Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 12 juli 2017, nr. HOenS/1188771 houdende voorschriften inzake stimulering open en online hoger onderwijs 2018–2022 (Regeling open en online hoger onderwijs 2018–2022)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, handelende in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken

Gelet op de artikelen 4 en 5 van de Wet overige OCW-subsidies en de artikelen 1.3 en 2.1 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en, voor zover het betreft het onderwijs en het onderzoek op het gebied van landbouw en natuurlijke omgeving, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap mede namens de Minister van Economische Zaken;

instelling voor hoger onderwijs:
  • a. bekostigde instelling: instelling als bedoeld in artikel 1.2, onderdeel a, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, en

  • b. niet bekostigde instelling: instelling als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel a, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

open online onderwijs:

onderwijs dat volledig of voor een substantieel deel online plaatsvindt en waarvan in ieder geval de in het project ontwikkelde leermaterialen online beschikbaar zijn onder een open licentie die gebruik of hergebruik toestaat;

open leermateriaal:

leermateriaal dat openbaar op een via internet toegankelijke locatie beschikbaar is onder een open licentie die gebruik of hergebruik toestaat;

vakcommunity:

instellingsoverstijgend samenwerkingsverband, gericht op hetzelfde vakgebied, domein of discipline en met gedeelde inhoudelijke expertise;

tranche:

aanvraagronde;

SURF:

Coöperatie SURF U.A. waarin Nederlandse universiteiten, hogescholen, universitaire medische centra, onderzoeksinstellingen en mbo-instellingen samenwerken aan ICT-innovatie.

Artikel 2. Toepassing Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS

Deze regeling geldt in aanvulling op de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS.

Artikel 3. Te subsidiëren activiteiten

  • 1. De minister kan aan instellingen voor hoger onderwijs subsidie verstrekken voor projectvoorstellen die zich richten op:

    • a. doelstelling A: binnen een door SURF voor te dragen thema ontwikkelen en gebruiken van open online onderwijs waarmee direct of indirect het onderwijs voor de studenten in geaccrediteerde opleidingen van de instelling verbeterd wordt met dien verstande dat de aanpak vernieuwend is in de context van de deelnemende instelling; of

    • b. doelstelling B: het delen, hergebruiken en zo nodig ontwikkelen of doorontwikkelen van open leermateriaal met meerdere instellingen middels samenwerking in vakcommunity’s met dien verstande dat de aanpak is gericht op voor een langere termijn gezamenlijk delen, hergebruiken en ontwikkelen of doorontwikkelen van het open leermateriaal dat wordt benut in geaccrediteerde opleidingen.

  • 2. Vóór de start van de tranche wordt op www.surf.nl het thema, bedoeld in het eerste lid onder a, bekendgemaakt.

Artikel 4. Subsidieplafond en hoogte subsidie

  • 1. Voor subsidieverstrekking op grond van deze regeling is voor vijf tranches het volgende bedrag beschikbaar:

    • a. voor de eerste tranche die start in 2018 een bedrag van in totaal maximaal € 1.100.000 voor beide doelstellingen gezamenlijk; en

    • b. voor de tweede tot en met de vijfde tranches die starten in de jaren 2019 tot en met 2022 een bedrag van in totaal maximaal € 1.400.000 per tranche voor beide doelstellingen gezamenlijk.

  • 2. Voor de eerste tranche is uit het totaal beschikbare bedrag voor projecten gericht op doelstelling A, maximaal € 550.000 beschikbaar. Het resterende deel is beschikbaar voor doelstelling B. De verdeling van het budget over de doelstellingen voor de volgende jaren wordt jaarlijks tijdig bekend gemaakt op www.surf.nl. Wanneer een deel van het budget in enig jaar niet wordt uitgeput, worden de overige middelen toegevoegd aan het budget voor projecten gericht op de andere doelstelling.

  • 3. De subsidie bedraagt ten hoogste € 100.000 per subsidieaanvraag voor projecten gericht op doelstelling A. Voor projecten gericht op doelstelling B bedraagt de subsidie ten hoogste € 175.000 per subsidieaanvraag.

  • 4. Het subsidiebedrag wordt door de ontvanger aangevuld met ten minste hetzelfde bedrag aan eigen middelen.

Artikel 5. Wijze van verdeling beschikbare middelen

  • 1. De minister verdeelt het ingevolge het subsidieplafond beschikbare bedrag na onderlinge afweging van de aanvragen.

