Wijziging van het besluit van 6 december 2014, nr. BLKB2014/704M, Stcrt. 2014, 36166

Besluit van 10 oktober 2017

nr. BLKB2017/7366

Belastingdienst/Directie Vaktechniek Belastingen / Brieven en beleidsbesluiten

De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

Dit besluit wijzigt het besluit van 6 december 2014, nr. BLKB2014/704M. De wijziging betreft de onderdelen 3.2.3, 3.2.4, 3.2.5.1, 3.3.5, 3.3.7, 3.3.8, 3.5.1, 3.5.2 en 5 van vorengenoemd besluit. In de onderdelen 3.2.5.1, 3.3.5, 3.5.1 en 3.5.2 zijn tekstuele wijzigingen aangebracht. In onderdeel 3.2.3 is onderdeel 3.2.3.1 toegevoegd dat beschrijft wanneer het is toegestaan dat prestaties van meerdere ondernemers op één factuur worden vermeld. In onderdeel 3.2.4 is het arrest van de HR van 25 november 2016, nr. 15/02183, verwerkt en onderdeel 3.2.4 is aangepast in die zin dat wordt goedgekeurd dat de transactieoverzichten van reizen die met gebruikmaking van een OV-chipkaart zijn gemaakt, worden aangemerkt als een vervoerbewijs als bedoeld in artikel 33, eerste lid, onderdeel a, van de beschikking. In onderdeel 3.3.7 is verduidelijkt dat uit Europese jurisprudentie volgt dat het recht op aftrek niet mag worden geweigerd met als enige reden dat een factuur niet voldoet aan de formele vereisten. Daarbij wordt verwezen naar de arresten van het HvJ EU van 15 september 2016, nr. C-516/14, zaak Barlis 06 en nr. C-518/14, zaak Senatex. De goedkeuring in onderdeel 3.3.7 is hierdoor overbodig en wordt ingetrokken. In onderdeel 3.3.8 is onderdeel 3.3.8.4 toegevoegd dat uitleg geeft over de btw-behandeling van de boedelbijdrage. Onderdeel 5 is aangepast in die zin dat met ingang van 1 januari 2016 de drempel voor een maandelijkse opgaaf ICL is verlaagd naar € 50.000.

ARTIKEL I

Het besluit van 6 december 2014, nr. BLKB2014/704M, wordt als volgt gewijzigd.

A

Vóór onderdeel 1 wordt een alinea toegevoegd, luidende:

Dit besluit werd gewijzigd bij besluit van 10 oktober 2017, nr. BLKB2017/7366, (Stcrt. 2017, 59187). De wijziging betreft de onderdelen 3.2.3, 3.2.4, 3.2.5.1, 3.3.5, 3.3.7, 3.3.8, 3.5.1, 3.5.2 en 5 van vorengenoemd besluit. In de onderdelen 3.2.5.1, 3.3.5, 3.5.1 en 3.5.2 zijn tekstuele wijzigingen aangebracht. In onderdeel 3.2.3 is onderdeel 3.2.3.1 toegevoegd dat beschrijft wanneer het is toegestaan dat prestaties van meerdere ondernemers op één factuur worden vermeld. In onderdeel 3.2.4 is het arrest van de HR van 25 november 2016, nr. 15/02183, verwerkt en onderdeel 3.2.4 is aangepast in die zin dat wordt goedgekeurd dat de transactieoverzichten van reizen die met gebruikmaking van een OV-chipkaart zijn gemaakt, worden aangemerkt als een vervoerbewijs als bedoeld in artikel 33, eerste lid, onderdeel a, van de beschikking. In onderdeel 3.3.7 is verduidelijkt dat uit Europese jurisprudentie volgt dat het recht op aftrek niet mag worden geweigerd met als enige reden dat een factuur niet voldoet aan de formele vereisten. Daarbij wordt verwezen naar de arresten van het HvJ EU van 15 september 2016, nr. C-516/14, zaak Barlis 06 en nr. C-518/14, zaak Senatex. De goedkeuring in onderdeel 3.3.7 is hierdoor overbodig en wordt ingetrokken. In onderdeel 3.3.8 is onderdeel 3.3.8.4 toegevoegd dat uitleg geeft over de btw-behandeling van de boedelbijdrage. Onderdeel 5 is aangepast in die zin dat met ingang van 1 januari 2016 de drempel voor een maandelijkse opgaaf ICL is verlaagd naar € 50.000.

