Pensioenovereenkomst (inclusief pensioenovereenkomst voor beroepsmilitairen)

De overheidswerkgevers verenigd in de Stichting Verbond Sectorwerkgevers Overheid (VSO), te weten de werkgevers van het personeel in de sectoren Rijk, Defensie, Primair onderwijs, Voortgezet onderwijs, Politie, Rechterlijke macht, Gemeenten, Waterschappen, Provincies, Academische Ziekenhuizen, Hoger Beroepsonderwijs, Wetenschappelijk onderwijs, Onderzoekinstellingen, Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (hierna: de sectorwerkgevers)

en

De Algemene Centrale van Overheidspersoneel (ACOP FNV), de Christelijke Centrale van Overheids- en Onderwijspersoneel (CCOOP), het Ambtenarencentrum (AC), de Centrale van Middelbare en Hogere Functionarissen bij Overheid en Onderwijs, Bedrijven en Instellingen (CMHF) (hierna: de centrales)

Overwegende dat

  • artikel 4 van de Wet Privatisering ABP (hierna: WPA) regelt dat de meerderheid van sectorwerkgevers en de meerderheid van de centrales bevoegd zijn om de overeenkomst over pensioen zoals die in 1995 voor de eerste keer is gesloten en nadien is gewijzigd, aan te passen;

  • het pensioen van de beroepsmilitair naast artikel 4 van de WPA, zijn grondslag vindt in artikel 2 van de Kaderwet militaire pensioenen en dat waar de regeling voor de militairen afwijkt, het gewenst is voor die afwijking een aparte bepaling in deze overeenkomst op te nemen;

  • op basis van de Kaderwet militaire pensioenen door sociale partners in de sector Defensie ten aanzien van de pensioenregeling voor beroepsmilitairen een afwijkend premieverhaal kan worden overeengekomen;

  • deze overeenkomst zich beperkt tot de inhoud van de pensioenregeling;

  • de sectorwerkgevers en de centrales uit oogpunt van leesbaarheid, waar de Pensioenwet dit toestaat, voor de inhoud van de pensioenregeling willen volstaan met een verwijzing naar de tekst van het pensioenreglement;

  • de Pensioenwet op deze pensioenovereenkomst van toepassing is en die wet verplicht om een aantal onderwerpen in de pensioenovereenkomst op te nemen;

  • de sectorwerkgevers en centrales met deze wijziging niet beogen een wijziging te brengen in de verantwoordelijkheden en bevoegdheidsverdeling tussen de Pensioenkamer van de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid en het bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP (hierna: het pensioenfonds);

  • de sectorwerkgevers en centrales in de loonruimte-overeenkomst publieke sector 2015–2016 afspraken hebben gemaakt omtrent de premievaststelling, welke afspraken in de Pensioenkamer van 3 september 2015 zijn bekrachtigd;

  • de centrale Vut-overeenkomst die gebaseerd is op de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel ondanks de samenhang tussen pensioen en FPU niet in deze overeenkomst wordt geïntegreerd;

  • de verschuldigde premies voor voorwaardelijke inkoop en de verschuldigde Vut-fondsbijdrage1 zijn opgenomen in deze overeenkomst, omdat deze premies als een gezamenlijke premie worden geheven;

  • het effectueren van de overgang op prijsindexatie van de opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten voor 1 januari 2016 plaatsvindt per de ingangsdatum van wijziging van artikel 10 WPA2

komen het onderstaande overeen

Artikel 1. De pensioenregeling

  • 1. Voor de werknemers geldt een pensioenregeling. Werknemers zijn:

    • a. de overheidswerknemer, bedoeld in artikel 2 WPA (hierna: de overheidswerknemer);

    • b. de beroepsmilitair of daarmee gelijkgestelde, die op basis van het Algemeen militair ambtenarenreglement werkzaam is (hierna: de beroepsmilitair).

  • 2. De inhoud van de pensioenregeling is vastgelegd in het pensioenreglement van het pensioenfonds.

  • 3. De begrippen genoemd in deze overeenkomst zijn bedoeld zoals omschreven in het pensioenreglement.

Artikel 2. Karakter van de pensioenregeling

  • 1. De pensioenregeling is een uitkeringsovereenkomst. De pensioenregeling kent een vrijwillige aanvullende module, te weten ABP Extra Pensioen, en een netto pensioenregeling3 die het karakter hebben van een premieovereenkomst.

