Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 28 maart 2017, nr. WJZ/17041550, houdende wijziging van de Regeling fosfaatreductieplan 2017

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

Gelet op artikel 13, eerste lid, van de Landbouwwet;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling fosfaatreductieplan 2017 wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1, onderdeel k, komt te luiden:

k. grondgebonden bedrijf:

bedrijf waarbij de productie van dierlijke meststoffen door runderen in kilogrammen fosfaat in het kalenderjaar 2015 verminderd met de fosfaatruimte in dat jaar negatief of nul is, en de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond de hoeveelheid grond is zoals die blijkt uit de gegevens opgegeven krachtens de Regeling landbouwtelling en gecombineerde opgave 2015 waarbij wordt uitgegaan:

  • 1°. van een excretieforfait van 9,6 kilogram fosfaat voor een vrouwelijk rund van 0 tot 1 jaar, 21,9 kilogram fosfaat voor een vrouwelijk rund van 1 jaar of ouder dat niet heeft gekalfd en 41,3 kilogram fosfaat voor een rund dat tenminste eenmaal heeft gekalfd, of

  • 2°. van de excretieforfaits voor fosfaat opgenomen in bijlage D van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, waarbij een vrouwelijk rund van 0 tot 1 jaar wordt aangemerkt als diernummer 101, een vrouwelijk rund van 1 jaar of ouder dat niet heeft gekalfd als diernummer 102 en een rund dat ten minste eenmaal heeft gekalfd als diernummer 100;.

B

Artikel 5, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. De hoogte van de geldsom komt overeen met de laagste uitkomst van de in onderdeel a en b opgenomen vermenigvuldigingen:

    • a. (het gemiddeld aantal runderen in de tweede maand van de desbetreffende periode verminderd met het aantal runderen dat op 15 december 2016 werd gehouden) vermenigvuldigd met 480;

    • b. het gemiddeld aantal runderen in de tweede maand van de desbetreffende periode verminderd met het aantal runderen dat gemiddeld werd gehouden in:

      • 1. april 2016, voor wat betreft periode 1;

      • 2. juni 2016, voor wat betreft periode 2;

      • 3. augustus 2016, voor wat betreft periode 3;

      • 4. oktober 2016, voor wat betreft periode 4;

      • 5. december 2016, voor wat betreft periode 5,

      vermenigvuldigd met 480.

C

Artikel 11 komt te luiden:

Artikel 11 (in- en uitscharing)

  • 1. Indien een houder die producent is van koemelk bestemd voor consumptie of verwerking aantoont dat hij op 2 juli 2015 runderen had uitgeschaard die tussen 1 januari 2015 en 2 juli 2015 naar een inschaarder zijn gegaan, op 2 juli 2015 door die inschaarder werden gehouden en die uiterlijk op 31 december 2015 zijn teruggekomen op het bedrijf van de houder, kan de minister wanneer hiervoor door de houder uiterlijk voor 15 april 2017 een verzoek is ingediend zijn referentieaantal verhogen in de periode 1 en 5 mits, in het geval de inschaarder producent is van koemelk bestemd voor consumptie of verwerking, deze aantoonbaar instemt met verlaging van zijn referentieaantal in die perioden.

  • 2. De verhoging en de verlaging, bedoeld in het eerste lid, bedraagt ten hoogste het aantal op 2 juli 2015 uitgeschaarde onderscheidenlijk ingeschaarde runderen.

  • 3. Indien het verzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt gehonoreerd, wordt in het geval de houder tevens in 2016 runderen had uitgeschaard het doelstellingsaantal van de houder in de periode 1 en 5 verhoogd en, in het geval de inschaarder producent is van koemelk bestemd voor consumptie of verwerking, het doelstellingsaantal van de inschaarder in die periode verlaagd, met het aantal runderen dat op 1 oktober 2016 was uitgeschaard bij de inschaarder.

  • 4. Indien een houder die producent is van koemelk bestemd voor consumptie of verwerking aantoont dat hij geen runderen in 2015 had uitgeschaard maar wel in 2016, kan de minister wanneer hiervoor door de houder uiterlijk voor 15 april 2017 een verzoek is ingediend het doelstellingsaantal van die houder in de periode 1 en 5 verhogen mits, in het geval de inschaarder producent is van koemelk bestemd voor consumptie of verwerking, deze aantoonbaar instemt met verlaging van zijn doelstellingsaantal in die perioden.

  • 5. De verhoging en de verlaging, bedoeld in het vierde lid, bedraagt ten hoogste het aantal op 1 oktober 2016 uitgeschaarde onderscheidenlijk ingeschaarde runderen.

