Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 13 september 2017, nr. MBO/1193044, houdende wijziging van de Subsidieregeling Tel mee met Taal met name in verband met de invoering van een subsidiestroom voor de verbetering van het taalniveau van laagtaalvaardige ouders

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

Gelet op de artikelen 4 en 5 van de Wet overige OCW-subsidies en de artikelen 1.3 en 2.1 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS;

Besluit:

ARTIKEL I. WIJZIGING SUBSIDIEREGELING TEL MEE MET TAAL

De Subsidieregeling Tel mee met Taal wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor elk onderdeel vervalt de geletterde aanduiding en de punt.

2. De begripsbepaling van ‘deelnemer’ komt te luiden:

deelnemer:
  • a. voor de subsidie, bedoeld in artikel 3: werknemer die de Nederlandse taal, of één of meer taalvaardigheden, beheerst op het referentieniveau 2F of lager, hierdoor beperkt wordt in zijn functioneren en deelneemt aan een opleidingstraject;

  • b. voor de subsidie, bedoeld in artikel 4b: laagtaalvaardige ouder die deelneemt aan een taaltraject;.

3. In de begripsomschrijving van ‘inburgeringscursus’ wordt na ‘inburgeringsexamen’ en na ‘inburgering’ telkens een komma ingevoegd.

4. De begripsbepaling van ‘opleider’ komt te luiden:

opleider:

opleider, bedoeld in artikel 3a;.

5. In de begripsomschrijving van ‘opleidingstraject’ wordt ‘die door’ vervangen door: dat door.

6. De begripsbepaling van ‘penvoerder’ komt te luiden:

penvoerder:

partij met rechtspersoonlijkheid, niet zijnde een gemeente, een waterschap, een provincie of de Staat, die:

  • a. voor de subsidie, bedoeld in artikel 4, partij is in een samenwerkingsverband, namens dit samenwerkingsverband een aanvraag indient en die door ten minste zeven andere partijen uit dit samenwerkingsverband wordt ondersteund;

  • b. voor de subsidie, bedoeld in artikel 4a, een aanvraag indient die namens ten minste drie partijen wordt gedaan en die ten minste door die partijen wordt ondersteund, waaronder in ieder geval:

    • 1°. een gemeente;

    • 2°. een basisbibliotheek; en

    • 3°. een instelling die de jeugdgezondheidszorg uitvoert, een school of een voorschoolse voorziening;.

7. In de begripsomschrijving van ‘samenwerkingsverband’ wordt na ‘laaggeletterdheid’ ingevoegd: in de Nederlandse taal.

8. In de begripsomschrijving van ‘taalvaardigheid’ wordt na ‘spreekvaardigheid’ ingevoegd: in de Nederlandse taal.

9. In de alfabetische rangschikking worden drie begripsbepalingen ingevoegd, luidende:

laagtaalvaardige ouder:

ouder, voogd of verzorger die de Nederlandse taal, of één of meer taalvaardigheden, beheerst op het referentieniveau 2F of lager;

ouder, voogd of verzorger:
  • a. natuurlijke ouder of adoptiefouder in de zin van de artikelen 197 tot en met 232 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek van een minderjarige;

  • b. voogd in de zin van de artikelen 280 tot en met 301 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek van een minderjarige;

  • c. verzorger die een minderjarige verzorgt en opvoedt zonder dat hem het gezag over die minderjarige toekomt;

taaltraject:

traject gericht op de verhoging van de taalvaardigheid in de Nederlandse taal, zijnde een opleidingstraject, of een cursus verzorgd door of onder de verantwoordelijkheid van een opleider;.

B

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2. Toepassing Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS

Deze regeling geldt in aanvulling op de kaderregeling met uitzondering van de artikelen 3.1 en 7.6 van de kaderregeling.

C

Na artikel 3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3a. Opleider opleidingstrajecten voor werkgevers

Een opleider die een opleidingstraject verzorgt, is werkzaam voor een bedrijf of instelling of beschikt als zelfstandige over een inschrijving bij de Kamer van Koophandel, is aantoonbaar geschikt voor het geven van taalonderwijs in de Nederlandse taal, wat blijkt uit:

  • a. een getuigschrift, afgegeven krachtens de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, waaruit blijkt dat is voldaan aan:

    • 1°. de bekwaamheidseisen die zijn vastgesteld krachtens artikel 32a, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs;

    • 2°. de bekwaamheidseisen die zijn vastgesteld krachtens artikel 36, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs en waaruit blijkt dat de opleider bekwaam is in een van de taal- of letterkundige studierichtingen;

    • 3°. de bekwaamheidseisen die zijn vastgesteld krachtens artikel 4.2.3, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs en waaruit blijkt dat de opleider bekwaam is in een van de taal- of letterkundige studierichtingen;

  • b. een erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties, verleend ten aanzien van het onderwijs dat betrokkene zal geven;

  • c. een geschiktheidsverklaring als bedoeld in artikel 176b van de Wet op het primair onderwijs, 118k van de Wet op het voortgezet onderwijs of 4.2.4 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, waaruit de geschiktheid voor het geven van taalonderwijs blijkt;

  • d. het als taaldocent werkzaam zijn voor een taalaanbieder die is aangesloten bij de Nederlandse Raad voor Training en Opleiding of daar als zelfstandige bij zijn aangesloten;

  • e. het als taaldocent werkzaam zijn voor een taalaanbieder die in het bezit is van het keurmerk Blik op Werk of als zelfstandige taalaanbieder in het bezit zijn van dit keurmerk;

  • f. het als taaldocent werkzaam zijn voor een mbo-instelling; of

  • g. het bezit van een Certificaat Competent Docent NT2, afgegeven door de Beroepsvereniging van docenten Nederlands als Tweede Taal.

D

In artikel 4, tweede lid, onderdeel b, vervalt de punt na ‘artikel 7.3.1’.

E

Vóór artikel 5 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 4a. Te subsidiëren activiteiten in verband met laagtaalvaardige ouders

  • 1. De minister kan aan een penvoerder op zijn aanvraag een subsidie verstrekken voor taaltrajecten, genoemd in artikel 4b, of voor overige activiteiten, genoemd in artikel 4c.

  • 2. De minister verstrekt uitsluitend subsidie voor zover de gesubsidieerde activiteiten uiterlijk op 30 juni 2019 zijn uitgevoerd.

  • 3. Geen subsidie wordt verleend voor:

    • a. lopende activiteiten;

    • b. activiteiten die met middelen op grond van de Wet educatie en beroepsonderwijs worden bekostigd;

    • c. activiteiten die financieel worden ondersteund uit andere actielijnen van Tel mee met Taal of op basis van een subsidie, bedoeld in de artikelen 3 of 4;

    • d. activiteiten die een onderdeel zijn van een inburgeringscursus.

Artikel 4b. Taaltrajecten voor laagtaalvaardige ouders

Subsidie wordt verleend voor de taaltrajecten, bedoeld in artikel 4a, eerste lid, die zijn gericht op de verhoging van de taalvaardigheid van aantoonbaar laagtaalvaardige ouders. De taaltrajecten die worden aangeboden aan de laagtaalvaardige ouders vergroten hun taalvaardigheid en de toepassing hiervan in de communicatie met en over de kinderen. Dit draagt aantoonbaar bij aan het ontwikkelen van een educatief partnerschap tussen ouders, scholen, instellingen die de jeugdgezondheidszorg uitvoeren en voorschoolse voorzieningen, en stimuleert een educatief thuismilieu.

Artikel 4c. Overige activiteiten in verband met laagtaalvaardige ouders

Subsidie wordt verleend voor de overige activiteiten, bedoeld in artikel 4a, eerste lid, die zijn gericht op:

  • a. het verhogen van de taalvaardigheid van laagtaalvaardige ouders;

  • b. het stimuleren van educatief partnerschap tussen ouders, scholen, instellingen die de jeugdgezondheidszorg uitvoeren, kinderopvanginstellingen of voorschoolse voorzieningen gericht op taalontwikkeling; of

  • c. het bevorderen van een educatief thuismilieu gericht op taalontwikkeling.

