Advies Raad van State inzake het voorstel van wet houdende wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Wet griffierechten burgerlijke zaken in verband met het mogelijk maken van Engelstalige rechtspraak bij de internationale handelskamers van de rechtbank Amsterdam en het gerechtshof Amsterdam

Nader Rapport

14 juli 2017

Nr. 2099316

Directie Wetgeving en Juridische Zaken

Aan de Koning

Nader rapport inzake het voorstel van wet houdende wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Wet griffierechten burgerlijke zaken in verband met het mogelijk maken van Engelstalige rechtspraak bij de internationale handelskamers van de rechtbank Amsterdam en het gerechtshof Amsterdam

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 9 maart 2017 nr. 2017000399, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 4 mei 2017 nr. W03.17.0066/II, bied ik U hierbij aan.

Het voorstel heeft de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) aanleiding gegeven tot het maken van opmerkingen ten aanzien van de volgende punten: de noodzaak van het doen van een uitspraak in de Engelse taal, de mogelijkheid om in de Engelse taal opgestelde (incidentele) cassatiemiddelen en verweerschriften in te dienen bij de Hoge Raad en de verwerking van de ontvangen adviezen. De Afdeling adviseert in de toelichting op deze punten in te gaan, en met betrekking tot het eerste punt, zo nodig het wetsvoorstel aan te vullen. Ik ga hieronder nader op de genoemde punten in.

1. Uitspraak in de Engelse taal

De afdeling merkt op dat de redenen die bij de totstandkoming van de Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie zijn aangevoerd om in de overzeese gebiedsdelen in de Nederlandse taal uitspraak te doen, grotendeels van toepassing zijn op de situatie waarop het onderhavige voorstel ziet.

In het geval van de Netherlands Commercial Court (of Appeal), hierna NCC(A) is er voldoende grond om het hanteren van een uitspraak in de Engelse taal te rechtvaardigen. Allereerst geldt dat – anders dan in het geval van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba – de NCC(A) zich richt op de beslechting van internationale geschillen waarbij veelal een of beide partijen van buiten Nederland afkomstig zal zijn. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie richt zich primair op de beslechting van nationale geschillen, dat wil zeggen geschillen tussen burgers en/of bedrijven die in het Caribisch deel van Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) of de landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten, onderdelen van het Koninkrijk der Nederlanden, woonachtig cq gevestigd zijn.

Daarnaast zal de NCC(A) regelmatig buitenlands materieel recht toe moeten passen als toepasselijk recht op het onderliggende geschil. Ook daarin schuilt dus een belangrijk verschil met het Gemeenschappelijk Hof van Justitie. Indien buitenlands materieel recht van toepassing is, zal dit veelal enkel in het Engels – al dan niet in vertaling – beschikbaar zijn. Ook eventuele opinies over het buitenlands recht zullen over het algemeen in de Engelse taal opgesteld zijn. Ook hierin verschilt de NCC(A) van het Gemeenschappelijk Hof.

Hier komt bij dat de NCC(A) beoogt een volwaardig alternatief te vormen voor arbitrage en een procedure bij bepaalde buitenlandse commercial courts waar van begin tot eind in het Engels geprocedeerd kan worden. In de internationaal georiënteerde juridische handelspraktijk is het Engels de voertaal. Voor de beslechting van dergelijke geschillen, bestaat bij de betrokken partijen eveneens een voorkeur voor het kunnen procederen in de Engelse taal. Dit geldt dan uiteraard ook – of zelfs juist in het bijzonder – voor de rechterlijke beslissing van het geschil nu dat is waarvoor partijen zich tot de rechter wenden. De memorie van toelichting is op dit punt in bovenstaande zin aangevuld.

2. Hoge Raad

De Afdeling vraagt waarom het niet mogelijk wordt om ook de (incidentele) cassatiemiddelen of verweerschriften in de Engelse taal bij de Hoge Raad in te dienen.

Uitspraken die de Hoge Raad in cassatieprocedures doet, zijn niet alleen van belang voor de partijen die rechtstreeks betrokken zijn bij de procedure die aanleiding geeft tot de uitspraak. Omdat de Nederlandse rechtspraktijk voor een groot deel bestaat uit niet-internationale geschillen en uitspraken van de Hoge Raad in NCC(A)-geschillen ook daarvoor van belang kunnen zijn, is het met het oog op de rechtseenheid en de rechtsontwikkeling van belang dat de Hoge Raad uitspraak blijft doen in de Nederlandse taal. Het wordt ter beoordeling van de Hoge Raad gelaten of het, in een voorkomend geval, geëigend is om op eenparig verzoek van partijen toe te staan dat de (incidentele) cassatiemiddelen of verweerschriften in de Engelse taal worden ingediend. De toelichting is op dit punt aangevuld.

3. Verwerking van adviezen en consultatiereacties

De afdeling adviseert om in de toelichting op de gevraagde adviezen en binnengekomen consultatiereacties in te gaan.

Naar aanleiding van het advies om nader in te gaan op de reacties uit de internetconsultatie zijn zowel het wetsvoorstel als de memorie van toelichting gewijzigd. In de memorie van toelichting is met name de paragraaf Advies en consultatie uitgebreid. Ten aanzien van de opmerkingen van de Adviescommissie voor burgerlijk procesrecht geldt dat de Adviescommissie zich heeft gebogen over een ambtelijk voorontwerp dat niet is gepubliceerd. De Adviescommissie had geen fundamentele bezwaren tegen de inrichting van de NCC(A) en had voornamelijk redactionele opmerkingen. De Adviescommissie zag in het ambtelijk voorontwerp geen aanleiding tot het geven van een advies.

Tot besluit merk ik op dat de Afdeling geen redactionele opmerkingen bij het wetsvoorstel heeft.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om – mede naar aanleiding van de uitwerking van de reacties op de internetconsultatie – nog enkele redactionele wijzigingen door te voeren in het wetsvoorstel en de memorie van toelichting

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok.

Advies Raad van State

No. W03.17.0066/II

’s-Gravenhage, 4 mei 2017

Aan de Koning

Bij Kabinetsmissive van 9 maart 2017, no. 2017000399, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Veiligheid en Justitie, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Wet griffierechten burgerlijke zaken in verband met het mogelijk maken van Engelstalige rechtspraak bij de internationale handelskamers van de rechtbank Amsterdam en het gerechtshof Amsterdam, met memorie van toelichting.

Het voorstel strekt ertoe om in internationale handelsgeschillen procederen in de Engelse taal mogelijk te maken als partijen dat onderling uitdrukkelijk zijn overeengekomen. Het voorstel regelt daartoe dat een nieuwe internationale handelskamer van de rechtbank Amsterdam (Netherlands Commercial Court (‘NCC’)) en van het gerechtshof Amsterdam (Netherlands Commercial Court of Appeal (‘NCCA’)) in dit soort geschillen in het Engels uitspraak kan doen. Om de voorziening op het totale budget voor de rechtspraak kostenneutraal te kunnen aanbieden, geldt voor deze Engelstalige procedure bij de NCC en de NCCA een verhoogd griffierecht.

De Afdeling advisering van de Raad van State adviseert het voorstel aan de Tweede Kamer te zenden, maar maakt opmerkingen over de motivering van de betekenis van het voorstel in vergelijkbare situaties waarin uitsluitend in de Nederlandse taal uitspraak wordt gedaan en over het ontbreken van de mogelijkheid om ook (incidentele) cassatiemiddelen of verweerschriften in de Engelse taal in te dienen bij de Hoge Raad.

1. Uitspraak in de Engelse taal

Het voorstel strekt ertoe om in internationale handelsgeschillen procederen in de Engelse taal mogelijk te maken als partijen dat onderling uitdrukkelijk zijn overeengekomen. Voorgesteld wordt dat de rechter in die gevallen de uitspraak uitsluitend in de Engelse taal zal doen. Door het voeren van een procedure in het Engels kunnen partijen de rechterlijke procedure inzake hun internationale geschil beter laten aansluiten bij hun gangbare zakelijke praktijk en daarmee veel tijd en aanzienlijke vertaalkosten besparen, aldus de toelichting.1

Thans is het in bepaalde gevallen reeds mogelijk bijvoorbeeld producties in de Engelse, Franse of Duitse taal over te leggen2 en om in de Nederlandse gerechten in een andere dan de Nederlandse taal het woord te voeren. Zo bepaalt de Wet gebruik Friese taal dat in strafzaken, civiele zaken en bestuursrechtelijke zaken die aanhangig zijn bij de rechtbank Noord-Nederland of het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de processtukken, met uitzondering van dagvaardingen in strafzaken, in de Friese taal mogen worden gesteld. Ook is het mogelijk in deze gerechten in de Friese taal het woord te voeren. De uitspraak vindt echter steeds uitsluitend plaats in de Nederlandse taal.

