Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 24 januari 2017, nr. WJZ/16185753, tot tijdelijke vrijstelling van artikel 5, eerste lid, van het Besluit gebruik meststoffen (Vrijstellingsregeling bovengronds aanwenden runderdrijfmest 2017–2018)

De Staatssecretaris van Economische Zaken, handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu;

Gelet op artikel 64, derde lid, van de Wet bodembescherming;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

bedrijf:

bedrijf als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Meststoffenwet;

runderdrijfmest:

drijfmest als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van het Besluit gebruik meststoffen, en afkomstig van runderen uit de diercategorieën met de diernummers 100, 101, 102, 104 of 120, als bedoeld in bijlage D van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet;

vaste rundermest:

vaste mest als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van het Besluit gebruik meststoffen, en afkomstig van runderen uit de diercategorieën met de diernummers 100, 101, 102, 104 of 120, als bedoeld in bijlage D van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet;

tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond:

tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel m, van de Meststoffenwet.

Artikel 2

Vrijstelling van het verbod, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van het Besluit gebruik meststoffen, wordt verleend voor zover het gaat om de aanwending van runderdrijfmest, waarbij de runderdrijfmest:

  • a. geproduceerd is op het eigen bedrijf;

  • b. op grasland van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond wordt aangewend;

  • c. niet wordt aangewend binnen een afstand van ten minste twee meter vanaf de insteek van een watergang.

Artikel 3

  • 1. Aan de vrijstelling, bedoeld in artikel 2, zijn de volgende voorwaarden verbonden:

    • a. in het jaar voorafgaand aan en in het jaar dat gebruik wordt gemaakt van de vrijstelling:

      • 1°. bestaat minimaal 85 procent van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond uit grasland;

      • 2°. bedraagt de kunstmestgift op het bedrijf minder dan 100 kilogram stikstof per hectare grasland;

      • 3°. is het stikstofoverschot op het bedrijf maximaal 125 kilogram stikstof per hectare, berekend volgens het principe van een stikstofbalans op bedrijfsniveau;

      • 4°. worden de runderen met de diernummers 100, 102 en 120, bedoeld in bijlage D, tabel I, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet in de periode van 1 april tot en met 30 november geweid gedurende minimaal 6 uur per dag en minimaal 150 dagen per jaar;

      • 5°. worden de runderen met het diernummer 101, bedoeld in bijlage D, tabel I, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet in de periode van 1 april tot en met 30 november geweid gedurende minimaal 6 uur per dag en minimaal 90 dagen per jaar;

    • b. op het bedrijf mag geen andere dierlijke mest worden aangevoerd dan runderdrijfmest of vaste rundermest;

    • c. elk jaar meldt de landbouwer uiterlijk 7 dagen voordat van de vrijstelling in dat jaar gebruik wordt gemaakt, het bedrijf voor de toepassing van artikel 2 aan bij de minister waarmee de landbouwer verklaart te voldoen aan artikel 2 en aan de voorwaarden, bedoeld in de onderdelen a en b, en het tweede lid;

    • d. de landbouwer houdt gegevens bij waarmee aannemelijk kan worden gemaakt dat aan de voorwaarden, bedoeld in de onderdelen a en b, en het tweede lid, is voldaan en bewaart deze gegevens en een afschrift van de aanmelding als onderdeel van de administratie, bedoeld in artikel 32, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet.

  • 2. De vrijstelling voor een bedrijf waar in ieder geval runderen met diernummer 100, bedoeld in bijlage D, tabel I, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet worden gehouden, wordt verleend onder de voorwaarde dat in het jaar voorafgaand aan en in het jaar dat gebruik wordt gemaakt van de vrijstelling:

    • a. de melkproductie van het bedrijf niet hoger dan 14.000 kilogram per hectare is, indien de op het bedrijf geproduceerde mest niet volledig kan worden geplaatst op het eigen bedrijf;

    • b. het gemiddeld gewogen ureumgetal van de op het bedrijf tijdens de perioden van 1 januari tot en met 31 maart en van 1 december tot en met 31 december geproduceerde melk lager is dan 21 milligram per 100 gram melk.