  • 6. Indien een houder die producent is van koemelk bestemd voor consumptie of verwerking aantoont dat hij in 2015 of 2016 runderen had uitgeschaard en verklaart in 2017 geen runderen uit te scharen, kan de minister wanneer hiervoor door de houder uiterlijk voor 15 april 2017 een verzoek is ingediend:

    • a. zijn referentieaantal verhogen indien hij in 2015 runderen had uitgeschaard mits, in het geval de inschaarder producent is van koemelk bestemd voor consumptie of verwerking, deze aantoonbaar instemt met verlaging van zijn referentieaantal, of

    • b. zijn doelstellingsaantal verhogen indien hij in 2016 runderen had uitgeschaard, mits, in het geval de inschaarder geen producent is van koemelk bestemd voor consumptie of verwerking, deze instemt met verlaging van het gemiddeld aantal runderen dat in 2016 werd gehouden in april, juni, augustus en oktober, of, in het geval de inschaarder producent is van koemelk bestemd voor consumptie of verwerking, deze instemt met verlaging van zijn doelstellingsaantal.

  • 7. Indien het verzoek, bedoeld in het zesde lid, aanhef en onderdeel a, wordt gehonoreerd en de houder, bedoeld in de aanhef van het zesde lid, tevens in 2016 runderen had uitgeschaard, wordt het zesde lid, aanhef en onderdeel b, toegepast.

  • 8. Indien een houder die geen producent is van koemelk bestemd voor consumptie of verwerking aantoont dat hij in 2016 runderen had uitgeschaard en verklaart dat hij in 2017 geen runderen uitschaart, kan de minister wanneer hiervoor door de houder uiterlijk voor 15 april 2017 een verzoek is ingediend het gemiddeld aantal runderen dat in 2016 werd gehouden in april, juni, augustus en oktober verhogen met het aantal runderen dat was uitgeschaard, mits:

    • a. in het geval de runderen waren ingeschaard bij een houder die geen producent is van koemelk bestemd voor consumptie of verwerking, deze instemt met verlaging van het gemiddeld aantal runderen dat door deze houder in 2016 werd gehouden in april, juni, augustus en oktober;

    • b. in het geval de runderen waren ingeschaard bij een houder die producent is van koemelk bestemd voor consumptie of verwerking, deze instemt met verlaging van zijn doelstellingsaantal.

  • 9. De verhoging en de verlaging, bedoeld in:

    • a. het zesde lid, onderdeel a, bedraagt ten hoogste het aantal op 2 juli 2015 uitgeschaarde onderscheidenlijk ingeschaarde runderen;

    • b. het zesde lid, onderdeel b, en achtste lid, bedraagt ten hoogste het aantal op 1 oktober 2016 uitgeschaarde onderscheidenlijk ingeschaarde runderen.

D

In artikel 12, eerste lid, wordt telkens na ‘referentieaantal’ ingevoegd: of het doelstellingsaantal.

E

Artikel 13 komt te luiden:

Artikel 13 (uitzonderingen)

  • 1. Deze regeling is niet van toepassing op:

    • a. een vleeskalverhouder;

    • b. een houder die geen producent is van koemelk bestemd voor consumptie of verwerking en aantoonbaar uitsluitend runderen houdt in een op grond van artikel 21 van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s erkend verzamelcentrum of in een door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit goedgekeurde inrichting of voorziening, waar de runderen die bestemd zijn voor uitvoer binnen de Europese Unie of voor export naar derde landen in afzondering worden gehouden zonder direct of indirect contact met andere dieren teneinde gedurende een bepaalde periode de runderen te observeren en te testen.

  • 2. Deze regeling is niet van toepassing op een houder die geen producent is van koemelk bestemd voor consumptie of verwerking, voor zover:

    • a. het de vrouwelijke runderen van 0 tot 1 jaar van de houder betreft en die runderen voor het bereiken van de leeftijd van 1 jaar worden afgevoerd voor de slacht, en

    • b. de houder, bedoeld in onderdeel a, op een door de minister aangegeven wijze meldt welke runderen als bedoeld in onderdeel a het betreft.

