Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 22 september 2017, nr. 1228259, houdende regels voor de verstrekking van subsidie voor het volgen van de post-HBO opleiding tot cultuurbegeleider voor leraren in het primair en speciaal onderwijs (Subsidieregeling cultuurbegeleider primair en speciaal onderwijs)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op de artikelen 4 en 5 van de Wet overige OCW-subsidies en de artikelen 1.3 en 2.1 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS;

Besluiten:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

bevoegd gezag:

bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs en artikel 1 van de Wet op de expertisecentra;

DUO:

Dienst Uitvoering Onderwijs;

leraar:

persoon, die voldoet aan de bevoegdheidseisen die worden gesteld in artikel 3 van de Wet op het primair onderwijs of artikel 3 van de Wet op de expertisecentra;

minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

opleiding tot cultuurbegeleider:

een door het CPION erkende post-initiële leergang cultuurbegeleider aan een onderwijsinstelling;

school:

school als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs en artikel 1 van de Wet op de expertisecentra.

Artikel 2. Toepassing Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS

Deze regeling geldt in aanvulling op de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS.

Artikel 3. Subsidie opleiding tot cultuurbegeleider

  • 1. De minister kan subsidie verstrekken aan een leraar voor het volgen van de opleiding tot cultuurbegeleider.

  • 2. Voor subsidie zijn de volgende subsidiebedragen beschikbaar:

    • a. per leraar de kosten van het verschuldigde cursusgeld tot een maximum van € 3.000,–;

    • b. per leraar de kosten van studiemiddelen, ten bedrage van € 175,–; en

    • c. per leraar de reiskosten, ten bedrage van € 300,–.

Artikel 4. Subsidie vervangingskosten opleiding tot cultuurbegeleider

  • 1. In aanvulling op de subsidie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, kan de minister subsidie verstrekken aan een bevoegd gezag als tegemoetkoming in de vervangingskosten van een leraar, die een opleiding tot cultuurbegeleider volgt.

  • 2. Per leraar komt ten hoogste 72 uur aan vervangingskosten voor subsidie in aanmerking.

  • 3. Het subsidiebedrag voor vervangingskosten bedraagt ten hoogste € 37,79 per uur in het primair onderwijs en ten hoogste € 39,58 per uur in het speciaal onderwijs. Deze bedragen worden jaarlijks geïndexeerd.

Artikel 5. Subsidieplafond

Voor subsidieverstrekking op grond van deze regeling is in 2017, 2018, 2019 en 2020 per kalenderjaar een bedrag van € 950.000,– beschikbaar.

Artikel 6. Wijze van verdeling beschikbare middelen

De minister verdeelt het beschikbare subsidiebedrag op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 7. Subsidieverplichtingen

  • 1. Aan de subsidie aan een leraar, bedoeld in artikel 3, eerste lid, zijn de volgende verplichtingen verbonden:

    • a. De leraar behaalt in de voorgeschreven studieperiode aangevuld met een uitloop van twee maanden het diploma tot cultuurbegeleider.

    • b. De leraar zendt een afschrift van het diploma binnen drie maanden na het moment waarop de opleiding met goed gevolg is afgerond aan DUO.

  • 2. Aan de subsidie aan een bevoegd gezag, bedoeld in artikel 4, eerste lid, is de verplichting verbonden dat het bevoegd gezag de leraar in staat stelt de opleiding te volgen.

Artikel 8. Aanvraag subsidie

  • 1. Een aanvraag wordt voorafgaand aan de start van de opleiding tot cultuurbegeleider ingediend.

  • 2. In afwijking van het eerste lid en artikel 3.2, tweede lid, van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS, kan voor opleidingen die in september of oktober 2017 zijn gestart vóór 1 november 2017 een aanvraag worden ingediend.

  • 3. De subsidie wordt aangevraagd met gebruikmaking van het aanvraagformulier dat bekend is gemaakt op de website www.duo.nl.

