimenteerruimte kan bij algemene maatregel van bestuur worden ingevuld, waarbij ook de voorwaarden waaronder experimenten dienen plaats te vinden verder zullen worden uitgewerkt. De uitkomsten van deze experimenten kunnen vervolgens aanleiding zijn de wet- en regelgeving te herzien.

4.2 Positionering netbeheerder en netwerkbedrijf

Netbeheerders maken vaak deel uit van een groep, waarvan ook andere bedrijven onderdeel zijn. De andere bedrijven binnen de groep worden het netwerkbedrijf genoemd. De Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet kennen verschillende regels over welke activiteiten deze netwerkbedrijven al dan niet mogen verrichten. De netwerkbedrijven kunnen in de transitie een belangrijke en aanjagende rol spelen. Het werkgebied van de netwerkbedrijven zal evenwel beperkt moeten blijven, om de binnen de groep opererende netbeheerder niet aan onverantwoorde risico’s bloot te stellen. Commerciële risico’s, bijvoorbeeld een verlieslijdende commerciële investering mag niet ten koste gaan van het netbeheer (zoals de veiligheid of leveringszekerheid van de netten). Daarnaast is het van belang dat de activiteiten van netwerkbedrijven de markt faciliteren in plaats van marktontwikkelingen afremmen. Door sommige partijen wordt een grote rol van netwerkbedrijven in de energietransitie geopperd, omdat de netwerkbedrijven een solide financiële positie hebben en mogelijk genoegen zouden nemen met een lager rendement. De keerzijde is dat wanneer marktpartijen vrezen voor concurrentie van een dergelijke partij, zij terughoudend zullen zijn met investeringen. Dit kan averechts werken en de energietransitie afremmen. Een duidelijke afbakening van activiteiten van netwerkbedrijven ten opzichte van andere bedrijven enerzijds en binnen een netwerkbedrijf ten opzichte van de werkzaamheden van de netbeheerder anderzijds, voorkomt marktverstorend gedrag en draagt bij aan een goede voedingsbodem voor de energietransitie. De kern van de afbakening is dat de activiteiten van netwerkbedrijven zich beperken tot infrastructurele activiteiten. Hiermee kan de expertise en ervaring van netwerkbedrijven goed worden benut en is tegelijkertijd helder dat andere activiteiten, zoals energiediensten en besparingsadviezen, aan de markt zijn.

Onder infrastructurele activiteiten wordt aanleg en beheer van kabels en leidingen en hulpmiddelen die daarbij horen, laadinfrastructuur en meetinrichtingen verstaan. Hierbij kan gedacht worden aan ruw biogasnetten, warmtenetten, laadpalen voor elektrische voertuigen of infrastructuur voor telecommunicatie. De uiteindelijke exploitatie, bijvoorbeeld het produceren of leveren van ruw biogas of warmte of het aanbieden van laaddiensten, is voorbehouden aan anderen. Dit onderscheid maakt dat marktpartijen op een open wijze gebruik kunnen maken van infrastructuur die door het netwerkbedrijf ter beschikking wordt gesteld.

Bij installaties kunnen netwerkbedrijven ook een rol spelen, namelijk het aanleggen, onderhouden of ter beschikking stellen van installaties. Het betreft hierbij elektrisch of gastechnisch materieel (leidingen / apparatuur) dat onderling duurzaam is verbonden, dat voor of ten behoeve van het verbruik, de opslag, de overslag of de productie van elektriciteit of gas is en zich bevindt achter de voorzieningen die het net of de directe lijn beveiligen. Het beheer en exploitatie van deze installaties is daarbij aan anderen. Zo kunnen netwerkbedrijven technische expertise leveren voor de bouw van een productie-installatie, maar is het niet toegestaan dat ze die installatie ook gaan beheren of dat ze anderszins bemoeienis hebben met het gebruik van de productie-installatie. Verder kunnen de netwerkbedrijven actief zijn op het gebied van interconnectoren, meetdiensten, certificering van hernieuwbare energie en energiebeurzen.

In dit wetsvoorstel worden de werkzaamheden van het netwerkbedrijf opgesomd met daarbij de mogelijkheid om deze lijst met werkzaamheden op het niveau van de uitvoeringsregelgeving – vooruitlopend op opname van de werkzaamheden in de wet – aan te vullen met tijdelijke werkzaamheden. Reden hiervoor is dat ontwikkelingen ten aanzien van energie-infrastructuur in volle gang zijn en dat het onwenselijk is dat door de in onderhavig wetsvoorstel opgenomen invulling van infrastructurele en aanverwante activiteiten er geen ruimte is voor toekomstige ontwikkelingen. De mogelijkheid om in uitvoeringsregelgeving tijdelijk extra handelingen of activiteiten te kunnen aanwijzen die gerelateerd zijn aan energie-infrastructuur maakt het mogelijk om relatief snel in te spelen op de ontwikkelingen, zonder dat dit afbreuk doet aan de duidelijke afbakening die in het wetsvoorstel is opgenomen.

Met de voorgestelde afbakening van de taken van de netwerkbedrijven is de discussie voor de toekomst niet afgesloten. Een scherpere afbakening vraagt ook een scherp oog voor de complexiteit die inherent is aan het energiesysteem en de daardoor gewenste flexibiliteit, alsmede voor mogelijke overlap in taken. Daarom zijn in het wetsvoorstel mechanismen opgenomen die ruimte bieden om deze inherent spanningsvolle vraagstukken te adresseren: een ruimere bepaling die het voor netbeheerders mogelijk maakt om experimenten uit te voeren in afwijking van de wet en de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur tijdelijk taken toe te kennen aan de netbeheerders.

4.3 Investeringsplannen

De energietransitie zal leiden tot een toename van het aanbod van elektriciteit en gas uit hernieuwbare bronnen en een toenemend aanbod van lokaal geproduceerde energie. Hierdoor zullen bijvoorbeeld de pieken in de productie bij veel wind van invloed zijn op het energiesysteem, er ontstaat een minder voorspelbaar energieaanbod. De vraag is welke investeringen er nodig zijn om de pieken en dalen in de productie van duurzame energie in het net op te vangen. De verwachting is dat de netbeheerders de komende jaren veel in hun netten zullen moeten investeren om dit soort ontwikkelingen in de energiemarkt te accommoderen.

In de huidige wetgeving worden de investeringen van de netbeheerders getoetst op basis van een periodiek kwaliteits- en capaciteitsdocument (KCD). Deze procedure behoeft echter verbetering. Zo moet met name de rolverdeling tussen de partijen die betrokken zijn bij de toetsing van de noodzakelijkheid van de investeringen beter worden afgebakend. Daarnaast moet er ook ruimte komen voor de netgebruiker om op de voorgenomen investeringen te reageren. Een heldere en transparante procedure neemt nog meer aan belang toe in het licht van de energietransitie en de verwachte investeringen in het elektriciteitsnet die daarmee gepaard gaan.

In het wetsvoorstel wordt het KCD vervangen door het investeringsplan. Daarnaast moet een netbeheerder een kwaliteitsborgingssysteem hanteren dat hem in staat stelt zijn net en de kwaliteit van zijn uitgevoerde taken te registreren, monitoren en waar nodig bij te sturen. In het wetsvoorstel wordt voorgesteld het volgende te regelen ten aanzien van de investeringsplannen.

Iedere netbeheerder stelt een investeringsplan op. In het investeringsplan worden alle uitbreidingsinvesteringen en vervangingsinvesteringen beschreven en onderbouwd. Het gaat erom dat duidelijk wordt welke ontwikkelingen een netbeheerder ziet, welke mogelijkheden er zijn om daarmee om te gaan en tot welke investeringen dat moet leiden. Het uitgebreid schetsen van alle specifieke vervangingsinvesteringen is hiervoor niet in alle gevallen noodzakelijk, maar zeker bij grote investeringen is dat wel wenselijk.

De netbeheerder consulteert belanghebbenden en geeft aan welke inbreng is geleverd en op welke wijze de input uit consultaties is verwerkt. Het plan wordt vervolgens ter toetsing voorgelegd aan ACM. ACM voert een toets uit ten aanzien van de consistentie van het plan en de redelijkheid van de onderbouwing van het plan. De kern van deze toets is of de netbeheerder in redelijkheid tot een dergelijk plan heeft kunnen komen en of – bij onzekere ontwikkelingen – op een verstandige manier rekening is gehouden met verschillende scenario’s. De toetsing door ACM kan leiden tot een verzoek tot aanpassing van het plan en uiteindelijk tot een aanwijzing (bindende gedragslijn) van ACM aan de netbeheerder.

Ten aanzien van de investeringsplannen van landelijke netbeheerders kan de Minister een aanwijzing geven naar aanleiding van ontwikkelingen in de energiemarkt waarmee de beheerder naar het oordeel van de Minister geen of onvoldoende rekening heeft gehouden. Investeringen die volgen uit het investeringsplan, waarin de consultatiereacties zijn meegewogen en de eventuele aanwijzingen van de ACM respectievelijk de Minister zijn opgevolgd worden noodzakelijk geacht en op grond daarvan kunnen netbeheerders deze via de tarieven in rekening brengen bij de afnemers.

Een aparte voorziening is opgenomen ten aanzien van de investeringen in gebieden die zijn aangewezen in de structuurvisie wind op land. Netbeheerders krijgen expliciet de taak plannen te maken voor de investeringen in die gebieden. Daarvoor moeten netbeheerders samenwerken met de ontwikkelaars van windparken en de betrokken gemeenten en provincies. Alleen gezamenlijk kunnen zij tot een optimale inpassing van het net komen.

In uitvoeringsregelgeving kunnen nadere regels worden gesteld over de investeringsplannen en de procedure die de plannen doorlopen. Door de verheldering van de voorschriften over de netplanning en -uitbreiding wordt recht gedaan aan de competenties en verantwoordelijkheden van de betrokken partijen: de verantwoordelijkheid van de netbeheerder om de investeringenportfolio aan te laten sluiten bij ontwikkelingen en nut en noodzaak van de investeringen aan te tonen, van de marktpartijen om eventuele omissies in de investeringsplannen aan de netbeheerder kenbaar te maken, van ACM om de kwaliteit en onderbouwing van investeringsplannen te toetsen en van de Minister om te toetsen aan de ontwikkelingen in de energiemarkt.

4.4 N-1 bepalingen

Om de betrouwbaarheid van de elektriciteitsvoorziening te waarborgen zijn de elektriciteitsnetten met een spanning vanaf 110 kV dubbel (redundant) uitgevoerd. Dit betekent dat een storing in een onderdeel van dat net, bijvoorbeeld een circuit of een transformator, niet leidt tot een transportonderbreking. Dit wordt de enkelvoudige storingsreserve genoemd (N-1 norm). Daarnaast geldt voor netten met een spanningsniveau van 220 kV of hoger dat ook tijdens een onderhoudssituatie een storing niet moet leiden tot transportonderbreking (N-2 norm). Deze normen zijn vastgelegd in de Elektriciteitswet 1998. De Elektriciteitswet 1998 laat op de N-2 norm onder voorwaarden beperkte uitzonderingen toe, maar in het geheel niet op het N-1 criterium. Het is echter niet wenselijk om alle onderdelen van het net aan het N-2, respectievelijk N-1, criterium te laten voldoen omdat de kosten niet overal opwegen tegen de baten. Zo is de kans dat een elektriciteitsmast faalt dermate klein dat het niet loont om alle elektriciteitsmasten dubbel uit te voeren.

De hoofdregel is dat transport van elektriciteit verzekerd moet zijn indien zich een enkelvoudige storing voordoet ten tijde van onderhoud. Er kunnen echter specifieke situaties zijn waar deze hoofdregel niet van toepassing is, en ook specifieke onderdelen van het net waar deze hoofdregel niet nodig is. Hierbij kan worden gedacht aan de situatie dat een onderbreking beperkt blijft tot ten hoogste 6 uur en 100 MW. Bij algemene maatregel van bestuur zullen dergelijke situaties of onderdelen van een net worden benoemd.

4.5 Kruisparticipaties

De internationalisering van de energiemarkt en de toename van het aandeel duurzame energie leiden ertoe dat de netbeheerders van het landelijk hoogspanningsnet en van het gastransportnet meer en intensiever samenwerken met hun buitenlandse collega’s. Voor het succes van zo’n strategische samenwerking is het nodig zoveel mogelijk gelijke de belangen te hebben, de lusten en lasten evenwichtig te delen en de samenwerking langdurig in stand te houden. Een samenwerkingsovereenkomst voldoet niet altijd. Zo heeft het feit dat TenneT ook netbeheerder van het hoogspanningsnet in Duitsland is een belangrijke bijdrage geleverd aan het opzetten van een systeem voor het beter benutten van interconnectoren tussen Nederland en omringende landen. Dit levert een serieuze bijdrage aan het terugdringen van prijsverschillen tussen de landen. Dat is goed voor de Nederlandse elektriciteitsverbruikers.

Om tot strategische samenwerkingsverbanden te komen, is een aandelenruil met een goed middel. Dit als uitzondering op het uitgangspunt dat de aandelen volledig in handen van de Staat zijn. Hiermee kan de gelijkschakeling van belangen vorm krijgen.

Uitgangspunt blijft dat de aandelen in netbeheerders in publieke handen berusten. De eigendom mag ook indirect bij een overheid berusten; een netbeheerder is dan eigendom van een rechtspersoon die eventueel via meerdere tussenliggende rechtspersonen eigendom is van een overheid. De netbeheerder moet op zijn beurt eigenaar van het door hem beheerde net zijn. In het wetsvoorstel is de mogelijkheid opgenomen om een aandelenruil met andere landelijke netbeheerders onder voorwaarden mogelijk te maken.

TenneT en Gasunie kunnen op dit moment al samenwerkingsverbanden aangaan, zolang er geen sprake is van vervreemding van hun aandelen. Door de voorgestelde aanpassing wil het kabinet, gelet op de internationalisering van de energiemarkt, de strategische samenwerking tussen beheerders van Europese landelijke hoogspanningsnetten en gastransportnetten faciliteren. Internationale samenwerking heeft tot doel de voorzieningszekerheid en de betaalbaarheid te bevorderen en te zorgen voor een betere afstemming van investeringen. Versterking van internationale samenwerking is ook nodig in het licht van de transitie naar een duurzame energiehuishouding in Europa. Dit laatste vraagt met name voor elektriciteit om een aanpassing en versterking van de infrastructuur.

Aandelenruil kan de economische prikkels versterken om tot een stabiele samenwerking te komen. De meerwaarde van samenwerking ligt primair op het strategische vlak. Het is niet de bedoeling een eventuele samenwerking met aandelenruil aan te gaan met als doel te voorzien in een (eventuele) kapitaalbehoefte van de Nederlandse landelijke netbeheerders. Wel kan er bij een aandelenruil sprake van zijn dat één van de partijen naast aandelen ook geld in de ruil inbrengt, omdat de landelijke netbeheerders verschillen in omvang en waarde.

Essentieel voor iedere vorm van grensoverschrijdende samenwerking is dat de publieke belangen goed geborgd blijven. De aandelen van de landelijke netbeheerders zijn in handen van de Staat. Zowel TenneT als GTS hebben belangrijke publieke taken die nooit in het geding mogen komen. Het aandeelhouderschap is hiervoor een extra waarborg. Het wetsvoorstel stelt voorwaarden aan grensoverschrijdende samenwerking die invloed heeft op het aandeelhouderschap van de Staat. In de praktijk zullen de Minister van Financiën en de Minister van Economische Zaken een concreet voorstel voor aandelenruil gezamenlijk beoordelen met het oog op het publieke belang. De beide Kamers van de Staten-Generaal krijgen een instemmingsrecht.