  • 3. De melding, bedoeld in het tweede lid, geschiedt voor 15 april 2017, dan wel binnen een maand nadat de houder de runderen, bedoeld in het tweede lid, is gaan houden.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 maart 2017.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 28 maart 2017

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam

TOELICHTING

1. Aanleiding

Deze wijzigingsregeling strekt tot aanpassingen van de Regeling fosfaatreductieplan 2017 (hierna: de Regeling). De redenen om tot deze aanpassingen over te gaan zijn aangegeven in de brief van 17 maart 2017 van de Staatssecretaris van Economische Zaken aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2016/17, 21 501-32 nr. 992). Overeenkomstig deze brief betreft het de volgende aanpassingen:

  • een tweede (aanvullende) definitie van grondgebonden bedrijf is opgenomen, die is gebaseerd op het wetsvoorstel houdende wijziging van de Meststoffenwet in verband met de uitvoering van een stelsel van fosfaatrechten;

  • voor niet melk-producerende bedrijven is een alternatief peilmoment opgenomen;

  • houders met runderen op erkende verzamelcentra (waaronder zogenoemde quarantainestallen) van waaruit hoogwaardig fokvee wordt geëxporteerd naar derde landen of binnen de Europese Unie, worden uitgezonderd van de werking van de Regeling.

Naast hiervoor genoemde aanpassingen zijn tevens de volgende aanpassingen doorgevoerd:

  • een aantal mogelijke situaties van in- en uitscharing is opgenomen;

  • houders op niet melk-producerende bedrijven die naast een vlees-kalvertak ook andere vrouwelijke runderen houden, worden – voor wat betreft de vleeskalveren – uitgezonderd van de regeling, indien aan de in de Regeling opgenomen voorwaarden wordt voldaan;

  • een omissie in artikel 12 (bedrijfsovernames) is hersteld.

In onderdeel 2 van deze toelichting wordt ingegaan op de hiervoor genoemde aanpassingen.

2. Aanpassingen

Artikel I, onderdeel A: aanpassing van artikel 1, eerste lid, onderdeel k, van de Regeling

Naar aanleiding van de aangenomen moties van het lid Van Gerven (SP) (Kamerstukken II 2016/17, 21 501-32 nr. 974), de leden Van der Velde en Leenders (beiden PvdA) (Kamerstukken II 2016/17, 21 501-32 nr. 981) en het lid Dik-Faber (CU) (Kamerstukken II 2016/17, 21 501-32 nr. 984) wordt de in de Regeling opgenomen definitie van grondgebondenheid aangevuld en daarmee in overeenstemming gebracht met de definitie van grondgebondenheid die wordt gehanteerd in het wetsvoorstel tot invoering van het stelsel van fosfaatrechten (hierna: wetsvoorstel). Hierdoor worden alle grondgebonden melkveebedrijven bij het bepalen van de referentie (op grond van artikel 7 van de Regeling) uitgezonderd van de korting van 4% op het aantal door hen gehouden runderen op 2 juli 2015. De achtergrond van de moties is dat door het uitsluitend hanteren van een gemiddelde forfaitaire fosfaatexcretienorm (41,3 kg fosfaat per GVE) bedrijven met relatief laagproductieve melkkoeien op grond van de Regeling fosfaatreductieplan 2017 soms niet worden aangemerkt als grondgebonden, terwijl dat in het wetsvoorstel wel het geval zou zijn. Op grond van het wetsvoorstel zal bij de bepaling of sprake is van grondgebondenheid namelijk gerekend worden met fosfaatexcretienormen die gerelateerd zijn aan de gemiddelde melkproductie van de melkkoeien op het melkveebedrijf. Bedrijven met relatief laagproductieve koeien zijn daardoor vaker grondgebonden.

Om hieraan tegemoet te komen is in de Regeling een tweede – aanvullende – definitie van grondgebondenheid opgenomen. Deze definitie is opgenomen in artikel 1, eerste lid, onderdeel k, onder punt 2 (dus aanvullend op de reeds in de Regeling opgenomen definitie, die nu onder punt 1, van onderdeel k, is opgenomen). Voor de bedrijven die ingevolge deze aanvullende definitie alsnog grondgebonden zijn geldt, net als voor de andere grondgebonden bedrijven, dat zij bij groei sinds 2 juli 2015 moeten voldoen aan de verminderingspercentages van de Regeling.