  • 2. De beoordeling door een commissie van de Wetenschappelijk Technische Raad van SURF geschiedt op basis van de volgende elementen:

    • a. doel en doelgroep;

    • b. beoogd resultaat en impact op het geaccrediteerde onderwijs van de betreffende instelling of opleiding;

    • c. plan van aanpak; en

    • d. planning, kosten en organisatie.

  • 3. De in het tweede lid genoemde elementen zijn nader uitgewerkt in een format voor de beoordeling. De elementen worden gewogen en gescoord op een 10-puntschaal. In totaal kan een aanvraag maximaal 40 punten behalen. Op elk van de vier onderdelen moeten minimaal 6 punten gescoord worden om voor subsidie in aanmerking te komen.

  • 4. Het format voor de beoordeling is beschikbaar op www.surf.nl.

Artikel 6. Aanvraag van subsidie

  • 1. Voor een aanvraag van een subsidie wordt het aanvraagformulier gebruikt dat beschikbaar is op

    www.dus-i.nl.

  • 2. Aanvragen gericht op doelstelling B worden door minimaal 2 samenwerkende instellingen voor hoger onderwijs gedaan.

  • 3. Subsidieaanvragen worden jaarlijks uiterlijk op 15 december, of als deze datum in een weekend valt op de eerste daarop volgende werkdag, van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de activiteiten starten, bij de minister ingediend. Aanvragen die na deze termijn worden ingediend, worden niet in behandeling genomen.

  • 4. De aanvraag omvat een activiteitenplan en een begroting. Onverminderd artikel 3.4 en 3.5. van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS bevat het activiteitenplan een beschrijving van het doel, de doelgroep, het beoogde resultaat en impact, het plan van aanpak van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd, een planning en een overzicht van de projectorganisatie. De begroting wordt opgesteld per project met uitsplitsing naar deelnemende instellingen voor hoger onderwijs en bevat een overzicht van de voor het betreffende project geraamde materiële en personele inkomsten en uitgaven voor zover die betrekking hebben op de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd. Ten aanzien van bekostigde instellingen zijn de artikelen 3.4 tot en met 3.7 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Een project heeft een looptijd van minimaal een jaar en maximaal twee jaar, waarbij voor doelstelling A het open online onderwijs minimaal een keer wordt uitgevoerd en voor doelstelling B het ontwikkelde of hergebruikte leermateriaal minimaal een keer in het onderwijs wordt toegepast.

  • 6. De aanvraag moet voorzien zijn van een handtekening van zowel het aanvragende als het deelnemende bevoegd gezag, of van iemand die bevoegd is namens het bevoegd gezag te ondertekenen.

Artikel 7. Samenwerkende instellingen

  • 1. Indien de aanvraag in samenwerking met andere instellingen wordt gedaan, treedt één van de instellingen namens alle betrokken instellingen als contactpersoon op richting de minister en SURF. De contactpersoon dient namens de andere instellingen de subsidieaanvraag in.

  • 2. De subsidie wordt aangevraagd, verstrekt, dan wel verleend, aan en verantwoord door de instelling die als contactpersoon optreedt. Op deze instelling rusten alle aan de subsidie verbonden verplichtingen, ongeacht welke instelling feitelijk is belast met de uitvoering van de daarop betrekking hebbende werkzaamheden.

  • 3. Bij de aanvraag wordt een door alle betrokken instellingen getekende verklaring gevoegd waarin zij verklaren dat de instelling die als contactpersoon optreedt gemachtigd is om hen in het kader van de subsidieverstrekking in en buiten rechte te vertegenwoordigen, en dat alle gegevens die noodzakelijk zijn voor de verantwoording door de als contactpersoon optredende instelling van de besteding van de subsidie, op verzoek aan deze instelling worden verstrekt.

Artikel 8. Advisering en besluit

  • 1. De minister wint ten behoeve van de subsidieverstrekking advies in van SURF. SURF kan de minister ook adviseren over de intrekking of wijziging van de subsidie.

  • 2. SURF legt de aanvragen voor aan een commissie onder verantwoordelijkheid van de Wetenschappelijk Technische Raad van SURF.

  • 3. Subsidieaanvragers ontvangen een conceptadvies van de betreffende commissie van de Wetenschappelijk Technische Raad van SURF en worden in de gelegenheid gesteld om het conceptadvies op feitelijke onjuistheden en omissies te controleren voordat dit advies definitief wordt vastgesteld.