Artikel 4

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt op 1 januari 2019.

Artikel 5

Deze regeling wordt aangehaald als: Vrijstellingsregeling bovengronds aanwenden runderdrijfmest 2017–2018.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 24 januari 2017

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam

TOELICHTING

1. Doel en aanleiding

Deze regeling strekt tot voortzetting van de uitvoering van de motie van het lid Van Gerven c.s. (Kamerstukken II 2012/13, 33 037, nr. 68), waarin de regering wordt gevraagd aan maximaal honderd gecertificeerde kringloopboeren van de Vereniging tot Behoud van Boer en Milieu (VBBM) en de vereniging Noordelijke Friese Wouden (NFW) voor een periode van vijf jaar vrijstelling te verlenen voor bovengrondse aanwending van drijfmest teneinde deze periode te gebruiken voor vervolgonderzoek en doorontwikkeling.

In 2014 werd ter uitvoering van deze motie de Vrijstellingsregeling bovengronds aanwenden 2014 gepubliceerd (Stcrt. 2014, 5213), zodat landbouwers die op hun bedrijf melkkoeien hielden, onder voorwaarden runderdrijfmest breedwerpig bovengronds konden uitrijden op hun bedrijven. Deze vrijstellingsregeling maakte het mogelijk om af te wijken van de verplichting om drijfmest emissiearm aan te wenden. In de toelichting bij deze regeling was aangegeven dat de vrijstellingsregeling werd getroffen voor één jaar en dat op basis van een evaluatie een besluit zou worden genomen over verlenging. In het laatste kwartaal van 2014 heeft deze evaluatie plaatsgevonden. Mede op grond daarvan is aan het begin van 2015 de vrijstelling voortgezet in de Vrijstellingsregeling bovengronds aanwenden runderdrijfmest 2015–2016 (Stcrt. 2015, 4198). Die regeling is in de nazomer van 2016 geëvalueerd en de bevindingen daarvan zijn verwerkt in onderhavige vrijstellingsregeling voor 2017 en 2018.

2. Vrijstellingsregeling 2017–2018, 2014 en 2015–2016

In de vrijstellingsregeling voor de jaren 2017 en 2018 is de motie van het lid Van Gerven, net als in de voorgaande vrijstellingsregelingen voor 2014 en voor 2015–2016, niet in alle aspecten uitgewerkt. Gelet op het gelijkheidsbeginsel kan de vrijstelling niet worden beperkt tot uitsluitend gecertificeerde leden van de VBBM en de NFW. In plaats daarvan zijn de relevante kenmerken van het certificaat van de twee verenigingen als voorwaarde opgenomen om gebruik te mogen maken van de vrijstelling. Gevolg daarvan is dat niet is geborgd dat maximaal 100 bedrijven van de voorziening gebruik maken. Deze keuze is ook toegelicht in een brief aan de Tweede Kamer van 5 februari 2014 (Kamerstukken II 2013/14, 33 037, nr. 86).

Uit de evaluatie van de vrijstellingsregeling van 2014 kwam naar voren dat 250 bedrijven zich hadden aangemeld en dat dit aantal naar verwachting ook gebruik heeft gemaakt van de regeling. Dit was hoger dan het voorziene aantal gebruikers, namelijk 150. Op dezelfde wijze is ook voor de jaren 2015 en 2016 een vrijstellingsregeling gepubliceerd. In de vrijstellingsregeling voor 2015 en 2016 werden de voorwaarden herzien als gevolg van de evaluatie van de vrijstellingsregeling van 2014. Zo werd in de vrijstellingsregeling voor 2015 en 2016 exacter aangegeven voor welke mest van welke diercategorieën uit de mestregelgeving de vrijstelling geldt en dat alleen runderdrijfmest en vaste rundermest mochten worden aangevoerd op het bedrijf. In 2014 bleek namelijk een aanzienlijk aantal bedrijven (ook) varkensdrijfmest aan te voeren; dat bleken geen bedrijven te zijn die behoren tot de groep bedrijven waarvoor de motie was ingediend, namelijk leden van de VBBM en NWF. Met deze aanpassingen was de verwachting dat het aantal deelnemende bedrijven zich zou beperken tot ongeveer 150.