Een andere voorwaarde die in dit wetsvoorstel is vastgelegd, is dat de ondergrens van het aandeelhouderschap van de Staat ten minste 75% is. Het kabinet heeft in de Nota Deelnemingenbeleid rijksoverheid 2013 (Kamerstukken II 2013/2014, 28 165, nr. 165) vastgelegd dat permanent aandeelhouderschap in TenneT en Gasunie gewenst is. De categorie permanent wil niet zeggen dat er per definitie geen private of publieke medeaandeelhouders kunnen toetreden, maar de overheid moet overwegende zeggenschap houden. Het landelijke hoogspanningsnet en het gastransportnet vervullen een nutsfunctie van vitaal belang. De percentages aandelenbelang in de landelijke netbeheerder die geruild kunnen worden zullen, afhankelijk van de casus, kunnen variëren van enkele procenten tot maximaal een kwart aandeel. Voor een strategische samenwerking met kruisparticipatie ligt een uitwisseling van bescheiden belangen in de rede. Dit is in de praktijk meestal voldoende om tot een stabiele strategische samenwerking te komen.

Ook is in het wetsvoorstel voorgesteld dat de aandelenruil daadwerkelijk moet leiden tot betere samenwerking tussen de landelijke netbeheerders. Daarom wordt bepaald dat kruisparticipatie slechts mogelijk is met netbeheerders uit landen die via interconnectoren met Nederland verbonden zijn, zoals Duitsland, België, Verenigd Koninkrijk en Noorwegen. Hiermee wil het kabinet voorkomen dat de aandelenruil uitsluitend bedoeld zou zijn om op andere terreinen dan de landelijke netwerken de samenwerking te intensiveren, bijvoorbeeld omdat de holdingbedrijven waarvan de transmissiesysteembeheerders onderdeel uitmaken, vooral voordeel zouden zien in samenwerking op aanverwante activiteiten.

Ten slotte is van belang dat de aandelenruil niet mag leiden tot aantasting van het huidige niveau van onafhankelijkheid van de Nederlandse landelijke netbeheerders. De aandelenruil kan alleen plaatsvinden met een op basis van Europese regels onafhankelijke landelijke netbeheerder. Dat wil zeggen dat de landelijke netbeheerders onafhankelijk zijn van productie, handel en levering. Hiervoor zijn binnen Europa verschillende modellen mogelijk, namelijk volledige eigendomsontvlechting (ownership unbundling of OU) en twee minder strikte regimes (de Independent System Operator (ISO) en de Independent Transmission Operator (ITO), waarbij de landelijke netbeheerder onderdeel is van een verticaal geïntegreerd bedrijf. Vanwege het grote belang dat wordt gehecht aan de onafhankelijkheid van het netbeheer, gelden voor GTS en TenneT de eisen van volledige eigendomsontvlechting (OU). Deze meest vergaande vorm van eigendomsontvlechting verzekert de onafhankelijkheid van het systeembeheer, zodat de betrouwbaarheid van de systemen wordt vergroot en eerlijke concurrentie mogelijk is. Het is van belang dat een samenwerking tussen landelijke netbeheerders deze onafhankelijkheid niet vermindert.

4.6 Gesloten distributiesystemen

Bij gesloten distributiesystemen verschilt de aard van de relatie tussen de beheerders en de gebruikers van het energienet van die bij andere energienetten. Industriële of commerciële locaties of locaties met gedeelde diensten, zoals spoorwegstations, luchthavens, ziekenhuizen of chemische industrielocaties kunnen een gesloten distributiesysteem hebben wegens de specifieke aard van hun activiteiten. In Nederland is een energienet pas een ‘gesloten distributiesysteem’ indien daarvoor ontheffing is verleend. Het blijkt in de praktijk lastig om de financiering voor een nieuw gesloten distributiesysteem rond te krijgen zonder dat vooraf duidelijk is of het aan te leggen systeem inderdaad in aanmerking komt voor een ontheffing. Om die reden wordt in het wetsvoorstel voorgesteld dat ACM degene die voornemens is een gesloten distributiesysteem aan te leggen of aanlegt, een ontheffing kan verlenen van het gebod een netbeheerder aan te wijzen. Daarbij wordt wel de eis gesteld dat de aanvrager reeds beschikt over vergunningen, ontheffingen en toestemmingen voor de aanleg daarvan, zodat alleen aanvragen hoeven te worden beoordeeld waarbij realisatie realistisch is. Tevens moet uit het ontwerp blijken dat het aan te leggen net voldoet aan de eisen die worden gesteld aan een gesloten distributiesysteem.

Daarnaast zijn in het wetsvoorstel de eisen waaraan een gesloten distributiesysteem moet voldoen aangepast. Van belang is dat sprake is van een geografisch afgebakend gebied. Dit kan een commerciële locatie zijn, bijvoorbeeld een bedrijventerrein, of een locatie met gedeelde diensten, bijvoorbeeld een winkelcentrum. Het gesloten distributiesysteem hoeft als zodanig niet met alle onderdelen onderling fysiek verbonden te zijn zo lang het binnen het geografisch afgebakend gebied ligt en organisatorisch of functioneel als één gesloten distributiesysteem wordt beheerd.

4.7 Verplaatsen of ondergronds aanleggen van een hoogspanningsverbinding

Om de gezondheid van burgers te beschermen beveelt de Europese Unie aan dat het magneetveld niet sterker mag zijn dan 100 microtesla. Alle voor het publiek toegankelijke plaatsen bij hoogspanningslijnen in Nederland voldoen hier aan; er is dan ook nergens in Nederland sprake van een onveilige situatie. Het kabinet erkent echter dat er een maatschappelijke wens is ontstaan om bewoners ook in bestaande situaties waar hoogspanningsverbindingen en woningen zich dichtbij elkaar bevinden, te ontlasten. Het kabinet wil aan die wens tegemoet komen door uitkoop van woningen onder een hoogspanningsverbinding mogelijk te maken en door het verplaatsen of onder de grond brengen van hoogspanningsverbindingen te stimuleren.

Met dit wetsvoorstel wordt mogelijk gemaakt dat een aantal hoogspanningsverbindingen in de directe nabijheid van woningen door de netbeheerder kan worden verplaatst of onder de grond kan worden gebracht, het zogenaamde verkabelen. Een verzoek kan door een gemeente of provincie of door gemeente(n) en provincie(s) gezamenlijk worden gedaan. Hiermee wordt geborgd dat er bij de bevoegde decentrale overheden bereidheid bestaat de ruimtelijke inpassing te verzorgen die voor het verzoek nodig is.

De situatie dat woningen in de buurt van hoogspanningsverbindingen staan, is niet door toedoen van één partij ontstaan. Dit is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van verschillende overheden (rijk, provincies en gemeenten), de netbeheerders en bewoners, die hierover in het verleden keuzes hebben gemaakt. Daarom is het vanzelfsprekend dat bovengenoemde partijen samen naar een oplossing zoeken voor de ongewenste effecten van de destijds gemaakte keuzes en de kosten en lasten daarvan zoveel als mogelijk gezamenlijk worden gedragen. Dit wetsvoorstel voorziet daarin, doordat de verzoeker verplicht wordt een bijdrage te leveren aan de kosten. Verkabeling en verplaatsing levert lokale en/of regionale voordelen op. Daarom zal een nader te bepalen percentage van de kosten door de verzoekende gemeente en/of provincie worden betaald. Met de bijdrage die de verzoeker verplicht is te doen, wordt voorkomen dat door de netbeheerder investeringen gedaan gaan worden voor situaties die op lokaal of regionaal niveau niet of maar in beperkte mate als een knelpunt worden ervaren. Het deel van de kosten dat niet door de verzoeker wordt betaald, zal worden verdisconteerd in de transporttarieven voor elektriciteit. Het gevolg daarvan is dat voor dit deel alle afnemers van elektriciteit mee betalen aan het uitvoeren van deze taak.

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur zullen regels worden gesteld over de hoogte van het gedeelte van de kosten dat de verzoeker moet bijdragen. Hierbij is het amendement van de leden Agnes Mulder en Jan Vos (Kamerstukken II 2015/16, 34 199, nr. 37) van belang, waarin wordt verzocht om bij het bepalen van de bijdrage van de verzoeker rekening te houden met de gemeentelijke draagkracht en het aantal kilometers hoogspanningsverbinding waarvoor ondergronds brengen of verplaatsen aan de orde is.

De verplichting om te verkabelen of te verleggen wordt in het wetsvoorstel beperkt. Ten eerste geldt voor verkabelen dat moet worden voldaan aan de eisen ten aanzien van de minimale lengte van het te verkabelen tracé. Verder geldt de verplichting om te verkabelen of te verleggen slechts voor door de Minister aangewezen gedeelten van het net. Met deze aanwijzing wordt geborgd dat netbeheerders niet worden verplicht op verzoek van de decentrale overheden delen van het net te verkabelen of te verplaatsen waar dat technisch niet haalbaar is of in gevallen waarin dit financieel inefficiënt is. De technische haalbaarheid is vooral bij het spanningsniveau van 220 kV en 380 kV van belang. Momenteel is de mogelijkheid om delen van het net met dit spanningsniveau, bijvoorbeeld de 380kV-verbindingen tussen Diemen, Krimpen a/d IJssel, Maasbracht, Dodewaard, Hengelo en Zwolle onder de grond te brengen beperkt, gelet op de aanzienlijke risico’s voor de leveringszekerheid, die hiermee samenhangen. Niet uit te sluiten valt dat dit in de toekomst verandert.

De aanwijzingsbevoegdheid van de Minister van Economische Zaken is verder nodig om de samenhang tussen het in dit wetsvoorstel opgenomen verplaatsings- en verkabelingsmogelijkheden en de reeds genoemde uitkoop van woningen onder hoogspanningsverbindingen te borgen. In dat verband wordt bezien op welke wijze bewoners van onder die verbinding gelegen woning het meest kostenefficiënt kunnen worden ontlast. In eerste instantie zullen delen van het net worden aangewezen die zijn genoemd in de brief van de Minister van Economische Zaken van 3 juli 2014 (Kamerstukken II, 2013/14, 31 574, nr. 36). Het betreft verbindingen in het bewoonde gebied van bevolkingskernen met een spanningsniveau van 50kV, 110kV en 150kV, waarvoor vanwege de hoge bewoningsdichtheid wordt aangenomen dat verkabelen kostenefficiënter is dan uitkoop van de woningen onder het betreffende tracé. Ter uitvoering van de motie Dik-Faber (Kamerstukken 34 199, 2015/16, nr. 44) vindt verder een onderzoek plaats in hoeverre het mogelijk is ook in het buitengebied tracés met een spanningsniveau van 50kV, 110kV en 150kV en tracés met een spanningsniveau van 220kV en 380kV, kostenefficiënt en ruimtelijk inpasbaar te verleggen of te verkabelen. Daarbij wordt onder meer onderzocht wat de kosten zijn voor het verkabelen of verleggen van het betreffende tracé, mede in relatie tot de kosten van uitkoop van woningen die loodrecht onder deze verbindingen staan. Indien blijkt dat verkabelen of verplaatsen kostenefficiënter is dan uitkoop van de betreffende woningen kan het betreffende tracé worden aangewezen.

Een college van burgemeester en wethouders of gedeputeerde staten kan, voor het overgaat tot het indienen van een verzoek om een deel van het net te verkabelen of te verplaatsen, de netbeheerder verzoeken een onderzoek uit te voeren naar de technische en ruimtelijke haalbaarheid daarvan. Niet valt uit te sluiten dat daaruit blijkt dat uitvoering van het verzoek, ondanks eerdere aanwijzing van het desbetreffende tracé, niet mogelijk is. Om in die gevallen de netbeheerder de mogelijkheid te bieden het verzoek terzijde te leggen is een ontheffingsmogelijkheid in dit voorstel opgenomen. De netbeheerder kan de Minister van Economische Zaken verzoeken om een ontheffing. De aanwijzing van het betreffende tracé zal daarna door de minister van Economische Zaken worden ingetrokken. Indien een dergelijke ontheffing wordt verleend, hoeft het verzoek niet te worden ingewilligd. Van de kosten voor het door de netbeheerder uitgevoerde het onderzoek wordt tevens een deel betaald door de verzoeker. Evenals voor de bijdrage van de verzoeker aan het verplaatsen of verkabelen worden hierover regels gesteld bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.

Er is niet genoeg capaciteit bij netbeheerders om bij veel gelijktijdige verzoeken alle verplaatsings- en verkabelingstracés op hetzelfde moment uit te voeren. Daarom worden in overleg met de netbeheerder en gemeenten en provincies regels gesteld over de volgorde van uitvoering. Gedacht kan worden aan uitvoering in de volgorde waarin de aanvragen door de netbeheerder zijn binnengekomen. Streven is het totale programma binnen 15 jaar af te ronden.

Een netbeheerder die delen van zijn net op verzoek ondergronds brengt of verplaatst kan hierdoor slechter scoren in (internationale) benchmarks en er kan sprake zijn van desinvesteringen, omdat verbindingen die nog niet volledig zijn afgeschreven, toch worden vervangen. ACM houdt in haar besluit over de methode van regulering rekening met deze specifieke aspecten van verkabeling, bijvoorbeeld bij het beoordelen van de efficiëntie van de netbeheerder. Om daarvoor ruimte te bieden bevat dit wetsvoorstel wijzigingen van artikelen in paragraaf 6 van hoofdstuk 3 van de Elektriciteitswet 1998.

4.8 Schrappen van het Groningenplafond

Artikel 55 Gaswet regelt het meerjarig productieplafond voor de productie van gas uit het Groningenveld. Dat artikel is op 1 juli 2004 in werking getreden en kwam in de plaats van het tot die tijd jaarlijks door de Minister van Economische Zaken vast te stellen nationale productieniveau. Het meerjarig productieplafond geeft aan van welke hoeveelheid Groningengas GasTerra mag uitgaan bij de uitvoering van de taken. Het gaat hier om de op GasTerra rustende innameplicht voor aardgas afkomstig uit andere Nederlandse gasvelden dan het Groningenveld. Het doel en de grondslag van het meerjarig productieplafond is het kleine velden beleid dat erop is gericht de gaswinning uit de Nederlandse kleine velden zoveel mogelijk te bevorderen. Met het kleine veldenbeleid wordt voorkomen dat gas uit de kleine velden wordt ‘verdrongen’ door gas uit het Groningenveld en het kleine velden beleid waarborgt de balansrol van het Groningenveld.

Dit artikel was relevant in een situatie dat er voor het hoogcalorische gas dat uit de kleine velden wordt gewonnen een te kleine eigenstandige afzetmarkt is. Bij de inwerkingtreding van dit artikel in 2004 was sprake van deze situatie en zijn er voorzieningen getroffen om dit gas te kunnen afzetten op de laagcalorische markt. Aangezien de markt voor laagcalorisch gas met gas uit het Groningenveld werd beleverd moest deze productie en levering worden teruggedrongen om ruimte te creëren voor het gas uit de kleine velden, dat door middel van stikstofverrijking ook kon worden ingezet om aan de laagcalorische vraag te voldoen.