B

In onderdeel 3.2.3 wordt nieuw ingevoegd:

3.2.3.1 Prestaties meerdere ondernemers op één factuur

In beginsel moet iedere ondernemer die een prestatie verricht zelf een factuur uitreiken. Het komt in de praktijk voor dat ondernemers overeenkomen dat hun afzonderlijke prestaties door één van de betrokken ondernemer op één bescheid in rekening wordt gebracht. Een dergelijk bescheid dat de prestaties van verschillende ondernemers bevat, kan voor de btw alleen dienen als factuur als dit bescheid alle vermeldingen bevat die anders op de afzonderlijke uit te reiken facturen zouden moeten worden vermeld. De ondernemer die een dergelijke factuur uitreikt, doet dat dan mede namens de andere betrokken ondernemer(s). In dat geval zijn alle op de factuur vermelde ondernemers zelfstandig verantwoordelijk voor de btw-verplichtingen voor zover die op hen van toepassing zijn.

C

In onderdeel 3.2.4 wordt de eerste alinea als volgt gewijzigd: ‘Alle bescheiden die in het economische verkeer de functie van een factuur hebben, zijn een factuur. Het maakt niet uit onder welke benaming (nota, kwitantie, bon, notariële akte of notariële afrekening) de bescheiden worden uitgereikt. Uit het arrest van de Hoge Raad van 25 november 2016, nr. 15/02183, ECLI:NL:HR:2016:2664 volgt dat alleen sprake kan zijn van een factuur als het een bescheid betreft waarop de betaling van een bedrag wordt gevorderd en het overigens alle vereiste factuurgegevens bevat.1

In onderdeel 3.2.4 wordt na de eerste alinea het volgende toegevoegd:

Voor het vervoer van personen per openbare vervoermiddelen of taxi wordt het vervoerbewijs aangemerkt als factuur (artikel 35a van de wet jo. artikel 33, eerste lid, onderdeel a, van de beschikking). Met de invoering van de OV-chipkaart (en vergelijkbare kaarten waarmee op saldo kan worden gereisd) zijn echter de fysieke vervoersbewijzen voor een groot deel verdwenen. Op grond van artikel 63 AWR keur ik het volgende goed.

Goedkeuring

Ik keur goed dat de transactieoverzichten van reizen die met gebruikmaking van een OV-chipkaart (en vergelijkbare kaarten waarmee op saldo kan worden gereisd) zijn gemaakt, worden aangemerkt als vervoerbewijzen als bedoeld in artikel 33, eerste lid, onderdeel a, van de beschikking.

Voorwaarden

Aan deze goedkeuring verbind ik de volgende voorwaarden. Op een transactieoverzicht dient tenminste te worden vermeld:

  • de datum van uitreiking;

  • de identiteit van de presterende ondernemer;

  • de datum waarop de vervoersdiensten zijn verricht;

  • het afgelegde traject; en

  • het te betalen btw-bedrag of de gegevens aan de hand waarvan het btw-bedrag kan worden berekend. Dit kan bijvoorbeeld door vermelding van de totaalprijs inclusief 6% btw.

D

In onderdeel 3.2.5.1 wordt de tekst na de zinsnede ‘Dit betekent het volgende:’ als volgt gewijzigd:

  • bij de verrekening van de huurtermijnen blijven de oorspronkelijke facturen en de btw-voldoening door de oude eigenaar/verhuurder in stand. Er is geen sprake van vermindering van de huurtermijnen, maar van de onderlinge verrekening van de huuropbrengst. Om die reden blijft bij de oude eigenaar/verhuurder herziening achterwege van de belasting die hij heeft voldaan over de huurtermijnen die hij heeft ontvangen na de levering van de onroerende zaak. De oude eigenaar/verhuurder heeft voor de belasting die hij heeft voldaan over de (delen van de) huurtermijnen die hij in het kader van de verrekening aan de nieuwe eigenaar/verhuurder heeft doen toekomen, geen recht op teruggaaf op grond van artikel 29, eerste lid, van de wet.

E

Onderdeel 3.3.5 wordt als volgt gewijzigd:

In de 2e alinea wordt in de zin ‘Wanneer voor controledoeleinden noodzakelijk, kan de inspecteur een vertaling in het Nederlands eisen van niet (volledig) in het Nederlands opgestelde facturen betreffende in Nederland verrichte prestaties of facturen uitgereikt door in Nederland gevestigde ondernemers (artikel 35a, vijfde lid, van de wet).’, na het woordje ‘uitgereikt’ of 'ontvangen’ toegevoegd.

F

Onderdeel 3.3.7 komt als volgt te luiden:

Het komt voor dat een factuur niet volledig voldoet aan de wettelijke eisen en dat aftrek van btw wordt geweigerd. Uit Europese jurisprudentie2 volgt dat het recht op aftrek van btw niet mag worden geweigerd om reden dat een factuur niet voldoet aan alle formele vereisten indien alle gegevens die nodig zijn om na te gaan of is voldaan aan de materiële voorwaarden voor uitoefening van de aftrek van btw voorhanden zijn. Bij de beoordeling van de materiële voorwaarden moet rekening worden gehouden met aanvullende informatie die door de ondernemer wordt verstrekt.