F

Aan artikel 5 wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Bij een subsidie, bedoeld in artikel 4a, zijn de directe kosten voor de uitvoering van het project subsidiabel.

G

Artikel 6 komt te luiden:

Artikel 6. Omvang subsidie

  • 1. Een subsidie bedraagt per subsidieaanvraag:

    • a. voor een subsidie als bedoeld in artikel 3 of 4 ten hoogste € 50.000,–;

    • b. voor een subsidie als bedoeld in artikel 4b ten hoogste € 1.000.000,–;

    • c. voor een subsidie als bedoeld in artikel 4c ten hoogste € 125.000,–.

  • 2. Een subsidie bedraagt ten hoogste het volgende percentage van de subsidiabele kosten:

    • a. 67 procent in geval van een subsidie als bedoeld in artikel 3 of 4;

    • b. 80 procent in geval van een subsidie als bedoeld in artikel 4a.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in het eerste en tweede lid bedraagt:

    • a. een subsidie als bedoeld in artikel 3 ten hoogste € 1.500,– per opleidingstraject per deelnemer; en

    • b. een subsidie als bedoeld in artikel 4b ten hoogste € 600,– per deelnemer.

H

Artikel 7 komt te luiden:

Artikel 7. Subsidieplafond voor subsidie voor werkgevers en samenwerkingsverbanden

Voor subsidieverlening op grond van de artikelen 3 of 4 is voor de kalenderjaren 2017 en 2018 in totaal een bedrag van ten hoogste € 5.100.000,– beschikbaar, waarbij per kalenderjaar de volgende subsidieplafonds gelden:

  • a. voor het kalenderjaar 2017 is een bedrag van ten hoogste € 2.600.000,– beschikbaar;

  • b. voor het kalenderjaar 2018 is een bedrag van ten hoogste € 2.500.000,– beschikbaar.

I

Na artikel 7 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7a. Subsidieplafonds voor subsidie in verband met laagtaalvaardige ouders

  • 1. Voor subsidieverlening op grond van de artikel 4b is voor 2018 een bedrag van ten hoogste € 3.000.000,– beschikbaar.

  • 2. Voor subsidieverlening op grond van de artikel 4c is voor 2018 een bedrag van ten hoogste € 1.000.000,– beschikbaar.

J

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

2. In het tweede en derde lid wordt telkens na ‘De subsidieaanvrager dient’ ingevoegd: voor een subsidie op grond van de artikelen 3 en 4.

3. Onder vernummering van het vierde tot en met zesde lid tot vijfde tot en met zevende lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 4. De penvoerder dient voor een subsidie op grond van artikel 4a een subsidieaanvraag in tijdens de aanvraagperiode die loopt van 1 januari 2018 tot en met 30 juni 2018.

4. Het vijfde lid (nieuw) komt te luiden:

  • 5. De minister wijst aanvragen die zijn ingediend buiten de perioden, genoemd in het tweede tot en met vierde lid, af.

5. Het zesde lid (nieuw) komt te luiden:

  • 6. Per periode genoemd in het tweede tot en met vierde lid wordt per subsidieaanvrager ten hoogste één aanvraag toegekend, met dien verstande dat:

    • a. wat betreft een aanvraag tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 3 per groep van verbonden rechtspersonen per periode maximaal één aanvraag wordt toegewezen;

    • b. wat betreft een aanvraag tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 4 per samenwerkingsverband per periode één aanvraag wordt toegewezen.

6. In het zevende lid (nieuw) wordt ‘tweede en derde lid’ vervangen door ‘tweede tot en met vierde lid’ en wordt ‘Kaderregeling’ vervangen door: kaderregeling.

K

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt ‘Een activiteitenplan’ vervangen door: een activiteitenplan.

2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt ‘Een begroting’ vervangen door ‘een begroting’ en wordt ‘Kaderregeling’ vervangen door: kaderregeling.

3. In het tweede lid, onderdeel a, wordt na ‘gevalideerd instrument’ ingevoegd: uiterlijk voor de start van het opleidingstraject is of wordt.

4. Het tweede lid, onderdeel c, komt te luiden:

  • c. de opleider voldoet aan de in artikel 3a gestelde eisen;.

5. In het tweede lid, onderdeel d, vervalt ‘dat’.

L

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt ‘Een’ telkens vervangen door ‘een’ en wordt de punt aan het slot van de onderdelen i, ii en iii vervangen door een puntkomma.

2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt ‘Een’ vervangen door ‘een’, wordt ‘Kaderregeling’ vervangen door ‘kaderregeling’ en wordt de punt aan het slot vervangen door een puntkomma.

3. In het eerste lid, onderdeel c, wordt ‘Het’ vervangen door ‘het’ en wordt de punt aan het slot vervangen door een puntkomma.

4. In het eerste lid, onderdeel d, wordt ‘Indien’ vervangen door: indien.

M

Na artikel 11 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 11a. Bij de aanvraag tot subsidieverlening voor een taaltraject te overleggen informatie

  • 1. Een penvoerder dient bij een aanvraag tot verlening van een subsidie op grond van artikel 4b de volgende documenten in:

    • a. een activiteitenplan waarin ten minste de volgende onderwerpen aan de orde komen:

      • 1°. een beschrijving van het taaltraject waarvoor subsidie wordt aangevraagd, waaruit in elk geval het aantal contacturen blijkt, de periode waarin de activiteiten worden aangeboden, het aantal deelnemers, de groepsgrootte, de gebruikte (les)methode en de opleider;

      • 2°. een beschrijving van de doelen van het taaltraject en de wijze waarop de opleiding bijdraagt aan de doelstelling van de subsidie;

    • b. een begroting die voldoet aan de eisen gesteld in artikel 3.5 van de kaderregeling en waaruit in elk geval duidelijk worden de totale kosten van het taaltraject, de kosten per deelnemer en het cofinancieringspercentage.

  • 2. De aanvrager verklaart dat:

    • a. uit een actuele individuele niveaubepaling of niveau-indicatie, die op basis van een gevalideerd instrument, uiterlijk voor de start van het taaltraject is of wordt afgenomen, blijkt dat de deelnemers de Nederlandse taal, of één of meer taalvaardigheden, beheersen op het referentieniveau 2F of lager;

    • b. het taaltraject wordt verzorgd door of onder verantwoordelijkheid van een opleider die voldoet aan de in artikel 3a gestelde eisen;

    • c. dat hij zal voldoen aan de verplichtingen zoals genoemd in de artikelen 13 en 16.

  • 3. De aanvrager verstrekt zijn kvk-nummer.

Artikel 11b. Bij de aanvraag tot subsidieverlening voor overige activiteiten te overleggen informatie

  • 1. Een penvoerder dient bij een aanvraag tot verlening van een subsidie op grond van artikel 4c de volgende documenten in:

    • a. een activiteitenplan waarin ten minste de volgende onderwerpen aan de orde komen:

      • 1°. een beschrijving van het project waarvoor subsidie wordt aangevraagd, alsmede van de wijze van uitvoering van het project, de looptijd van de uitvoering en de verdeling van taken tussen de betrokken partijen;

      • 2°. een beschrijving van de behoefte(n) waarin het project voorziet, de doelstellingen, resultaten of producten die met het project worden nagestreefd en de wijze waarop deze worden gemonitord of geëvalueerd;

      • 3°. een beschrijving van de verwachte opbrengst van het project en de wijze waarop het bijdraagt aan de doelstelling van de subsidie;

    • b. een begroting die voldoet aan de eisen gesteld in artikel 3.5 van de kaderregeling en waaruit in elk geval het cofinancieringspercentage duidelijk wordt.

  • 2. De aanvrager verklaart dat hij zal voldoen aan de verplichtingen zoals genoemd in de artikelen 13 en 16.

  • 3. De aanvrager verstrekt zijn kvk-nummer.

N

In artikel 12 wordt ‘Kaderregeling’ vervangen door: kaderregeling.