Inmiddels is deze situatie fundamenteel veranderd. In Nederland is een volwassen markt voor hoogcalorisch gas ontstaan en de productie vanuit de kleine velden en het Groningenveld is sterk teruggelopen. Dit maakt dat artikel 55 Gaswet geen functie meer vervult in het kleine velden beleid. Het meerjarige productieplafond heeft bovendien de afgelopen jaren regelmatig tot verwarring geleid in relatie tot de productieplafonds die zijn opgenomen in het instemmingsbesluit op basis van de Mijnbouwwet. Meer in het bijzonder gaat het dan om de artikelen 34, 35 en 36 van de Mijnbouwwet. Het laten vervallen van artikel 55 Gaswet zorgt er voor dat de verwarring die afgelopen jaren soms ontstond over doel en reikwijdte van het plafond op basis van de Gaswet versus doel en reikwijdte van instemmingsbesluiten op grond van de Mijnbouwwet, wordt weggenomen. De toegestane omvang van de gasproductie uit het Groningen wordt met deze aanpassing nu volledig en uitsluitend bepaald via besluiten tot instemming met het winningsplan op basis van de Mijnbouwwet.

4.9 Overige bepalingen

In het wetsvoorstel zijn er naast bovenbeschreven onderwerpen, enkele wijzigingen van minder gewicht opgenomen. Deze wijzigingen worden hieronder beschreven.

Voor studentencomplexen wordt, vanwege de wijze waarop studentencomplexen zijn ingericht, in dit wetsvoorstel geregeld dat de huiseigenaar kan kiezen voor een collectieve aansluiting of een individuele aansluiting. Door het relatief grote aandeel gemeenschappelijke ruimtes is het gemeenschappelijk energieverbruik relatief hoog en het individuele energiegebruik van verhuurders relatief laag. Ook is bij studentenwoningen sprake van een hoge mutatiegraad en een korte woonduur. Het veelvuldig individueel afsluiten van leveringscontracten zorgt voor onevenredig veel lasten bij studenten en energiebedrijven. Mede hierdoor is het collectief aansluiten van de wooneenheden zeer kostenefficiënt.

Daarnaast wordt naar aanleiding van de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 25 maart 2015, waarin hij heeft bepaald dat de huidige bepalingen over de geheimhoudingsplicht (artikel 79, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 37, eerste lid, van de Gaswet) alleen worden geschonden als de netbeheerder de geheim te houden gegevens actief bekend maakt. Het is uitdrukkelijk de bedoeling dat een netbeheerder de geheimhoudingsplicht overtreedt indien hij de gegevens passief bekend maakt. Vanwege de voorgeschreven onafhankelijkheid van de netbeheerder en het beoogde level playing field voor energieleveranciers hebben netbeheerder een resultaatsverplichting met betrekking tot de vertrouwelijkheid van gegevens. Om deze reden is in het wetsvoorstel opgenomen dat netbeheerders gegevens, waarvan zij het vertrouwelijke karakter kennen of redelijkerwijs moeten vermoeden, niet actief of passief met derden delen. Dit houdt in dat netbeheerder passende maatregelen nemen om gegevens te beveiligen tegen openbaarmaking en te waarborgen dat toegang tot die gegevens slechts geschiedt door speciaal daartoe bevoegde personen.

Aan de andere kant worden netbeheerders met dit wetsvoorstel verplicht informatie – uiteraard met inachtneming van de privacyvoorschriften – die nuttig is voor andere bedrijven openbaar te maken. Zo wordt voorkomen dat netwerkbedrijven informatievoordelen hebben ten opzichte van overige marktpartijen.

Ook wordt toezicht en handhaving mogelijk gemaakt bij netten waar geen netbeheerder voor is aangewezen. Bijvoorbeeld voorafgaand aan of lopende de aanwijzingsprocedure, of in geval van intrekking van een aanwijzing kan hiermee de eigenaar van een net gehouden worden aan taken van een netbeheerder. Thans is het in dergelijke gevallen slechts mogelijk de eigenaar van het betreffende net aan te spreken op het niet nakomen van de verplichting om een netbeheerder aan te wijzen. De inhoudelijke verplichtingen uit de Elektriciteits- en Gaswet, zoals het op een veilige wijze beheren van het net, gelden niet. Het wetsvoorstel voorziet in een bepaling dat de eigenaar van een net waarvoor geen beheerder is aangewezen, moet handelen als beheerder van zijn net en dus dezelfde verplichtingen heeft als een netbeheerder. Daarmee kan de ACM handhaven en kan er dus ook inhoudelijk ingegrepen worden bij klachten over netten waarvoor geen netbeheerder is aangewezen.

Verder vervalt de goedkeuring door Minister van de statuten van de netbeheerders. De wet- en regelgeving borgen de taken die netbeheerders hebben en de inrichting van de netbeheerders en het netwerkbedrijf al in voldoende mate. Het goedkeuren van statuten is daarmee overbodig.

Daarnaast regelt dit wetsvoorstel het toezicht en de handhaving van de Minister (SodM) op bepaalde onderdelen uit de wet die samenhangen met de kwaliteit van het transport van gas met als doel het voorkomen van ongevallen, voorvallen en schade met betrekking tot de gas. Het is van belang dat SodM op deze onderdelen toezicht houdt omdat de deskundigheid waar het gaat om veiligheid, en daarmee het voorkomen van ongevallen met gas, meer bij SodM aanwezig is dan bij de ACM.

Dit wetsvoorstel zorgt ervoor dat gasnetverliezen neergelegd worden bij degene die invloed heeft op de hoogte hiervan. Gasnetverliezen zijn volumes gas die uit het net ontsnappen of illegaal onttrokken worden. De verantwoordelijkheid voor de inkoop van gas om verliezen te compenseren lag tot dusver bij leveranciers en shippers. Aangezien netbeheerders het beste in staat zijn om netverliezen te verminderen, is het logisch om deze taak daar neer te leggen. Gasnetverliezen hebben een jaarlijkse financiële waarde van die kan oplopen tot tientallen miljoenen. Netbeheerders mogen die som wel doorberekenen in hun tarieven.

In het wetsvoorstel voorgesteld dat de beheerder van het landelijke gastransportnet de grote aansluitingen aanlegt. Dit heeft vooral te maken met de technische aard van gasaansluitingen. Bij het zelf realiseren van gasaansluitingen worden partijen zelf verantwoordelijk voor bepaalde veiligheidsaspecten en aspecten van de gaskwaliteit. Dit leidt tot potentieel gevaarlijke situaties en ongelijkheid tussen aangeslotenen op het landelijk gastransportnet. Door grote afnemers is daarom gevraagd om deze verantwoordelijkheid weer terug te leggen bij de beheerder van het landelijke gastransportnet.

Tot slot wordt in het wetsvoorstel een grondslag voorgesteld voor één-op-één implementatie van regels over laadinfrastructuur voor elektrisch vervoer uit Europese richtlijnen, verordeningen en besluiten op het gebied van elektrisch vervoer.

5. Uitvoerings- en handhavingstoets ACM en SODM

Het wetsvoorstel is op uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid getoetst door ACM en SodM. Hieronder wordt ingegaan op de uitkomsten van de toetsen en hoe de uitkomsten zijn verwerkt in het wetsvoorstel en memorie van toelichting.

5.1 Uitvoerings- en handhavingstoets ACM

Het wetsvoorstel is door de ACM getoetst op handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid. De ACM concludeert dat het wetsvoorstel handhaafbaar en uitvoerbaar is. De ACM ziet winst in de scherpere afbakening van taken van de netbeheerder en toegestane activiteiten van het netwerkbedrijf. Het wetsvoorstel bevat voorts een belangrijke aanzet tot een duidelijkere verankering van toetsing en uitvoering van investeringsplannen, maar vraagt wel aandacht voor enkele punten. Deze zien vooral op de taakafbakening van de netbeheerder en het netwerkbedrijf, de voorwaarden waaronder netbeheerders kunnen deelnemen aan experimenten, het ontbreken van overgangsrecht en de correcte verwijzing in de boetebepalingen. Naar aanleiding van de toetsing door de ACM is het wetsvoorstel op verschillende punten aangepast en is de memorie van toelichting aangevuld.

Voor wat betreft de taakafbakening merkt de ACM op dat het wetsvoorstel een verbetering ten opzichte van de huidige wet- en regelgeving. De ACM geeft wel in overweging dat bepaalde onderdelen nog niet door het wetsvoorstel geregeld worden. Zo zou de ACM graag zien dat bij de taken van de netbeheerder ook de geldende regelingen in de codes over het elektronisch berichtenverkeer worden opgenomen. Met codes worden de regels bedoeld die de ACM vaststelt voor de energiemarkt. In de codes staan afspraken tussen netbeheerders en de gebruikers van het gas- en elektriciteitsnet. Het is niet het doel van het wetsvoorstel om alle taken die nu via codes zijn vastgelegd alsnog in het wetsvoorstel op te nemen. Dat staat er echter niet aan in de weg dat de ACM afspraken over de uitvoering van bepaalde taken kan blijven maken. Daarnaast merkt de ACM dat zij voorstander is van de scherpere afbakening van de activiteiten van het netwerkbedrijf zoals deze in het wetsvoorstel is opgenomen. Zij vraagt daarbij nog wel aandacht voor enkele aspecten, zodat zij de ACM voldoende houvast heeft om de risico’s voor het netbeheer en ongestoorde marktwerking in te perken. Dit heeft op onderdelen tot aanpassing van het wetsvoorstel geleid. Zo is de verwijzing in de boetebepaling aangepast. Daarnaast heeft dit ook tot aanpassing in de toelichting geleid, doordat duidelijker omschreven is wat met de taken bedoeld wordt.

Het wetsvoorstel biedt voor netbeheerder meer flexibiliteit, doordat ook tijdelijke taken en experimenten voor netbeheerders mogelijk zijn. De ACM vraagt daarbij wel aandacht voor de tarifering. Dit heeft ertoe geleid dat de het wetsvoorstel zodanig is aangepast dat tarieven voor deze taken door de ACM kunnen worden meegenomen. Daarnaast vraagt de ACM aandacht voor de mogelijkheid voor netbeheerders om te experimenteren. De ACM vindt het belangrijk dat deze nieuwe activiteiten niet ten koste gaan van het bestaande niveau van bescherming van afnemers. Aangezien de wijze waarop netbeheerders kunnen deelnemen aan experimenten verder ingevuld zal worden in de algemene maatregel van bestuur heeft dit onderdeel niet tot aanpassing geleid. Voor de algemene maatregel van bestuur zal uiteraard ook een uitvoerings- en handhaafbaarheidstoets worden uitgevoerd, waarbij de ACM op dat moment kan bekijken of dit tot problemen in de handhaafbaarheid en uitvoering leidt.

Daarnaast geeft de ACM aan dat er op onderdelen nog geen overgangsbepalingen in het wetsvoorstel zijn opgenomen. Zij merkt daarbij op dat zij het overgangsrecht graag zodanig geformuleerd ziet dat aanpassing van de methodenbesluiten niet nodig is. Het overgangsrecht is aangevuld. Daarbij is rekening gehouden met de wens van de ACM dat de methodenbesluiten niet aangepast hoeven te worden.

Ten slotte zijn het wetsvoorstel en de toelichting aangepast aan de opmerkingen, die door de ACM zijn gemaakt over gasaansluitingen, het investeringsplan, gesloten distributiesystemen en de geheimhoudingsplicht van de netbeheerder.

Ten aanzien van de uitvoeringslasten geeft de ACM aan dat de vraag of dit wetsvoorstel tot extra uitvoeringslasten leidt pas volledig te overzien is als alle lagere wetgeving ook bekend is. Daar zal de ACM dan ook in de uitvoerings- en handhavingstoetsen van de lagere wetgeving op terug komen. Het klopt inderdaad dat de precieze consequenties voor de uitvoeringsfasen pas te overzien zijn als ook gedetailleerd bekend is wat in lagere regelgeving komt te staan. De lagere regelgeving zal uiteraard ook aan de ACM worden voorgelegd, waarbij zij dan het totaal kan beoordelen op de lasten.

5.2 Uitvoerings- en handhavingstoets SodM

In haar uitvoerings- en handhavingstoets gaat SodM voornamelijk in op de artikelen die zien op het veiligheidstoezicht op de Gaswet. SodM geeft aan dat het wetsvoorstel een verbreding geeft van hun toezicht op de Gaswet, maar verwacht daarnaast enkele onbedoelde neveneffecten door de wijze waarop de bepalingen nu zijn geformuleerd. Het gaat er daarbij ten eerste om dat helder moet zijn dat toezicht op de kwaliteit van de gastransportnetten ook het toezicht op de gaskwaliteit behelst en de veiligheid daarvan. Naar aanleiding van bovengenoemde opmerkingen is de tekst in het wetsvoorstel aangepast voor wat betreft het toezicht op gaskwaliteit, LNG-installaties en is de memorie van toelichting verduidelijkt voor wat betreft het begrip kwaliteit. Ten tweede merkt SodM op dat SodM niet de geschikte toezichthouder is voor eventuele financiële calamiteiten in het calamiteitenplan. Het calamiteitenplan ziet echter alleen op de voorbereiding van technische calamiteiten in het netwerk van de netbeheerders voor gas. Tot slot maakt SodM melding van vervallen bepalingen over het kwaliteitsniveau en de kwaliteitsindicatoren. Door een andere formulering van de artikelen over de kwaliteitsborging voor het transport van gas zijn deze artikelen vervallen. Deze zullen echter niet geheel verdwijnen, maar in de uitvoeringsregelgeving een plek krijgen.

6. Bedrijfseffecten en lasten
6.1 Inleiding

Voor de berekening van de effecten van dit wetsvoorstel is gebruik gemaakt van de bedrijfseffectentoets die door Ecorys en Van Zutphen Economisch Advies is uitgevoerd bij het wetsvoorstel STROOM. Deze partijen hebben in 2012 de regeldruk van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet onderzocht door middel van een nulmeting. In het kader van het wetsvoorstel STROOM zijn de resultaten van de bedrijfseffectentoets afgezet tegen de nulmeting. Onderhavig wetsvoorstel bevat nagenoeg alleen bepalingen die ook waren opgenomen in het wetsvoorstel STROOM.

Verwachting is dat dit wetsvoorstel een positieve impact zal hebben op het ondernemers- en investeringsklimaat, voornamelijk omdat het op diverse punten meer duidelijkheid en transparantie creëert. Dit wetsvoorstel zal echter geen majeure impact hebben op het totale ondernemers- en investeringsklimaat. Ook zal dit wetsvoorstel niet tot een grote verschuiving in de lasten leiden. Wel zal in het geheel dit wetsvoorstel tot enige lastenverlaging leiden. Hieronder worden de conclusies weergegeven ten aanzien van de bedrijfseffecten en de lasten.

6.2 Goedkeuring statuten

In de Elektriciteitswet 1998 en Gaswet zijn verplichtingen opgenomen over de statuten van de netbeheerders. In deze bepalingen stond opgenomen dat statuten de goedkeuring van de Minister behoeven. Deze bepalingen komen niet terug in het wetsvoorstel. Dit leidt tot ten opzichte van de nulmeting tot een lastenbesparing van € 1.000 bij de netbeheerders voor gas.