De vrijstelling voor 2015 en 2016 is in de nazomer van 2016 geëvalueerd. Ten opzichte van de vrijstellingsregeling voor 2015 en 2016 blijkt de vrijstellingsregeling voor 2017 en 2018 nauwelijks aanpassing te behoeven. Het aantal bedrijven dat zich in 2015 heeft aangemeld blijkt 243 te zijn; dat aantal is nog steeds groter dan 100. Het aantal in 2016 is niet bekend, omdat bedrijven zich niet opnieuw hoefden te melden. Het aantal is echter naar verwachting ongeveer even groot. Het betreft bedrijven met runderen waar vaak ook schapen worden gehouden, maar nauwelijks varkens en pluimvee. De aangemelde bedrijven blijken in het algemeen aan de voorwaarde te hebben voldaan dat alleen runderdrijfmest en vaste rundermest mogen worden aangevoerd.

In de praktijk blijkt het moeilijk te zijn om diercategorie 104 (fokstieren) te weiden. Het weiden van deze dieren is eigenlijk alleen mogelijk als de dieren geheel apart en op afstand van vrouwelijke runderen worden gehouden of als ze alleen kunnen weiden met vrouwelijke dieren die tochtig zijn en bevrucht mogen worden en dat daarbij niet in een naburige wei ook tochtige koeien lopen. Ook kunnen fokstieren in de wei voor eigenaren (en andere mensen) gevaarlijk zijn. Voor de fokstieren geldt in de vrijstelling voor 2017 en 2018 daarom niet meer de verplichting dat deze categorie runderen geweid moet worden in de zomer.

Daarnaast is het niet mogelijk voor alle dieren uit diercategorie 101 (kalveren tot een jaar oud) in het weideseizoen gedurende 150 dagen beweiding toe te passen. Geboortemoment en weersomstandigheden zijn daarin sterk bepalend. Daarom is nu opgenomen dat dit voor deze categorie minimaal 90 dagen moet zijn.

3. Advies Technische Commissie Bodem

Over de vrijstelling is overeenkomstig artikel 64, derde lid, van de Wet Bodembescherming, advies gevraagd aan de Technische Commissie Bodem (TCB). De TCB ziet in haar advies van 30 oktober 2016 geen aanleiding om de vrijstelling te verlengen (TCB 2016-4). De TCB constateert dat er na drie jaar vrijstelling voor ‘kringloopboeren’ om onder bepaalde voorwaarden bovengronds runderdrijfmest uit te rijden, geen vorderingen zijn geboekt in het vervolgonderzoek en de doorontwikkeling, zoals in de motie Van Gerven is vermeld. De TCB merkt op dat er onderzoeken gaande zijn rond de ontwikkeling van mestaanwending, maar dat die geheel losstaan van de vrijstellingsregeling waarvan de veehouders gebruik maken. Ook geeft de TCB aan dat er onderzoeken zijn die wijzen op een mogelijk effect van mestinjectie op het (ondergrondse) bodemleven.

Deze vrijstelling voor de jaren 2017 en 2018, voorafgegaan door een vrijstelling over 2014 en over 2015/2016, wordt verleend omdat 1) de aangenomen motie Van Gerven oproept tot een vrijstelling voor de periode 2014–2018 (vijf jaren) en 2) de verwachting is dat er in ieder geval na 2018 andere dan de bestaande uitrijdsystemen van drijfmest beschikbaar zijn waarmee drijfmest niet in de grond en toch emissiearm kan worden uitgereden. Voor het breedwerpig bovengronds uitrijden zoals de ‘kringloopboeren’ dat nu doen, lijken er mogelijkheden voor alternatieven te zijn. Deze zijn ook onderzocht op de reductie van de ammoniakemissie, zodat duidelijk is dat de emissiebeperking van de alternatieven die geschikt zijn voor de praktijk, vergelijkbaar is met die van het emissiearme zodenbemestingssysteem.