Artikel I, onderdeel B: aanpassing van artikel 5, tweede lid, van de Regeling

Dit artikellid is aangepast naar aanleiding van een toezegging op de ingediende motie van het lid Geurts (CDA) (Kamerstukken II, 2016/17 21 501-32 nr. 976). Het uitsluitend hanteren van de peildatum van 15 december 2016 in de Regeling pakt voor een deel van de vleesveebedrijven onbedoeld zwaar uit. Deze peildatum kan namelijk aanzienlijke gevolgen hebben voor de bedrijfsvoering en de economische levensvatbaarheid van deze bedrijven in 2017. De peildatum van 15 december 2016 kan vooral onbedoelde gevolgen hebben voor vetweiderijen, mesterijen, zoogkoeienhouderijen en jongvee-opfokbedrijven, en bij het inscharen en verplaatsen van runderen naar andere bedrijven (bijvoorbeeld naar terreinbeherende organisaties), omdat de peildatum van 15 december 2016 voor die bedrijven niet altijd een reëel beeld geeft van het aantal dieren dat gemiddeld gedurende het jaar wordt gehouden.

Gelet op voorgaande is een (extra) alternatief peilmoment in de Regeling opgenomen. Het gemiddelde aantal Grootvee Eenheden (GVE’s) waarboven de niet melk-producerende bedrijven een geldsom opgelegd kunnen krijgen in de maand april, juni, augustus, oktober en december 2017, is daarmee ten hoogste gelijk aan het aantal GVE’s op 15 december 2016 of het gemiddeld aantal GVE’s in de desbetreffende maand in 2016 (maandreferenties). RVO.nl zal bij het berekenen van de op te leggen geldsom – telkens per periode – zowel uitgaan van de peildatum van 15 december 2016 als van het alternatieve peilmoment en de berekening van de geldsom baseren op de voor de houder meest gunstige situatie. Met deze voorziening wordt adequaat rekening gehouden met het normale jaarlijkse productieverloop op vleesveebedrijven. Hiermee blijft echter tevens de waarborg in stand dat geen runderen van melk producerende bedrijven buiten de werking van de Regeling worden gebracht door verplaatsing naar vleesveebedrijven, waardoor er geen afname zou ontstaan van de fosfaatproductie. Voor de genoemde categorieën vleesveebedrijven zijn hiermee de knelpunten opgelost zonder dat dit ten koste gaat van de effectiviteit van de Regeling.

Artikel I, onderdeel C: aanpassing van artikel 11 van de Regeling

Artikel 11 was nog niet volledig in het treffen van voorzieningen voor houders die runderen in- en uitscharen. Niet was voorzien in een aantal mogelijke situaties van uitscharen van runderen vanuit een melk-producerend bedrijf naar een niet melk-producerend bedrijf. Met de aanpassing wordt daar alsnog in voorzien zodat, waar nodig, ook in dergelijke gevallen – wanneer een houder van het bedrijf aannemelijk maakt dat uitscharing eerdere jaren heeft plaatsgevonden – het referentieaantal respectievelijk het doelstellingsaantal kan worden opgehoogd.

Daarnaast is een voorziening getroffen voor bedrijven die in de afgelopen jaren wél hebben uitgeschaard, maar dit in 2017 niet meer van plan zijn te doen. Daarbij geldt dat een bedrijf moet verklaren dat het in 2017 niet wederom zal uitscharen. Onder die voorwaarde kunnen referentie- en doelstellingsaantal van het bedrijf dat uitschaart en het bedrijf dat inschaart worden opgehoogd respectievelijk verlaagd in de relevante maanden. Wanneer achteraf blijkt dat alsnog is uitgeschaard kan aan de betrokken houders voor de desbetreffende periodes alsnog een geldsom worden opgelegd.

Artikel I, onderdeel D: aanpassing van artikel 12, eerste lid Regeling

Ingevolge artikel 12, eerste lid, kan het referentieaantal van een houder worden verhoogd indien een beëindigd bedrijf is overgenomen. Abusievelijk was niet geregeld dat dan ook het doelstellingsaantal voor verhoging in aanmerking moet kunnen komen. Dit laatste is nu alsnog geregeld.

Artikel I, onderdeel E: aanpassing artikel 13 van de Regeling

Artikel 13 voorzag reeds in het uitzonderen van vleeskalverhouders (mits die voldoen aan de definitie die is opgenomen in artikel 1, eerste lid, onderdeel f) van de werking van de Regeling. Met de aanpassing van artikel 13 worden twee extra categorieën bedrijven uitgezonderd van de Regeling.

Ten eerste betreft dit de erkende verzamelcentra (waaronder de zogenoemde quarantainestallen) die bestemd zijn voor de export van hoogwaardig fokvee naar derde landen of binnen de Europese Unie. Voordat fokvee kan worden geëxporteerd, wordt het in erkende verzamelcentra of zogenoemde quarantainestallen gehouden. De verzamelcentra zijn op grond van artikel 21 van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s erkend; op de quarantainestallen staat het fokvee gedurende de quarantaineperiode onder toezicht van de Nederlandse Voedsel- en Waren Autoriteit. Met de aanpassing van de Regeling zijn houders op erkende verzamelcentra (waaronder dus quarantainestallen) uitgezonderd van de Regeling. Het kunnen exporteren van runderen draagt immers bij aan het realiseren van fosfaatreductie.