6.3 Melding voornemen bijzondere investering

In artikel 20e, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 39f, eerste lid, van de Gaswet is geregeld dat een netbeheerder een voornemen tot een bijzondere investering in de aanleg of uitbreiding van het net waarop de Rijkscoördinatieregeling niet van toepassing is zo spoedig mogelijk moet melden. Deze melding komt ingevolge het wetsvoorstel te vervallen. In de nulmeting zijn voor deze verplichting geen specifieke regeldrukeffecten opgenomen. Dit betekent niet dat de regeldrukeffecten van deze verplichting nul waren, maar wel dat deze regeldrukeffecten relatief beperkt waren. Het vervallen van deze verplichting leidt derhalve tot een beperkte – niet gekwantificeerde – daling van de regeldrukeffecten.

6.4 Investeringsplan

Ingevolge het wetsvoorstel komt het investeringsplan in de plaats van het kwaliteits- en capaciteitsdocument. Iedere netbeheerder moet een investeringsplan opstellen. In het investeringsplan worden alle uitbreidingsinvesteringen en vervangingsinvesteringen beschreven en onderbouwd. Concreet gaat het erom dat duidelijk wordt welke ontwikkelingen een netbeheerder ziet, welke mogelijkheden er zijn om daarmee om te gaan en tot welke investeringen dat moet leiden.

De regels omtrent het investeringsplan zullen worden uitgewerkt bij algemene maatregel van bestuur. Deze algemene maatregel van bestuur heeft gevolgen voor de hoogte van de regeldrukeffecten (zowel administratieve lasten als uitvoeringslasten). Dat betekent dat het op dit moment lastig is om al te bepalen in welke mate de administratieve lasten zullen dalen of stijgen. Meer in detail is wel het volgende op te merken over de regeldrukeffecten van verschillende onderdelen van het investeringsplan.

In artikel 21, tweede lid, onderdeel f, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 8, tweede lid, onderdeel f van de Gaswet staat opgenomen dat de netbeheerder in het kwaliteits- en capaciteitsdocument aangeeft welke investeringen hij zal doen voor de vervanging en de uitbreiding van de door hem beheerde netten. Op grond van dit wetsvoorstel is het uitgebreid schetsen van alle specifieke vervangingsinvesteringen niet, maar bij grote investeringen wel wenselijk. Een eerste indicatie van de huidige praktijk is dat op dit moment ook niet alle individuele vervangingsinvesteringen uitgebreid worden beschreven. De beleefde lasten voor netbeheerders zullen hier dan ook niet substantieel veranderen. In de nulmeting van 2012 zijn er echter wel kosten meegenomen voor het apart inzichtelijk maken van alle vervangingsinvesteringen. Destijds is niet precies in kaart gebracht welke deel van de werkzaamheden van het kwaliteits- en capaciteitsdocument toe te rekenen zijn aan de vervangingsinvesteringen. Het is de verwachting dat het hier om beperkte werkzaamheden gaat (tussen de 0% en 25% van de werkzaamheden). Vanwege die reden is met een tijdsbesparing van 10% voor het kwaliteits- en capaciteitsdocument gerekend. Voor elektriciteit betekent dit een daling van de regeldrukeffecten met € 25.000 per jaar en voor de gas betekent dit een daling van de regeldrukeffecten met € 26.000 per jaar. Daarbij is dit nog wel een voorwaardelijke besparing, het een en ander is afhankelijk van de wijze waarop het een en ander verder wordt uitgewerkt in de uitvoeringsregelgeving.

In het voorgestelde artikel 21 van de Elektriciteitswet 1998 respectievelijk het voorgestelde artikel 7b van de Gaswet is opgenomen dat het investeringsplan geconsulteerd moet worden. Deze verplichting om een consultatie te houden is nieuw voor de netbeheerders. De landelijke netbeheerder voor elektriciteit en de landelijke netbeheerder voor gas voeren wel gesprekken met marktpartijen, maar die gesprekken hebben niet de status van een formele marktconsultatie. Dit zou kunnen leiden tot een stijging van de administratieve lasten voor de netbeheerders. De huidige praktijk is dat de netbeheerders al rekening houden met de belangen van stakeholders, dus informeel kan er al gesproken worden van een consultatie.

Doordat een informele procedure wordt geformaliseerd leidt dit strikt genomen tot een stijging van de regeldrukeffecten. Als de huidige procedures worden geformaliseerd dan hoeft dat echter niet te leiden tot een stijging van de beleefde lasten. Naarmate er meer aanvullende eisen worden gesteld bovenop de formalisering van de bestaande praktijk, nemen ook de regeldrukeffecten verder toe.

Het is op dit moment nog niet goed mogelijk om een goede inschatting te maken van de eventuele stijging van de regeldrukeffecten voor netbeheerders, omdat de eisen aan deze consultatie nog niet verder zijn uitgewerkt in de uitvoeringsregelgeving. Het stellen van extra eisen aan het voortraject kan er overigens wel voor zorgen dat aan de achterkant van het traject besparingen worden voorkomen (minder discussies over de investeringsplannen). Dit kan op haart beurt ook weer leiden tot voordelen voor de verschillende betrokkenen.

6.5 Kwaliteitsborgingsysteem

In dit wetsvoorstel is de verplichting opgenomen dat netbeheerders moeten beschikken over een doeltreffend kwaliteitsborgingsysteem voor de uitvoering van zijn wettelijke taken. Daarbij moeten de netbeheerders beschikken over een document waarin is aangegeven op welke wijze hier uitvoering aan is gegeven.

In de artikel 21 van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 8 van de Gaswet stonden vergelijkbare bepalingen opgenomen. In beide artikelen is opgenomen dat hierover tweejaarlijks moet worden gerapporteerd. De verplichting om tweejaarlijks te rapporteren komt te vervallen, maar een netbeheerder moet op verzoek wel een vergelijkbaar document kunnen overleggen.

In de uitvoeringsregelgeving zullen nadere regels gesteld worden over de onderwerpen die moeten worden opgenomen in het document. In hoeverre de lasten hier stijgen dan wel dalen is op dit moment nog niet in te schatten. Het vervallen van de verplichting om te rapporteren en slechts het document ter inzage te hebben zal leiden tot een beperkte daling van de regeldrukeffecten. In de nulmeting zijn de kosten per rapportage ingeschaald op een bedrag van ongeveer € 8.000 per netbeheerder per twee jaar. In de nulmeting is echter geen onderscheid gemaakt naar de kosten voor het maken en het opsturen van de rapportage naar ACM. Het gaat hier om een relatief beperkte besparing. Bedrijven hebben in de interviews ook aangegeven hier nauwelijks regeldrukeffecten te verwachten. Om deze reden zijn de regeldrukeffecten voor deze voordelen niet gekwantificeerd.

6.6 Afbakenen van taken van netbeheerders

De nadere afbakening en herijking van de inrichting en taken van de netbeheerders zal een beperkte positieve bijdrage leveren aan het functioneren van de markt. Hierbij gaat het vooral om het behouden en versterken van de duidelijkheid over de rollen en taken van de marktspelers, waarbij op de korte termijn ook effecten te verwachten zijn in de organisatie en vormgeving van de netbeheerders en de infrastructuurbedrijven. In de markt bestaat enige vrees voor verlies van innovatiekracht als gevolg van dit wetsvoorstel. De afbakening zorgt voor meer duidelijkheid voor de markt over hetgeen de netbeheerders en netwerkbedrijven mogen oppakken. Juist de huidige discussie en onduidelijkheid in de huidige praktijk over de rolverdeling zorgt voor het afremmen van innovaties. Daarom is het niet de verwachting dat dit wetsvoorstel een verlies zou zijn voor de innovatiekracht.

6.7 Kruisparticipaties

De effecten van eventuele kruisparticipaties worden (licht) positief beoordeeld met het oog op de Europese integratie van de markt, maar dit zal van geval tot geval verschillen.

6.8 Informatie openbaar maken

In het voorgestelde wijziging van artikel 79 van de Elektriciteitswet 1998 en in de voorgestelde wijziging van artikel 37 van de Gaswet is de informatieverstrekking en het delen van informatie geregeld. Zo is aangegeven dat de netbeheerder alle informatie openbaar maakt die bijdraagt aan een doeltreffende mededinging en een efficiënte werking van de markt, voor zover deze redelijkerwijs te genereren is uit de informatie waarover de netbeheerder beschikt op basis van de uitvoering van zijn wettelijke taken.

Dit is een nieuwe bepaling, die mogelijk leidt tot extra lasten voor de netbeheerders. Het is op dit moment nog niet in te schatten in welke mate deze bepaling tot een stijging van de administratieve lasten voor netbeheerders zal leiden.

7. Uitkomsten consultatie

Een conceptwetsvoorstel met toelichting is van 14 april tot en met 12 mei 2016 via internetconsultatie.nl geconsulteerd. In totaal zijn 23 reacties op dit wetsvoorstel ontvangen, waarvan 18 openbaar mochten worden gemaakt. Deze reacties zijn te vinden op de website www.internetconsultatie.nl. Deze reacties hebben een waardevolle bijdrage aan de totstandkoming van het wetsvoorstel geleverd. De meeste partijen zijn tevreden met de voortvarendheid waarmee dit wetsvoorstel is opgepakt. Netbeheerders vinden dat met het voorstel over bijvoorbeeld experimenten, investeringsplannen en kruisparticipaties goede stappen vooruit worden gezet. Energiebedrijven waarderen dat in dit wetsvoorstel ook de netverliezen gas zijn meegenomen.

Een groot deel van de reacties had betrekking op de wijze waarop bepaalde artikelen zijn geformuleerd en afwijkingen ten opzichte van het wetsvoorstel STROOM. Enerzijds werd er aangegeven dat de bepalingen precies hetzelfde geregeld zouden moeten worden. Hoewel dit vaak niet mogelijk is vanwege de bestaande context waarbinnen deze bepalingen geplaatst moeten worden, heeft dit in sommige gevallen tot aanpassing van het wetsvoorstel geleid. Doordat de verschillende onderwerpen uit wetsvoorstel STROOM in de huidige regelgeving ingepast moesten worden ontstaan er echter ook onvermijdelijk verschillen in de formulering. Dit heeft niet geleid tot beleidsinhoudelijke wijzigingen ten opzichte van wetsvoorstel STROOM. Na de consultatie is hieraan bij verschillende artikelen en de toelichting daarop extra aandacht besteed om zoveel mogelijk vragen daarover weg te nemen. Anderzijds gaven veel partijen aan dat zij belangrijke onderdelen uit STROOM alsnog geregeld zouden willen zien. Zo hebben veel partijen aangegeven dat zij graag de definities uit het wetsvoorstel STROOM terug hadden gezien. Het aanpassen van definities aan het wetsvoorstel STROOM past echter niet bij een wijzigingswet. Hiervoor is dan ook niet gekozen.

De meeste reacties in de consultatie zien op de afbakening van de taken van de netbeheerder. Daarbij geven partijen aan de ene kant aan dat de huidige wet- en regelgeving voldoen. Deze partijen geven aan dat beter op een integrale aanpak en de uitkomsten van de energiedialoog gewacht kan worden. Andere partijen geven daarentegen aan dat zij de afbakening nog scherper zou willen zien en ziet niets in de voorziene flexibiliteit voor netbeheerders. Helder is dat onduidelijkheid in afbakening van rollen en verantwoordelijkheden tussen verschillende partijen ontwikkelingen lam legt. Om die reden biedt het wetsvoorstel een helder onderscheid tussen netbeheer (alleen wettelijke taken), netwerkbedrijf (commerciële aan energie-infrastructuur gerelateerde activiteiten) en marktpartijen (commerciële activiteiten). Dit biedt een basis voor partijen om samen te werken in het belang van een CO2-arme energievoorziening die veilig, betrouwbaar en betaalbaar is.

Via experimenten en de mogelijkheid om tijdelijke taken toe te kennen aan netbeheerders is er wel een mogelijkheid om de taakverdeling tussen partijen te testen op nieuwe inzichten of om de netbeheerders activiteiten op te laten pakken die marktpartijen niet op kunnen pakken maar toch nodig zijn bijvoorbeeld voor de energietransitie. Deze flexibiliteit is dan ook nodig. Zo kunnen alleen experimenten met tarieven en marktmodellen worden uitgevoerd indien de netbeheerder de ruimte krijgt om te experimenteren. Ook wordt opgemerkt dat de energieleveranciers ook ruimte voor experimenten zouden moeten krijgen, kan niet helemaal worden gevolgd. Het wetsvoorstel biedt uitdrukkelijk de mogelijkheid voor een ieder om te experimenteren. De experimenteerbepaling is dan ook al van toepassing op leveranciers. In de toelichting is dit verder verduidelijkt.

Een ander deel van de reacties had betrekking op de nieuwe taak die de netbeheerder met dit wetsvoorstel krijgt om op verzoek van een gemeente danwel een provincie bestaande delen van het net (die door de minister van Economische Zaken daartoe worden aangewezen) te verplaatsen of ondergronds te brengen. Door TenneT is aandacht gevraagd voor de situatie dat uit een nadere studie blijkt dat betreffend tracé vanwege nettechnische of ruimtelijke motieven in de praktijk niet verplaatst of verkabeld kan worden. Naar aanleiding hiervan is het betreffende artikel aangevuld met een ontheffingsmogelijkheid. Verder is aandacht gevraagd voor het niveau van de eigen bijdrage die een gemeente danwel provincie verschuldigd is bij een verplaatsings- of verkabelingsverzoek. Door Netbeheer Nederland is bepleit die, overeenkomstig het oorspronkelijke voorstel van wetsvoorstel STROOM, vast te stellen op 25%. Van gemeentezijde is gewezen op het gezamenlijk belang dat alle overheidslagen (rijk-provincies en gemeenten) hierbij hebben. Verder is aangegeven dat het voor een gemeente van groot belang is dat men vooraf helderheid heeft over de verschuldigde bijdrage en is verzocht het bijdragepercentage zo laag mogelijk te laten zijn. In het wetsvoorstel is opgenomen dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels zullen worden gesteld over de eigen bijdrage die de verzoeker (wettelijk) verschuldigd is in de kosten die de netbeheerder maakt voor het verplaatsten of verkabelen van het desbetreffende tracé. Met gemeenten en provincies zal overleg plaatsvinden over de uitwerking en invulling van deze de algemene maatregel van bestuur. Insteek daarbij is om een eenduidig percentage of enige percentages (in geval van differentiatie naar draagkracht of omvang van de opgave) vast te leggen, zodat een verzoeker vooraf weet welke bijdrage in geval van een verkabelings- of verplaatsingsverzoek is verschuldigd.

II. Artikelsgewijs

Artikel I
Onderdeel A

In artikel 1, eerste lid, onderdeel aq, wordt het begrip gesloten distributiesysteem gedefinieerd. In de huidige definitie wordt een aantal eisen genoemd waaraan een net moet voldoen om aangemerkt te worden als gesloten distributiesysteem. Op grond van artikel 15 kan de eigenaar van een dergelijk net worden ontheven van de verplichting een netbeheerder aan te wijzen. In de voorgestelde definitie zijn de eisen niet meer in de definitie opgesomd, maar wordt verwezen naar artikel 15. In het voorgestelde artikel 15 zijn de eisen opgenomen waar een gesloten distributiesysteem aan moet voldoen.