Daarnaast loopt er momenteel een pilot bij de rechtbank Rotterdam met het gebruik van de Engelse taal. In bodemprocedures in dagvaardingszaken op het gebied van het zee- en vervoerrecht of de internationale handelskoop, die tussen (uitsluitend) professionele partijen worden gevoerd en worden aangebracht bij de rechtbank Rotterdam (bij de zogenaamde ‘natte kamer’) kan het Engels als voertaal worden gebruikt. Daartoe zijn aparte ‘Procesafspraken bij keuze voor Engelstalig procederen’ gemaakt.3 Ook de natte kamer doet in deze zaken uitsluitend uitspraak in de Nederlandse taal.4

Voorts is het mogelijk om in het Gemeenschappelijk Hof van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en in de Gerechten in eerste aanleg in de lokaal officieel erkende voertalen het Engels, Nederlands en Papiaments het woord te voeren en om producties in vreemde talen over te leggen.5 De Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie bepaalt expliciet dat het Hof en de gerechten in eerste aanleg uitsluitend uitspraak doen in de Nederlandse taal.6 Dit terwijl in de Caribische delen van het Koninkrijk meer Engels en Papiaments gesproken wordt dan Nederlands.7 De Memorie van toelichting bij de Rijkswet Gemeenschappelijk Hof zegt hierover:

‘Reden voor het voorschrift dat uitspraken in het Nederlands zijn is in de eerste plaats dat de regelgeving waarop de uitspraken zijn gebaseerd in het Nederlands is gesteld en in de tweede plaats het optreden van de Hoge Raad der Nederlanden als cassatierechter. Dit laat onverlet dat elk van de landen de mogelijkheid

kan bieden dat een vertaling van de uitspraak beschikbaar wordt gesteld.

De kosten daarvan worden dan uiteraard door dat land gedragen.’8

Uit het voorgaande blijkt dat het nu al mogelijk is om de gerechten in een andere dan de Nederlandse taal toe te spreken of producties in een andere taal over te leggen. Daarin brengt het voorstel geen wijziging. Kern van voorstel is dan ook het voorschrift dat de Nederlandse rechter in internationale handelsgeschillen slechts in de Engelse taal uitspraak zal doen.

De Afdeling merkt op dat de redenen die bij de totstandkoming van de Rijkswet Gemeenschappelijk Hof zijn aangevoerd om in de overzeese gebiedsdelen in de Nederlandse taal uitspraak te doen, grotendeels van toepassing zijn op de situatie waarop het onderhavige voorstel ziet. Het NCC(A) zal immers Nederlands procesrecht toepassen en de Hoge Raad zal als cassatierechter optreden. Verschil met het Gemeenschappelijk Hof is dat het materiële recht ook in het Nederlands is gesteld, terwijl bij het NCC(A) vaak Engelstalig recht als toepasselijk recht zal zijn gekozen. De vraag rijst in dit verband waarom de nog niet zo lang geleden aangevoerde argumenten thans anders worden gewogen en of de voorgestelde wijziging ook niet in andere gevallen kan worden doorgevoerd, zoals die van de ‘natte kamer’ in Rotterdam.

De Afdeling adviseert in de toelichting op het vorenstaande in te gaan en het wetsvoorstel zo nodig aan te vullen.

2. Hoge Raad

De Hoge Raad zal in cassatie met het oog op rechtseenheid en rechtsontwikkeling

zowel de procedure als de uitspraak doen in de Nederlandse taal. De rechtspraak van de Hoge Raad moet immers voor iedereen in Nederland toegankelijk en begrijpelijk zijn, aldus de toelichting. Wel zal de Hoge Raad kennis nemen van de Engelstalige processtukken uit de feitelijke instanties, zij het dat aan partijen kan worden gevraagd om een Nederlandse vertaling van de processtukken. Prejudiciële vragen aan de Hoge Raad dienen door de NCC en de NCCA (ook) in de Nederlandse taal te worden gesteld.

De Afdeling merkt het volgende op. Nu de Hoge Raad kennis neemt van de Engelstalige processtukken uit de feitelijke instanties, doet zich de vraag voor waarom het niet mogelijk wordt om ook (incidentele) cassatiemiddelen of verweerschriften in de Engelse taal in te dienen. Daarmee treedt evenzeer een besparing in de vertaalkosten op terwijl het uitgangspunt overeind blijft, dat de uitspraak van de Hoge Raad in de Nederlandse taal wordt gesteld. De toelichting gaat hierop niet in.

De Afdeling adviseert de toelichting op dit punt aan te vullen.

3. Verwerking adviezen en consultatiereacties

In de memorie van toelichting is vermeld dat de gevraagde adviezen en binnengekomen consultatiereacties over een voorontwerp van het wetsvoorstel in overwegende mate positief van toon waren. Op de in de reacties opgenomen vragen en kanttekeningen is zoveel mogelijk bij de desbetreffende onderdelen ingegaan, aldus de toelichting.9

De toelichting bevat echter geen inhoudelijke reacties op de ontvangen adviezen. De kleinere punten noch de opmerkingen die de betreffende instanties van principiële aard achten, zijn besproken. De Afdeling wijst bijvoorbeeld op de opmerkingen over de kostendekkende griffierechten en het gelijkheidsbeginsel van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak en de Nederlandse Orde van Advocaten.

De Afdeling adviseert in de toelichting alsnog op de ontvangen reacties in te gaan.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De vice-president van de Raad van State, J.P.H. Donner.

Tekst zoals toegezonden aan de Raad van State: Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Wet griffierechten burgerlijke zaken in verband met het mogelijk maken van Engelstalige rechtspraak bij de internationale handelskamers van de rechtbank Amsterdam en het gerechtshof Amsterdam

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regels te stellen om in bepaalde gevallen op verzoek van partijen in burgerlijke zaken, niet zijnde kantonzaken, die rechtsgevolgen betreffen die ter hun vrije bepaling staan, het mogelijk te maken om in de Engelse taal te procederen en een Engelstalige uitspraak te verkrijgen.

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

A

Na artikel 30q van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 30r
  • 1. Indien de rechtbank Amsterdam of het gerechtshof Amsterdam bevoegd is kennis te nemen van een geschil dat is ontstaan of zal ontstaan naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking die ter vrije bepaling van partijen staat en het een internationaal geschil betreft, kunnen partijen die dit uitdrukkelijk zijn overeengekomen, bij de internationale handelskamer van die rechtbank (‘Netherlands Commercial Court’) of dat gerechtshof (‘Netherlands Commercial Court of Appeal’) procederen in de Engelse taal. Dit geldt niet voor zaken die tot de bevoegdheid van de kantonrechter behoren.

  • 2. In afwijking van artikel 30i, vierde lid, kunnen zij die een beroep willen doen op de exceptie inzake de bevoegdheid of op andere verweren die ertoe strekken dat de zaak niet behandeld moet worden door de internationale handelskamer van de rechtbank Amsterdam of van het gerechtshof Amsterdam, volstaan met deze exceptie of verweren totdat hierover is beslist. Artikel 110 is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. In zaken die door de voorzieningenrechter worden beslist is, indien partijen zijn overeengekomen om bij de rechtbank Amsterdam of het gerechtshof Amsterdam in de Engelse taal te procederen als bedoeld in het eerste lid, de voorzieningenrechter van die rechtbank of dat gerechtshof, mede bevoegd voor het in de Engelse taal behandelen van de zaak.

  • 4. In zaken als bedoeld in het eerste lid, eerste volzin, en het derde lid doet de rechter uitspraak in de Engelse taal, tenzij op verzoek van partijen de procedure in de Nederlandse taal is gevoerd. Een uitspraak over het verweer dat de zaak niet door de internationale handelskamer van de rechtbank Amsterdam of van het gerechtshof Amsterdam moet worden behandeld, maar door een andere rechter, doet de rechter in de Nederlandse taal.

  • 5. Indien de uitspraak in de Engelse taal ingevolge een wettelijk voorschrift in een Nederlands openbaar register moet worden ingeschreven, worden de voor de inschrijving noodzakelijke onderdelen van de uitspraak tevens in de Nederlandse taal gedaan.

  • 6. Indien de voor tenuitvoerlegging vatbare onderdelen in de uitspraak in de Engelse taal zijn gesteld, zorgt degene op wiens verzoek de betekening plaatsvindt voor een bijgevoegde beëdigde vertaling hiervan in de Nederlandse taal, in het geval de uitspraak in het kader van de tenuitvoerlegging aan een derde in Nederland moet worden betekend.

B

Aan artikel 1064a, eerste lid, wordt de volgende zin toegevoegd:

Indien de plaats van arbitrage is gelegen in het ressort Amsterdam en partijen dit uitdrukkelijk zijn overeengekomen, kan de vordering tot vernietiging worden ingesteld bij de internationale handelskamer van het gerechtshof Amsterdam (‘Netherlands Commercial Court of Appeal’). Artikel 30r is van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL II

De Wet griffierechten burgerlijke zaken wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 9 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 9a
  • 1. Indien een verweerder of belanghebbende betwist dat de zaak moet worden behandeld door de internationale handelskamer van de rechtbank Amsterdam of van het gerechtshof Amsterdam als bedoeld in artikel 30r, eerste lid, eerste volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, is de verweerder of belanghebbende het griffierecht verschuldigd dat bij de rechtbank, respectievelijk het gerechtshof, wordt geheven voor andere zaken dan kantonzaken, niet zijnde zaken als bedoeld in artikel 30r, eerste lid, eerste volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Indien de rechter het incidentele verweer afwijst, wordt alsnog het griffierecht verhoogd voor zover uit de tabel die als bijlage bij deze wet is gevoegd volgt dat een hoger bedrag aan griffierecht dient te worden geheven, met dien verstande dat het eerder geheven griffierecht hierop in mindering wordt gebracht.