  • 4. SURF adviseert de minister jaarlijks op uiterlijk 18 maart van het jaar waarin de subsidie wordt verstrekt, dan wel verleend.

  • 5. De minister beslist jaarlijks uiterlijk op 1 mei van het jaar waarin de subsidie wordt verstrekt, dan wel verleend.

  • 6. De minister voorziet in een gelijktijdige beslissing op de aanvragen met betrekking tot soortgelijke projecten op basis van een vergelijking van hun geschiktheid om bij te dragen aan de doelstellingen van de subsidie.

Artikel 9. Subsidie aan bekostigde instellingen

  • 1. Voor zover het betreft subsidie aan bekostigde instellingen stelt de minister de subsidie direct vast.

  • 2. Als de activiteiten zijn uitgevoerd en aan de verplichtingen is voldaan, kan het niet aangewende deel van de subsidie worden besteed aan andere activiteiten waarvoor bekostiging wordt verstrekt.

  • 3. De verantwoording van de subsidie geschiedt in de jaarverslaggeving overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs. Voor zover het subsidie van € 25.000 of meer betreft, geschiedt de verantwoording van de subsidie met model G, onderdeel 1, zoals bedoeld in richtlijn 660 van de Raad voor de Jaarverslaggeving.

  • 4. De subsidieontvanger toont op verzoek van de minister aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie verbonden zijn.

  • 5. De minister betaalt het subsidiebedrag ineens.

Artikel 10. Subsidie aan niet bekostigde instellingen

Voor zover het betreft subsidie aan niet bekostigde instellingen, wordt de subsidie uitsluitend besteed aan de activiteiten waarvoor deze wordt verleend, en

  • a. betaalt de minister het subsidiebedrag ineens voor zover het een subsidie tot € 25.000 betreft,

  • b. verleent de minister een voorschot van 100 procent en betaalt de minister het subsidiebedrag per kwartaal voor zover het een subsidie van € 25.000 tot en met € 175.000 betreft.

  • c. de verantwoording van de subsidie geschiedt conform de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS.

Artikel 11. Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 september 2017.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 september 2022 met dien verstande dat deze van toepassing blijft voor zover het betreft besluiten die vóór de vervaldatum zijn genomen.

Artikel 12. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling open en online hoger onderwijs 2018–2022.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

TOELICHTING

I. Algemene toelichting

Aanleiding

In 2014 startte de Regeling open en online hoger onderwijs met een looptijd van vier jaar. Er zijn inmiddels drie tranches van deze regeling in gang gezet. De projecten van derde tranche zijn ingediend in 2016 en gaan lopen in het academisch jaar 2017–2018. De regeling laat zien dat er veel enthousiasme is in het hoger onderwijs om open en online onderwijs te ontwikkelen. In de derde tranche zijn 55 projectvoorstellen ingediend waarvan er slechts elf konden worden toegekend, gezien de beperkte middelen.

In de Strategische Agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek 2015–2025, gepubliceerd in juli 2015, schrijft de minister van OCW het budget van de subsidieregeling open en online hoger onderwijs vanaf 2018 structureel te verdubbelen. Daarna heeft de minister in haar speech tijdens de Onderwijsdagen (8 november 2016) aangekondigd de subsidieregeling nadrukkelijker dan voorheen te willen richten op het delen en hergebruiken van leermaterialen.

Om deze gewenste aanpassingen te kunnen doen, is deze nieuwe stimuleringsregeling open en online hoger onderwijs 2018–2022 gemaakt. De vierde tranche van de in 2014 opgezette regeling open en online hoger onderwijs is inmiddels vervallen. Dit is geregeld bij wijziging van de Subsidieregeling flexibel hoger onderwijs voor volwassenen extra tranche 2017 (Stcrt. 5 april 2017, nr. 11891).

De Regeling open en online hoger onderwijs 2018–2022 is bedoeld om te stimuleren dat hogescholen en universiteiten actief kunnen experimenteren met vormen van online onderwijs en met het delen en hergebruiken van open leermateriaal. Zo kan er ervaring worden opgedaan met dit type onderwijs in de Nederlandse context, kan er geleerd worden van de resultaten en kan een cultuuromslag in gang gezet worden gericht op het delen en hergebruiken van open leermateriaal.

Doelstelling

De doelstelling is op te delen in twee subdoelstellingen, waarvoor aparte aanvragen ingediend kunnen worden.