Het voorgestelde vierde lid van artikel 1 heeft betrekking op aansluitingen van studentencomplexen. Op grond van het vierde lid kunnen de eigenaren van dergelijke wooncomplexen kiezen voor een collectieve aansluiting, in plaats van een individuele aansluiting per wooneenheid. De keuze voor een collectieve aansluiting wordt gelaten aan een studentenhuisvester. De studentenhuisvester kan een netbeheerder verzoeken om een collectieve aansluiting. Bij dat verzoek zal de huisvester aannemelijk moeten maken dat het gaat om een studentencomplex. De netbeheerder beoordeelt of hiervan sprake is. Aangezien het met het oog op maatschappelijke kosten niet wenselijk is dat regelmatig gewisseld wordt tussen collectieve aansluiting van een gebouw en individuele aansluiting van de eenheden wordt bepaald dat een verzoek om een collectieve aansluiting na realisatie alleen ingeval van ingrijpende renovatie van het gebouw kan worden ingetrokken.

Deze bijzondere situatie geldt alleen voor studentencomplexen. Het is niet wenselijk dat verhuurders van andere wooncomplexen niet langer wettelijk verplicht zijn mee te werken aan individueel aansluiten van een wooneenheid. Om te garanderen dat de mogelijkheid voor collectief aansluiten enkel geldt voor studentencomplexen, wordt de reikwijdte beperkt tot studentencomplexen door te eisen dat het bouwwerk bestemd moet zijn voor studenten, geen wooneenheden mag hebben van groter dan 50 vierkante meter gebruiksoppervlakte en dat de gemeenschappelijke ruimten een meeromvattende functie moeten hebben dan gebruikelijk is in een appartementencomplex. Voor deze afbakening is gekozen, omdat daarmee de meeste studentencomplexen eronder vallen, gezien de gemiddelde grootte van een wooneenheid in een studentencomplex.

Onderdeel C

Met de voorgestelde wijziging van artikel 7a van de Elektriciteitswet 1998 wordt de mogelijkheid verruimd om bij algemene maatregel van bestuur bij wijze van experiment af te wijken van het bepaalde bij of krachtens die wet. In het eerste lid is bepaald dat de Minister ontheffing kan verlenen van het bepaalde bij of krachtens de Elektriciteitswet 1998.

Bij algemene maatregel van bestuur op grond van het tweede lid wordt die bevoegdheid nader ingevuld. Er kunnen regels worden gesteld over de groep afnemers waarvoor de afwijkingen gelden. De afwijkingen kunnen bijvoorbeeld slechts voor categorieën afnemers of voor een beperkte omvang van afnemers gelden. Ook de situaties waarin afwijking is toegestaan kunnen bij algemene maatregel van bestuur worden uitgewerkt. Daarnaast biedt dit artikel de grondslag om bij algemene maatregel van bestuur regels van procedurele aard te stellen, zoals regels over de termijn waarbinnen op een aanvraag om een ontheffing moet worden beslist. Indien een dergelijke termijn wordt vastgesteld is sprake van een wettelijke bepaling als bedoeld in artikel 4:13, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Voorts is een grondslag opgenomen voor regels over intrekking of wijziging van de ontheffing of over het verbinden van voorschriften of beperkingen aan de ontheffing. Tot slot is bepaald dat regels kunnen worden gesteld over de verslaglegging van een experiment door de houder van de ontheffing. Deze verslagen voorzien in informatievertrekking aan de Minister en bestaan naast de verslagen aan de Eerste en Tweede Kamer over de doeltreffendheid en de effecten van het experiment op basis van het vierde lid.

Onderdeel D

Artikel 10, eerste lid, bevat een omschrijving van het landelijke hoogspanningsnet. Met de voorgestelde wijziging van dit lid wordt verduidelijkt dat het net op zee geen onderdeel uitmaakt van het landelijke hoogspanningsnet. Het net op zee omvat ingevolge artikel 15a van de Elektriciteitswet 1998 de netten die bestemd zijn voor het transport van elektriciteit en die één of meer windparken op zee verbinden met het landelijke hoogspanningsnet (op land). Het spanningsniveau kan bij beide netten 110 kV of hoger zijn en is daarom niet onderscheidend.

Een eigenaar van een net wordt pas beheerder van dat net nadat hij daartoe, op zijn aanvraag, is aangewezen door de Minister of ACM. Zolang de aanwijzing niet heeft plaatsgehad, kan hij zich geen netbeheerder noemen. Met het voorgestelde elfde lid wordt bewerkstelligd dat een eigenaar van een net voorafgaand aan of lopende de aanwijzingsprocedure, of in geval van intrekking van een aanwijzing, de taken die hem op grond van de wet zijn toegekend niet kan verwaarlozen. Deze bepaling is ook van belang voor eigenaren van netten waarvoor de verplichting tot het aanwijzen van een netbeheerder niet wordt nageleefd, maar die op grond van deze bepaling zich niet kunnen onttrekken aan de verplichtingen om het net op een geschikte wijze te beheren.

Onderdeel E

Met dit onderdeel wordt artikel 11a gewijzigd. De wijzigingen in dit onderdeel houden verband met het schrappen van de goedkeuring door de Minister van statuten van de landelijke netbeheerder. De wet- en regelgeving borgen de taken die netbeheerders hebben en de inrichting van de netbeheerders en het netwerkbedrijf al in voldoende mate. Het goedkeuren van statuten is daarmee overbodig.

Onderdelen F en G

Artikel 12, tweede lid, van de Elektriciteitsnet 1998 bepaalt onder verwijzing naar een aantal artikelen van die wet dat Onze Minister instemming met een aanwijzing als netbeheerder kan onthouden, of voorschriften aan zijn instemming kan verbinden. In artikel 13, tweede lid, van de Elektriciteitsnet 1998 is de bevoegdheid van de Minister opgenomen om de netbeheerder op te dragen voorzieningen te treffen als niet wordt voldaan aan enkele bepalingen uit die wet. Met onderdelen F en G worden de verwijzingen naar artikelnummers aangepast aan de voorgestelde wijzigingen in dit wetsvoorstel.

Onderdeel H

Op grond van artikel 15 kan de eigenaar van een gesloten distributiesysteem van bepaalde wettelijke taken of verplichtingen worden ontheven. In het voorgestelde artikel 15 zijn de eisen opgenomen waar een gesloten distributiesysteem aan moet voldoen. Deze eisen komen grotendeels overeen met de eisen die in de huidige wet in de definitie van gesloten distributiesysteem zijn opgenomen, waaronder de eis dat het net geen huishoudelijke eindafnemers van elektriciteit voorziet. Onder huishoudelijke afnemer wordt verstaan een afnemer die elektriciteit koopt voor eigen huishoudelijk gebruik en niet voor commerciële of professionele activiteiten. Nieuw is de bepaling dat het ‘technisch, organisatorisch of functioneel verbonden’ zijn van het net mede bepalend is voor de ontheffing voor een gesloten distributiesysteem. Het is dus niet noodzakelijk dat de netten fysiek verbonden zijn. Ook is toegevoegd dat de veiligheid van het systeem voldoende gewaarborgd dient te zijn.

De eis dat een eigenaar van een dergelijk systeem de aanvraag doet betekent niet dat het volledige net in eigendom hoeft te zijn. In de praktijk kan hier onduidelijkheid over bestaan, bijvoorbeeld bij situaties waarin een transformator wordt gehuurd. Het gaat erom dat sprake is van een net met een eigenaar en niet om een eigendomsvereiste voor alle specifieke onderdelen van het net.

In het voorgestelde zesde lid vervalt de verwijzing naar artikel 7. Deze verwijzing is niet meer correct, omdat dit een verwijzing betreft naar een artikel dat is gewijzigd met de Wet van 25 juni 2014 tot wijziging van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt en enige andere wetten in verband met de stroomlijning van het door de Autoriteit Consument en Markt te houden markttoezicht (Stb. 2014, 247). De inhoud van het toen gewijzigde artikel 7 is opgenomen in het huidige artikel 6b. Het is niet nodig om artikel 6b van overeenkomstige toepassing te verklaren op gesloten distributiesystemen, omdat het artikel zo is geformuleerd dat het op alle gevallen toepasbaar is.

Het voorgestelde zevende lid maakt het mogelijk dat degene die voornemens is een gesloten distributiesysteem aan te leggen, alvast een ontheffing kan krijgen van het gebod van artikel 10, negende lid. Ten tijde van de aanvraag dient de aanvrager te beschikken over de benodigde vergunningen, ontheffingen en toestemmingen voor de aanleg van het systeem. Het aan te leggen systeem moet voldoen aan de eisen die zijn gesteld in het lid van artikel 15. Ook de leden twee tot en met zes zijn van overeenkomstige toepassing.

In het voorgestelde negende en tiende lid wordt telkens ‘raad van bestuur’ vervangen door Autoriteit Consument en Markt. Dit is een verwijzing die niet meer juist is na samenvoeging van verschillende toezichtsautoriteiten in de ACM. Zie de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt (Stb. 2013, 102).

Onderdeel I

In artikel 15a, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998 is opgenomen welke artikelen aangaande de landelijke netbeheerder ook (of ook niet) gelden voor de beheerder van het net op zee. Artikelen 93a en 94 ontbraken daar nog. Met dit onderdeel worden de artikelen 93a en 94 toegevoegd.

Onderdeel J

Artikel 16 heeft betrekking op de taken van de netbeheerders. Ingevolge dit onderdeel vervalt de taak om voor grootverbruikers desgevraagd een meetinrichting ter beschikking te stellen. In beginsel is de metermarkt een vrije markt, maar om zeker te stellen dat dat grootverbruikers over een meetinrichting kunnen beschikken was deze taak voor netbeheerders opgenomen. Aangezien inmiddels gebleken is dat er in de praktijk voldoende aanbod is in de markt, is deze taak overbodig. In artikel VI is overgangsrecht opgenomen voor meetinrichtingen die al door netbeheerders zijn verstrekt.

Het derde lid van artikel 16 Elektriciteitswet 1998 kan vervallen in verband met de voorgestelde nieuwe regeling voor de afbakening van taken van de netbeheerder, het netwerkbedrijf en anderen dan de netbeheerder (Artikel I, onderdelen N tot en met Q).

Om de betrouwbaarheid van de elektriciteitsvoorziening te waarborgen zijn in de wet eisen gesteld aan de storingsreserve van netten met een spanningsniveau gelijk aan of groter dan 110 kV. Op dit moment laat de wet weinig uitzondering op die eisen toe. De voorgestelde leden 14 en 15 van artikel 16 maken mogelijk dat bij algemene maatregel van bestuur uitzonderingen kunnen worden gemaakt op de hoofdregel van een enkelvoudige storingsreserve ten tijde van onderhoud, voor bepaalde onderdelen van het elektriciteitsnet of voor specifieke situaties.

Onderdelen K en L

Het huidige artikel 16Aa en het eerste lid van artikel 16a vervallen in verband met de voorgestelde nieuwe regeling voor de afbakening van taken van de netbeheerder, het netwerkbedrijf en anderen dan de netbeheerder (Artikel I, onderdelen N tot en met Q).

Onderdelen N, O, P en Q

Deze onderdelen bevatten een nieuwe regeling waarin de toegestane werkzaamheden van de netbeheerder, anderen dan de netbeheerder, de groepsmaatschappijen die verbonden zijn met de netbeheerder en de groep worden afgebakend. In de huidige wet is de afbakening af te leiden uit de artikelen 16, derde lid, 16a, eerste lid, 17, 17a en 18, waarbij het verrichten van wettelijke taken is geformuleerd als concurrentieverbod. In paragraaf 4.2 van de algemene toelichting is ook ingegaan op de positionering van de netbeheerder en het netwerkbedrijf.

In het voorgestelde artikel 17, eerste lid, is opgenomen dat de netbeheerder alleen de aan hem toegekende wettelijke taken mag uitvoeren, waaronder de tijdelijke taken die op grond van voorgesteld artikel 17a kunnen worden toegestaan. De netbeheerder mag dus geen nevenfuncties hebben. In het tweede lid is opgenomen dat een netbeheerder in opdracht wettelijke taken van een andere netbeheerder mag uitvoeren. Uit artikel 18 volgt dat de wettelijke taken – behoudens de expliciet bepaalde werkzaamheden – exclusief door de netbeheerder worden uitgevoerd. Het is anderen niet toegestaan om de taken van de netbeheerder op te pakken.

In het derde lid van het voorgestelde artikel 17 wordt bepaald dat uitbesteding van werkzaamheden bedrijven die leveren aan afnemers niet is toegestaan. Dit voorkomt dat een leverancier een wettelijke taak van een netbeheerder kan aangrijpen om de gunst van de klant te winnen.

Bij de uitbesteding van werkzaamheden aan anderen blijft de verantwoordelijkheid van de netbeheerder voor de volledige, juiste en onafhankelijke uitvoering van de desbetreffende taak bestaan. De aansturing van de uitbesteding en de uitbestede werkzaamheden (het zogenaamde contractmanagement) blijft een werkzaamheid van de netbeheerder zelf. Het wordt niet langer noodzakelijk geacht te beschrijven welke zaken die verband houden met de wettelijke taken door de netbeheerder in eigen beheer moeten worden uitgevoerd en welke zaken mogen worden uitbesteed. Als extra waarborg is in het voorgestelde artikel 17, vierde lid, opgenomen dat een netbeheerder ook bij uitbesteding verantwoordelijk is voor een onafhankelijke uitvoering van de wettelijke taken. Dit is van belang bij eventuele uitbesteding van wettelijke taken waar een producent, leverancier of handelaar of juist een concurrent van hen een belang bij heeft. Het is dan aan de netbeheerder om te bepalen op welke wijze de onafhankelijke uitvoering van de taak geborgd kan worden. Dit kan betekenen dat de netbeheerder tot de conclusie komt dat hij de taak zelf moet verrichten.

Voorgesteld artikel 17a heeft betrekking heeft op tijdelijke taken van de netbeheerder. Op basis van het voorgestelde artikel 17a worden de randvoorwaarden vastgesteld op basis waarvan het mogelijk is om taken die nu nog niet voorzien zijn, te beleggen bij de netbeheerder. Zo moeten deze tijdelijke taken verband houden met de wettelijke taken die een netbeheerder heeft, om het beheer van het net niet onnodig te belasten met wezensvreemde (commerciële) activiteiten. Als er tijdelijke taken worden toegekend aan de netbeheerder, is deze ook verplicht om ze uit te voeren.

De groepsmaatschappijen die met de netbeheerder in een groep verbonden zijn (het netwerkbedrijf) concurreren met andere marktpartijen. Het netwerkbedrijf zou door deze uitgangspositie oneigenlijke concurrentievoordelen kunnen hebben ten opzichte van andere marktpartijen. Oneigenlijke concurrentievoordelen werken belemmerend voor andere marktpartijen om een rol te spelen in nieuwe ontwikkelingen in de energiemarkt. De positie van de groep en de groepsmaatschappijen is in dit wetsvoorstel als volgt vormgegeven.

In de eerste plaats is bepaald dat de groep zich in hoofdzaak moet richten op netbeheer (voorgesteld artikel 17c, eerste lid). Hiermee is geregeld dat de aandacht van de groep vooral gericht blijft op de kerntaak: het beheren van netten binnen of buiten Nederland. Verder moet het werkgebied van de groepsmaatschappijen in Nederland inhoudelijk beperkt blijven tot aan energie-infrastructuur gerelateerde handelingen en activiteiten.