  • 2. Indien een zaak door de internationale handelskamer van de rechtbank Amsterdam of van het gerechtshof Amsterdam wordt verwezen naar een andere rechter om verder te worden behandeld en beslist, wordt het griffierecht verminderd voor zover uit de tabel die als bijlage bij deze wet is gevoegd, volgt dat een lager bedrag aan griffierecht dient te worden geheven. Het te veel betaalde griffierecht wordt door de griffier teruggestort.

  • 3. Indien een zaak door een andere kamer van de rechtbank Amsterdam of van het gerechtshof Amsterdam wordt verwezen naar de internationale handelskamer van die rechtbank of van dat gerechtshof om verder te worden behandeld en beslist, wordt het griffierecht verhoogd voor zover uit de tabel die als bijlage bij deze wet is gevoegd, volgt dat een hoger bedrag aan griffierecht dient te worden geheven, met dien verstande dat het eerder geheven griffierecht hierop in mindering wordt gebracht.

  • 4. De verweerder of belanghebbende is het ingevolge het eerste lid, tweede volzin, en het derde lid te heffen griffierecht verschuldigd vanaf het moment dat het incidentele verweer is afgewezen of de beslissing tot verwijzing is gegeven, en zorgt dat het griffierecht binnen vier weken nadien is bijgeschreven op de rekening van het gerecht waar de zaak dient, dan wel ter griffie is gestort.

  • 5. Het eerste, tweede en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op het griffierecht bij de voorzieningenrechter, bedoeld in artikel 30r, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

B

De bijlage wordt als volgt gewijzigd:

1. In de tabel worden na ‘Griffierechten bij de rechtbank voor andere dan kantonzaken’ de volgende regels ingevoegd:

Zaken als bedoeld in artikel 30r, eerste lid, eerste volzin, Rv:

€ 15.000

€ 15.000

n.v.t

Zaken als bedoeld in artikel 30r, derde lid, Rv:

€ 7.500

€ 7.500

n.v.t.

2. In de tabel worden na ‘Griffierechten bij de gerechtshoven’ de volgende regels ingevoegd:

Zaken als bedoeld in artikel 30r, eerste lid, eerste volzin, Rv en artikel 1064a, eerste lid , tweede volzin, Rv:

€ 20.000

€ 20.000

n.v.t.

Zaken als bedoeld in artikel 30r, derde lid, Rv:

€ 10.000

€ 10.000

n.v.t.

ARTIKEL III

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

De Minister van Veiligheid en Justitie,

MEMORIE VAN TOELICHTING

1. Inleiding

Dit wetsvoorstel strekt ertoe om in complexe, internationale handelsgeschillen procederen in de Engelse taal mogelijk te maken als partijen dat onderling uitdrukkelijk zijn overeengekomen. Het voorstel regelt daartoe dat een nieuwe internationale handelskamer van de rechtbank Amsterdam en van het gerechtshof Amsterdam in dit soort geschillen in het Engels uitspraak kan doen. Voor de praktijk zal deze internationale handelskamer van de rechtbank Amsterdam worden aangeduid als Netherlands Commercial Court (‘NCC’) en de internationale handelskamer van het gerechtshof Amsterdam als Netherlands Commercial Court of Appeal (‘NCCA’). Om de voorziening op het totale budget voor de rechtspraak kostenneutraal te kunnen aanbieden, geldt voor deze Engelstalige procedure bij de NCC en de NCCA een verhoogd griffierecht. Het kabinet heeft de Tweede Kamer eind 2015 gemeld positief te staan tegenover de gedachte de NCC mogelijk te maken.1 Met dit wetsvoorstel wordt uitvoering gegeven aan de daarbij gedane toezegging met een wetsvoorstel te komen dat het gebruik van de Engelse taal en de wijze van financiering regelt.

Aanleiding en achtergrond

Doordat bedrijven steeds meer op internationaal niveau opereren (globalisering van de economie) bestaat er wereldwijd in toenemende mate behoefte aan Engelstalige geschilbeslechting, ook in niet Engelstalige jurisdicties. Het Engels is de meest gebruikte voertaal in de internationale handel, contracten worden steeds vaker in het Engels opgesteld en de juridisch, fiscaal en commercieel adviseurs corresponderen steeds meer in het Engels met hun internationaal opererende cliënten.

Kwalitatief goede, onafhankelijke en tijdige rechtspraak is één van de kernwaarden van de rechtsstaat en een van de pijlers van de economie. De Wereldbank heeft in zijn World Development Report 2005 het belang aangetoond van goed functionerende, onafhankelijke en voorspelbare rechtspraak voor de versterking van het investeringsklimaat en voor de welvaart van een land.

In zijn rapport ‘Nederland Handelsland. Het perspectief van de transactiekosten’ heeft de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (2003, nr. 66) gewezen op het belang van een voorziening voor de behandeling van internationale handelszaken door de overheidsrechter waar in het Engels kan worden geprocedeerd voor de handelspositie van Nederland. Door het voeren van een procedure in het Engels kunnen partijen de rechterlijke procedure inzake hun internationale geschil beter laten aansluiten bij hun gangbare zakelijke praktijk en daarmee veel tijd en aanzienlijke vertaalkosten besparen. Ook de communicatie met een buitenlands hoofdkantoor en de inzet van niet-Nederlands sprekende juristen bij internationale én in Nederland gevestigde ondernemingen worden hiermee (aanzienlijk) vergemakkelijkt. Bedrijven die internationaal en in Nederland opereren zullen geen taalbarrière meer ervaren indien zij kiezen voor geschilbeslechting bij de Nederlandse rechter in de Engelse taal.

Daar komt bij dat internationale arbitrageprocedures, waarin kan worden overeengekomen om in het Engels te procederen, steeds kostbaarder worden.2 Daardoor wordt deze vorm van geschillenbeslechting voor veel middelgrote en kleine bedrijven die over de grens handel drijven minder aantrekkelijk. Een Engelstalige procedure voor internationale handelsgeschillen bij de overheidsrechter biedt deze bedrijven een aantrekkelijk en volwaardig alternatief dat bovendien relatief gesproken minder duur is.

Ook vanuit het oogpunt van verbeterde afhandeling van nationale zaken is een NCC-voorziening gewenst, omdat de afhandeling van complexe internationale zaken bij de gerechten onevenredig beslag legt op de mankracht en de financiën binnen de rechterlijke macht. Indien deze zaken bij één gerecht worden ondergebracht en met heffing van een verhoogd griffierecht, zullen de overige gerechten worden ontlast zonder dat dit voor de rechterlijke macht extra kosten meebrengt. Enkele voorbeelden van recente internationale handelszaken die aan de NCC hadden kunnen worden voorgelegd, zijn: de KPNQwest zaak (over de externe aansprakelijkheid van bestuurders, commissarissen en aandeelhouders van een internationale joint venture) en de Indover/Bank Indonesia zaak (over de vraag of Bank Indonesia aan een buitenlandse dochteronderneming een garantie heeft afgegeven).

Het hierboven geschetste beeld wordt bevestigd door een door de Raad voor de rechtspraak ingestelde klankbordgroep bestaande uit vertegenwoordigers van een aantal Nederlandse internationaal opererende bedrijven en de door deze bedrijven ingeschakelde advocatenkantoren. De klankbordgroep heeft te kennen gegeven dat er behoefte bestaat aan een Engelse voorziening voor internationale handelsgeschillen. Daarbij speelt mede een rol dat het Nederlandse procesrecht op de geschillen van toepassing zal zijn. De Nederlandse procedure wordt gezien als effectiever, minder omvangrijk en daardoor korter en minder kostbaar dan de procedures in de Angelsaksische rechtspraak of in internationale arbitrages. Verder wordt de regie, zoals die in handelszaken door een Nederlandse rechter wordt gevoerd, gewaardeerd. De wetenschap dat bedrijven bij een geschil een beroep kunnen doen op een deskundige rechter, die snel en met gevoel voor de specifieke praktijk een beslissing neemt, draagt bij aan het vertrouwen dat nodig is voor investeren en handeldrijven.

Nederland heeft er als internationaal georiënteerd handelsland groot belang bij dat het handelsverkeer beschikt over zekerheid en duidelijkheid inzake contracten, die indien nodig via de rechter kunnen worden afgedwongen. De afdwingbaarheid van contracten is een belangrijke internationale indicator als het gaat om de kwaliteit van de rechtspraak. Partijen weten dan waar ze aan toe zijn. Kortom, in internationale handelsgeschillen hebben partijen behoefte aan rechtspraak die recht doet aan de internationale dimensie van de zaak, doordat in het Engels kan worden geprocedeerd op basis van een procesreglement dat binnen de kaders van het Nederlandse procesrecht is afgestemd op hetgeen internationaal gebruikelijk is.

NCC en NCCA in Amsterdam

De Rechtspraak kiest ervoor om de Engelstalige rechtspraak te beleggen bij één rechtbank en één gerechtshof. Op die manier kunnen de beschikbare middelen het meest efficiënt worden ingezet.