Naar een mogelijk effect van mestinjectie op het bodemleven is onderzoek1 gedaan, maar daaruit komen geen harde aanwijzingen dat met het in de grond brengen van drijfmest het bodemleven zodanig wordt aangetast dat dit leidt tot lagere opbrengsten van grasland.

4. Effecten bedrijfsleven en overheid

4.1. Regeldruk

De kosten die bedrijven moeten maken om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden is voldaan worden geraamd op een bedrag van circa € 128 per bedrijf per jaar. Op basis van opnieuw 250 aanmeldingen komen de totale kosten voor bedrijven uit op circa € 32.000. De onderverdeling van de kosten is als volgt:

  • De administratieve lasten voor het aanmelden en verklaren te voldoen aan de voorwaarden bedragen € 9 euro per bedrijf. Voor 250 bedrijven is dat in totaal € 2.250;

  • De nalevingskosten voor het laten opstellen van een rapport dat wordt voldaan aan de voorwaarden en het archiveren van dit rapport bedragen € 119 per bedrijf. Voor 250 bedrijven is dat in totaal € 29.750.

4.2. Uitvoering en handhaving

Deze paragraaf bevat een inschatting van de inspanningen van de overheid voor de uitvoering van deze vrijstelling en de naleving ervan. De uitvoerende instantie voor deze vrijstelling is RVO.nl. De Nederlandse voedsel- en warenautoriteit (verder: NVWA) en de politie zien toe op de naleving van deze vrijstelling.

Uitvoeringslasten

RVO.nl moet op basis van de vorige vrijstellingsregeling voor het bovengronds uitrijden van runderdrijfmest de communicatiegegevens op de website en instructies voor medewerkers aanpassen. De totale eenmalige uitvoeringskosten bedragen maximaal € 1.000. Er zijn geen wijzigingen in de structurele uitvoeringskosten voorzien.

Handhavingslasten

De NVWA en de politie moeten ten opzichte van de vorige vrijstellingsregeling voor het bovengronds uitrijden van runderdrijfmest werkinstructies aanpassen en medewerkers instrueren. De eenmalige kosten daarvan bedragen maximaal 1.000 euro. Er zijn geen wijzigingen in de structurele handhavingslasten voorzien.

5. Inwerkingtreding en beëindiging regeling

De vrijstellingsregeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt op 1 januari 2019. Een dergelijke inwerkingtreding van deze regeling is gewenst om de gelegenheid te bieden aan landbouwers die voldoen aan de voorwaarden gebruik te maken van deze regeling. Met het oog hierop is afgeweken van het beleid ten aanzien van de vaste verandermomenten zoals dat is neergelegd in Aanwijzing 174 van de Aanwijzingen voor de regelgeving; de uitzonderingsgrond opgenomen in het vierde lid, onderdeel a (‘gelet op de doelgroep of de jaarindeling, aanmerkelijke ongewenste private of publieke voor- of nadelen voorkomt’) is hier van toepassing.

De verwachting is dat er geen volgende vrijstellingsregeling voor bovengronds aanwenden van runderdrijfmest hoeft te komen. Er zijn namelijk enkele systemen in ontwikkeling waarbij de drijfmest niet in de grond wordt gebracht en waarbij de ammoniakemissie die daarbij optreedt, vergelijkbaar is met de ammoniakemissie bij het uitrijden met een zodenbemester. Deze systemen passen eveneens in de kringloopgedachte. Er wordt aan gewerkt om deze systemen per 1 januari 2018 in werking te laten treden. Onderhavige vrijstellingsregeling is echter ook nog geldig in 2018 om op deze wijze de praktijk een jaar extra te geven om in 2019 over de gewenste apparatuur te kunnen beschikken.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam


X Noot
1

Huijsmans, J.F.M. et al, 2008. Emissiearme toediening. Ammoniakemissie, mestbenutting en nevenaspecten. Rapport 195, Plant Research International, Wageningen.

Huijsmans, J.F.M. et al, 2016. Ammonia emissions from cattle slurries applied to grassland: should application techniques be reconsidered? Soil Use and Management, June 16, 32 (suppl. 1), 109–116.

Naar boven