Doelstelling A: Binnen een door SURF voor te dragen thema ontwikkelen en gebruiken van open online onderwijs waarmee direct of indirect het onderwijs voor de studenten in geaccrediteerde opleidingen van de instelling verbeterd wordt. De aanpak dient vernieuwend te zijn in de context van de deelnemende instelling(en).

Doelstelling B: Het delen, hergebruiken en zo nodig ontwikkelen of doorontwikkelen van open leermateriaal met meerdere instellingen middels samenwerking in vakcommunity’s. De aanpak is gericht op voor een langere termijn gezamenlijk delen, hergebruiken en ontwikkelen of doorontwikkelen van het open leermateriaal dat wordt benut in geaccrediteerde opleidingen.

Doelstelling A sluit aan bij de doelstelling van de vorige regeling open en online hoger onderwijs, en zorgt daarmee voor continuïteit, ook in het flankerende evaluatieve onderzoek dat wordt gecoördineerd door het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek. Ten opzichte van de vorige regeling is nu expliciet opgenomen dat de projecten ten goede moeten komen aan het onderwijs van de reguliere studenten in de instelling. Dat kan bijvoorbeeld door het bestaande onderwijs opnieuw te ontwerpen met gebruik van vormen van online onderwijs, gekoppeld aan het campusonderwijs (blended onderwijs). Een voorbeeld hiervan is de docent die het klassieke hoorcollege vervangt door een online college en de campus gebruikt om kleinschalige, intensieve werkgroepen te verzorgen. Het kan ook door het ontwikkelen van een online cursus gericht op een grote doelgroep, waarin bijvoorbeeld peer-feedback toepassingen worden ontwikkeld, die later ook breder in de instelling benut kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is een MOOC waarin studenten elkaar op een estafettewijze commentaar geven op een ingediende opdracht.

Doelstelling B is een verbijzondering die in de projecten van de vorige regeling onvoldoende aan bod is gekomen. Talloze bevlogen docenten en onderwijsvernieuwers ontwikkelen voortdurend nieuwe kennis en experimenteren met nieuwe, digitale onderwijsvormen en leermateriaal. Toch blijven vernieuwingen vaak bij individuele docenten hangen, waar nog veel meer studenten en docenten zouden kunnen profiteren van de kansrijke ontwikkeling van digitale onderwijsinnovatie. Zoals de minister in haar Strategische Agenda schrijft: ‘Optimale benutting van de digitale mogelijkheden is essentieel om het hoger onderwijs van goed naar excellent te brengen’. Het delen van innovaties en leermaterialen is niet alleen efficiënt, maar bovenal goed voor de kwaliteit van ons onderwijs en daarmee voor de kenniseconomie. De meerwaarde voor docenten, opleidingen en instellingen is echter niet altijd evident. Gehoorde geluiden zijn: ‘Wat heb ik er zelf aan wanneer ik mijn goed doordachte materiaal deel met anderen?’, ‘Zie ik daar iets voor terug?’. Daarnaast blijkt het hergebruiken van bestaand materiaal niet voor de hand te liggen. Docenten zijn eerder geneigd nieuw materiaal te ontwikkelen dan bestaand materiaal te hergebruiken. Dit vergt een cultuuromslag. Om de benodigde cultuuromslag in het hergebruiken van leermaterialen in gang te zetten wordt dit middels deze regeling de komende vijf jaar gestimuleerd. Het is de bedoeling dat voor deze projecten wordt samengewerkt in (bestaande of nieuwe) vakcommunity’s om zo domeingericht betaalbare collecties leermaterialen van hoge kwaliteit voor studenten en docenten toegankelijk te maken.

Tranches en looptijd

De regeling kent vijf tranches die plaatsvinden van 2018 tot en met 2022. De aanvragen worden steeds ingediend in het voorafgaande jaar. Voor de tranche 2018 dienen de aanvragen op 15 december 2017 ingediend te zijn.

De projecten hebben een looptijd van minimaal 1 jaar en maximaal 2 jaar. Het is de bedoeling dat het ontwikkelde onderwijs (doelstelling A) en het onderwijsmateriaal (doelstelling B) ook minimaal een keer uitgevoerd respectievelijk benut wordt binnen de looptijd. Dit is van belang voor het trekken van lessen uit de projecten. De looptijd van 2 jaar is ook bevorderlijk voor de vereiste samenwerking in vakcommunity’s voor de projecten rond doelstelling B. De ervaring leert dat het tijd kost deze samenwerkingsverbanden gedegen op te zetten.