  • 4. De aanvraag van de subsidie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt gedaan door de leraar. Bij de aanvraag wordt vermeld op welk moment de opleiding start en wordt een inschrijvingsbevestiging gevoegd waaruit blijkt bij welk opleidingsinstituut de leraar de opleiding tot cultuurbegeleider zal gaan volgen.

  • 5. De aanvraag van de subsidie, bedoeld in artikel 4, eerste lid, wordt gedaan door de leraar namens het bevoegd gezag. Deze aanvraag wordt door zowel de leraar als het bevoegd gezag ondertekend. De subsidie wordt verstrekt, betaald aan en verantwoord door het bevoegd gezag, en op het bevoegd gezag rusten de verplichtingen die aan de subsidie verbonden zijn.

Artikel 9. Verlening, vaststelling en betaling subsidie

  • 1. De subsidie aan een leraar, bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag verleend, en ambtshalve vastgesteld binnen 42 weken na de voorgeschreven studieperiode. De minister verleent een voorschot van 100% en betaalt het subsidiebedrag ineens aan de leraar.

  • 2. De subsidie aan een bevoegd gezag, bedoeld in artikel 4, eerste lid, wordt direct vastgesteld binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag. De minister betaalt het subsidiebedrag ineens.

Artikel 10. Besteding subsidie

De subsidie aan een bevoegd gezag, bedoeld in artikel 4, eerste lid, kan worden besteed aan activiteiten waarvoor bekostiging wordt verstrekt.

Artikel 11. Verantwoording

  • 1. De ontvanger van een subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, toont op verzoek van de minister op de in de beschikking aangegeven wijze aan dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de verleende subsidie verbonden verplichtingen.

  • 2. De verantwoording van de subsidie aan een bevoegd gezag, bedoeld in artikel 4, eerste lid, geschiedt in de jaarverslaggeving overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs.

Artikel 12. Hardheidsclausule

De minister kan voor bepaalde gevallen de regeling buiten toepassing verklaren of daarvan afwijken voor zover deze toepassing, gelet op het belang dat deze regeling beoogt te beschermen, zal leiden tot onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 13. Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 oktober 2017.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 oktober 2022.

Artikel 14. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling cultuurbegeleider primair en speciaal onderwijs.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker

TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

In de kamerbrief cultuuronderwijs van najaar 2016 is deskundigheidsbevordering1 van leerkrachten in het primair onderwijs met betrekking tot cultuureducatie een belangrijk uitgangspunt om te komen tot duurzame inbedding van cultuur in het onderwijs. De regeling komt tegemoet aan de wens van leerkrachten tot inhoudelijke verdieping op het gebied cultuuronderwijs en duurzame inbedding hiervan in het primair onderwijs.

2. Samenvatting Subsidieregeling cultuurbegeleider primair onderwijs

De Subsidieregeling cultuurbegeleider primair onderwijs stelt interne cultuurcoördinatoren (ICC’ers) en leerkrachten die deze werkzaamheden uitvoeren in staat zich verder te professionaliseren ter bevordering van het cultuuronderwijs in het primair onderwijs. Door de leraar kunnen op grond van deze regeling twee subsidies worden aangevraagd.

Subsidie voor studiekosten

De leraar kan allereerst subsidie ontvangen voor het volgen van een opleiding tot cultuurbegeleider. De opleiding tot cultuurbegeleider stelt leraren in staat inhoudelijke kennis op het gebied van cultuuronderwijs te verwerven, een leerlijn te ontwikkelen, cultuuronderwijs te verzorgen en eventueel collega’s te begeleiden. Deze subsidie bestaat uit een vergoeding voor cursusgeld (tot een maximum van € 3.000), studiemiddelen (tot een maximum van € 175) en reiskostenvergoeding (tot een maximum van € 300) en wordt uitgekeerd aan de leraar.