O

Artikel 13 komt te luiden:

Artikel 13. Verplichtingen

Onverminderd de verplichtingen, genoemd in hoofdstuk 5 van de kaderregeling, worden aan de ontvanger van een subsidie de volgende verplichtingen opgelegd:

  • a. de ontvanger van een subsidie als bedoeld in artikel 3 zorgt ervoor dat alle deelnemers bij het begin van het opleidingstraject en bij beëindiging van het opleidingstraject de vragenlijst, opgenomen in bijlage 2 bij deze regeling, invullen;

  • b. de ontvanger van een subsidie als bedoeld in artikel 4b:

    • 1°. maakt de leeropbrengst van het taaltraject inzichtelijk door aan het begin van het taaltraject en na afloop van het taaltraject bij elke deelnemer de vragenlijst af te nemen die via www.telmeemettaal.nl beschikbaar wordt gesteld;

    • 2°. registreert hoeveel laagtaalvaardige ouders en hoeveel van elk geslacht aan een taaltraject hebben deelgenomen; en

    • 3°. registreert hoeveel deelnemers Nederlands als moedertaal of Nederlands als tweede taal hebben;

  • c. de ontvanger van een subsidie voert een overzichtelijke, controleerbare en doelmatige administratie die zo is ingericht dat daaruit te allen tijde de informatie, bedoeld in onderdelen a en b, het aantal aanwezige deelnemers en de door hen gevolgde contacturen kunnen worden nagegaan;

  • d. de ontvanger van een subsidie verleent gedurende de looptijd van het project op verzoek van de minister medewerking aan ten minste één van de landelijke Tel mee met Taal congressen om de projectuitvoering of resultaten van het project toe te lichten.

P

Na artikel 13 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 13a. Penvoerderschap

  • 1. Indien de subsidie wordt aangevraagd door een penvoerder, wordt deze verleend aan en verantwoord door de penvoerder.

  • 2. Op de penvoerder rusten alle aan de subsidie verbonden verplichtingen, ongeacht welke partij feitelijk is belast met de uitvoering van de daarop betrekking hebbende werkzaamheden.

  • 3. De aanvraag bevat een door alle bij de aanvraag betrokken partijen getekende verklaring, waarin zij verklaren dat de penvoerder gemachtigd is om hen in het kader van de subsidieverstrekking in en buiten rechte te vertegenwoordigen, en dat alle gegevens die noodzakelijk zijn voor de verantwoording door de penvoerder van de besteding van de subsidie, op verzoek aan de penvoerder worden verstrekt.

Q

In artikel 14 wordt na ‘bijdragen’ en na ‘bestuursorganen’ een komma ingevoegd.

R

Artikel 15 komt te luiden:

Artikel 15. Vaststelling en verantwoording

  • 1. In afwijking van artikel 7.6 van de kaderregeling wordt subsidie tot € 50.000,– ambtshalve vastgesteld.

  • 2. Voor een subsidie van € 50.000,– tot € 125.000,– is artikel 7.6 van de kaderregeling van toepassing.

  • 3. Voor een subsidie van € 125.000,– of meer is artikel 7.8 van de kaderregeling van toepassing.

  • 4. Indien de subsidieontvanger een bekostigde onderwijsinstelling is, wordt paragraaf 9.1 van de kaderregeling op die wijze toegepast dat:

    • a. voor een subsidie tot € 125.000 het niet aangewende deel van de subsidie kan worden besteed aan andere activiteiten waarvoor bekostiging wordt verstrekt; en

    • b. voor een subsidie van € 125.000 of meer de subsidie uitsluitend wordt besteed aan de activiteiten waarvoor zij is verstrekt.

  • 5. De ontvanger van de subsidie toont op verzoek van de minister op de in de beschikking aangegeven wijze aan dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de verplichtingen die aan de verleende subsidie zijn verbonden. De subsidie wordt vastgesteld op een bedrag tot ten hoogste het in de verleningsbeschikking genoemde bedrag.

S

In artikel 16 wordt ‘Kaderregeling’ vervangen door: kaderregeling.

T

Het opschrift van bijlage 1 komt te luiden:

BIJLAGE 1, BEHORENDE BIJ DE ARTIKELEN 4 EN 11 VAN DE SUBSIDIEREGELING TEL MEE ME TAAL. VOORWAARDEN REGIONAAL OF LOKAAL TAALAKKOORD

U

Het opschrift van bijlage 2 komt te luiden:

BIJLAGE 2, BEHORENDE BIJ ARTIKEL 13, EERSTE LID, ONDERDEEL A, VAN DE SUBSIDIEREGELING TEL MEE MET TAAL. VRAGENLIJST EFFECTMETING TAALSCHOLING WERKNEMERS

ARTIKEL II. INWERKINGTREDING

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 oktober 2017.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

TOELICHTING

Algemeen

1. Aanleiding

Op 6 maart 2015 is het Actieprogramma ‘Tel mee met Taal’ (hierna: het actieprogramma) aan de Tweede Kamer gestuurd. In dit programma werken de ministeries van OCW, SZW en VWS in de periode 2016 – 2018 samen om laaggeletterdheid te voorkomen en bestrijden. Zij dragen gezamenlijk gemiddeld € 18 miljoen per jaar bij voor verschillende (subsidie)programma’s en activiteiten. In het actieprogramma is aangekondigd dat gemeenten, cursusaanbieders, ouders en hun kinderen worden gestimuleerd en ondersteund om laaggeletterdheid aan te pakken en te voorkomen. Hiervoor is, onder andere, een subsidieregeling gepubliceerd. De eerste aanvraagperiode vond plaats van 1 januari tot en met 30 juni 2017.

Op 31 oktober 2016, ruim een jaar na het Actieprogramma ‘Tel mee met Taal’, hebben de bewindslieden van OCW ook een Actieprogramma Gelijke Kansen in het onderwijs aan de Tweede Kamer gestuurd. Met dit programma wordt gewerkt aan het bevorderen van gelijke kansen in het onderwijs en het vormen van allianties rond gelijke kansen. Als onderdeel van dit actieprogramma is € 4 miljoen toegevoegd aan het programma Tel mee met Taal om laagtaalvaardige ouders te ondersteunen bij de verhoging van hun taalvaardigheid. Het doel hiervan is dat ouders beter betrokken kunnen worden bij het opgroeien en schoolgaan van hun kinderen: ouders worden zo een educatieve partner van instellingen die de jeugdgezondheidszorg uitvoeren of van (voor)school(se voorzieningen. Ook kunnen taalvaardige ouders hun kinderen beter ondersteunen door het bieden van een meer stimulerend educatief thuismilieu. Dit draagt bij aan de kansen op onderwijssucces voor hun kinderen.

Hiernaast hebben de ervaringen met de eerste aanvraagperiode van de bovengenoemde subsidieregeling geleid tot een aantal wensen tot meer technische wijziging van de regeling.

2. Doel

Het doel van de regeling is om activiteiten te ondersteunen die leiden tot verbetering van de taalvaardigheid van laagtaalvaardige ouders. Dit stimuleert een educatief thuismilieu en draagt bij aan het ontwikkelen van een educatief partnerschap tussen ouders en partijen die betrokken zijn bij het opgroeien van hun kinderen. Dit zijn niet alleen scholen, maar ook consultatiebureaus, instellingen in de jeugdgezondheidszorg en voorschoolse voorzieningen. Zo krijgen kinderen meer kansen op succes in het onderwijs en het optimaal ontwikkelen van hun talenten en ambities.

Waar in deze regeling wordt gesproken over het stimuleren van een educatief thuismilieu worden activiteiten in de thuissituatie bedoeld die bijdragen aan de ontwikkeling en schoolloopbaan van kinderen. Voorbeelden hiervan zijn ouders die helpen met het maken van huiswerk, voorleesactiviteiten, bibliotheekbezoek of het beschikbaar stellen van boeken, kranten of tijdschriften thuis.