Evaluatie en onderzoek

De betreffende instellingen wordt gevraagd hun projecten te evalueren en deze ervaringen te delen. SURF zal de projectindieners waarvan de projectvoorstellen worden gehonoreerd begeleiden bij de uitvoering van hun project. Daarnaast zal SURF meewerken aan het evalueren en overdraagbaar maken van de projectresultaten en activiteiten uitvoeren om de kennis en expertise op het terrein van open en online hoger onderwijs en open leermaterialen te bundelen en breed beschikbaar te stellen. Dit doet SURF onder andere door het uitvoeren van de Kennisagenda.

De projecten die in 2018 onder de eerste doelstelling worden gestart zullen bovendien worden meegenomen in het flankerende onderzoeksproject met de naam SOONER, van het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek. De betreffende instellingen dienen hieraan mee te werken en de resultaten van hun projecten beschikbaar te stellen.

Gevoerd overleg

Bij de totstandkoming van deze regeling is overleg gevoerd met SURF en een groep van experts op het gebied van open en online onderwijs. Voor het opstellen van de doelstellingen is de expertise van deze partijen benut. De thematische aanpak kwam ook uit deze gesprekken naar voren als gewenst. Ook is met de onderzoekers van het flankerende onderzoeksproject SOONER gesproken. De onderzoekers hebben benadrukt dat het voor het onderzoek van groot belang is dat de eerste doelstelling niet te veel zou afwijken van de doelstelling in de eerste drie tranches, zodat er sprake is van continuïteit in het onderzoeksproject. Ook NRTO, VSNU en VH zijn geconsulteerd.

Advisering en beoordeling voorstellen

De Wetenschappelijk Technische Raad (WTR) van SURF zal adviseren over honorering van de ingediende projectvoorstellen. De WTR bestaat uit erkende onafhankelijke autoriteiten, die op persoonlijke titel worden benoemd. Adviezen worden voorbereid door een commissie van de WTR die in overleg met de opdrachtgever wordt samengesteld. De adviezen worden door de WTR als geheel uitgebracht. Daarmee wordt een gebalanceerd resultaat gegarandeerd.

Administratieve lasten

De administratieve lasten voor inschrijving voor de aanvragende instellingen worden ingeschat op tussen € 35.000 en € 50.000 per jaar (naar verwachting 50 tot 70 aanvragen per jaar). Inclusief jaarlijkse verantwoordingskosten van de toegekende projecten (naar verwachting tussen 15 en 20 projecten) gaat het in totaal om zo’n € 38.000 tot € 54.000 per jaar aan uitvoeringslasten.

II. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

Om met een projectvoorstel voor subsidie in aanmerking te komen, moet voor het ontwikkelde leermateriaal in elk geval gebruik worden gemaakt van een open licentie die hergebruik toestaat. Dat wil zeggen, een van de specifieke creative commons licenties. Het gebruik van een licentie met de toevoeging ‘geen afgeleide werken’ moet voor het in aanmerking komen voor deze regeling overtuigend beargumenteerd worden. Met een creative commons licentie behoud je al je rechten, maar geef je aan anderen toestemming om je werk te verspreiden, te delen en eventueel te bewerken.

Ook is het van belang dat het leermateriaal is beschreven door middel van metadata, zodat het vindbaar is voor andere gebruikers. Er wordt daarvoor voldaan aan (inter)nationale standaarden voor het vrij uitwisselen van data, bij voorkeur NL-LOM1 of IEEE-LOM (afspraken op basis van internationale standaarden met behulp waarvan educatieve content gemakkelijk kan worden verzameld, geordend en toegankelijk gemaakt voor de lerende). De locatie waar het materiaal staat opgeslagen moet toegankelijk zijn (of in vakjargon; ‘geharvest kunnen worden’) volgens het OAI-PMH protocol2 (dit protocol maakt het mogelijk om metadata uit verschillende databases in één centrale database (of repository) te verzamelen).

Artikel 2 Toepassing Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS

Voor zover deze regeling geen afwijkende bepalingen bevat is de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS (Staatscourant van 10 februari 2016, nr. 7388) van toepassing.

Artikel 3 Te subsidiëren activiteiten

De minister verstrekt subsidie met als doel innovatie in open en online onderwijs te stimuleren, alsmede een cultuuromslag te realiseren binnen hogescholen en universiteiten gericht op het delen en hergebruiken van open leermateriaal en online onderwijs. Het doel is daarvan te leren wat effectief is. De twee doelstellingen zijn in ondersteunende communicatie nader toegelicht.