Subsidie voor vervangingskosten

Een leraar, in dienst van een bevoegd gezag, die subsidie voor studiekosten aanvraagt kan daarbij tevens subsidie aanvragen voor het bevoegd gezag als tegemoetkoming in de vervangingskosten voor het volgen van een opleiding tot cultuurbegeleider. Voor ten hoogste 72 uur aan vervangingskosten kan subsidie worden verstrekt.

Aan deze subsidie is op grond van artikel 7, tweede lid, voor het bevoegd gezag de verplichting verbonden dat hij de leraar in gelegenheid stelt om de opleiding tot cultuurbegeleider te volgen. Door het bevoegd gezag kan op verschillende manieren invulling worden gegeven aan deze verplichting. Zo zou het bevoegd gezag de tegemoetkoming in de vervangingskosten kunnen gebruiken om de arbeidsomvang van de betreffende leraar tijdelijk uit te breiden, zodat de leraar de opleiding tot cultuurbegeleider kan volgen. Ook is denkbaar dat het bevoegd gezag de niet-onderwijsgevende taken van de leraar overdraagt aan een andere leerkracht. De leraar wordt dan ontzien, en hij kan de gewonnen tijd benutten voor het volgen van de opleiding tot cultuurbegeleider.

3. Uitvoering, toezicht en handhaving

De regeling wordt uitgevoerd door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Een concept van deze regeling is voorgelegd aan DUO. DUO heeft laten weten deze regeling als uitvoerbaar te beoordelen. DUO houdt op de volgende manieren toezicht:

  • de Dienst Uitvoering Onderwijs controleert de gegevens die de leraar heeft ingevuld in het digitale aanvraagformulier voor de subsidie voor studiekosten en de subsidie voor vervangingskosten;

  • de leraar of het bevoegd gezag is verplicht om zo spoedig mogelijk schriftelijk melding te maken van omstandigheden die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie voor studiekosten, respectievelijk vervangingskosten;

Op de website www.duo.nl (via Mijn DUO) is een formulier beschikbaar gesteld, waarmee een aanvraag kan worden ingediend.

4. Administratieve lasten

Administratieve lasten worden gedefinieerd als de kosten om te voldoen aan informatieverplichtingen aan de overheid, voortvloeiend uit wet- en regelgeving van de overheid. Deelname van de leerkracht aan deze regeling is vrijwillig en brengt dus geen verplichte administratieve lasten met zich mee. Het aanvraagproces zo wordt ingericht dat het zo min mogelijk administratieve lasten creëert. Voor de aanvragers worden de administratieve lasten geschat op gemiddeld circa 1 uur per aanvraag.

Er wordt uitgegaan van jaarlijks 159 aanvragen, waarmee de totale lasten bij een uurtarief van € 60,– uit komt op € 9.540,–, ofwel net iets boven 1% van het totaal beschikbare bedrag.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Artikel 1 bevat de begripsbepalingen. De meeste begrippen verwijzen naar begrippen die worden gehanteerd in de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra. Bijzonder is het begrip ‘opleiding tot cultuurbegeleider’, dat verwijst naar de post-initiële leergang tot cultuurbegeleider, voor het volgen waarvan op grond van deze regeling door een leraar subsidie kan worden aangevraagd. Een leraar kan enkel subsidie aanvragen voor het volgen van een opleiding tot cultuurbegeleider, die door het CPION is erkend. De erkende opleidingen tot cultuurbegeleider zijn opgenomen in een opleidingenregister, dat door het CPION wordt aangehouden (dit opleidingenregister is te raadplegen via: http://www.cpion.nl/).

Artikelen 3 en 4

De artikelen 3 en 4 bevatten elk een regeling voor de verstrekking van een afzonderlijke subsidie door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: minister van OCW). Artikel 3 ziet op een subsidie die aan een leraar kan worden verstrekt voor het volgen van een opleiding tot cultuurbegeleider. Het tweede lid van dit artikel regelt de kosten, die daarbij voor subsidie in aanmerking komen: de kosten van het verschuldigde cursusgeld (tot een maximum van € 3.000,–); de kosten van studiemiddelen (ad € 175,–); en de reiskosten (ad € 300,–).