Waar in deze regeling wordt gesproken over het bevorderen van een educatief partnerschap wordt de communicatie bedoeld tussen ouders en partners bij het opvoeden, opgroeien en leren van hun kinderen. Het gaat dan om instellingen die de jeugdgezondheidszorg uitvoeren zoals consultatiebureaus, maar ook om peuterpeelzalen, kinderopvangorganisaties en scholen. Van een educatief partnerschap is bijvoorbeeld sprake wanneer leerkrachten of begeleiders met ouders in gesprek gaan over de (taal)ontwikkeling van hun kind of over manieren om dit thuis verder te stimuleren.

3. Aanvraagprocedure

Aanvragen voor subsidie kunnen uitsluitend digitaal worden ingediend via de website https://telmeemettaal.e-formulier.nl.

3.1. Aanvraagprocedure voor werkgevers

In de aanvraagprocedure voor werkgevers wordt een wijziging aangebracht ten aanzien van de eisen die worden gesteld aan opleiders. De eis dat een opleider dient te beschikken over een onderwijsbevoegdheid voor het basis- of voortgezet onderwijs is gebleken onvoldoende aan te sluiten op de feitelijke kwalificaties van docenten die door opleiders worden ingezet voor het verzorgen van taaltraining aan werknemers. Daarnaast zijn de eisen meer gespecificeerd naar het opleiden in de Nederlandse taal.

Daarom is ervoor gekozen om als eis te stellen dat opleiders aantoonbaar geschikt zijn voor het geven van taalonderwijs in de Nederlandse taal. Opleiders kunnen zowel werkzaam zijn voor publiek bekostigde onderwijsinstellingen als voor private opleiders. Artikel 3a geeft een opsomming van de verschillende manieren waarop de geschiktheid van opleiders kan worden aangetoond:

  • Door middel van een getuigschrift dat betrekking heeft op bekwaamheidseisen gericht op het handelen in het onderwijsleerproces.

  • Door middel van het certificaat Competent Docent NT2, afgegeven door de Beroepsvereniging van docenten Nederlands als Tweede Taal.

  • Door als zelfstandige aangesloten te zijn bij de Nederlandse Raad voor Training en Opleiding, of een dienstbetrekking te hebben bij een opleider die is aangesloten bij deze organisatie.

  • Door als taaldocent werkzaam te zijn voor een mbo-instelling.

  • Door als taaldocent werkzaam te zijn voor een taalaanbieder die in het bezit is van het keurmerk Blik op Werk of als zelfstandige taalaanbieder in het bezit zijn van dit keurmerk.

In de aanvraagprocedure worden geen verdere wijzigingen aangebracht. Aanvragen kunnen worden ingediend van 1 januari 2018 tot en met 30 juni 2018 op https://telmeemettaal.e-formulier.nl/

3.2. Aanvraagprocedure voor samenwerkingsverbanden

In de aanvraagprocedure voor samenwerkingsverbanden worden geen wijzigingen aangebracht. Aanvragen kunnen worden ingediend van 1 januari 2018 tot en met 30 juni 2018 op https://telmeemettaal.e-formulier.nl/

3.3. Aanvraagprocedure voor activiteiten gericht op laagtaalvaardige ouders

Aan de regeling wordt een subsidiemogelijkheid toegevoegd voor activiteiten gericht op laagtaalvaardige ouders. Deze activiteiten worden uitgevoerd in het kader van het bevorderen van gelijke kansen van kinderen van laagtaalvaardige ouders. Aanvragen kunnen worden ingediend van 1 januari 2018 tot en met 30 juni 2018.

4. Te subsidiëren activiteiten gericht op laagtaalvaardige ouders

Er wordt een onderscheid gemaakt in twee typen activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen.

4.1. Taaltrajecten voor laagtaalvaardige ouders

Deze trajecten zijn gericht op het verhogen van de taalvaardigheid van laagtaalvaardige ouders.

Voorbeelden van dergelijke trajecten zijn:

  • Een traject waarbij ouders beter leren (voor)lezen;

  • Een training om ouders te leren beter een gesprek te voeren met de docent en/of begeleider van hun kind(eren);

  • Een traject waarbij docenten, al dan niet met ondersteuning van vrijwilligers, ouders ondersteunen om hun kinderen te helpen bij het maken van huiswerk;

  • Een traject waarbij ouders leren om online of offline beter te communiceren met de school van hun kinderen.

De activiteiten leiden tot verhoging van de communicatievaardigheden in het Nederlands van ouders en de toepassing van deze vaardigheden in het contact met bijvoorbeeld school en jeugdgezondheidszorginstellingen. Ook kan verhoging van de taalvaardigheid van ouders leiden tot het bieden van een meer stimulerend thuismilieu aan hun kinderen.

Uitsluitend aantoonbaar laagtaalvaardige ouders kunnen deelnemen aan een taaltraject. Aantoonbaar laagtaalvaardige ouders zijn ouders van wie op basis van een gevalideerd toets- of indicatie-instrument is vastgesteld dat hun taalbeheersing Nederlands op of onder niveau 2F zit. Een voorbeeld van een gevalideerd indicatie-instrument is de Taalmeter (www.basismeters.nl).

Alle ouders die mogen deelnemen aan een taaltraject op grond van bovenstaande bepaling vullen vervolgens aan het begin en aan het eind van het traject een vragenlijst in waarin zij vragen beantwoorden over hun (zelfperceptie van) taalvaardigheid, communicatie met hun kind en communicatie met school en andere organisaties die betrokken zijn bij het opgroeien van hun kind. Op deze manier wordt het effect van het taaltraject gemeten. De vragenlijst wordt digitaal beschikbaar gesteld aan ontvangers van subsidie.

In aanvulling op de verplichting om deelnemers aan het begin en aan het eind van een taaltraject een vragenlijst te laten invullen, kunnen aanvragers van subsidie, desgewenst, een taaltoets (laten) afnemen. Deze taaltoets is reeds ontwikkeld in het kader van het actieprogramma Tel mee met Taal. De taaltoets geeft een objectief beeld van de taalvaardigheid van deelnemers en kan op verschillende momenten worden afgenomen.

De taaltrajecten worden altijd aangeboden onder verantwoordelijkheid van een bevoegde opleider zoals bedoeld in artikel 3a van deze regeling. De uitvoering van de activiteiten kan echter geheel of gedeeltelijk worden belegd bij (getrainde) vrijwilligers.

Voor taaltrajecten kan subsidie worden aangevraagd tot maximaal € 1.000.000.

4.2. Overige activiteiten die bijdragen aan het verbeteren van de taalvaardigheid van ouders, het versterken van een educatief partnerschap en/of bevorderen van een educatief thuismilieu

Subsidiabele activiteiten zijn bijvoorbeeld:

  • o Onderzoek naar effectieve manieren om laagtaalvaardige ouders te bereiken met taalactiviteiten.

  • o Kennisdelingsactiviteiten en netwerkbijeenkomsten.

  • o Het ontwikkelen of versterken van samenwerking tussen stakeholders.

  • o Het ontwikkelen, uitproberen en/of evalueren van lesmethoden of lesmaterialen.

  • o Expertisebevordering en professionalisering van professionals en/of vrijwilligers, werkzaam bij gemeenten, scholen, instellingen die de jeugdgezondheidszorg uitvoeren of andere betrokkene organisaties.

  • o Het bieden van handelingsperspectieven voor professionals.

  • o Gespreksvoering met laagtaalvaardige ouders over bijvoorbeeld opvoeden, opgroeien en het bieden van een stimulerende thuisomgeving.

  • o Bevordering van kennis van laagtaalvaardige ouders over (het belang van) communicatie met de school, educatief partnerschap en een educatief thuismilieu.

  • o Het versterken van een voorleescultuur in een gezin met laagtaalvaardige ouders en/of kinderen.

  • o Bewustwording en agendering.

Voor overige activiteiten kan subsidie worden aangevraagd tot maximaal € 125.000.