De aftrek van btw wordt alsnog geweigerd als:

  • a. degene die de factuur heeft uitgereikt de daarop vermelde btw of enige andere in verband met de prestatie verschuldigde belasting geheel of gedeeltelijk niet heeft voldaan, terwijl degene die de factuur heeft ontvangen dat wist of redelijkerwijze moest vermoeden en daarvan direct profijt heeft gehad dan wel invloed heeft gehad op het fiscaal laakbare handelen van degene die de factuur heeft uitgereikt; of

  • b. het geheel van feiten en omstandigheden de conclusie rechtvaardigt dat doel en strekking van de desbetreffende wettelijke bepalingen zou worden miskend als de aftrek van de btw zou worden toegestaan.

Ondanks het feit dat het recht op aftrek niet mag worden beperkt door een formeel factuurgebrek, laat onverlet dat het niet voldoen aan de wettelijk factuureisen een verzuim van de presterende ondernemer vormt, ter zake waarvan een verzuimboete kan worden opgelegd (zie artikel 67ca, eerste lid, onderdeel e, van de AWR).

G

In onderdeel 3.3.8 wordt nieuw ingevoegd:

3.3.8.4 Btw-behandeling van de boedelbijdrage.

Een boedelbijdrage is een vergoeding die wordt betaald aan de faillissementscurator voor werkzaamheden die hij uitvoert voor derde eigenaren/separatisten (hypotheekhouders, pandhouders, partijen die een eigendomsvoorbehoud hebben, etc.). De strekking achter de boedelbijdrage is dat de kosten die de boedel moet maken omdat een schuldeiser zijn rechten als separatist wil uitoefenen, niet ten laste van de andere schuldeisers in het faillissement komen.

Als er een rechtstreeks verband bestaat tussen de betaling door de separatist en de handelingen verricht door de curator ter zake van de uitwinning van een verpande of verhypothekeerde zaak dan kan de boedelbijdrage belast zijn met btw. De vraag of de boedelbijdrage belast is met btw moet beantwoord worden vanuit de failliete boedel en dus vanuit de gefailleerde. De boedelbijdrage is belast als de gefailleerde ondernemer is voor de btw en de verrichte dienst niet gerelateerd is aan zijn privévermogen. De vergoeding is steeds onbelast als de gefailleerde geen ondernemer is voor de btw.

H

Onderdeel 3.5.1 wordt als volgt gewijzigd:

In onderdeel 3.5.1 wordt in de 3e alinea in de eerste zin achter ‘de ontvanger van de factuur’ toegevoegd: (hierna: de afnemer). Daarna wordt ‘de ontvanger van de factuur’ steeds vervangen door: de afnemer.

In de 5e alinea wordt in de eerste zin achter ‘de opsteller van de factuur’ toegevoegd: (hierna: de leverancier). Daarna wordt ‘de opsteller van de factuur’ steeds vervangen door: de leverancier.

In onderdeel 3.5.1, letter a, eerste alinea, 4e zin wordt ‘Stedeco II-arrest’ vervangen door: Stadeco II-arrest.

I

Onderdeel 3.5.2 wordt als volgt gewijzigd:

In onderdeel 3.5.2 wordt in de 1e alinea aan het eind de volgende zin toegevoegd: Als een factuur vals is omdat een prestatie tussen de leverancier en de afnemer ontbreekt, is voor het weigeren van de aftrek niet van belang of de hierop vermelde btw (eventueel) op aangifte is voldaan3.

J

Onderdeel 5 wordt als volgt gewijzigd:

In onderdeel 5 wordt achter het eerste gedachtestreepje de zinsnede ‘ ...of in één van de...’ gewijzigd in: ‘... en in de...’.

In onderdeel 5 wordt achter het eerste en tweede gedachtestreepje het bedrag van ‘€ 100.000’ gewijzigd in: € 50.000.

In onderdeel 5 wordt achter eerste gedachtestreepje het jaartal ‘2010’ gewijzigd in: 2016.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst

Dit besluit wordt in de Staatscourant gepubliceerd.

Den Haag, 10 oktober 2017

De Staatssecretaris van Financiën, namens deze, J. de Blieck lid van het managementteam Belastingdienst


X Noot
1

Dit brengt mee dat de arresten van de arresten van de Hoge Raad van 7 november 1984, nr. 22228 en 1 november 1989, nr. 26127 zijn achterhaald.

X Noot
2

HvJ EU 15 september 2016, nr. C-516/14, zaak Barlis 06, ECLI:EU:2016:690 en HvJ EU 15 september 2016, nr. C-518/14, zaak Senatex GmbH, ECLI:EU:2016:691.

X Noot
3

HvJ EU 31 januari 2013, C-642/11 (Stroy trans) en C-643/11 (LVK), Gerechtshof Amsterdam 27 juni 2013, 11/00819, ECLI:NL:HR:2014:992.

Naar boven