De taak tot certificering van hernieuwbare energie omvat overigens niet de taak die aan TenneT TSO is gemandateerd door de minister van Economische Zaken om Garanties van Oorsprong te certificeren. Dit is namelijk een taak die in de wet aan de minister is toebedeeld en vervolgens gemandateerd is aan TenneT TSO. Deze taak valt dan ook onder de taken van de netbeheerder. Dit is nodig, omdat deze taak verbonden is met de netbeheerder en daar ook organisch onderdeel van uitmaakt. Zo vindt er bijvoorbeeld gegevensuitwisseling plaats van andere netbeheerders naar TenneT TSO.

In een netwerkbedrijf kan een van de deelnemende bedrijven een energiebeurs zijn, waarmee de groothandel in energie wordt gefaciliteerd. Dat netwerkbedrijf is zelf geen partij bij die handel en kan ook geen tussenpersoon zijn, maar kan de handel wel faciliteren omdat dat vanuit de optiek van het netwerkbedrijf gewenste handel is. 

Ingevolge artikel 17c, derde lid, kunnen bij algemene maatregel van bestuur andere aan energie-infrastructuur gerelateerde handelingen of activiteiten worden aangewezen die een groepsmaatschappij. Indien bij algemene maatregel van bestuur een taak wordt toegewezen, zullen de voorwaarden waaronder deze taak kan worden uitgevoerd ook duidelijk omschreven moeten worden. Zo moet er een termijn worden gesteld, waarbinnen deze taak kan worden uitgevoerd. Deze termijn is afhankelijk van bijvoorbeeld de terugverdienperiode van mogelijke investeringen. Voor het eind van deze termijn moet worden bezien of dit een activiteit is die structureel wordt toegestaan en dus in de wet wordt opgenomen, of dat deze activiteit beëindigd moet worden en onder welke voorwaarden deze beëindigd kan worden. Door de aanwijzing van activiteiten bij algemene maatregel van bestuur in de tijd te beperken, wordt bewerkstelligd dat de handelingen en activiteiten van de groepsmaatschappijen zoveel mogelijk op wetsniveau zijn opgenomen.

Netwerkbedrijven en andere bedrijven mogen geen wettelijke taken uitvoeren die zijn voorbehouden aan de netbeheerder (voorgesteld artikel 18). Hierop zijn in het voorgestelde artikel 18 enkele uitzonderingen geformuleerd. Ten eerste is vastgelegd dat als een netbeheerder werkzaamheden uitbesteedt, deze uiteraard mogen worden verricht door het bedrijf waaraan deze werkzaamheden worden uitbesteed. Daarnaast gelden er enkele uitzonderingen voor grote aansluitingen of aansluitingen van een groep afnemers, voor het beheren van meetinrichtingen van grootverbruikers en voor de aanleg van leidingen en daarmee verbonden hulpmiddelen. Ook is opgenomen dat een netbeheerder een relatie dient te hebben met het netwerkbedrijf die in het normale handelsverkeer gebruikelijk is tussen niet-verwante bedrijven (voorgesteld artikel 17b).

In de artikelen VII en VIII is overgangsrecht opgenomen voor enkele bestaande werkzaamheden van de netbeheerder en de groepsmaatschappijen.

Onderdelen R, S, T en U

Dit wetsvoorstel bevat voorstellen ter verbetering van de regulering van plannen en rapportages over de kwaliteit van de netten en de ontwikkeling van de netten. Het huidige artikel 21 van de Elektriciteitswet 1998 bevat bepalingen over de waarborging van de kwaliteit van het transport van elektriciteit. De netbeheerder dient om het jaar bij de Autoriteit Consument en Markt een zogenoemd kwaliteits- en capaciteitsdocument in. Voorgesteld wordt om deze bepalingen te vervangen door een regeling voor een kwaliteitsborgingsysteem en een investeringsplan.

Voorgesteld artikel 19 bevat de regeling voor het kwaliteitsborgingssysteem. In verband daarmee kan de huidige registratie van kwaliteitsindicatoren in artikel 19a komen te vervallen, omdat dit voldoende is geborgd met de bepalingen over het kwaliteitsborgingsysteem.

Voorgesteld artikel 21 bevat bepalingen over het investeringsplan. Het plan doorloopt een proces van consultatie, toetsing en vaststelling. De ACM toetst of de netbeheerder in redelijkheid tot het plan geeft kunnen komen. De Minister toetst of de landelijke netbeheerder voldoende rekening heeft gehouden met ontwikkelingen in de energiemarkt. De Minister speelt dus geen rol bij de goedkeuring van individuele projecten. Met het ontwerpinvesteringsplan wordt hij geïnformeerd over de bredere analyse van ontwikkelingen en welke investeringen in de netten daarvoor nodig is. De netbeheerder neemt de resultaten van de consultatie en toetsing van het ontwerpinvesteringsplan mee bij het opstellen van het investeringsplan en stelt het investeringsplan vast. De in het investeringsplan opgenomen investeringen worden noodzakelijk geacht.

Het huidige artikel 20e, dat een regeling bevat voor melding en goedkeuring van bijzondere investeringen, kan zodra aan de verplichting om een investeringsplan op te stellen is voldaan, komen te vervallen. Aan de hand van de koninklijke besluiten die zijn voorzien voor de inwerkingtreding van de verschillende onderdelen van deze wet, zal worden bewerkstelligd dat het huidige artikel 20e blijft gelden tot het moment dat de netbeheerders voor de eerste keer een investeringsplan moeten opstellen. Dat moment wordt op grond van het voorgestelde artikel 21, tiende lid, bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld.

Onderdeel W

Met het voorstelde artikel 22a van de Elektriciteitswet 1998 wordt geregeld in welke gevallen een netbeheerder een bovengronds gedeelte van een net moet verplaatsen of vervangen voor een ondergronds deel. In paragraaf 4.7 van het algemeen deel van deze toelichting is de achtergrond bij dit artikel uiteengezet. Een college van burgemeester en wethouders of gedeputeerde staten kan een verzoek indienen, waaraan de netbeheerder gehoor moet geven. Deze beperkte kring van verzoekers is gekozen vanwege de ruimtelijk inpassing die nodig is om het verplaatsen of vervangen mogelijk te maken. De verplichting om een gedeelte van het net te vervangen geldt op grond van het eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 1°, slechts voor gedeelten die ten minste 1.000 meter lang zijn. Deze beperking wordt gehanteerd om de stabiliteit van het net te kunnen waarborgen en geldt niet indien het betreffende deel een spanningsniveau kent van 50kV. Verder geldt een minimale lengte van 500 meter indien het betreffende netdeel direct verbonden is met één van de in het eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 1°, genoemde soorten stations. Voor de verplichting om netdelen te verplaatsen is geen minimale afstand opgenomen. Dit komt tot uitdrukking door de formulering ‘voor zover het een te vervangen deel betreft’ aan het slot van onderdeel a van het eerste lid.

De verplichting voor netbeheerders geldt slechts voor door de Minister van Economische Zaken aangewezen delen van het net. Het tweede lid bepaalt dat een hoogspanningstracé slechts wordt aangewezen indien het vervangen of verplaatsen kostenefficiënt is. Zoals in het algemene deel van deze toelichting is aangegeven worden verschillende alternatieven voor het ontlasten van bewoners door middel van een alternatievenonderzoek vergeleken. Indien is gebleken dat verplaatsing of vervangen kostenefficiënt is, kan het betreffende tracé worden aangewezen. Indien een deel van een verbinding wordt aangewezen kan daarvoor een verzoek om verkabeling of verplaatsing worden ingediend. Belanghebbenden kunnen tegen een besluit tot aanwijzing bezwaar en beroep instellen, omdat sprake is van een besluit van algemene strekking. Het tweede lid bepaalt verder dat een netdeel slechts voor verkabeling of slechts voor verplaatsing kan worden aangewezen.

In het voorgestelde zesde lid is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld over het deel van de kosten dat door de verzoeker wordt betaald en over de bestanddelen waaruit deze kosten bestaan. Gedacht kan worden aan regels over de door een verzoeker reeds aan de netbeheerder betaalde onderzoeks- en voorbereidingskosten, waarvoor kan worden bepaald dat deze deel uitmaken van de totale kosten, al dan niet nader uitgewerkt in de vorm van een matrix. Voorts worden regels gesteld volgorde waarin het vervangen plaatsvindt. Hiervoor zijn verschillende varianten mogelijk, zoals de volgorde waarin het verzoek is gedaan, de snelheid waarmee de benodigde randvoorwaarden (zoals vergunningen, aanpassing bestemmingsplan) kunnen worden gerealiseerd, of een combinatie daarvan. Het betreft derhalve regels met een technisch karakter. In dat licht maakt het zesde lid delegatie van dergelijke regels bij algemene maatregel van bestuur naar ministeriële regeling mogelijk.

Onderdeel X

In artikel 31, twaalfde lid, van de Elektriciteitswet 1998 is opgenomen welke storingsreserve gehanteerd moet worden voor netten gelijk aan of hoger dan 110 kV. Voorgesteld is deze eisen te verplaatsen naar artikel 16 (zie voorgesteld artikel 16). Daarnaast wordt geregeld dat bij algemene maatregel van bestuur voor bepaalde onderdelen van het elektriciteitsnet of voor specifieke situaties regels kunnen worden gesteld. Daardoor wordt mogelijk gemaakt dat van deze eisen kan worden afgeweken. De ACM kan in de voorwaarden eventueel nog voorwaarden opnemen over de uitvoering van de wettelijke eisen.

Onderdeel Y

Artikel 39 van de Elektriciteitswet 1998 bevat een rapportageverplichting van de netbeheerder aan de ACM over de naleving van in de voorwaarden opgenomen kwaliteitscriteria. In verband met de nieuwe regels voor de rapportage van kwaliteit (zie voorgesteld artikel 19) kan deze rapportage vervallen. Desgewenst kan de ACM op grond van de algemene bevoegdheid in artikel 6b van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt inlichtingen en gegevens opvragen bij de netbeheerder met betrekking tot de specifieke voorwaarden, bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f.

Onderdelen Z, AA, AB en AC

Met de voorgestelde wijzigingen wordt bewerkstelligd dat de in dit wetsvoorstel opgenomen nieuwe taken, zoals taken voor de netbeheerder als gevolg van experimenten, tijdelijke taken en de verplaatsings- of verkabelingstaak, ook deel uitmaken van de tariefsystematiek.

Kosten voor diensten worden volgens de systematiek van artikel 40 e.v. van de Elektriciteitswet 1998 doorberekend in de tarieven. De tarieven worden berekend aan de hand van methodebesluiten, waarin kosten en opbrengsten van door netbeheerders te leveren diensten zijn geschat op basis van historische gegevens. De methodebesluiten worden door de ACM periodiek geactualiseerd en opnieuw vastgesteld.

De in dit wetsvoorstel opgenomen mogelijkheid om te experimenteren en om tijdelijke taken aan de netbeheerder op te dragen lenen zich niet in alle gevallen goed voor deze systematiek. In de eerste plaats kan het voorkomen dat tijdelijke taken of experimenten als nieuwe taak worden opgedragen op het moment dat er al een methodebesluit is vastgesteld. Met deze taken is dan geen rekening gehouden in deze besluiten. Maar ook als taken wel bekend zijn op het moment dat een nieuw methodebesluit wordt vastgesteld, is onzeker of op dat moment voldoende gegevens beschikbaar zijn om de kosten en opbrengsten goed te kunnen schatten. Om efficiënte kosten van nieuwe taken toch te kunnen doorbereken in de tarieven wordt voorgesteld om in artikel 41c, tweede lid, onderdeel f, op te nemen dat de ACM de tarieven kan corrigeren voor nieuwe taken waarmee in de methodebesluiten geen rekening is gehouden. Dit biedt ook de mogelijkheid om de met dit wetsvoorstel geïntroduceerde nieuwe taak (verplaatsing/verkabeling) in de aanloop naar een nieuw methodebesluit ook al in de tarieven op te nemen. Indien taken gedurende de looptijd van een methodebesluit komen te vervallen, biedt het huidige artikel 41, tweede lid, onderdeel d, al de mogelijkheid om de tarieven te corrigeren.

In de tweede plaats kan de situatie zich voordoen dat verrekening van kosten via methodebesluiten niet mogelijk is. Aan de hand van methodebesluiten worden kosten verrekend over alle afnemers, via een transport- of aansluittarief. In een bijzonder geval zou een tijdelijke taak of experiment een taak kunnen zijn die van andere aard is dan de transport- of aansluittaak. Voorts zou het in bepaalde gevallen wenselijk kunnen zijn om de kosten voor een bepaalde tijdelijk taak of experiment te beperken tot een bepaalde groep afnemers. Voor die gevallen wordt artikel 41b, vierde lid, voorgesteld. Op grond van dat lid doet de netbeheerder zelf een voorstel voor de tarieven die hij voor genoemde taken in rekening brengt. Het ligt voor de hand dat de netbeheerder in voorkomend geval met de ACM afstemt of een dergelijke situatie zich voordoet. De ACM toetst de berekeningsmethode van de netbeheerder vervolgens op grond van voorgesteld artikel 41c, negende lid.

Onderdeel AG

Artikel 43 van de Elektriciteitswet 1998 heeft betrekking op de boekhouding van netbeheerders. Ingevolge dit wetsvoorstel kunnen netbeheerders deelnemen aan experimenten (zie de voorgestelde wijziging van artikel 7 van de Elektriciteit 1998). Ook kunnen ingevolge dit wetsvoorstel tijdelijke taken aan netbeheerders worden toegekend (zie het voorgestelde artikel 17a van de Elektriciteitswet 1998). Het is gewenst om inzicht te krijgen in de kosten die de taken bij experimenten en tijdelijke taken met zich meebrengen. Om deze reden wordt voor deze twee activiteiten ingevolge de wijziging van artikel 43 een afzonderlijke boekhouding verlangd.

Onderdeel AH

In voorgesteld artikel 77i zijn verwijzingen naar artikelen aangepast. Sommige artikelen vervallen met dit wetsvoorstel, andere artikelen zijn inhoudelijk vergelijkbaar met artikelen uit dit wetsvoorstel. Voor de toedeling naar onderdeel a of b is inhoudelijk aangesloten bij de onderverdeling zoals die ook in de huidige wet is gemaakt.

Onderdeel AI

Artikel 79 van de Elektriciteitswet 1998 heeft betrekking op de omgang met gegevens. In het eerste lid van artikel 79 wordt verduidelijkt dat een netbeheerder zowel bij actief, als passief verstrekken van gegevens dient te voorkomen dat vertrouwelijke gegevens ter beschikking komen van derden. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft in een uitspraak van 25 maart 2015, zaaknummer AWB 13/507 AWB 13/526, bepaald dat de huidige bepalingen over de geheimhoudingsplicht alleen worden geschonden als de netbeheerder de geheim te houden gegevens actief bekend maakt (uitspraak van 25 maart 2015, zaaknummer AWB 13/507 AWB 13/526).Het is uitdrukkelijk de bedoeling dat de netbeheerder ook in overtreding is als hij de gegevens passief bekend maakt. Ook bij passieve bekendmaking kunnen de gegevens in handen van derden komen, hetgeen op grond van 16, eerste lid, en van artikel 27 van richtlijn 2009/72, niet toelaatbaar is.