Voor doelstelling A geldt een jaarlijks thema. Uit de ervaring die SURF heeft met het begeleiden van projecten komt naar voren dat het meerwaarde heeft wanneer projecten met vergelijkbare thema’s bezig zijn, en zo gedurende het proces meer van elkaar kunnen leren. Om deze reden is ervoor gekozen voor de projecten onder doelstelling A jaarlijks een gezamenlijk en actueel thema te kiezen.

Artikel 4 Subsidieplafond

Subsidieaanvragers dragen ten minste 50 procent van de projectbegroting zelf bij. Het staat projectindieners vrij zelf een hogere bijdrage in te brengen.

Artikel 5 Wijze van verdeling beschikbare middelen

Projectaanvragers wordt gevraagd in hun projectvoorstel informatie op te nemen die een goede beoordeling van het projectvoorstel mogelijk maakt. In artikel 5 is deze informatie puntsgewijs opgenomen en de onderlinge weging weergegeven. Op de website van SURF wordt – gelijktijdig aan de publicatie van deze regeling – het format beschikbaar gesteld waarin de vier beoordelingselementen nader zijn uitgewerkt. Subsidieaanvragers zullen waar nodig door SURF zowel schriftelijk als mondeling ingelicht worden over en begeleid worden bij de indiening van hun projectvoorstel.

Artikel 6 Aanvraag van subsidie

Subsidieaanvragen kunnen worden ingediend door instellingen voor hoger onderwijs (bekostigde en niet bekostigde instellingen). Aanvragen voor doelstelling A kunnen zowel individueel als gezamenlijk worden ingediend. Aanvragen voor doelstelling B moeten door minimaal 2 samenwerkende instellingen voor hoger onderwijs ingediend worden.

De aanvragen kunnen worden ingediend via het aanvraagformulier voor deze regeling op de website van DUS-I.

Artikel 7. Samenwerkende instellingen

Indien de aanvraag in samenwerking met andere instellingen wordt gedaan, treedt één van de instellingen namens alle betrokken instellingen als penvoerder op richting OCW en SURF. Bedragen worden naar de penvoerder overgemaakt en door de penvoerder verdeeld over de betrokken instellingen. Ook de verantwoording gebeurt door de penvoerder.

Artikel 8 Advisering en besluit

De minister neemt gelijktijdig een besluit over alle ingediende subsidieaanvragen, na daarover een advies te hebben ontvangen van een commissie van de Wetenschappelijk Technische Raad van SURF.

Artikel 9 Subsidie aan bekostigde instellingen

De betreffende instelling is verantwoordelijk voor de rechtmatige besteding van en verantwoording over de subsidie. SURF kan als begeleidende partij de minister informeren in geval van beperkte voortgang en/of afronding van het project op basis van voortgangsgesprekken die SURF voert in het begeleiden van de projecten.

Artikel 10 Subsidie aan niet bekostigde instellingen

De betreffende instelling is verantwoordelijk voor de rechtmatige besteding van en verantwoording over de subsidie. SURF kan als begeleidende partij de minister informeren in het geval van beperkte voortgang en/of afronding van het project.

De verantwoording wordt gezonden aan een in de beschikking vermeld adres van DUS-I.

Voor niet bekostigde instellingen gelden de gebruikelijke regels van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS:

  • subsidie tot € 25.000 wordt verleend en ambtshalve vastgesteld; op basis van een steekproef wordt beoordeeld of de activiteiten zijn verricht

  • subsidie tussen € 25.000 en € 125.000 wordt verleend en na verantwoording over de activiteiten (door middel van een activiteitenverslag) vastgesteld, en

  • subsidie van € 125.000 of meer wordt verleend en na verantwoording over de activiteiten en de kosten (door middel van een activiteitenverslag respectievelijk financieel verslag) vastgesteld.

De variant waarbij subsidie tot € 25.000 direct wordt vastgesteld als de activiteiten al zijn verricht (en bij de aanvraag de noodzakelijke gegevens daarvoor worden verstrekt), is niet aan de orde.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker


X Noot
1

LOM: Learning Object Metadata. De NL-versie is een variant van de IEEE-versie voor het Nederlandse onderwijs.

X Noot
2

Open Archives Initiative Protocol for Metadata Harvesting (OAI-PMH).

Naar boven