Artikel 4 ziet op een subsidie die aan een bevoegd gezag kan worden verstrekt als tegemoetkoming in de vervangingskosten van een leraar, die de opleiding tot cultuurbegeleider volgt. Ingevolge het tweede lid komt in dit kader ten hoogste 72 uur vervangingskosten voor subsidie in aanmerking, waarbij het subsidiebedrag – ingevolge het derde lid – voor elk uur ten hoogste € 37,79 (voor vervanging in het primair onderwijs) of € 39,58 (voor vervanging in het speciaal onderwijs) bedraagt. Deze bedragen worden jaarlijks geïndexeerd, waarvan met inachtneming van artikel 3:42, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, kennis wordt gegeven in de Staatscourant. De subsidie voor vervangingskosten kan alleen worden aangevraagd in samenhang met de subsidie voor het volgen van de opleiding tot cultuurbegeleider, geregeld in artikel 3.

Artikel 5

Artikel 5 bevat het subsidieplafond. Voor de beide soorten subsidies, die op basis van respectievelijk artikel 3 en artikel 4 kunnen worden verstrekt, is per kalenderjaar één gezamenlijk subsidieplafond van toepassing, dat ingevolge het eerste lid voor de kalenderjaren 2017 tot en met 2020 jaarlijks € 950.000,– bedraagt. Uit dit artikel blijkt tevens dat, hoewel de subsidieregeling pas met ingang van 1 september 2021 vervalt, slechts in de kalenderjaren 2017 tot en met 2020 subsidie kan worden aangevraagd.

Artikel 6

Uit artikel 6 volgt dat de minister van OCW het beschikbare subsidiebedrag verdeelt op volgorde van binnenkomst van de aanvragen. Op grond van artikel 2.3, eerste lid, onderdeel a, van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS (hierna: de Kaderregeling) geldt, als de aanvraag krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht is aangevuld, bij de verdeling de dag waarop de volledig aangevulde aanvraag is ontvangen, als datum van ontvangst.

Artikel 7

Artikel 7 bevat de subsidieverplichtingen, waaraan door subsidieontvangers moet worden voldaan. Het artikel behoeft in zoverre geen nadere toelichting. Wel wordt volledigheidshalve gewezen op de meldingsplicht, die is opgenomen in artikel 5.7 van de Kaderregeling. Ingevolge dit artikel dient een subsidieontvanger (onder andere) onverwijld schriftelijk melding te doen aan de minister van OCW, indien aannemelijk is geworden dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de subsidieverplichtingen zal worden voldaan (artikel 5.7, eerste lid, onderdeel b, van de Kaderregeling). Voor de leraar, die op grond van deze regeling subsidie ontvangt voor het volgen van de opleiding tot cultuurbegeleider, betekent dit concreet dat hij de verplichting heeft onverwijld mededeling te doen aan de minister van OCW, indien aannemelijk wordt dat hij de opleiding tot cultuurbegeleider niet of niet tijdig (binnen de voorgeschreven studieperiode, aangevuld met een uitloop van twee maanden) met een diploma zal kunnen afsluiten.

Artikel 8

Artikel 8 bevat de regels over het moment en de wijze van indiening van een subsidieaanvraag. Het eerste en tweede lid hebben betrekking op het moment, waarop een subsidieaanvraag wordt ingediend. Het eerste lid bevat de hoofdregel, dat een subsidieaanvraag wordt gedaan voorafgaand aan de start van de opleiding tot cultuurbegeleider, ten aanzien waarvan subsidie wordt aangevraagd. Het tweede lid bevat voor 2017 (gelet op het feit, dat deze regeling met ingang van 1 oktober 2017 in werking is getreden) een afwijkende regeling, die is bedoeld om aanvragers, die in september of oktober 2017 zijn gestart met de opleiding tot cultuurbegeleider, een reële mogelijkheid te bieden daarvoor een subsidieaanvraag te doen. Voor deze aanvragers bevat het tweede lid daarom de mogelijkheid, uiterlijk vóór 1 november 2017 een subsidieaanvraag te doen.