Het bestuur van een gerecht heeft op grond van artikel 6 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) de bevoegdheid om voor het behandelen en het beslissen van zaken enkelvoudige en meervoudige kamers in te richten en daarvan de bezetting te bepalen. Om de beslechting van internationale handelsgeschillen in Nederland te versterken, zijn op verzoek van en in overleg met de Raad voor de rechtspraak door de rechtbank en het gerechtshof Amsterdam voorbereidingen getroffen om een internationale handelskamer in te richten waarvoor in de Engelse taal kan worden geprocedeerd, de Netherlands Commercial Court (NCC) van de rechtbank Amsterdam voor de eerste aanleg en de Netherlands Commercial Court of Appeal (NCCA) van het gerechtshof voor het hoger beroep. Er is onder meer voor gekozen de voorziening onder te brengen in Amsterdam omdat de stad wordt gezien als de financiële hoofdstad van Nederland en dichtbij Schiphol ligt. In Amsterdam zijn veel hoofdkantoren van internationaal georiënteerde bedrijven gevestigd en ook het zwaartepunt van de internationaal actieve advocatuur is steeds meer in Amsterdam komen te liggen. In Amsterdam kunnen de zittingen van de NCC en de NCCA plaatsvinden in het gebouw van het gerechtshof Amsterdam aan het IJdok dat over moderne digitale en andere faciliteiten beschikt.

Voor de NCC zal een landelijke poule van gespecialiseerde rechters, raadsheren en juridisch medewerkers worden samengesteld, die voldoende kennis hebben van de Engelse (juridische) taal en afkomstig zijn uit de Nederlandse rechtbanken en hoven. Dit betekent in praktische zin dat de NCC niet bemand zal worden door uitsluitend Amsterdamse rechters en raadsheren, maar dat de NCC zal bestaan uit twee kamers (in eerste aanleg en in hoger beroep) en bemand zal worden door daarvoor geselecteerde rechters en raadsheren uit geheel Nederland, zij het dat de zittingen alleen in Amsterdam plaats zullen hebben. Nu alle Nederlandse rechters van rechtswege plaatsvervanger zijn in elk ander Nederlands gerecht van gelijke rang, is hiervoor geen aanpassing van wet- of regelgeving nodig.

2. Hoofdlijnen van het voorstel

Het wetsvoorstel schept een aantal randvoorwaarden waardoor de Raad voor de rechtspraak een passende voorziening kan treffen voor het beslechten van internationale handelsgeschillen. Met het wetsvoorstel worden enkele wijzigingen voorgesteld in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Wet griffierechten burgerlijke zaken. Het gaat daarbij om het mogelijk maken dat in bepaalde gevallen door een Nederlands gerecht in het Engels uitspraak kan worden gedaan en de vaststelling van het daarbij te hanteren (hogere) griffierecht, alsmede een aantal flankerende bepalingen ter bescherming van de positie van derden in en na de procedure.

De NCC-procedure kenmerkt zich door de volgende vijf elementen:

  • 1. De voertaal van een procedure voor de NCC is in beginsel Engels.

  • 2. Partijen kunnen alleen procederen bij de NCC indien zij daar uitdrukkelijk voor hebben gekozen. Het wetsvoorstel voorziet in extra waarborgen – zoals hierna zal worden toegelicht – opdat consumenten en kleine ondernemers niet tegen hun uitdrukkelijke wil bij een procedure voor de NCC kunnen worden betrokken.

  • 3. Partijen kunnen alleen terecht bij de NCC voor de beslechting van internationale geschillen in zaken die ter vrije bepaling van partijen staan, niet zijnde kantonzaken. Hierbij gaat het in de overgrote meerderheid van de gevallen om vorderingszaken maar het is daartoe strikt genomen niet beperkt.

  • 4. De NCC-procedure komt niet ten laste van het reguliere budget voor de rechtspraak. Het beslechten van de complexe internationale handelsgeschillen in het Engels vergt extra inspanningen van de rechtspraak. Om ervoor te zorgen dat deze inspanningen niet ten laste komen van het budget voor de reguliere rechtspraak, geldt voor partijen die willen procederen bij de NCC een verhoogd griffierecht. Doordat de procedure budgetneutraal wordt aangeboden, zijn er geen gevolgen voor de afhandeling van reguliere zaken. Indien partijen ervoor kiezen om complexe handelsgeschillen voor te leggen aan de NCC in plaats van aan de reguliere rechter, worden de overige gerechten ontlast van deze (vaak arbeidsintensieve) procedures. Dit bevordert de doorstroming van niet NCC-zaken bij deze gerechten.

  • 5. De NCC en de NCCA hanteren één NCC-procesreglement. In het procesreglement wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheden die het Nederlandse Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering biedt aan partijen en de rechtspraak om de procedure nader in te richten. Met het NCC-procesreglement weten partijen op welke wijze de procedure gevoerd zal gaan worden.

Consumenten en kleine ondernemers zullen niet snel geconfronteerd worden met een procedure in het Engels bij de NCC (en het daaraan verbonden hogere griffierecht), doordat (i) de NCC alleen internationale zaken zal behandelen, (ii) de keuze voor de NCC slechts uitdrukkelijk (dus niet bijvoorbeeld door middel van enkel algemene voorwaarden) kan worden overeengekomen, (iii) kantonzaken van de bevoegdheid van de NCC zijn uitgezonderd, (iv) het wetsvoorstel de bepalingen uit het nationale en internationaal bevoegdheidsrecht onverlet laat, inclusief de bepalingen die zwakkere rechtsdeelnemers beschermen, zoals de artikelen 101 jo 108 Rv en artikel 23 Brussel I bis- verordening die, kort gezegd, bepalen dat in de daar genoemde gevallen alleen na het ontstaan van het geschil bij forumkeuze kan worden afgeweken van de anderszins bevoegde rechter en (v) consumenten en kleine ondernemers die in weerwil van deze beperkingen toch voor de NCC worden betrokken, voor het reguliere griffierecht en in het Nederlands hun verweer tegen de rechtsgang bij de NCC kunnen aanvoeren.

3. Wat wordt niet gewijzigd door dit wetsvoorstel?

Internationale rechtsmacht en forumkeuze

Dit wetsvoorstel wijzigt de regeling van internationale rechtsmacht van de Nederlandse rechter niet. Anders gezegd, de vraag of de rechtbank Amsterdam beschikt over internationale bevoegdheid (rechtsmacht) valt buiten het bestek van dit wetsvoorstel. In internationale geschillen onderzoekt de Nederlandse rechter ambtshalve of hij over rechtsmacht beschikt om de zaak te beslechten. Dit volgt uit de opzet van de eerste afdeling van de eerste titel van het Eerste Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de aanvangswoorden van de diverse bepalingen (‘De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht indien...’). De internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter in civiele zaken is geregeld in artikel 1 tot en met 10 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, onverminderd het bepaalde in verdragen (zoals het Haags Forumkeuzeverdrag) en EU-verordeningen (zoals de Brussel I bis verordening). Voor de meeste internationale handelsgeschillen zal de bevoegdheid van de Nederlandse rechter uit de Brussel I bis-verordening of uit het Haags Forumkeuzeverdrag voortvloeien. Aan de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komt men in de praktijk dan niet toe.

De verordening Brussel I bis bevat in artikel 25 een regeling inzake internationale forumkeuze. Daarnaast bevat ook artikel 8 Rv een internationale forumkeuzebepaling: de Nederlandse rechter heeft rechtsmacht indien partijen met betrekking tot een bepaalde rechtsbetrekking die tot hun vrije bepaling staat, bij overeenkomst een Nederlandse rechter of de Nederlandse rechter hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen die naar aanleiding van die rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan, tenzij daarvoor geen enkel redelijk belang aanwezig is. De formulering van artikel 8 stemt (grotendeels) overeen met de formulering van de begrenzing van de arbitrabiliteit van geschillen (artikel 1020, derde lid, Rv) en de begrenzing van de bewijsovereenkomst (artikel 153 Rv). Zaken van vermogensrechtelijke aard, zoals handelsgeschillen, zijn doorgaans zaken die ter vrije bepaling van partijen staan.

Een forumkeuze kan voorafgaand aan het ontstaan van een geschil worden overeengekomen door deze forumkeuze op te nemen in een overeenkomst van partijen waarin zij hun rechtsbetrekking regelen (het forumkeuzebeding). Zij kan ook na het ontstaan van het geschil worden overeengekomen (de forumkeuzeovereenkomst). Op grond van artikel 8 Rv is een forumkeuze alleen mogelijk met betrekking tot zaken waarvan de rechtsgevolgen ter vrije bepaling van partijen staan. Dit betreft veelal vorderingszaken maar het kan ook van toepassing zijn in aan de vorderingsprocedure te relateren verzoekprocedures, bijvoorbeeld bij een verzoek om een voorlopig getuigenverhoor (artikel 186 Rv), een voorlopig deskundigenbericht of een voorlopige descente (artikel 202 Rv) in zaken die ter vrije bepaling van partijen staan.