Voor overige activiteiten geldt niet de verplichting dat de deelnemers aan de activiteiten aantoonbaar laagtaalvaardige ouders zijn. Activiteiten kunnen bijvoorbeeld gericht zijn op professionals die met laagtaalvaardige ouders werken, of bestaan uit het ontwikkelen van een gespreksleidraad voor docenten in het primair onderwijs. Evenmin geldt voor de overige activiteiten dat deelnemers een vragenlijst moeten invullen.

4.3. Voorwaarden voor subsidie voor activiteiten gericht op laagtaalvaardige ouders

Voor het aanvragen van subsidie voor activiteiten gericht op laagtaalvaardige ouders geldt een aantal voorwaarden. Deze staan hieronder beschreven en gelden zowel voor taaltrajecten als voor overige activiteiten. Een aanvrager kan slechts subsidie aanvragen voor één van beide typen activiteiten. Het is dus niet mogelijk dat één aanvrager zowel een aanvraag indient voor taaltrajecten als voor overige activiteiten. Een aanvrager van subsidie voor activiteiten gericht op laagtaalvaardige ouders kan evenmin subsidie aanvragen voor een andere activiteit die met deze subsidieregeling wordt ondersteund, zijnde taaltrajecten voor laagtaalvaardige werknemers of activiteiten van samenwerkingsverbanden zoals bedoeld in artikel 3 en 4.

  • o De aanvraag wordt gedaan door een rechtspersoon namens ten minste 3 partijen, waaronder:

    • ten minste één gemeente,

    • ten minste één basisbibliotheek en

    • ten minste één instelling die de jeugdgezondheidszorg uitvoert/school/voorschoolse voorziening.

  • o Cofinanciering van minimaal 20% (van de subsidiabele kosten) is verplicht.

  • o De aanvraag bevat een activiteitenplan waarin de wijze van uitvoering van het project wordt beschreven alsmede de looptijd en de verdeling van taken tussen de betrokken partijen, alsmede eventuele externe partijen. Het activiteitenplan bevat ook een beschrijving van de behoefte(n) waarin het project voorziet, de doelstellingen, resultaten of producten die met het project worden nagestreefd en de wijze waarop deze worden gemonitord of geëvalueerd.

  • o Het aantal laagtaalvaardige ouders dat met de activiteiten wordt bereikt, is meetbaar.

  • o De activiteiten zijn uiterlijk 30 juni 2019 afgerond.

  • o Aanvragers dienen een verantwoording in over de uitgevoerde activiteiten uiterlijk 22 weken na afronding van de activiteiten.1 Daarnaast werken ze mee aan een evaluatie wanneer gegevens voor de eindevaluatie van Tel mee met Taal worden verzameld.

  • o De activiteiten zijn niet met WEB-middelen bekostigd en zijn niet direct of indirect uit andere actielijnen van Tel mee met Taal financieel ondersteund (zoals de ondersteuningsprogramma’s van Stichting Lezen & Schrijven en Stichting Lezen), de experimenten, de onderzoeksagenda of de andere onderdelen van de subsidieregeling Tel mee met Taal.

  • o Het te subsidiëren project is geen lopende activiteit.

Wanneer subsidie wordt aangevraagd voor taaltrajecten gelden de volgende aanvullende voorwaarden en verplichtingen:

  • o Ouders aan wie de taaltrajecten worden aangeboden beheersen één of meer vaardigheden van de Nederlandse taal op of onder het niveau van een startkwalificatie. Dit is niveau 2F. Om dit aan te tonen neemt de aanvrager van subsidie een gevalideerde taaltoets af, of gebruikt hij/zij een gevalideerd indicatie-instrument zoals de Taalmeter.

  • o Uitsluitend trajecten Nederlandse taal komen voor subsidie in aanmerking.

  • o De subsidie per bereikte ouder is maximaal € 600 euro. De totale subsidiabele kosten van de activiteit (inclusief alle overhead) worden gedeeld door het aantal deelnemers om de hoogte van de subsidie vast te stellen.

    • Rekenvoorbeeld 1

      Een aanvrager begroot € 425.000 om in totaal 1.200 deelnemers aan een taaltraject te laten deelnemen. De begrote uitgaven zijn bedoeld voor onder andere het trainen van vrijwilligers, personeelskosten, lesruimte, werving, het inkopen van les- en cursusmateriaal.

      De totale subsidiabele kosten bedragen daarmee € 425.000.

      Hiervan is 20% cofinanciering. De maximale subsidie bedraagt € 340.000.

    • Rekenvoorbeeld 2

      Een aanvrager begroot € 1.200.000 om in totaal 1.000 deelnemers aan een taaltraject te laten deelnemen.

      De totale subsidiabele kosten bedragen € 1.200.000.

      Hiervan is 20% cofinanciering. De maximale subsidie bedraagt € 960.000.

      De maximale subsidie voor 1.000 deelnemers is echter € 600.000.

      De aanvrager ontvangt subsidie van maximaal € 600.000.

  • o Aanvragers kunnen subsidie aanvragen voor meerdere taaltrajecten tegelijk, gericht op verschillende groepen laagtaalvaardige ouders, zolang dat binnen een subsidieaanvraag gebeurt.

5. Toekenning en vaststelling van de subsidie

Uiterlijk 13 weken nadat een subsidie is aangevraagd, wordt de aanvrager in kennis gesteld over het besluit op de aanvraag (artikel 4.1, eerste lid, van de Kaderregeling). Wanneer subsidie wordt aangevraagd door een partij die is uitgesloten (bijvoorbeeld een gemeente of een partij die in dezelfde aanvraagperiode reeds een subsidie heeft ontvangen) wordt de aanvraag afgewezen. Wanneer een aanvraag onvolledig of onvolkomen is, wordt de aanvrager, indien het totaal beschikbare budget nog niet is uitgeput, eenmalig in de gelegenheid gesteld de aanvraag te herstellen (artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht). Een herstelde aanvraag dient zo snel mogelijk, maar uiterlijk voor het einde van de aanvraagperiode te worden ingediend. De aanvraag wordt in behandeling genomen vanaf de dag waarop deze volledig is ingediend, op voorwaarde dat het beschikbare budget nog niet is uitgeput en op voorwaarde dat een partij behorend tot dezelfde groep van rechtspersonen of hetzelfde samenwerkingsverband nog geen aanvraag heeft ingediend die voldoet aan alle voorwaarden.

6. Subsidieverplichtingen

Ontvangers van subsidie gaan de volgende verplichtingen aan:

  • Alle subsidieontvangers werken mee aan de evaluatie van de regeling die plaatsvindt in het kader van de brede evaluatie naar het actieprogramma Tel mee met Taal. Werkgevers stellen de ingevulde vragenlijsten ‘effectmeting taalscholing voor werknemers’ ter beschikking aan de onderzoeker. Organisaties die taaltrajecten uitvoeren voor laagtaalvaardige ouders stellen de vragenlijsten waarin de leeropbrengst en perceptie van sociale zelfredzaamheid wordt gemeten ter beschikking aan de onderzoeker en de registraties waaruit blijkt wat het geslacht is van de deelnemers en of het om NT1’ers of NT2’ers gaat.

  • Daarnaast verlenen subsidieontvangers op verzoek gedurende de looptijd van het project medewerking aan ten minste één van de landelijke Tel mee met Taal congressen om de projectuitvoering en/of resultaten van het project toe te lichten.

7. Beschikbaar budget

Het budget van € 4.000.000 (voor 2018) is exclusief voor de activiteiten gericht op laagtaalvaardige ouders. Dat betekent dat de andere doelgroepen die met de subsidieregeling worden bediend (werkgevers en samenwerkingsverbanden) niet op dit budget kunnen intekenen. Van deze € 4.000.000 is € 3.000.000 gereserveerd voor de taaltrajecten en € 1.000.000 voor de overige activiteiten.

Verder is het subsidieplafond voor opleidingstrajecten voor werknemers en projecten van samenwerkingsverbanden in 2018 verhoogd van € 2.100.000 naar € 2.500.000.

8. Verantwoording

Voor de verantwoording wordt het Uniform Subsidiekader gevolgd. Voor aanvragen tot € 50.000 geldt dat, conform de aanvragen door werkgevers en samenwerkingsverbanden, ambtshalve wordt vastgesteld.