Het derde tot en met vijfde lid van artikel 8 bevatten een aantal nadere voorschriften, die bij het doen van een subsidieaanvraag in acht dienen te worden genomen. Uit het derde lid volgt dat een subsidieaanvraag wordt gedaan met gebruikmaking van het aanvraagformulier, dat op de website www.duo.nl is bekendgemaakt. Het vierde lid bepaalt dat een leraar bij een subsidieaanvraag voor het volgen van de opleiding tot cultuurbegeleider een inschrijvingsbevestiging voegt, waaruit blijkt bij welk opleidingsinstituut hij de opleiding zal gaan volgen.

Het vijfde lid heeft betrekking op de subsidieaanvraag voor een tegemoetkoming in vervangingskosten. Het lid bepaalt dat deze aanvraag wordt gedaan door de leraar namens het bevoegd gezag. De aanvraag wordt naast door de leraar ook door het bevoegd gezag ondertekend. Hoewel de subsidie voor vervangingskosten derhalve door de leraar wordt aangevraagd, is het bevoegd gezag de subsidieontvanger. Ook wordt de subsidie verantwoord door het bevoegd gezag, en rust op hem de verplichting, de leraar in staat te stellen de opleiding tot cultuurbegeleider te volgen. Het vereiste, dat de aanvraag door de leraar wordt gedaan, verzekert dat de aanvraag enkel wordt gedaan in samenhang met een aanvraag voor subsidie voor het volgen van de opleiding tot cultuurbegeleider.

Artikel 9

De subsidie voor het volgen van de opleiding tot cultuurbegeleider wordt ingevolge artikel 9, eerste lid, verleend binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag, en wordt ambtshalve vastgesteld binnen 42 weken na de voorgeschreven studieperiode. Concreet betekent dit dat de subsidie wordt vastgesteld binnen 22 weken na het moment waarop de leraar uiterlijk zijn diploma (indien de opleiding met goed gevolg wordt afgerond) aan DUO moet hebben gestuurd.2 De minister verleent een voorschot van 100% en betaalt het subsidiebedrag ineens.

Ten aanzien van de subsidie aan een bevoegd gezag, bedoeld in artikel 4, eerste lid, bepaalt het tweede lid van artikel 9 dat de subsidie binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag direct wordt vastgesteld. De minister betaalt het subsidiebedrag ineens.

Artikel 13

Ingevolge artikel 13, eerste lid, is deze regeling met ingang van 1 september 2017 in werking getreden. Hierbij is afgeweken van de uit het kabinetsbeleid voortvloeiende vaste verandermomenten. In dit geval is een afwijking van de vaste verandermomenten niet bezwaarlijk, omdat de regeling enkel begunstigend werkt jegens de leraren en de bevoegde gezagen, aan wie op grond van deze regeling subsidie kan worden verstrekt voor de subsidieontvangers. Daarbij is van belang dat de subsidieontvangers tijdig duidelijkheid wordt geboden over de subsidieregeling, zodat zij de mogelijkheid hebben tijdig met de opleiding tot cultuurbegeleider te starten.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker


X Noot
1

Daarnaast benoemen Monasch/Van Veen in hun motie het belang van cultuuronderwijs gekoppeld aan de deskundigheid van leerkrachten. Kamerstukken II 2014/15 32 830, 162

X Noot
2

Ervan uitgaande dat de opleiding met een uitloop van twee maanden met goed gevolg wordt afgerond, en dat de leraar vervolgens (ingevolge artikel 7, eerste lid, onder b) binnen drie maanden zijn diploma aan DUO zendt.

Naar boven