Indien de rechtbank Amsterdam al op een andere grond bevoegd is om de zaak te behandelen, bijvoorbeeld omdat de verweerder zetelt in Amsterdam, is een formele forumkeuze niet nodig en kunnen partijen volstaan met vastlegging van de uitdrukkelijke keuze voor het bij de NCC procederen in de Engelse taal. Dit maakt het mogelijk dat partijen ook ervoor kunnen kiezen om overeen te komen dat in het geval de rechtbank Amsterdam bevoegd is, partijen in het Engels zullen procederen bij de NCC.

Het spreekt voor zich dat – evenals bij de forumkeuze het geval is – het oordeel over de rechtsgeldigheid van de overeenkomst om het geschil voor te leggen aan de NCC voor behandeling in de Engelse taal los staat van de beoordeling van de rechtsgeldigheid van de overeenkomst waarop het geschil zelf betrekking heeft (vgl. artikel 8, zesde lid, Rv en artikel 25, vijfde lid, Brussel Ibis).

Nederlands burgerlijk procesrecht

De NCC hanteert het Nederlandse burgerlijke procesrecht en zal derhalve ook de daarin naar aanleiding van het programma Kwaliteit en Innovatie rechtspraak (KEI) door te voeren wijzigingen toepassen. De in het kader van KEI aangenomen wet ter vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht draagt bij aan het verruimen van de mogelijkheden voor regie door de rechter. De in het NCC-procesreglement vastgestelde wijze van procederen is toegesneden op de ruimte die het Nederlands burgerlijk procesrecht partijen en de rechter biedt om de procedure nader vorm te geven. Het procesreglement blijft dus binnen het wettelijk kader van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Dit betekent onder meer dat artikel 843a Rv doorslaggevend is en blijft voor de vraag of inzage in of afschrift van bescheiden dient te worden gegeven. Het zal bij de NCC mogelijk zijn om in alle zaken, dus ook in hoger beroep en ook in verzoekprocedures, digitaal te procederen. Hiertoe wordt een Engelstalig digitaal systeem ontwikkeld dat op termijn opgenomen zou kunnen worden in het systeem dat in het kader van KEI momenteel wordt voorbereid. Dit systeem zal voorzien in een in de Engelse taal opgesteld oproepingsbericht (artikel 111, eerste lid Rv nieuw). Het oproepingsbericht moet ingaan op de te heffen griffierechten (artikel 111, tweede lid, onder g Rv nieuw). Hierdoor zal de verweerder op de hoogte worden gesteld van zowel het griffierecht dat geldt voor de behandeling bij de NCC, als de hoogte van het griffierecht indien hij enkel betwist dat de zaak moet worden behandeld door de NCC. Indien de eiser ervoor kiest het automatisch gegenereerde oproepingsbericht te laten betekenen door een deurwaarder, dan kan het exploot waarbij het oproepingsbericht wordt betekend in het Nederlands worden gesteld. De Gerechtsdeurwaarderswet stelt overigens geen expliciete eisen aan de taal waarin het exploot wordt opgesteld.

Er is evenmin een wettelijke bepaling die expliciet voorschrijft dat de procestaal in Nederlandse civiele procedures de Nederlands taal is. Algemeen wordt wel aangenomen dat dit geldend recht is. Ook de Wet gebruik Friese taal gaat van die veronderstelling uit. Artikel 15, eerste lid, van deze wet bepaalt dat in strafzaken, civiele zaken en bestuursrechtelijke zaken die aanhangig zijn bij de rechtbank Noord-Nederland of het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden processtukken, met uitzondering van dagvaardingen in strafzaken, in de Friese taal mogen worden gesteld. Dit wetsvoorstel voert voor andere gerechten dan de NCC geen wijzigingen door in de ontstane praktijk dat in een buitenlandse taal gestelde stukken al dan niet zonder beëdigde vertaling worden toegelaten tot de procedure.

De onderhavige regeling ziet alleen op de procesvoering in feitelijke instanties en niet op de cassatieprocedure. Van beslissingen die conform het NCC-procesreglement zijn gewezen staat langs de gewone weg beroep in cassatie open, zoals voorzien in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Gelet op de taak van de Hoge Raad ligt het niet voor de hand dat in cassatie uitspraak wordt gedaan in de Engelse taal. Waar de uitspraken van de Hoge Raad mede gewezen worden met het oog op rechtseenheid en rechtsontwikkeling, dient de rechtspraak van de Hoge Raad immers voor iedereen in Nederland toegankelijk en begrijpelijk te zijn. De cassatieprocedure

zal dan ook in beginsel in de Nederlandse taal moeten worden gevoerd. Wel zal de Hoge Raad kennis nemen van de Engelstalige processtukken uit de feitelijke instanties die conform het NCC- procesreglement tot stand gekomen zijn, zij het dat aan partijen kan worden gevraagd om een Nederlandse vertaling van de processtukken. Prejudiciële vragen aan de Hoge Raad dienen door de NCC en de NCCA (ook) in de Nederlandse taal te worden gesteld.

4. Financiële gevolgen

Een belangrijke randvoorwaarde voor het mogelijk maken van Engelstalig procederen door partijen is dat dit niet ten laste gaat van het reguliere budget van de rechtspraak. De extra kosten die verbonden zijn aan het procederen in het Engels bij de NCC, kunnen worden bekostigd door de verhoging van het griffierecht voor partijen in die procedure. Hiermee komen de kosten van deze voorziening te liggen bij de partijen die hiervan ook het meeste profijt hebben: de partijen die in het Engels wensen te procederen. Hier staat tegenover dat deze partijen – veelal internationale opererende ondernemingen van een zekere omvang – zich de kosten van de vertaling van de processtukken kunnen besparen nu zij immers zonder taalbarrières kunnen procederen bij de NCC. De procedures bij de NCC zullen naar verwachting altijd complexe maatwerkprocedures zijn en daardoor (aanzienlijk) arbeidsintensiever dan de gemiddelde handelszaak. In de voorgelegde zaken zal intensieve regie moeten worden gevoerd. In de begroting die aan de hoogte van de griffierechten ten grondslag ligt is daarmee rekening gehouden. De hoogte van de griffierechten is van te voren kenbaar en dat maakt de kosten voor het kunnen voorleggen van het geschil aan de NCC transparant. Dit in tegenstelling tot sommige buitenlandse commercial courts en bij internationale arbitrages waar dergelijke kosten niet altijd van te voren kenbaar zijn.

Het wetsvoorstel is daarmee budgetneutraal. Op voorhand is geen zekerheid te verkrijgen over het aantal zaken dat door de NCC zal worden behandeld. Er wordt tegelijkertijd in ieder geval met een bepaalde aanloopperiode rekening gehouden. De verwachting is dat op termijn het aantal zaken per jaar uit zal komen op 100 zaken in eerste aanleg en 25 zaken in hoger beroep. De structurele kosten van de NCC en de NCCA kunnen laag blijven doordat gebruik gemaakt wordt van bestaande voorzieningen van het gebouw van het Gerechtshof Amsterdam aan het IJdok. De extra kosten (aanloopkosten en reguliere kosten) van de Rechtspraak voor het inrichten van de NCC worden betaald uit de hogere inkomsten uit griffierechten. Het hogere tarief aan griffierechten levert per saldo geen extra inkomsten op voor het ministerie van Veiligheid en Justitie.

5. Advies en consultatie

Een voorontwerp van wet is voorgelegd aan de Adviescommissie inzake het burgerlijk procesrecht. De opmerkingen van de Adviescommissie, die voornamelijk zagen op aanvulling en verduidelijking van de memorie van toelichting, zijn verwerkt. Over het wetsvoorstel is op internetconsultatie.nl geconsulteerd. Hierop zijn zes openbare reacties binnengekomen. De reacties waren in overwegende mate positief van toon. Zo kan de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders zich vinden in de tekst van het wetsvoorstel omdat deze aansluit bij de globalisering van de economie. Ook VNO-NCW, De Brauw Blackstone Westbroek en de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) geven aan achter de oprichting van de NCC te staan. De algemene raad van de NOvA merkt daarbij wel op de hogere griffierechten principieel onwenselijk te vinden. Houthoff Buruma onderschrijft het doel dat de rechtspraak dient te voorzien in een passende behandeling van internationale commerciële geschillen en meent dat het wetsvoorstel daaraan kan bijdragen, zij het dat zij kanttekeningen plaatst bij het in het Engels uitspraak doen. Op de door hiervoor genoemde partijen in de reacties opgenomen vragen en kanttekeningen is zoveel mogelijk bij de desbetreffende onderdelen ingegaan.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I Nieuw artikel 30r van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
Onderdeel A (artikel 30r Rv)

Dit onderdeel introduceert een nieuw artikel 30r in de derde afdeling van de eerste titel van het eerste boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Deze afdeling bevat de algemene voorschriften voor procedures.

Eerste lid (afbakening van geschillen)

Artikel 30r lid 1 regelt in welke gevallen partijen kunnen overeenkomen om voor de NCC in de Engelse taal te procederen. Dit kan in internationale geschillen over rechtsbetrekkingen die ter vrije bepaling van partijen staan (veelal handelsgeschillen) en waarvan de rechtbank of het gerechtshof Amsterdam bevoegd is kennis te nemen. Kantonzaken, dat wil zeggen zaken die op grond van artikel 93 Rv aan de kantonrechter moeten worden voorgelegd, zijn uitgezonderd. Dit betekent onder meer dat zaken met een vordering van ten hoogste € 25.000 en geschillen over een consumentenkoop of consumentenkrediet, huurgeschillen en arbeidsgeschillen niet door de NCC kunnen worden beslecht.