Subsidieontvangers voeren een overzichtelijke, controleerbare en doelmatige administratie. Voor de taaltrajecten is deze administratie zodanig ingericht dat daaruit te allen tijde het aantal aanwezige deelnemers en de door hen gevolgde contacturen kunnen worden nagegaan. Deze informatie mag worden geanonimiseerd maar moet wel kunnen worden gekoppeld aan de t=0 en t=1 meting. De Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (DUS-I) trekt een steekproef van circa 33% uit alle subsidieontvangers om na te gaan of de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de verplichtingen. Uit de toegekende aanvragen van werkgevers en samenwerkingsverbanden wordt apart een steekproef getrokken. De verantwoordingsinformatie die op basis van de steekproef wordt verkregen kan door een onderzoeksbureau gebruikt worden om de subsidieregeling te evalueren.

9. Evaluatie

Om te kunnen vaststellen of de middelen voor de subsidieregeling Tel mee met Taal effectief en efficiënt zijn ingezet, zal de regeling worden geëvalueerd. Aanvragers zijn verplicht om mee te werken aan de evaluatie. Werkgevers zijn in dit kader verplicht om de geanonimiseerde resultaten te overleggen van de metingen die zijn verricht naar het effect van de taalscholing via de vragenlijsten van bijlage 2. Hetzelfde geldt voor de aanvragers die subsidie ontvangen voor taaltrajecten bedoeld voor laagtaalvaardige ouders. Daarnaast zijn alle aanvragers (zowel werkgevers als samenwerkingsverbanden als organisaties die activiteiten uitvoeren gericht op laagtaalvaardige ouders) verplicht om op verzoek van het onderzoeksbureau mee te werken aan de evaluatie naar het gebruik van de subsidie. Dit onderzoek kan bijvoorbeeld bestaan uit het invullen van een vragenlijst, het afnemen van een interview of het deelnemen aan een focusgroep.

10. Administratieve lasten aanvragers

Administratieve lasten worden gedefinieerd als de kosten om te voldoen aan informatieverplichtingen aan de overheid, voortvloeiend uit wet- en regelgeving van de overheid.

De administratieve lasten voor de subsidiestroom voor werkgevers en voor samenwerkingsverbanden zijn reeds verantwoord in de oorspronkelijke subsidieregeling.2 Voor taaltrajecten gericht op laagtaalvaardige ouders worden de administratieve lasten voor aanvragers geschat op 0,5 uur per bereikte ouder. Een aanvraag van € 1.000.000 waarmee circa 2000 ouders worden bereikt, brengt dus circa 1.000 uur aan administratieve lasten met zich mee. Dat is een bedrag van ongeveer € 60.000, ofwel 6% van de aangevraagde subsidie. Voor de verantwoording wordt 16 uur per subsidieontvanger gerekend en een steekproefgrootte van 33%.

Voor overige activiteiten gericht op laagtaalvaardige ouders worden de administratieve lasten geschat op 24 uur per aanvraag. Ook is ervan uitgegaan dat gemiddeld 20% van de aanvragers (onderdelen van) de aanvraag moet herstellen, hetgeen gemiddeld 4 uur kost. Voor de verantwoording wordt 16 uur per subsidieontvanger gerekend en een steekproefgrootte van 33%.

11. Uitvoering

De regeling wordt namens de Minister van OCW uitgevoerd door DUS-I, die de regeling op uitvoerbaarheid heeft beoordeeld. De aanvraag voor subsidie wordt elektronisch ingediend. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van het aanvraagformulier dat beschikbaar wordt gesteld op de website van DUS-I. De gemiddelde uitvoeringslasten die met de uitvoering van deze regeling zijn gemoeid, zijn door DUS-I geschat op ongeveer 8 uur per aanvraag. Voor de verantwoording wordt 4 uur gerekend per toegevoegde aanvraag die in de steekproef valt.

12. Consultatie

Van 15 juni tot en met 30 juni zijn belangstellenden en betrokkenen in de gelegenheid gesteld om te reageren op een concept van de subsidieregeling.

Op 19 juni hebben twee consultatiebijeenkomsten plaatsgevonden in Utrecht. Hier hebben in totaal vertegenwoordigers van 15 verschillende organisaties aan deelgenomen. Daarnaast zijn vier schriftelijke reacties ontvangen.

Naar aanleiding van de consultatie is de regeling op een aantal punten gewijzigd:

  • De aanvraagperiode voor activiteiten gericht op laagtaalvaardige ouders is gelijkgetrokken met de aanvraagperiode voor samenwerkingsverbanden en werkgevers;

  • Het cofinancieringspercentage voor activiteiten gericht op laagtaalvaardige ouders is gewijzigd naar 20%;

  • Het beschikbare subsidiebedrag voor ‘overige activiteiten’ gericht op laagtaalvaardige ouders is verruimd;

  • Bibliotheken zijn toegevoegd als verplichte partner bij overige activiteiten gericht op laagtaalvaardige ouders;

  • Verschillende redactionele wijzigingen en verduidelijkingen zijn aangebracht.

13. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking per 1 oktober 2017. Potentiële aanvragers en hun samenwerkingspartners zijn voor deze datum reeds voorgelicht tijdens de landelijke congressen van Tel mee met Taal en via de website van het Steunpunt Basisvaardigheden.

Artikelsgewijze toelichting

Onderdeel A (artikel 1)

  • 1. De begripsbepaling wordt aangepast zodat het conform nummer 100 van de Aanwijzingen voor de regelgeving in alfabetische volgorde en zonder nadere aanduiding per onderdeel wordt weergegeven.

  • 2. Ten behoeve van de nieuwe subsidiestroom in verband met laagtaalvaardige ouders wordt de definitie van deelnemer aangepast opdat dit begrip in beide contexten kan worden gehanteerd. Voor de subsidie voor werkgevers blijft de beschrijving hetzelfde.

  • 3. Dit betreft een redactionele wijziging die in overeenstemming is met de Aanwijzingen voor de regelgeving.

  • 4. Omdat de opleider – die opleidingstrajecten aanbiedt binnen de subsidiestroom voor werkgevers – breder wordt geformuleerd, met een veelheid aan varianten, wordt deze definitie ‘doorgeschoven’ naar artikel 3a waar meer ruimte is om het leesbaar en overzichtelijk te beschrijven.

  • 5. De definitie van opleidingstraject wordt taalkundig verbeterd.

  • 6. Ten behoeve van de nieuwe subsidiestroom in verband met laagtaalvaardige ouders wordt de definitie van penvoerder aangepast, opdat dit begrip in beide contexten kan worden gehanteerd. Voor de subsidie voor samenwerkingsverbanden blijft de beschrijving hetzelfde. Zie voor de samenstelling van de partijen die een aanvraag kunnen indienen voor een subsidie in verband met laagtaalvaardige ouders het algemene deel van deze toelichting. De opsomming in onderdeel b is cumulatief en het laatste onderdeel is facultatief. Dat wil zeggen dat er in ieder geval een gemeente en een bibliotheek betrokken zijn en daarnaast in ieder geval één van de drie partijen die onder nummer 3 worden genoemd.

  • 7 en 8. Met een wijziging van het begrip ‘samenwerkingsverband’ en ‘taalvaardigheid’ wordt in de regeling verduidelijkt dat het om bijscholing van de taalvaardigheid in de Nederlandse taal gaat. Dat geldt zowel voor de bestaande subsidiestromen voor werkgevers en samenwerkingsverbanden, als voor de nieuwe subsidie in verband met laagtaalvaardige ouders.

  • 9. Ten behoeve van de nieuwe subsidiestroom in verband met laagtaalvaardige ouders worden een aantal nieuwe begrippen geïntroduceerd die verderop in de regeling worden gebruikt.