In het voorgestelde derde lid wordt een afspraak uit het Energieakkoord vastgelegd. In het Energieakkoord is afgesproken dat netbeheerders informatie openbaar maken die van belang is voor de markt, wat de energietransitie bevordert. Met de informatie kunnen marktpartijen betere diensten en producten ontwikkelen en aanbieden, bijvoorbeeld rond energiebesparing. Doordat het netwerkbedrijf samen in een groep zit met een netbeheerder zou dit voor dat bedrijf concurrentievoordelen op kunnen leveren ten opzichte van andere marktpartijen. Om te voorkomen dat de netwerkbedrijven informatievoordelen hebben ten opzichte van overige marktpartijen, worden netbeheerders verplicht om – met inachtneming van privacy voorschriften – actief informatie openbaar te maken die bijdraagt aan doeltreffende mededinging voor netwerkbedrijven of die een efficiënte werking van de markt bevorderen. Gesteld is dat de informatie redelijkerwijs te genereren moet zijn. Dit is om te voorkomen dat netbeheerders arbeidsintensieve processen op moeten zetten om alle partijen alle mogelijke informatie te kunnen bieden. Het betreft hier onder meer het Productie Installatie Register (PIR) voor decentrale opwekking (invoeding op midden- en laagspanning), de beschikbaarheid van verbruiksdata op postcodeniveau (Energie in Beeld), en zo gedetailleerd mogelijke informatie over de uitrol van de slimme meter. Alle marktpartijen – waaronder het netwerkbedrijf – kunnen dan in gelijke mate van deze informatie gebruik maken.

Onderdeel AJ

Met dit onderdeel wordt uitvoering gegeven aan het kabinetsbesluit om landelijke netbeheerders kruisparticipaties aan te laten gaan met buitenlandse landelijke netbeheerders (transmissiesysteembeheerders) (Kamerstukken II 2013/14, 28 165, nr. 176). De formulering van het artikel is inhoudelijk gelijk aan het wetsvoorstel STROOM, zoals dat luidde na verwerking van de aangenomen amendementen op dit onderwerp.

Onderdeel AK

Dit onderdeel bevat een reparatie van artikel 95n van de Elektriciteitswet 1998. Dit artikel verwijst naar bepaalde artikelleden van artikel 95m. Artikel 95n is ten onrechte niet aangepast toen artikel 95m werd gewijzigd met de Wet van 25 september 2008 tot aanpassing van de Boeken 3 en 6 van het Burgerlijk Wetboek en andere wetten aan de richtlijn betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt (Stb. 2008, 397).

Onderdeel AL

Het is wenselijk om in het belang van de energietransitie en het vergroten van de duurzaamheid van de vervoerssector regels te stellen ter uitvoering van bindende EU-rechtshandelingen. Het voorgestelde artikel 96 van de Elektriciteitswet 1998 voorziet in een grondslag om verplichtingen uit Europese richtlijnen, verordeningen en besluiten op het gebied van elektrisch vervoer te implementeren. Er wordt een aanvullende grondslag voor één-op-één implementatie gecreëerd naast de bestaande mogelijkheden tot implementatie bij of krachtens de Warenwet, Wet Milieubeheer en de Wet implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie. Te denken valt aan richtlijnen, verordeningen en besluiten die onderwerpen regelen op het gebied van de elektriciteitsvoorziening voor het vervoer. Voorbeeld van een richtlijn waarin onderwerpen op het gebied van elektrisch vervoer worden gereguleerd is de richtlijn 2014/94/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen (PbEU 2014, L 307). Dit artikel kan een grondslag bieden voor de implementatie van onderwerpen uit deze richtlijn en daar op volgende aanpassingen die hun grondslag niet vinden in de Warenwet, de Wet Milieubeheer of de Wet implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie voor zover de bepalingen passen binnen de reikwijdte van deze wet.

Artikel II
Onderdeel A

De definitie van aansluitpunt in artikel 1, eerste lid, onderdeel aa, kan vervallen, omdat dit begrip door de voorgestelde wijziging van artikel 10, zesde lid (zie artikel II, onderdeel N) niet meer in de wet voorkomt.

Dit onderdeel wijzigt ook de definitie van gesloten distributiesystemen. Voor deze systemen kan de eigenaar een ontheffing krijgen van bepaalde wettelijke taken en verplichtingen op grond van artikel 2a Gaswet. Zie voor een toelichting de toelichting bij artikel I, onderdeel A, dat de Elektriciteitswet 1998 op vergelijkbare wijze wijzigt.

Onderdelen B, C en D

Deze onderdelen bevatten een voorstel voor een duidelijkere afbakening tussen de toezichts- en handhavingstaken van de ACM en Minister (SodM). Bij besluit van 15 oktober 2012 is Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) aangewezen als toezichthouder voor de veiligheidsaspecten van de onder de Gaswet vallende gastransportnetten. Met voorgestelde wijzigingen wordt verduidelijkt voor welke onderwerpen of wetsartikelen de ACM bevoegd is en voor welke de Minister.

Ten opzichte van de huidige wet zijn artikelen 5a (aanzegging), 11 (technische eisen transport gas) en 51 (calamiteitenplan) toegevoegd aan de artikelen waar de door de Minister aangewezen ambtenaren toezicht op houden. Daarnaast is bepaald dat de Minister toe ziet op onderwerpen die samenhangen met de kwaliteit van het gastransport met als doel het voorkomen van ongevallen, voorvallen en schade met betrekking tot gas. Kwaliteit van het gastansport omvat – zoals ook kan worden opgemaakt uit artikel 11 van de Gaswet – zowel de kwaliteit van het gastransportnet als de kwaliteit van het gas. Onder kwaliteit wordt verstaan betrouwbaarheid van het net, veiligheid voor mens en milieu, productkwaliteit en kwaliteit van de dienstverlening. De Minister ziet toe op kwaliteit, voor zover het gaat om het voorkomen van ongevallen, voorvallen en schade met betrekking tot gas. Voorgesteld wordt om de afbakening bij ministeriële regeling te concretiseren, mede om te kunnen verwijzen naar artikelen in de uitvoeringsregelgeving. De aanwijzing van ambtenaren geschiedt door publicatie in de Staatscourant. Het is niet nodig dit expliciet te bepalen, vandaar dat het huidige artikel 1c, derde lid, wordt geschrapt.

Voor de bevoegdheid tot uitoefening van toezichtsinstrumenten is aangesloten bij de bevoegdheidsverdeling van de toezichthouders. De toezichthouder is in de eerste plaats bevoegd om voor de artikelen waar hij toezicht op houdt, een bindende gedragslijn of bindende aanwijzing op te leggen. Beide zijn een last in de zin van artikel 5:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Het gaat in beide gevallen om de enkele last tot het verrichten van bepaalde handelingen, ter bevordering van de naleving van wettelijke voorschriften. Het verschil tussen een bindende gedragslijn en een bindende aanwijzing is dat bij een bindende gedragslijn geen sprake hoeft te zijn van een vastgestelde overtreding. Bij een bindende aanwijzing moet hier wel sprake van zijn.

De toezichthouder is in de tweede plaats bevoegd om bij overtreding van genoemde artikelen een last onder bestuursdwang op te leggen. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het opleggen van een last onder bestuursdwang tevens bevoegd tot het opleggen van een last onder dwangsom.

Onderdeel G

De in dit onderdeel voorgestelde wijziging heeft betrekking op de verruiming van de mogelijkheid om bij wijze van experiment af te wijken van het bepaalde bij of krachtens de Gaswet. Deze wijziging heeft dezelfde achtergrond als de wijziging van de Elektriciteitswet 1998 op dit punt. Zie voor een verdere toelichting op dit onderdeel daarom de toelichting op artikel I, onderdeel C.

Onderdeel H

Voor een toelichting op dit artikel, dat een lid toevoegt aan artikel 2 van de Gaswet, wordt kortheidshalve verwezen wordt naar de laatste alinea van de toelichting bij artikel I, onderdeel D.

Onderdeel I

Dit onderdeel bevat een voorstel voor een wijziging van artikel 2a, dat betrekking heeft op gesloten distributiesystemen. Deze wijziging is vergelijkbaar met de voorgestelde wijziging van artikel 15 van de Elektriciteitswet 1998. Zie voor een toelichting op dit onderdeel daarom de toelichting bij artikel I, onderdeel H.

Onderdelen J, K, L en M

Dit wetsvoorstel bevat voorstellen ter verbetering van de regulering van plannen en rapportages over de kwaliteit van de gastransportnetten en de ontwikkeling van de gastransportnetten. Zie voor een toelichting op deze onderdelen ook de toelichting bij artikel I, onderdelen R, S, T en U. Voorgesteld artikel 7b bevat bepalingen over het investeringsplan. Voorgesteld artikel 8 bevat de regeling voor het kwaliteitsborgingssysteem.

Op grond van het huidige artikel 8a, tweede lid, wordt een veiligheidsmanagementsysteem voorgeschreven in het Besluit veiligheid lage druk gastransport. Veiligheid maakt integraal onderdeel uit van kwaliteit. Om die reden wordt voorgesteld artikel 8, tweede lid, te laten vervallen.

Onderdeel N

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft in een uitspraak van 21 augustus 2014, zaaknummer AWB 13/645 AWB 13/647, bepaald dat inkoop van netverliezen niet kan worden geschaard onder ‘transport ondersteunende dienst’ als bedoeld in artikel 3, vijfde lid. Met dit onderdeel wordt verduidelijkt dat de inkoop van gasnetverliezen behoort tot de transporttaak van de netbeheerders.

De wijziging in het zesde lid van artikel 10 regelt dat de beheerder van het landelijke gastransportnet de grote aansluitingen aanlegt en verantwoordelijk is voor het beheer en onderhoud van de aansluitingen op zijn net. In artikel XI is overgangsrecht opgenomen voor aansluitpunten die voor inwerkingtreding van deze wet door de netbeheerder zijn gerealiseerd.

Onderdelen O, Q, R, S en T

Deze onderdelen bevatten een nieuwe regeling waarin de toegestane werkzaamheden van de netbeheerder, anderen dan de netbeheerder, de groepsmaatschappijen die verbonden zijn met de netbeheerder en de groep worden afgebakend. In de huidige wet is de afbakening af te leiden uit de artikelen 7a, 10b, 10c en 10d, waarbij het verrichten van wettelijke taken is geformuleerd als concurrentieverbod. Zie voor een toelichting op deze onderdelen de toelichting bij artikel I, onderdelen N, O, P en Q.

Onderdeel P

In het voorgestelde artikel 10, zesde lid, is opgenomen dat de netbeheerder de aansluitingen op zijn net beheert en onderhoudt. De specifieke bepaling voor landelijke netbeheerders voor aansluitingen die zijn aangelegd voor 1 april 2011 (artikel 10a, onderdeel d, van de Gaswet) kan daarmee komen te vervallen.

Onderdeel V

De huidige registratie van kwaliteitsindicatoren in artikel 35a kan komen te vervallen. Deze registratie is voldoende geborgd met de voorgestelde bepalingen over het kwaliteitsborgingsysteem.

Onderdeel W

Artikel 37 van de Gaswet heeft betrekking op de omgang met gegevens. Voor een toelichting bij dit onderdeel wordt verwezen naar de toelichting bij artikel I, onderdeel AI.

Onderdeel X

De regeling voor goedkeuring van bijzondere investeringen, zoals opgenomen in artikel 39f van de Gaswet, kan vervallen vanwege de introductie van het investeringsplan (voorgesteld artikel 7b).

Onderdeel Y

Onderdeel T bevat een reparatie van artikel 52c. Zie voor de achtergrond hiervan de toelichting bij artikel I, onderdeel AH.

Onderdeel Z

Voorgesteld wordt artikel 55 Gaswet, op basis waarvan een tienjarig plafond voor de gaswinning uit het Groningenveld kan worden vastgesteld, te laten vervallen. De omvang van de gaswinning wordt inmiddels nauwgezet gestuurd via besluiten tot instemming met het winningsplan op grond van de Mijnbouwwet.

Onderdelen AB en AC

Door de voorgestelde wijzigingen van artikelen 1a tot en met 1c kan artikel 57, dat de mogelijkheid voor de Minister bevat om in bepaalde gevallen een last onder dwangsom op te leggen, vervallen en kunnen enkele verwijzingen naar artikelen in artikel 60ac worden geschrapt.

Onderdeel AD

In voorgesteld artikel 60ad zijn verwijzingen naar artikelen aangepast. Sommige artikelen vervallen met dit wetsvoorstel, andere artikelen zijn inhoudelijk vergelijkbaar met artikelen uit dit wetsvoorstel. Voor de toedeling naar onderdeel a of b is inhoudelijk aangesloten bij de onderverdeling zoals die ook in de huidige wet is gemaakt.

Onderdeel AF

Dit onderdeel maakt het mogelijk voor de Minister om ook voor de Nederlandse Emissieautoriteit een rekening te openen ten behoeve van garanties van oorsprong. Op dit moment kunnen alleen producenten, leveranciers, handelaren of afnemers een rekening kunnen openen. Het is belangrijk dat de Nederlandse Emissieautoriteit wel een rekening kan openen om zo de nodige verbinding te leggen tussen de garanties van oorsprong en de mogelijkheid om gas uit hernieuwbare bronnen te registreren in het hernieuwbare brandstoffenregister dat de Nederlandse Emissieautoriteit beheert.

Onderdelen AG, AH en AI

Met de voorgestelde wijzigingen wordt bewerkstelligd dat de in dit wetsvoorstel opgenomen nieuwe taken, zoals taken voor de netbeheerder als gevolg van experimenten en tijdelijke taken, ook deel uitmaken van de tariefsystematiek.

De voorgestelde wijziging van artikel 81c, van de Gaswet maakt het mogelijk om efficiënte kosten voor nieuwe taken zoals tijdelijke taken en experimenten, waarmee in de methodebesluiten geen rekening is gehouden of kan worden gehouden, door middel van een correctie op de tarieven door te berekenen in de tarieven. De tarieven kunnen op basis van dit artikel ook worden gecorrigeerd voor de in dit wetsvoorstel opgenomen nieuwe taken om grote aansluitingen aan te leggen en om netverliezen in te kopen, zolang de methodebesluiten nog niet hierop zijn aangepast.

In de tweede plaats kan de situatie zich voordoen dat verrekening van kosten via methodebesluiten niet mogelijk is. Voor die gevallen wordt artikel 81b, tweede lid, voorgesteld. Op grond van dat lid doet de netbeheerder zelf een voorstel voor de tarieven die hij voor genoemde taken in rekening brengt. Het ligt voor de hand dat de netbeheerder in voorkomend geval met de ACM afstemt of een dergelijke situatie zich voordoet. De ACM toetst de berekeningsmethode van de netbeheerder vervolgens op grond van voorgesteld artikel 81c, zesde lid.

Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel I, onderdelen Z, AA, AB en AC, dat dit op vergelijkbare wijze regelt in de Elektriciteitswet 1998.

Onderdeel AL

Met dit onderdeel wordt uitvoering gegeven aan het kabinetsbesluit om landelijke netbeheerders kruisparticipaties aan te laten gaan met buitenlandse landelijke netbeheerders (transmissiesysteembeheerders) (Kamerstukken II 2013/14, 28 165, nr. 176). De formulering van het artikel is inhoudelijk gelijk aan het wetsvoorstel STROOM, zoals dat luidde na verwerking van de aangenomen amendementen op dit onderwerp.