De NCC behandelt internationale handelsgeschillen in ruime zin, zoals contractuele geschillen, vorderingen uit onrechtmatige daad, goederenrechtelijke geschillen en vennootschapsrechtelijke kwesties. Om het mogelijk te maken dat de behandeling van een vordering tot vernietiging van een arbitraal vonnis conform het NCC-procesreglement kan plaatsvinden, is bepaald dat indien de plaats van arbitrage is gelegen in het ressort Amsterdam en partijen dit uitdrukkelijk zijn overeengekomen, de vordering tot vernietiging kan worden voorgelegd aan de NCCA.

Er is sprake van een internationaal geschil indien de zaak een internationaal aspect heeft. Dit is een ruim begrip dat nader wordt uitgewerkt in het NCC-procesreglement. Zo is er bijvoorbeeld sprake van een internationaal aspect indien een van de partijen woonplaats heeft of gevestigd is buiten Nederland of indien de overeenkomst ten uitvoer gelegd moet worden buiten Nederland, maar bijvoorbeeld ook als buitenlands recht op het geschil van toepassing is. Nu de NCC-procedure alleen openstaat voor geschillen met een internationaal aspect, zal in het geval een puur nationale zaak aan de NCC wordt voorgelegd, de NCC partijen verwijzen naar een andere kamer van de rechtbank Amsterdam dan wel het gerechtshof Amsterdam, of naar een ander gerecht indien dat het bevoegde gerecht is. De (internationale) bevoegdheid van de rechtbank of het gerechtshof Amsterdam kan gegrond zijn op een forumkeuze van partijen voor de rechtbank c.q. (in prorogatie ingevolge artikel 329-331 Rv) het gerechtshof Amsterdam of op een andere grond van (inter)nationale bevoegdheid, bijvoorbeeld als de verweerder woonplaats heeft of zetelt in Amsterdam.

Partijen dienen de keuze om in de Engelse taal bij de NCC te procederen uitdrukkelijk te doen. Een overeenkomst waarbij de keuze voor de NCC in de algemene voorwaarden van een van de partijen is opgenomen, voldoet daar niet aan. Indien de keuze voor de NCC in de algemene voorwaarden is opgenomen, blijft deze zonder rechtsgevolg. Dat laat onverlet dat partijen alsnog de keuze voor de NCC uitdrukkelijk kunnen overeenkomen.

De NCC kan geen zaken behandelen die behoren tot de exclusieve bevoegdheid van een andere kamer of gerecht zoals de Ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam, de Octrooikamer van de rechtbank Den Haag of de Maritieme kamer van de rechtbank Rotterdam.

Tweede lid (geen concentratie van verweer)

Het wetsvoorstel bevat bepalingen ter bescherming van de positie van hen die ofwel niet hebben ingestemd met het in het Engels procederen bij de NCC ofwel naderhand bij de tenuitvoerlegging

van de Engelse uitspraak betrokken worden, bijvoorbeeld een derde-beslagene. Dit artikellid beschermt de partij die in een procedure bij de NCC wordt betrokken maar betwist dat hij is overeengekomen om bij de NCC in het Engels te procederen. Ingevolge het toekomstige artikel 30i lid 4 Rv (thans nog artikel 128 lid 3 Rv) is de verweerder verplicht tot concentratie van eventuele andere excepties en verweren dan het beroep op relatieve onbevoegdheid. Als die bepaling onverkort van toepassing is, zou dat betekenen dat de verweerder niet kan volstaan met een beroep op de onbevoegdheid van de NCC, maar in elk geval zekerheidshalve ook op de stellingen van eiser moet responderen. Uit de rechtspraak en literatuur valt af te leiden dat een exceptie alleen vóór alle weren mag worden opgeworpen als de wet daar een uitdrukkelijke grondslag voor biedt. Het voorgestelde tweede lid biedt een dergelijke grondslag. Dit stelt zeker dat de verweerder zich voor alle weren kan beroepen op de onbevoegdheid van de NCC, zonder dat daaraan het risico kleeft dat in het geval het onbevoegdheidsverweer wordt verworpen, er nadien geen verweer ten gronde meer mag worden gevoerd. Op grond van het vierde lid wordt een dergelijke procedure in het Nederlands gevoerd en doet de NCC in het Nederlands uitspraak. Artikel 110 Rv is van overeenkomstige toepassing.

Derde lid (NCC voorzieningenrechter)

Het derde lid bepaalt dat als partijen overeenkomstig het eerste lid zijn overeengekomen om in het Engels bij de NCC te procederen, de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam mede bevoegd is voor het in het Engels behandelen van zaken die door de wet aan de voorzieningenrechter zijn opgedragen. Het ligt voor de hand dat indien Engelstalig procederen bij de Nederlandse rechter mogelijk wordt gemaakt, dit ook te laten gelden voor de voorzieningenrechter die hangende of voorafgaand aan de bodemprocedure kan worden aangezocht. In de praktijk zal de NCC uit de landelijke poule van NCC-rechters een of meer rechters beschikbaar stellen om in voorkomende gevallen als voorzieningenrechter op te treden. Deze voorzieningenrechter wordt in het NCC-procesreglement dat voorziet in specifieke regels voor deze procedure, aangeduid als de voorzieningenrechter van de NCC. Een eventueel hoger beroep tegen het vonnis van de voorzieningenrechter zal worden afgehandeld door de NCCA.

Vierde lid (uitspraak in de Engelse taal)

Uit het vierde lid volgt dat de NCC, NCCA en de NCC-voorzieningenrechter in beginsel uitspraak doen in de Engelse taal. Uitgangspunt is dat de procedures in het Engels worden gevoerd tenzij partijen gezamenlijk verzoeken de procedure bij de NCC in het Nederlands te mogen voeren. Indien het verzoek wordt toegewezen, zal de NCC uitspraak doen in het Nederlands. Ook een uitspraak over het incidentele verweer bedoeld in het tweede lid en inhoudende dat de zaak niet door de NCC zou moeten worden behandeld maar door een andere Nederlandse rechter, wordt in het Nederlands gedaan. Het spreekt voor zich dat de partij die betwist dat de zaak moet worden behandeld door de NCC, dit verweer in het Nederlands mag voeren.

In dit kader dient ook aandacht besteed te worden aan derden die uit eigen beweging of door een van de procespartijen bij de procedure kunnen worden betrokken. Deze derden zullen in de regel geen partij zijn bij de overeenkomst van procespartijen om over geschillen in het Engels bij de NCC te procederen. Zo kan een partij derden bij de procedure betrekken door deze in vrijwaring of op de voet van het toekomstige artikel 30g Rv (thans nog artikel 118 Rv) op te roepen. Indien de in vrijwaring opgeroepen partij de procedure niet in het Engels voor de NCC wenst te voeren, zal de vrijwaringsprocedure niet bij de NCC kunnen worden gevoerd. De vrijwaringsprocedure zal dan als een separate procedure tegen het reguliere griffierecht worden gevoerd bij een andere kamer van de rechtbank. Het verdient de voorkeur dat de rechters die zitting hebben in de NCC en in dat kader de hoofdvordering behandelen, ook de vrijwaringsprocedure zullen behandelen die niet bij de NCC dient. De in vrijwaring opgeroepen derde kan dus niet verplicht worden in het Engels tegen het hogere griffierecht bij de NCC te procederen. Hetzelfde geldt voor degene die op de voet van toekomstige artikel 30g Rv in de procedure wordt betrokken.

Derden kunnen voorts zelf het initiatief nemen om bij de procedure betrokken te worden door een vordering tot voeging of tussenkomst in te dienen. Conform het NCC-procesreglement zal de rechter beslissen over de gevolgen voor de procestaal en de griffierechten die het deelnemen van derden aan een lopende NCC-procedure of het starten van een gerelateerde procedure tegen of door een derde heeft. Indien een derde zich uit eigen beweging in de NCC-procedure aan de zijde van een partij voegt, is de voegende partij gebonden aan de tussen de overige partijen gemaakte afspraak over de procestaal en zal deze partij dus in beginsel ook het verhoogde griffierecht verschuldigd zijn. Gaat het om tussenkomst, dan zal de rechter moeten beoordelen in hoeverre van de tussenkomende partij kan worden gevergd dat deze in de Engelse taal tegen een verhoogd griffierecht bij de NCC moet procederen om zijn belangen veilig te stellen. De eisen van een goede procesorde zijn leidend voor de vraag wie wanneer in een procedure in de Engelse taal tegen verhoogd griffierecht bij de NCC kan worden betrokken. In uitzonderingsgevallen zal de rechter het griffierecht met het oog op artikel 6 EVRM kunnen matigen.