    • laagtaalvaardige ouder: De laagtaalvaardige ouder beheerst de Nederlandse taal of één van de deelvaardigheden (spreken, lezen, luisteren en schrijven) op het referentieniveau 2F of lager. De taalvaardigheden zijn terug te vinden in het begrip ‘taalvaardigheid’ dat ook in dit artikel is gedefinieerd, waarin met onderhavige wijziging ook de toevoeging is gedaan dat het om vaardigheden in de Nederlandse taal moet gaan.

    • ouder, voogd of verzorger: om de definitie van laagtaalvaardige ouder eenvoudig leesbaar te maken wordt het begrip “ouder, voogd of verzorger” apart gedefinieerd. In de definitie wordt aansluiting gezocht bij het Burgerlijk Wetboek, waaraan de beperking is toegevoegd dat het om ouders, voogden of verzorgers van minderjarigen gaat.

    • taaltraject: de opleidingen van een opleider die binnen de subsidiestroom voor werkgevers worden aangeboden onder de noemer van ‘opleidingstraject’ zijn voor de doelgroep van de subsidiestroom in verband met laagtaalvaardige ouders niet in alle gevallen passend (te formeel). Daarom wordt een apart begrip gehanteerd voor deze subsidiestroom waarbinnen meer vrijheidsgraden bestaan ten aanzien van het taalaanbod. De opleidingstrajecten die voor werkgevers aangeboden worden zijn een mogelijkheid. Daarnaast kunnen ook cursussen, aangeboden door of onder de verantwoordelijkheid van opleiders (zie artikel 3a) gesubsidieerd worden.

Onderdeel B (artikel 2)

Artikel 2 wordt redactioneel gewijzigd. De kaderregeling is gedefinieerd in artikel 1, dus kan ook de verkorte aanduiding worden gebruikt in dit artikel.

Onderdeel C (artikel 3a)

Het begrip opleider wordt uitgebreid en verduidelijkt. Zie het algemeen deel van deze toelichting.

Onderdeel D (artikel 4)

In artikel 4 wordt een redactionele verbetering aangebracht.

Onderdeel E (artikelen 4a, 4b en 4c)

Artikel 4a
  • 1. De subsidie in verband met laagtaalvaardige ouders kan uitsluitend worden verstrekt op aanvraag van een penvoerder. De penvoerder vraagt aan namens ten minste de partijen die in de begripsbepaling onder ‘penvoerder’ worden beschreven en de penvoerder voldoet verder aan de eisen die in artikel 13a worden gesteld.

  • 2. De te subsidiëren activiteiten dienen uiterlijk 30 juni 2019 te zijn afgerond.

  • 3. In het derde lid is een viertal weigeringsgronden opgenomen: lopende activiteiten en activiteiten die al op grond van de WEB of een andere geldstroom binnen Tel mee met Taal worden bekostigd worden niet gehonoreerd. Ook activiteiten die (ook) onderdeel zijn van een inburgeringscursus worden niet gesubsidieerd.

Artikel 4b

In artikel 4b wordt beschreven welke taaltrajecten (opleidingstrajecten of cursussen) subsidiabel zijn en welke doelen die trajecten moeten dienen. Zie verder de algemene toelichting.

Met (het stimuleren van een) educatief thuismilieu wordt bedoeld: thuissituatie waarin het kind zich op het gebied van taal ontwikkelt. Het kan hier gaan om voorlezen, bibliotheekbezoek, spelenderwijs letters leren, zingen, rijmen of praten met kinderen. Dit heeft een positief effect op de taalontwikkeling van kinderen.

Laagtaalvaardige ouders zijn minder goed in staat om hun kinderen een ondersteunende en stimulerende omgeving te bieden. Door ouders handvatten te geven hoe zij hun kind thuis beter kunnen ondersteunen in de taalontwikkeling, wordt een taalrijk thuismilieu bevorderd. Een educatief thuismilieu is dus een belangrijke voorwaarde voor geslaagde taalontwikkeling.3

Met ‘aantoonbaar laagtaalvaardige ouders’ wordt bedoeld dat uitsluitend subsidie wordt toegekend voor taaltrajecten waaraan ouders deelnemen van wie op basis van een gevalideerd toets- of indicatie-instrument is vastgesteld dat hun taalbeheersing Nederlands op of onder niveau 2F zit. Ontvangers van subsidie dienen derhalve de resultaten van deze toets of indicatie-meting te kunnen overleggen wanneer hierom wordt gevraagd door de subsidieverlener. Een voorbeeld van een gevalideerd indicatie-instrument dat kan worden gebruikt is de Taalmeter.

Artikel 4c

In artikel 4c wordt beschreven welke overige activiteiten subsidiabel zijn en welke doelen die activiteiten moeten dienen. De opsomming is niet cumulatief en met ‘of’ wordt bedoeld ‘en/of’. Zie verder de algemene toelichting.

Onderdeel F (artikel 5)

In artikel 5 wordt door toevoeging van een nieuw derde lid aangegeven dat ten aanzien van de subsidiestroom voor laagtaalvaardige ouders de hoofdregel van de kaderregeling geldt, namelijk dat alle direct bij de activiteit behorende kosten subsidiabel zijn.

Onderdeel G (artikel 6)

  • 1. In het eerste lid wordt een differentiatie aangebracht tussen de maximale subsidie voor enerzijds de projecten van werkgevers en samenwerkingsverbanden (€ 50.000 per aanvraag) en anderzijds de subsidie in verband met laagtaalvaardige ouders (een aanvraag van maximaal € 1.000.000 respectievelijk € 125.000).

  • 2. In het tweede lid wordt een differentiatie aangebracht ten aanzien van het cofinancieringspercentage. Voor de subsidie in verband met laagtaalvaardige ouders bedraagt dat percentage 20 procent en het subsidiebedrag is dus ten hoogste 80 procent van de subsidiabele kosten.

  • 3. In het derde lid wordt toegevoegd dat de subsidie voor taaltrajecten in verband met laagtaalvaardige ouders maximaal € 600 per deelnemer aan een taaltraject bedraagt. In de verantwoording is dus van belang dat het precieze aantal deelnemers kan worden vastgesteld voor de hoogte van het bedrag.

Onderdeel H (artikel 7)

In het opschrift en het lichaam van artikel 7 wordt verduidelijkt dat dit de subsidieplafonds zijn die voor de subsidiestroom voor werkgevers en voor samenwerkingsverbanden gelden. Ook wordt het bedrag dat voor 2018 beschikbaar is verhoogd.

Onderdeel I (artikel 7a)

  • 1. In het eerste lid wordt het subsidieplafond aangegeven dat geldt voor taaltrajecten voor laagtaalvaardige ouders.

  • 2. In het tweede lid wordt het subsidieplafond aangegeven dat geldt voor overige activiteiten gericht op laagtaalvaardige ouders.

Onderdeel J (artikel 9)

  • 1. Het webadres waar het e-formulier voor subsidie-aanvragen kan worden gevonden is gewijzigd. Aanvragen kunnen worden ingediend via: https://telmeemettaal.e-formulier.nl.

  • 2. In het tweede en derde lid wordt gespecificeerd dat het daar om de aanvraagperiode voor de subsidie voor werkgevers en voor samenwerkingsverbanden gaat. Hoewel de in het tweede lid genoemde data reeds zijn verstreken, kan het tweede lid in de loop van 2017 nog dienen als weigeringsgrond voor te late aanvragen.

  • 3. Het huidige vierde tot en met zesde lid worden vernummerd en worden nu het vijfde, zesde en zevende lid. In het nieuwe vierde lid word de aanvraagperiode beschreven die wordt opengesteld voor de subsidie in verband met laagtaalvaardige ouders.

  • 4. Het nieuwe vijfde lid (was het vierde lid) bevat een verruiming ten aanzien van de weigeringsgrond. Ook wanneer de aanvraag voor een subsidie voor taaltrajecten of voor overige activiteiten buiten een aanvraagperiode wordt ingediend, wordt die aanvraag afgewezen.