Artikel III

Artikel III biedt de mogelijkheid om de ACM te belasten met het toezicht op de naleving van voorschriften bij of krachtens artikel 10 van de Wet implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie. Te denken valt aan onderwerpen op het gebied van (de laadinfrastructuur van) elektrisch vervoer. Het is wenselijk om in lijn met het voorgestelde artikel 96 van de Elektriciteitswet 1998 het toezicht op deze onderwerpen zoveel mogelijk in één hand te hebben. Om deze reden biedt artikel III de mogelijkheid om evenals in artikel 5 van de Elektriciteitswet 1998 de ACM te belast met het toezicht op de naleving van onderwerpen op het gebied van de elektriciteitsvoorziening voor elektrisch vervoer.

Artikel IV

Met dit artikel kunnen de ontheffingen die zijn verleend op basis van artikel 7a van de Elektriciteitswet 1998 worden voortgezet op basis van het voorgestelde gewijzigde artikel 7a van de Elektriciteitswet voor de duur van de eerder verleende ontheffingen.

Artikel V

In dit artikel is overgangsrecht opgenomen voor gesloten distributiesystemen. Op basis van de Elektriciteitswet 1998 wordt op dit moment voor gesloten distributiesystemen ontheffing verleend van het gebod een netbeheerder aan te wijzen. De voorwaarden waaronder een net als gesloten distributiesysteem wordt aangemerkt worden met dit wetsvoorstel licht aangepast. Op basis van dit artikel worden verleende ontheffingen gedurende de looptijd van de ontheffing voortgezet als ware het een ontheffing op basis van het voorgestelde artikel 15 van de Elektriciteitswet 1998.

Op basis van de Wet van 12 juli 2012 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet (implementatie van richtlijnen en verordeningen op het gebied van elektriciteit en gas) is er overgangsrecht voor gesloten distributiesystemen opgenomen om een goede overgang te regelen van ontheffingen die voor de inwerkingtreding van die wet werden verleend op basis van artikel 15 van de Elektriciteitswet 1998 naar ontheffingen voor gesloten distributiesystemen die na inwerkingtreding van die wet konden worden verleend. Omdat dit overgangsrecht nog niet geheel is uitgewerkt, is in het tweede lid van dit artikel opgenomen dat dit overgangsrecht in stand blijft.

Artikel VI

Ingevolge voorgesteld artikel 16 van de Elektriciteitswet 1998 wordt de taak van netbeheerders om een meetinrichting voor grootverbruikers ter beschikking te stellen geschrapt. Het ter beschikking stellen van dergelijke meetinrichtingen wordt volledig overgelaten aan de markt. In artikel VI is overgangsrecht opgenomen voor voortzetting van beheer en onderhoud door de netbeheerder van meetinrichtingen die al door hem ter beschikking zijn gesteld. Dit voorkomt dat deze meetinrichtingen verplicht moeten worden overgedragen aan een andere partij. Netbeheerders kunnen in dit geval ook een vergoeding in rekening blijven brengen.

Artikel VII

In dit artikel is bepaald dat netbeheerders bedrijfsvoering ondersteunende werkzaamheden voor het netwerkbedrijf mogen afbouwen tot een jaar na inwerkingtreding van het voorgestelde artikel 17 van de Elektriciteitswet 1998. In dit wetsvoorstel wordt voorgesteld expliciet te bepalen dat netbeheerders alleen wettelijke taken verrichten. Dit is van belang voor een duidelijk onderscheid tussen het netbeheer en de commerciële activiteiten van het netwerkbedrijf en voor de transparantie richting andere partijen. Er is thans echter niet vastgelegd dat werkzaamheden in het kader van de bedrijfsvoering van het netwerkbedrijf, zoals personeelszaken en centrale inkoop, niet bij de netbeheerder mogen zijn ondergebracht. Gelet op de vigerende wetten is gebleken dat niet in alle gevallen de groepen reeds voldoen aan de hierboven geschetste inrichting. Om te kunnen voldoen aan de in het wetsvoorstel opgenomen inrichtingseisen is in die gevallen een organisatieverandering noodzakelijk. Voor een organisatieverandering is tijd nodig, bijvoorbeeld om het personeel op een passende wijze te betrekken en te voldoen aan de regels over medezeggenschap. Om die reden wordt voorgesteld voor bestaande situaties een overgangstermijn te hanteren van een jaar. Gedurende deze tijd blijft het uiteraard van belang dat de betreffende bedrijven niet ten onrechte kosten in de tarieven verrekenen en dat zij de toezichthouder inzicht geven in hoe dit wordt gerealiseerd. ACM ziet hier op toe.

Artikel VIII

In dit artikel is overgangsrecht opgenomen voor activiteiten van netwerkbedrijven met betrekking tot warmte die niet passen binnen het voorgestelde artikel 17c van de Elektriciteitswet 1998. Er is gekozen voor een overgangsregeling voor onbepaalde tijd. Uit gesprekken met de netwerkbedrijven blijkt dat het vaak om kleine projecten gaat die moeilijk over te dragen zijn op andere partijen. Bovendien leidt een verplichting voor netwerkbedrijven om deze activiteiten binnen een vastgestelde termijn af te stoten tot een zeer slechte onderhandelingspositie. Deze situatie zou ertoe kunnen leiden dat de activiteiten geheel worden stopgezet met grote consequenties voor de gebruikers en tot een onevenredige benadeling van de betreffende bedrijven. Bij nieuwe activiteiten of uitbreiding van de bestaande activiteiten moet uiteraard wel voldaan worden aan artikel 17c.

In het tweede lid van dit artikel is vastgelegd dat indien een infrastructuurbedrijf op het moment van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel aandelen houdt in een drinkwaterbedrijf, dit mag worden voortgezet. Uiteraard moet hierbij voldaan (blijven) worden aan de Drinkwaterwet.

Artikel IX

Artikel 20e van de Elektriciteitswet 1998, dat een regeling bevat voor toetsing en vergoeding van bijzondere uitbreidingsinvesteringen, komt ingevolge dit wetsvoorstel te vervallen. In het onderhavige artikel wordt geregeld dat ACM de doelmatige kosten, waarvan zij de noodzaak al heeft vastgesteld vóór het tijdstip waarop artikel 20e komt te vervallen, nog kan betrekken bij de tarieven in de lopende tariefreguleringsperiode.

Artikel X

In dit artikel is overgangsrecht opgenomen in verband met de taak om delen van het systeem te verkabelen of verplaatsen. Deze taak is opgenomen in het voorgestelde artikel 22a van dit wetsvoorstel. Het overgangsrecht houdt in dat de Autoriteit Consument en Markt de kosten die tussen 1 januari 2011 en de datum van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel W, van dit wetsvoorstel zijn gemaakt in verband met deze taak betrekt bij het vaststellen van de tarieven. Dit overgangsrecht is nodig om te voorkomen dat er voor TenneT, die reeds is gestart met verkabeling op verzoek van enkele gemeenten, bij het ontbreken van een expliciete wettelijke taak in de huidige Elektriciteitswet, onduidelijkheid ontstaat over deze kosten.

Artikel XI

Met dit wetsvoorstel wordt de wettelijke taak voor de netbeheerders van gastransportnetten uitgebreid. Op grond van de geldende Gaswet is voor grote aansluitingen enkel een taak voor de netbeheerder opgenomen om een ieder die verzoekt om een aansluitpunt ten behoeve van een aansluiting te voorzien van een dergelijk aansluitpunt. In het voorgestelde artikel 10, zesde lid, wordt geregeld dat de netbeheerder iedere verzoeker voorziet van een aansluiting. De netbeheerder is verplicht de aansluitingen op zijn net te beheren en onderhouden. Daarmee geldt deze beheer- en onderhoudsplicht ook voor zogenaamde grote aansluitingen (groter dan 40m3 per uur) op het gastransportnet. Gelet hierop wordt in het overgangsrecht bepaald, dat voor zover sprake is van aansluitpunten die voor de inwerkingtreding van het wetsvoorstel zijn aangelegd, de beheer- en onderhoudsplicht van de netbeheerder zich beperkt tot voornoemde aansluitpunten.

Artikel XII

In dit artikel is overgangsrecht opgenomen voor lopende experimenten op grond van artikel 1i van de Gaswet. Met dit artikel kunnen de ontheffingen die reeds zijn verleend voor inwerkingtreding van deze wet worden voortgezet op basis van het voorgestelde gewijzigde artikel 1i van de Gaswet voor de duur van de eerder verleende ontheffingen.

Artikelen XIV en XV

Deze artikelen bevatten overgangsrecht in verband met de voorgestelde artikelen met een nieuwe inrichting voor het netbeheer (Artikel II, onderdelen O, Q, R, S en T). Dit overgangsrecht heeft dezelfde strekking als het overgangsrecht voor de Elektriciteitswet 1998 op dit punt. Zie voor een verdere toelichting op dit onderdeel daarom de toelichting op artikelen VII en VIII.

Artikel XVI

Dit artikel bevat overgangsrecht voor de kosten van bijzondere uitbreidingsinvesteringen. Dit overgangsrecht heeft dezelfde strekking als het overgangsrecht voor de Elektriciteitswet 1998 op dit punt. Zie voor een verdere toelichting op dit onderdeel daarom de toelichting op artikel IX.

Artikel XVIII

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van voorliggend wetsvoorstel. Voorgesteld wordt dat dit wetsvoorstel op een bij koninklijk besluit te bepalen datum in werking treedt. Hierdoor kan rekening gehouden worden met de termijnen uit de Wet raadgevend referendum. De minister van BZK doet binnen een week na de bekrachtiging van de wet mededeling in de Staatscourant dat over de wet een referendum kan worden gehouden. Referendabele wetten of verdragen mogen geen inwerkingtredingsdatum bevatten die valt binnen 8 weken na de mededeling in de Staatscourant over de referendabiliteit.

Voor de verschillende onderdelen van deze wet kunnen verschillende data van inwerkingtreding worden vastgesteld. Hierdoor kan bijvoorbeeld worden bewerkstelligd dat het huidige artikel 20e blijft gelden tot het moment dat de netbeheerders voor de eerste keer een investeringsplan moeten opstellen (zie de toelichting bij onderdelen R, S, T en U. Door de mogelijkheid van gedifferentieerde inwerkingtreding kan ook rekening gehouden worden met bepaalde noodzakelijke aanpassingen in de praktijk. In verband met de nieuwe taak voor de gasnetbeheerder om netverliezen in te kopen, moeten aanpassingen worden gedaan in de codes en de wijze waarop netverliezen worden ingekocht.

Het is om problemen in de tariefregulering te voorkomen praktisch om deze bepalingen op 1 januari van een kalenderjaar in werking te laten treden.

De Minister van Economische Zaken,


X Noot
1

Kamerstukken I 2014/15, 34 199, C.

X Noot
2

Kamerstukken II 2015/16, 34 199, nr. 68 (Amendement van het lid Jan Vos c.s.). Artikel 4.9, van het wetsvoorstel STROOM zoals ingediend (nr. 2) stelde als voorwaarden voor kruisparticipatie:

– de meerderheid van de aandelen van de transmissiesysteembeheerder en de overwegende zeggenschap over de transmissiesysteembeheerder blijven direct of indirect bij één of meer openbare lichamen,

– zij leidt tot samenwerking tussen een transmissiesysteembeheerder en een buitenlandse transmissiesysteembeheerder,

– er is sprake van een aandelenruil die de betrouwbaarheid, betaalbaarheid of duurzaamheid van het transmissiesysteem ten goede komt.

X Noot
3

Artikel I, onderdeel AJ. artikel II, onderdeel AL.

X Noot
4

Vergelijk HvJ EU 4 juni 2002, zaak C-483/99, Commissie/Frankrijk, ECLI:EU:C:2002:327, alsook HvJ EU 4 juni 2002, zaak C-367/98, Commissie/Portugal, ECLI:EU:C:2002:326 en HR 26 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1729.

X Noot
5

Kamerstukken II 2014/15, 34 199, nr. 3, artikelsgewijze toelichting op artikel 4.9.

X Noot
6

Artikel 93a van de Elektriciteitswet 1998.

X Noot
7

Voorgesteld artikel 94, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998 en voorgesteld artikel 85b, tweede lid, van de Gaswet.

X Noot
8

Artikel 34a, onder b, jo artikel 34, vierde lid, van de Comptabiliteitswet 2001.

X Noot
9

Artikel 34b van de Comptabiliteitswet 2001.

X Noot
10

Memorie van toelichting bij de zesde wijziging van de Comptabiliteitswet 2001, blz. 15 (Kamerstukken II 2013/14, 33 837, nr. 3).

X Noot
11

Het kabinetsbeleid zoals dat is neergelegd in de Nota deelnemingenbeleid rijksoverheid 2013 bevat een procedurebeschrijving bij vervreemding van aandelen die ook voorziet in betrokkenheid van de Kamers (Kamerstukken II 2013/14, 28 165, nr. 165, blz. 67 e.v.).

X Noot
12

In het advies van de Raad van State 19 juli 2007 inzake deelname van leden van het Europees Parlement aan debatten in de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2007/08, 31 202, nr. 4) werd over de reikwijdte van de ministeriële verantwoordelijkheid opgemerkt: ‘Ministeriële verantwoordelijkheid is het staatsrechtelijk uitgangspunt dat de ministers – gezamenlijk en afzonderlijk – aanspreekbaar zijn op het doen en laten van de regering bij de behartiging van het algemeen belang en de vervulling van de taken die aan het ambt van minister zijn verbonden. Het beginsel vormt de basis voor de politieke controle op het functioneren van de regering en stoelt op drie bepalingen in de Grondwet, te weten: dat de regering wordt gevormd door de Koning en de ministers, waarbij de Koning onschendbaar is en de ministers verantwoordelijk zijn (artikel 42 Grondwet), dat de ministeries onder leiding van een minister staan (artikel 44, eerste lid, Grondwet) en dat de ministers en staatssecretarissen de Eerste en de Tweede Kamer der Staten-Generaal de gevraagde inlichtingen verschaffen (artikel 68, eerste lid, Grondwet). In die drie bepalingen gezamenlijk ligt de reikwijdte van de ministeriële verantwoordelijkheid besloten.

X Noot
13

Een bijzonder geval is artikel 96, eerste lid, van de Grondwet: ‘Het Koninkrijk wordt niet in oorlog verklaard dan na voorafgaande toestemming van de Staten-Generaal.’

X Noot
14

Artikel I, onderdeel AA.

X Noot
15

Kamerstukken I 2014/15, 34 199, C, artikel 6.11. Zie over deze bepaling uitgebreid het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van 27 maart 2015 over het voorstel Elektriciteits- en gaswet (W15.14.0486/IV), kamerstukken II 2014/15, 34 199, nr. 4.

X Noot
16

Zie ook de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet (Kamerstukken II 2014/15, 34 199, nr. 3, blz. 112): ‘Andere voorbeelden van kenmerken die van belang kunnen zijn bij een goede vergelijking tussen de Nederlandse transmissiesysteembeheerders en de transmissiesysteembeheerders uit andere landen zijn de kosten van ruimtelijke inpassing van systemen in dichtbevolkt gebied, toepassing van het voorzorgsbeleid inzake elektromagnetische velden (onder andere door gebruik te maken van zogenaamde wintrackmasten) en de taak omtrent leveringszekerheid van gas in periodes van strenge vorst.’

X Noot
17

Artikel I, onderdeel AI en artikel II, onderdeel W.

X Noot
19

Kamerstukken II 2014/15, 34 199, nr. 3,

X Noot
20

Zie ook de aanwijzingen 212, onderdeel g, en 337 van de Aanwijzingen voor de Regelgeving.

Naar boven