De NCC-procesgang geldt in beginsel ook voor verzoekprocedures. In een verzoekprocedure worden belanghebbenden conform het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering door de griffie van de NCC, onderscheidenlijk de NCCA, opgeroepen. Voorts worden de bepalingen van het NCC-procesreglement toegepast voor zover de aard van die procedure zich daar niet tegen verzet. Indien in een verzoekprocedure een belanghebbende derde die geen partij is geweest bij de overeenkomst om in het Engels te procederen, bezwaar maakt tegen behandeling door de NCC in de Engelse taal, beoordeelt de rechter of de procedure in het Nederlands moet worden gevoerd, tenzij de belanghebbende zich alsnog akkoord verklaart met (gehele of gedeeltelijke) procesvoering in de Engelse taal. De derde zal in beginsel het verhoogde griffierecht zijn verschuldigd tenzij dit door de rechter met het oog op artikel 6 EVRM wordt gematigd.

Vijfde lid (inschrijving openbaar register)

Het vijfde lid bepaalt dat indien uit een wettelijk voorschrift volgt dat de uitspraak moet worden ingeschreven in een Nederlands openbaar register, de voor de inschrijving vereiste onderdelen van de uitspraak tevens in de Nederlandse taal moeten worden gedaan. Hiermee wordt voorkomen dat in Nederlandse openbare registers in de Engelse taal opgemaakte stukken worden ingeschreven. Dit speelt bijvoorbeeld indien de uitspraak in de plaats treedt van een op te maken notariële akte tot levering en dezelfde kracht heeft als een dergelijke akte (zie bijvoorbeeld artikel 3:300 BW jo artikel 3:89 BW voor de levering van een registergoed).

Zesde lid (vertaling bij tenuitvoerlegging uitspraak)

Het zesde lid bepaalt dat indien de in de Engelse taal gestelde uitspraak in het kader van de tenuitvoerlegging aan een derde in Nederland moet worden betekend, degene op wiens verzoek de betekening plaatsvindt, ervoor zorg dient te dragen dat de derde bij de betekening van de uitspraak de beschikking krijgt over een beëdigde Nederlandse vertaling van de voor de tenuitvoerlegging vatbare onderdelen van de uitspraak. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen indien er op basis van de uitspraak bij derden beslag wordt gelegd. In dat geval zal in beginsel kunnen worden volstaan met de vertaling van het dictum van de uitspraak, nu de betrokken derde voor de tenuitvoerlegging van de uitspraak geen zicht behoeft te hebben op de redenering van de rechtbank of het hof die tot het dictum heeft geleid.

Onderdeel B (wijziging artikel 1064a, eerste lid Rv)

De wijziging van artikel 1064a Rv maakt duidelijk dat partijen onder bepaalde voorwaarden bij de NCCA terecht kunnen voor het in de Engelse taal behandelen van de vordering tot vernietiging van een arbitraal vonnis. Allereerst geldt dat de plaats van arbitrage in het ressort Amsterdam gelegen moet zijn, zodat op die grond het Hof Amsterdam bevoegd is om van de vordering kennis te nemen. De geldende relatieve bevoegdheidsregels worden dus niet gewijzigd. Daarnaast geldt – evenals bij artikel 30r – de voorwaarde dat partijen uitdrukkelijk zijn overeengekomen dat een eventuele vordering tot vernietiging van een arbitraal vonnis aan de internationale handelskamer van het gerechtshof Amsterdam (de NCCA) kan worden voorgelegd. Hiermee kunnen partijen die de arbitrageprocedure in het Engels hebben gevoerd en waarbij het arbitraal vonnis in de Engelse taal is gewezen, ook de vernietigingsprocedure in de Engelse taal voeren. De wijziging van artikel 1064a Rv is nodig omdat de vernietiging van een arbitraal vonnis is voorbehouden aan de overheidsrechter (en dus niet ter vrije bepaling van partijen staat). De arbitrage zelf mag evenwel niet leiden tot de vaststelling van rechtsgevolgen die niet ter vrije bepaling van partijen staan (artikel 1020 Rv). Artikel 30r Rv is van overeenkomstige toepassing op de procedure tot vernietiging van het arbitrale vonnis bij de NCCA.

Artikel II Wijzigingen van de Wet griffierechten burgerlijke zaken

Artikel II onderdeel A van het wetsvoorstel regelt de heffing en eventuele naheffing of terugstorting van griffierecht bij de verwijzing door of naar de NCC of de NCCA. Artikel II onderdeel B regelt de hoogte van het griffierecht bij de NCC, de NCCA en de NCC-voorzieningenrechter.

Onderdeel A (artikel 9a Wgbz)
Eerste lid (griffierecht bij exceptief verweer)

Nu voor de procedure bij de NCC en NCCA een hoger griffierecht geldt, dient de wet te voorzien in een regeling die bepaalt hoe omgegaan moet worden met het griffierecht in het geval een partij meent dat hij ten onrechte voor de NCC wordt gedaagd. Voorkomen moet worden dat iemand genoodzaakt is het hogere griffierecht te betalen enkel om de keuze voor het Engelstalig procederen bij de NCC te kunnen betwisten. Pas na betaling van het griffierecht geldt een verweerder immers als verschenen. Om die reden bepaalt het eerste lid van artikel 9a Wgbz dat de verweerder die uitsluitend wil verschijnen in de procedure om zich voor alle weren ten gronde te beroepen op het ontbreken van uitdrukkelijke overeenstemming over het bij de NCC in de Engelse taal procederen, aanvankelijk slechts het reguliere griffierecht is verschuldigd. De verweerder kan dit aangeven op het formulier waarmee de advocaat wordt gesteld. Aan de hand van dit formulier is de hoogte van het verschuldigde griffierecht voor de griffie eenvoudig vast te stellen. De NCC of NCCA oordeelt dan eerst over dit verweer (conform artikel 30r, tweede lid, Rv). Stelt de NCC of NCCA vast dat partijen uitdrukkelijk de toepasselijkheid van het NCC-procesreglement zijn overeengekomen en dat het een zaak betreft waarin voor de NCC of NCCA kan worden gekozen (dus bijv. niet een kantonzaak), dan is de verweerder alsnog het hogere griffierecht verschuldigd. Acht de NCC of NCCA zich niet in deze zin bevoegd tot kennisneming van het geschil, dan zal de zaak worden verwezen naar een andere rechter en behoeft het griffierecht van verweerder geen aanpassing (tenzij wordt verwezen naar de kantonrechter). Voor de partij die de procedure heeft ingeleid bij de NCC (de eisende partij) en dus al het NCC griffierecht heeft voldaan, zal dan het griffierecht worden verminderd op grond van het tweede lid.

Tweede lid (aanpassing griffierecht na verwijzing door NCC)

In het tweede lid is geregeld wat er met het griffierecht moet gebeuren indien de NCC of NCCA doorverwijst naar een ander gerecht. Dit doet zich voor in het geval de NCC of NCCA tot het oordeel komt dat hij niet bevoegd is om de zaak in behandeling te nemen terwijl (een van) de partijen het NCC- of NCCA-griffierecht reeds (heeft of) hebben betaald. In dat geval is bepaald dat het griffierecht wordt verminderd voor zover dat uit de tabel in de bijlage bij de Wgbz volgt. Het teveel betaalde griffierecht zal door de griffier worden teruggestort aan partijen. De hoogte van het teveel betaalde griffierecht hangt ervan af of de NCC verwijst naar de kantonrechter dan wel naar een andere civiele kamer van een ander gerecht. Betreft het een verwijzing binnen de rechtbank Amsterdam dan voorziet artikel 8, vierde lid, Wgbz reeds in de aanpassing van het griffierecht. Dit behoeft dus geen nadere regeling.

Derde lid (aanpassing griffierecht na interne verwijzing naar NCC)

Het derde lid regelt de griffierechten in de situatie dat een andere civiele kamer van de rechtbank Amsterdam, dan wel het gerechtshof Amsterdam een zaak voor verdere behandeling en beslissing naar de NCC of NCCA verwijst. Voor een dergelijke interne verwijzing biedt de Wgbz nu nog geen regeling inzake de griffierechten. In een dergelijk geval zal het bij de NCC of NCCA behorende griffierecht in rekening worden gebracht onder aftrek van de reeds betaalde griffierechten. Voor de verwijzing overeenkomstig het tweede of derde lid biedt artikel 18 Rv, in samenhang met het bestuursreglement van de rechtbank Amsterdam en het bestuursreglement van het gerechtshof Amsterdam waarin de NCC respectievelijk de NCCA wordt ingericht, de grondslag.

Voor de volledigheid zij vermeld dat ingeval een ander gerecht dan de Amsterdamse rechtbank of het Amsterdamse hof een zaak voor verdere behandeling en beslissing naar de NCC of NCCA verwijst, er geen nadere wetgeving nodig is. Deze situatie wordt reeds bestreken door artikel 9 lid 1 Wgbz. In een dergelijk geval wordt opnieuw griffierecht geheven en wordt het eerder geheven griffierecht hierop in mindering gebracht. Voor verwijzing naar de NCC of NCCA door de kantonrechter bij de rechtbank Amsterdam is ook geen additionele wetgeving nodig: in een dergelijk geval is artikel 8 lid 1 van de Wgbz van toepassing.

Vierde lid (moment verschuldigdheid aangepast griffierecht)

Het vierde lid regelt het moment van verschuldigd worden van het griffierecht. Dit is, indien betwist werd dat de zaak door de NCC moet worden behandeld, het moment waarop dit incidentele verweer door de NCC is afgewezen, of indien een zaak door een ander gerecht naar de NCC is verwezen, nadat de beslissing tot verwijzing is gegeven. Het (aanvullende) griffierecht moet in dat geval binnen vier weken nadien zijn gestort.