  • 5. Het nieuwe zesde lid (was het vijfde lid) bevat een uitbreiding van de regel dat een aanvrager per periode slechts één subsidie toegekend kan krijgen. Dat geldt ook voor de subsidie in verband met laagtaalvaardige ouders. De toekenning kan ofwel een subsidie voor een taaltraject ofwel subsidie voor overige activiteiten betreffen.

  • 6. In het nieuwe zevende lid (was het zesde lid) wordt aangegeven dat wat daar geregeld is ook geldt voor de aanvraagperiodes voor de subsidie in verband met laagtaalvaardige ouders. Ook wordt een redactionele verbetering aangebracht.

Onderdeel K (artikel 10)

  • 1, 2 en 5. Het eerste lid, onderdelen a en b, en het derde lid, onderdeel d, worden redactioneel verbeterd.

  • 3. In het tweede lid, onderdeel a, wordt het moment verduidelijkt waarop de aanvrager de individuele niveaubepaling moet hebben gedaan van de werknemers die deelnemen aan een opleidingstraject. Dat hoeft niet noodzakelijkerwijs vóór de subsidieaanvraag, maar wel uiterlijk voordat het opleidingstraject begint.

    De aanvrager is verantwoordelijk voor de niveaubepaling of niveau-indicatie en voor het gebruik van het juiste instrument, passend bij het niveau van de deelnemer. Wanneer subsidie wordt aangevraagd voor te veel deelnemers, moet de aanvrager hiervan melding maken en kan subsidie worden teruggevorderd (verplicht gesteld in de Kaderregeling, artikel 5.7). Wanneer achteraf blijkt dat subsidie is aangevraagd voor te weinig deelnemers kan – op voorwaarde dat er nog budget beschikbaar is – de aanvraag worden herzien. Het moment waarop de herziene aanvraag wordt ingediend, is leidend bij de beoordeling of voldoende budget beschikbaar is. Om wijzigingen achteraf te voorkomen, verdient het aanbeveling om de niveaubepaling- of indicatie te laten plaatsvinden vóórdat subsidie wordt aangevraagd.

  • 4. De bevoegdheden die thans in het tweede lid, onder c, worden genoemd zijn uitgebreid en nu opgesomd in artikel 3a. Met de nieuwe formulering moet de aanvrager dus verklaren dat de opleiders voldoen aan de in artikel 3a gestelde bevoegdheidseisen.

Onderdeel L (artikel 11)

Artikel 11 wordt redactioneel verbeterd.

Onderdeel M (artikelen 11a en 11b)

Artikel 11a
  • 1. In het eerste lid wordt beschreven welke informatie bij de aanvraag voor een subsidie voor taaltrajecten in verband met laagtaalvaardige ouders moet worden aangeleverd.

  • 2. In het tweede lid wordt beschreven welke zaken de aanvrager bij de aanvraagt dient te verklaren.

  • 3. In het derde lid wordt vereist dat de aanvrager het nummer van diens inschrijving bij de Kamer van Koophandel verstrekt.

Artikel 11b
  • 1. In het eerste lid wordt beschreven welke informatie moet worden aangeleverd bij de aanvraag voor een subsidie voor overige activiteiten in verband met laagtaalvaardige ouders.

  • 2. In het tweede lid wordt beschreven welke zaken de aanvrager bij de aanvraagt dient te verklaren.

  • 3. In het derde lid wordt vereist dat de aanvrager het nummer van diens inschrijving bij de Kamer van Koophandel verstrekt.

Onderdeel N (artikel 12)

Artikel 12 wordt redactioneel verbeterd.

Onderdeel O (artikel 13)

Het huidige artikel 13 wordt vervangen en er wordt een nieuw onderdeel b ingevoegd, waardoor de huidige onderdelen b en c worden verletterd tot c en d.

Onderdeel a bevat regels voor de subsidie voor werkgevers.

Onderdeel b (nieuw) bevat aanvullende verplichtingen die gelden voor de subsidieontvanger voor taaltrajecten in verband met laagtaalvaardige ouders.

Allereerst wordt in onderdeel 1° voorgeschreven dat de leeropbrengst wordt gemeten aan de hand van de vragenlijst die in ieder geval online beschikbaar wordt gesteld aan aanvragers.

In onderdeel 2° wordt voorgeschreven dat het aantal laagtaalvaardige ouders dat deelneemt aan een taaltraject wordt geregistreerd en hoeveel mensen van elk geslacht dat zijn.

In onderdeel 3° wordt voorgeschreven dat wordt bijgehouden hoeveel deelnemers de taaltrajecten volgen met Nederlands als moedertaal en voor hoeveel deelnemers het om NT2-scholing gaat. Een moedertaal is de taal die iemand tijdens zijn of haar jeugd, zonder formeel taalonderwijs, heeft verworven.

De onderdelen c en d gelden voor alle subsidieontvangers op grond van deze regeling, ook voor de nieuwe subsidiestroom in verband met laagtaalvaardige ouders. Daarbij wordt in onderdeel c verduidelijkt dat de informatie die op grond van onderdeel a, en voor de ontvangers van de subsidie, bedoeld in artikel 4b, op grond van onderdeel b moet worden verzameld ook moet zijn opgenomen in de administratie.

Onderdeel P (artikel 13a)

Met de toevoeging van een nieuw artikel 13a wordt de (verantwoordings)rol van de penvoerder verduidelijkt. De penvoerder moet zich vergewissen van voldoende doorzettingsmacht ten aanzien van de andere partijen bij de aanvraag om te kunnen zorgen voor een goede verantwoording. De andere partijen dienen te verklaren dat de penvoerder bevoegd is.

Onderdeel Q (artikel 14)

Artikel 14 wordt redactioneel verbeterd.

Onderdeel R (artikel 15)

Artikel 15 wordt opnieuw geformuleerd. De vaststelling en verantwoording voor de subsidies voor werkgevers en samenwerkingsverbanden blijft zoals die is. Daarbij wordt verduidelijkt dat de subsidie ambtshalve wordt vastgesteld.

  • 1. Subsidies tot € 50.000 worden ambtshalve vastgesteld. Dat geldt voor alle subsidies die op grond van deze regeling worden verstrekt.

  • 2. Voor subsidies van € 50.000 tot € 125.000 geldt het verantwoordingsregime dat is geregeld in artikel 7.6 van de kaderregeling. Vaststelling gebeurt dan op aanvraag in combinatie met een activiteitenverslag.

  • 3. Voor subsidies van € 125.000 of meer wordt de verantwoording en vaststelling gedaan conform artikel 7.8 van de kaderregeling.

  • 4. Voor bekostigde instellingen geldt paragraaf 9.1 van de kaderregeling. Daarbij geldt dat bedragen die overblijven nadat alle subsidiabele activiteiten zijn verricht worden teruggevorderd wanneer het een subsidie van € 125.000 of meer betreft. Voor subsidies onder de € 125.000 kunnen overgebleven middelen worden ingezet voor andere bekostigde activiteiten.

  • 5. De huidige eerste volzin van artikel 15 regelt de verantwoordingsplicht voor instellingen die binnen de steekproef vallen en moeten aantonen dat zij aan alle verplichtingen hebben voldaan. Deze regel wordt met het nieuwe vijfde lid van kracht voor alle subsidies, ook voor de nieuwe subsidiestroom in verband met laagtaalvaardige ouders.

Onderdeel S (artikel 16)

Artikel 16 wordt redactioneel verbeterd. Van belang is te vermelden dat artikel 16 ook van toepassing is op de nieuwe subsidiestroom in verband met laagtaalvaardige ouders.

Onderdeel T en U (bijlagen 1 en 2)

De opschriften (kopjes) van de eerste twee bijlagen worden redactioneel verbeterd.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker


X Noot
1

Subsidies tot € 50.000 worden ambtshalve vastgesteld en voor die subsidies is geen activiteitenverslag vereist.

X Noot
3

Melhuish, EC (2010) ‘Why children, parents and home learning are important’, In: K Sylva, E Melhuish, P Sammons, I Siraj-Blatchford, B Taggart (eds.) Early Childhood Matters: Evidence from the Effective Pre-school and Primary Education Project. London: Routledge.

Naar boven