Cultuurconvenant 2017–2020, Ministerie van OCW – regio Limburg

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, handelend als bestuurorgaan, hierna te noemen: Minister van OCW,

en

Gedeputeerde Staten van de Provincie Limburg, te deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door de gedeputeerde voor Cultuur, Ger Koopmans, en hierna te noemen: provincie,

Burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, Sittard-Geleen en Heerlen, te deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door de wethouder voor Cultuur, Mieke Damsma, Noël Lebens, Barry Braeken, en hierna te noemen: gemeenten

Overwegende dat:

  • rijk, provincie en gemeenten gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de culturele infrastructuur in Nederland;

  • algemene afspraken tussen de Minister van OCW, het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) zijn vastgelegd in het op 21 mei 2012 ondertekende ‘Algemeen Kader Interbestuurlijke Verhoudingen Cultuur’;

  • partijen met het oog op de gewenste beleidsafstemming gesprekken hebben gevoerd over de uitgangspunten voor het cultuurbeleid uit de nota Ruimte voor Cultuur (TK 2014–2015, 32 820, nr. 134)en over de politiek-bestuurlijke prioriteiten op landelijk, regionaal en lokaal niveau;

  • het wenselijk is dat er coördinatie plaatsvindt over de subsidiering van instellingen die onderdeel uitmaken van de culturele basisinfrastructuur van het rijk en de culturele infrastructuur van Limburg;

  • samenwerking plaatsvindt over het versterken van de kwaliteit van cultuureducatie;

  • het wenselijk is dat de decentralisatie uitkering Beeldende Kunst en Vormgeving zo veel mogelijk onder dezelfde voorwaarden wordt voortgezet in de periode 2017–2020;

  • het wenselijk is om op hoofdlijnen tot afstemming te komen over een gezamenlijke visie voor de periode vanaf 2021, de collectie van partijen en over de veiligheid van cultureel erfgoed;

KOMEN OVEREEN:

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

Partijen bevorderen dat zij over en weer voldoende geïnformeerd zijn over het te voeren beleid op landelijk, regionaal en lokaal niveau.

Artikel 2

De afspraken in dit convenant zijn niet in rechte afdwingbaar.

Paragraaf 2. Gezamenlijke verantwoordelijkheid

Artikel 3

  • 1. De in de bijlage 1 opgenomen instellingen zijn onderdeel van de landelijke culturele basisinfrastructuur en partijen beschouwen de subsidiering van deze instellingen gedurende 2017 tot en met 2020 als een gezamenlijke verantwoordelijkheid.

  • 2. Partijen zullen de in het eerste lid bedoelde instellingen subsidiëren door middel van beschikkingen die waar wenselijk op elkaar aansluiten.

Artikel 4

Gelet op het bestuurlijke kader Cultuur en Onderwijs 2013–2023 en de in bijlage 2 opgenomen intentieverklaring, zetten partijen zich in voor de versterking van de kwaliteit van cultuureducatie.

Artikel 5

Partijen zetten zich in om een gezamenlijke visie voor het cultuurbeleid vanaf 2021 uit te werken. De in bijlage 3 opgenomen planning en de in bijlage 7 opgenomen stedelijke en provinciale beleidsplannen dienen hierbij als leidraad.

Artikel 6

  • 1. De Minister van OCW zal bevorderen dat de decentralisatie-uitkering Beeldende Kunst en Vormgeving die in de periode 2013–2016 is uitgekeerd, zo veel mogelijk onder dezelfde voorwaarden wordt voortgezet in de periode 2017–2020.

  • 2. De gemeenten die partij zijn bij dit convenant beschouwen het elk als hun verantwoordelijk om middelen die zij ontvangen uit een decentralisatie-uitkering Beeldende Kunst en Vormgeving te matchen.

Artikel 7

  • 1. In het licht van de in bijlage 4 genoemde doelen, spreken partijen af om in overleg tot goede afstemming te komen over het verzamelen van beleidsinformatie en gegevens van de gesubsidieerde instellingen, ook ten behoeve van statistiek. In dit verband spreken partijen de gezamenlijke ambitie uit dat zo veel mogelijk gemeenten aansluiten bij de ‘gegevensbank gesubsidieerde instellingen’ in beheer bij OCW.

  • 2. Partijen streven ernaar om alle cultuuruitgaven van gemeenten in beeld te brengen, in aansluiting op de IV3 systematiek van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikel 8

Met het oog op de in bijlage 5 omschreven omstandigheden zetten partijen zich als publieke eigenaren in om het bruikleenverkeer van hun collecties actief te stimuleren door bestaande barrières weg te nemen. Zij stellen hun beheerinstellingen i.c. musea alleen aansprakelijk voor herstelbare schade. Voorts stellen zij deze musea in de gelegenheid om onder diezelfde beperkte aansprakelijkheid uit te lenen aan andere musea (in Nederland).

Artikel 9

Partijen spannen zich gezamenlijk in om de in bijlage 6 genoemde aandacht voor het cultureel erfgoed bij rampen en calamiteiten te vergroten om zo mogelijke schade en verlies zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

Artikel 10

  • 1. Partijen voeren overleg om een visie uit te werken op de samenwerking in de Euregio op het gebied van kunst en cultuur.

  • 2. Partijen verklaren dat zij verkennen welke positie relevante provinciale musea, zoals het Bonnefantenmuseum, kunnen krijgen in het landelijke bestel vanaf 2021. Partijen nemen hierbij de brief van de Minister van OCW (TK 2016–2017, 34 550 VIII, nr. 88) op de motie-Van Veen (TK 2016–2017, 34 550 VIII, nr. 63) in acht.

Paragraaf 3. Slotbepalingen

Artikel 11

Dit convenant treedt in werking met ingang van 1 januari 2017 en eindigt op 31 december 2020. Partijen treden uiterlijk een jaar voor het beëindigen van dit convenant in overleg over eventuele voortzetting van dit convenant.

Artikel 12

  • 1. Indien zich onvoorziene omstandigheden voordoen die van dien aard zijn dat dit convenant billijkheidshalve behoort te worden gewijzigd, zullen partijen over een eventuele wijziging van dit convenant in overleg treden.

  • 2. Indien dit overleg niet binnen drie maanden tot overeenstemming heeft geleid, mag elke partij dit convenant schriftelijk opzeggen.

Artikel 13

De aan dit convenant gehechte bijlagen maken daarvan deel uit.

Artikel 14

Binnen 6 weken na ondertekening van dit convenant wordt de zakelijke inhoud daarvan gepubliceerd in de Staatscourant.

Den Haag, 19 december 2016

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

Gedeputeerde van de provincie Limburg, G. Koopmans

Wethouder van de gemeente Maastricht, M. Damsma

Wethouder van de gemeente Sittard-Geleen, N. Lebens

Wethouder van de gemeente Heerlen, B. Braeken

Naar boven