Vijfde lid (overeenkomstige toepassing NCC voorzieningenrechter)

Tot slot regelt het vijfde lid dat de bepalingen inzake verschuldigdheid en aanpassing van griffierecht in de overige leden van overeenkomstige toepassing zijn voor de voorzieningenrechter van de NCC.

Onderdeel B (wijziging van de bijlage bij de Wgbz)

In de bijlage bij de Wgbz worden de bij de internationale handelskamer van de rechtbank en het gerechtshof Amsterdam van toepassing zijnde verhoogde griffierechten opgenomen. Aan de tabel in de bijlage worden nieuwe regels toegevoegd waarin is bepaald dat het griffierecht voor zaken aangebracht bij de rechtbank en het gerechtshof als bedoeld in artikel 30r, eerste lid, Rv € 15.000 respectievelijk € 20.000 bedraagt voor zowel niet-natuurlijke personen als voor natuurlijke personen. Voor de procedure bij de NCCA inzake de vernietiging van een arbitraal vonnis geldt een griffierecht van € 20.000. Voor een procedure bij de voorzieningenrechter als bedoeld in artikel 30r, tweede lid, Rv bedraagt het griffierecht in eerste aanleg € 7.500 respectievelijk € 10.000 in hoger beroep voor niet- natuurlijke personen en natuurlijke personen. Gelet op het uitgangspunt dat de NCC-procedure wordt bekostigd uit het verhoogde griffierecht en dat procederen bij de NCC uitsluitend op basis van een uitdrukkelijke keuze van partijen mogelijk is, is er geen tarief voor onvermogenden opgenomen.

Artikel III Inwerkingtreding

Dit artikel bevat de gebruikelijke bepaling inzake inwerkingtreding van de wet, te weten dat de wet in werking treedt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Teneinde de praktijk zoveel mogelijk ruimte te bieden om gebruik te maken van de door de NCC geboden voorziening is gekozen voor onmiddellijke werking van de wet. Dit betekent dat ook partijen in de op het moment van inwerkingtreding aanhangige procedures in eerste aanleg kunnen overeenkomen de zaak voort te zetten bij de NCC. Zij kunnen daartoe een verzoek tot verwijzing van de zaak naar de NCC indienen bij de rechtbank waar de zaak aanhangig is. De rechtbank neemt dan de verwijzingsbeslissing overeenkomstig artikel 110 Rv. Indien de zaak al aanhangig is bij een andere kamer van de rechtbank Amsterdam, kan de betreffende kamer de zaak op verzoek van partijen verwijzen naar de internationale handelskamer van dezelfde rechtbank op grond van artikel 18 Rv. In dergelijke gevallen is toestemming van het bestuur van de rechtbank vereist. Deze toestemming is veelal vervat in het bestuursreglement van de rechtbank. De rechter kan een dergelijk gezamenlijk verzoek van partijen in elk geval afwijzen op grond van de eisen van een goede procesorde of de beginselen van behoorlijke rechtspraak. Tenzij de zaak voor vonnis staat, is de verwachting overigens dat de rechter een dergelijk gezamenlijk verzoek zal honoreren, temeer nu zich hier de situatie voordoet dat partijen pas gaandeweg de procedure daadwerkelijk in staat waren om het verzoek tot verwijzing te doen nu bij de aanvang van de procedure de wet de mogelijkheid van procederen bij de NCC nog niet bood. Na verwijzing moeten partijen, om het recht op hoor en wederhoor te waarborgen, overeenkomstig de rechtspraak van de Hoge Raad over de rechterswissel tussen mondelinge behandeling en uitspraak van de NCC nog de gelegenheid krijgen zich desgewenst opnieuw te doen horen door de rechters die de zaak beslissen. Verwijzing is in het stadium van hoger beroep niet mogelijk aangezien de regels van relatieve competentie in hoger beroep van openbare orde zijn. In hoger beroep is de rechter relatief bevoegd binnen wiens rechtsgebied de rechter die in eerste aanleg vonnis heeft gewezen, zitting houdt.

Ook in het geval een lopende zaak na verwijzing wordt behandeld door de NCC zal een naheffing van griffierechten plaatsvinden tot aan het voor de NCC of NCCA geldende griffierecht. Naarmate de zaak al verder gevorderd is, is mede daarom minder waarschijnlijk dat partijen een dergelijk verzoek zullen doen.

De Raad voor de rechtspraak heeft aangegeven dat hij verwacht dat de rechtbank en het

gerechtshof Amsterdam in de loop van 2017 de faciliteiten gereed hebben voor het in behandeling nemen van zaken door de NCC. Het NCC/NCCA-procesreglement zal naar verwachting in maart 2017 ter consultatie aan de NOvA worden voorgelegd.

De Minister van Veiligheid en Justitie,

IAK-vragen

1. Wat is de aanleiding?

Er bestaat behoefte aan een Engelstalige procedure voor internationale geschillen bij de Nederlandse overheidsrechter. Het voorstel wil een passende voorziening bieden indien beide partijen hierom verzoeken. Versterking van de internationale positie van de Nederlandse rechtspraak: de tendens is dat de Nederlandse rechter minder vaak wordt ingeschakeld voor de beslechting van complexe internationale handelsgeschillen. Dit terwijl een goede juridische infrastructuur een van de kernwaarden is van de rechtstaat en een van de pijlers van de economie: een sterke juridische infrastructuur bevordert economische groei, versterkt de concurrentiekracht van de Nederlandse economie en is voor economische activiteiten een positieve vestigingsfactor.

2. Wie zijn betrokken?

(Internationale) bedrijven, advocatuur, gerechtsdeurwaarders en de rechtspraak.

3. Wat is het probleem?

Partijen in internationale handelsgeschillen kunnen niet goed terecht bij de Nederlandse rechter vanwege de taalbarrière.

4. Wat is het doel?

Het voor partijen in internationale handelsgeschillen mogelijk maken om in het Engels te procederen en een Engelstalige uitspraak te verkrijgen zonder dat dit additioneel budget voor de Rechtspraak vergt.

5. Wat rechtvaardigt overheidsinterventie?

Griffierechten zijn bij wet bepaald en de rechter kan momenteel alleen in het Nederlands uitspraak doen.

6. Wat is het beste instrument?

Aanpassing van de wet.

7. Wat zijn de gevolgen?

De juridische infrastructuur als kernwaarde van de rechtstaat wordt versterkt voor internationale handelsgeschillen. Internationaal en in Nederland opererende bedrijven ervaren geen taalbarrière meer indien zij kiezen voor geschilbeslechting door de NCC of NCCA. Goede geschilbeslechting door de overheidsrechter draagt bij aan het behoud van de democratische rechtstaat en heeft een positief effect op het vestigingsklimaat. Tegelijkertijd kunnen de gerechten die niet-NCC zaken afhandelen, worden ontlast.

Het voorstel heeft geen gevolgen voor het budget van de rechtspraak of voor de inkomsten van het ministerie van Veiligheid en Justitie.


X Noot
1

Memorie van toelichting, paragraaf 1.

X Noot
2

Zie HR 15-01-2016, ECLI:NL:HR:2016:65 waarin de Hoge Raad oordeelde aan de hand van de eisen van behoorlijke rechtspleging dat de rechter bij de beoordeling van een geschil acht dient te slaan op behoorlijk in het geding gebrachte producties die in de Engelse, Franse of Duitse taal zijn gesteld en waarop door een partij een beroep is gedaan. De rechter kan een vertaling verlangen als hij dat nodig acht voor de behandeling van de zaak, mede gelet op de belangen van de wederpartij. Een vertaling is in beginsel wel noodzakelijk als een productie is gesteld in een andere vreemde taal.

X Noot
4

Artikel 12 Procesafspraken bij keuze voor Engelstalig procederen.

X Noot
5

Gemeenschappelijke Hof 19-01-2016, ECLI:NL:OGHACMB:2016:4. Het Gemeenschappelijk Hof oordeelde in deze zaak, onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 15 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:65, dat het overleggen van een vertaling van een productie in beginsel niet noodzakelijk is als die productie is gesteld in de Papiamentse, Engelse of Spaanse taal. De rechter kan in die gevallen evenwel een vertaling verlangen als hij dat nodig acht voor de behandeling van de zaak, mede gelet op de belangen van de wederpartij. Een vertaling is in beginsel wel noodzakelijk als een productie is gesteld in een andere vreemde taal. Ook bij het Constitutioneel Hof van Sint Maarten kan in het Engels geprocedeerd worden.

X Noot
6

Zie artikel 9 Rijkswet Gemeenschappelijk Hof.

X Noot
8

Kamerstukken II 2008/09, 32 017 (R 1884), nr. 3, blz. 28.

X Noot
9

Memorie van toelichting, paragraaf 5 (Advies en consultatie).

X Noot
1

Brief van de minister van Veiligheid en Justitie d.d. 23 november 2015, TK 2015–2016, 21 501-02, nr. 1553.

X Noot
2

Good practices for courts: Helpful Elements for Good Court Performance and the World Bank’s Quality of Judicial Process Indicators, pagina 8.

Naar boven