Het betreft een groep van een dertigtal stallen met een capaciteit van circa 12.000 dieren. Om voor de uitzondering in aanmerking te komen geldt dat de runderen vanuit de verzamelcentra of quarantainestallen alleen mogen worden geëxporteerd (binnen of buiten de Europese Unie) of, indien dit niet mogelijk is, ter slachting worden aangeboden. Hiermee is voorkomen dat runderen weer als melkvee in Nederland kunnen worden gebruikt.

Het voorgaande is geregeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel b, van de Regeling.

De tweede uitzondering heeft betrekking op houders op niet melk-producerende bedrijven die naast een vleeskalvertak ook een andere vrouwelijke runder-categorie houden. Deze houders moeten voor 15 april 2017 bij RVO.nl melden welke vrouwelijke runderen van 0 tot 1 jaar buiten de werking van de Regeling moeten vallen. Daarbij kunnen zij zich in de contacten met RVO.nl laten ondersteunen door bijvoorbeeld de Stichting Kwaliteitsgarantie Vleeskalversector (SKV) voor zover de houder hiervoor een machtiging aan SKV heeft afgegeven. De desbetreffende runderen zullen via het Identificatie- en Registratiesysteem door RVO.nl worden gevolgd totdat zij daadwerkelijk voor de slacht zijn afgevoerd. Wanneer dit niet is gebeurd vóór het bereiken van de leeftijd van 1 jaar wordt alsnog voor de periode dat deze vleeskalveren op het bedrijf aanwezig zijn geweest, aan de houder voor deze kalveren een geldsom opgelegd. Dat betekent dat ook nog in 2018, indien dan blijkt dat niet aan de voorwaarden is voldaan, alsnog de geldsom wordt opgelegd. Dit is noodzakelijk om te voorkomen dat kalveren tijdelijk als vleeskalveren worden gehouden en in 2018 terugkeren als vrouwelijk jongvee naar een melkveebedrijf. Deze werkwijze kan ook worden toegepast door houders van zogenoemde startkalveren, waarbij de afmestfase plaatsvindt bij de opvolgende houder (het afmestbedrijf). Indien de vleeskalveren niet voor het bereiken van de leeftijd van 1 jaar zijn afgevoerd naar de slacht, leidt dit voor beide betrokken houders alsnog tot het opleggen van een geldsom voor die runderen.

Het voorgaande is geregeld in artikel 13, tweede en derde lid, van de Regeling.

Volledigheidshalve zij hier opgemerkt dat vleeskalverhouders als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel f, van de Regeling alleen van de werking van de Regeling zijn uitgezonderd indien de runderen op hun bedrijf niet ouder zijn dan een jaar en uitsluitend worden afgevoerd voor de slacht. Zodra wordt geconstateerd dat op het bedrijf runderen een jaar of ouder zijn, wordt de houder alsnog vanaf 1 maart 2017 beschouwd als een houder die geen producent is van koemelk bestemd voor consumptie of verwerking en is daarmee vanaf 1 maart 2017 artikel 5 van de Regeling op die houder van toepassing.

3. Regeldruk

De wijzigingen van de Regeling hebben regeldrukeffecten. Deze bestaan uit een verschuiving van de administratieve lasten.

De wijzigingen bieden houders die runderen in- en uitscharen meer mogelijkheden om – indien zij daartoe een verzoek indienen – tot aanpassing van referentie- of doelstellingsaantallen of aanpassing van de peilmomenten voor niet melk-producerende bedrijven. Tevens kunnen houders van niet melk-producerende bedrijven een verzoek indienen om runderen van 0 tot 1 jaar buiten de werking van de Regeling te houden.

De administratieve lasten die hiermee zijn gemoeid zijn vergelijkbaar met die reeds zijn aangeven in de toelichting bij de Regeling en blijven daarmee gemiddeld € 233,– per bedrijf.

4. Inwerkingtreding

Deze wijziging van de Regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 maart 2017. Daarmee wordt afgeweken van de vaste verandermomenten voor inwerkingtreding van ministeriële regelingen. Deze afwijking is echter verantwoord omdat de wijziging van de Regeling begunstigend is voor een aantal categorieën houders van runderen.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam

Naar boven