  • 2. De verwerving van pensioenaanspraken in het kader van de uitkeringsovereenkomst vindt gedurende de deelneming ten minste evenredig in de tijd plaats.

  • 3. De uitkering wordt vastgesteld in Nederlands wettig betaalmiddel.

Artikel 3. Wijziging van de inhoud van de pensioenregeling

  • 1. De sectorwerkgevers en de centrales kunnen de inhoud van de pensioenregeling wijzigen.

  • 2. Besluitvorming over wijziging van de inhoud vindt plaats in de Pensioenkamer van de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid.

  • 3. Voorstellen tot wijziging van de inhoud van hoofdstuk 17 van het pensioenreglement en artikel 5 van deze pensioenovereenkomst behoeven voorafgaande instemming van het Sectoroverleg Defensie.

  • 4. Een besluit tot wijziging van de pensioenregeling kan worden genomen door de meerderheid van de sectorwerkgevers en de meerderheid van de centrales. Op welke wijze de meerderheid tot stand komt bij de sectorwerkgevers respectievelijk de centrales is vastgelegd in een convenant.

  • 5. Bij een wijziging van de inhoud van de regeling wordt door het pensioenfonds het pensioenreglement vastgesteld in overeenstemming met de pensioenovereenkomst.

Artikel 4. Premieverhaal overheidswerknemers

  • 1. De overheidswerkgever als bedoeld in artikel 1, onderdeel m, WPA, verhaalt een deel van de aan het pensioenfonds verschuldigde premies op de overheidswerknemer door middel van een inhouding op het salaris.

  • 2. Het premieverhaal bedraagt 30 procent van de verschuldigde premie voor ouderdoms- en nabestaandenpensioen, Anw-compensatie en ABP Arbeidsongeschiktheidspensioen.

  • 3. In afwijking van het tweede lid bedraagt het premieverhaal in 2015:

    • a. 32 procent van de verschuldigde premie voor ouderdoms- en nabestaandenpensioen4;

    • b. 75 procent van de verschuldigde premie voor Anw-compensatie;

    • c. 25 procent van de verschuldigde premie voor ABP Arbeidsongeschiktheidspensioen.

  • 4. De som van de verschuldigde premie voor voorwaardelijke inkoop als bedoeld in overgangsbepaling D bij artikel 7.5 van het pensioenreglement en de verschuldigde Vutfondsbijdrage, als bedoeld in artikel 19 van het FPU-reglement5, komt in 2015 volledig voor rekening van de overheidswerkgever.

  • 5. De verschuldigde premie voor voorwaardelijke inkoop als bedoeld in overgangsbepaling D bij artikel 7.5 van het pensioenreglement komt in 2016 tot en met 2022 volledig voor rekening van de overheidswerkgever.

  • 6. Indien de premie als benoemd in het vijfde lid hoger is dan 2,6% van het pensioengevend inkomen, wordt het premieverhaal ouderdoms- en nabestaandenpensioen als bedoeld in het tweede lid verhoogd. Hierbij geldt dat het meerdere voor 30% wordt verhaald op de overheidswerknemer.

  • 7. In het kader van de aanvullende regeling voortvloeiende uit het Arbeidsvoorwaarden Akkoord sector Politie 2005–2007 vindt premieverhaal voor het product PartnerPlusPensioen Politie plaats volgens het door sociale partners in de sector politie bepaalde in de sectorale rechtspositieregeling.6

  • 8. Het eerste tot en met derde lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het verhaal van de pensioenpremie op de gewezen overheidswerknemers die een ontslaguitkering ontvangen.

  • 9. Verhaal van pensioenpremie vindt niet plaats indien deze is verschuldigd:

    • a. tijdens het recht op suppletie over de inkomsten van de overheidswerknemer die genoten worden in verband met de dienstverhouding van waaruit het recht op suppletie is ontstaan; of

    • b. tijdens het recht op uitkering op grond van de Werkloosheidswet dan wel tijdens het recht op een bovenwettelijke uitkering toegekend ter zake van werkloosheid ontstaan door ontslag uit een dienstverhouding bij een overheidswerkgever.

  • 10. Van de overheidswerknemer die slechts een gedeelte van zijn inkomen geniet omdat hij wegens ziekte verhinderd is zijn betrekking uit te oefenen, wordt het premieverhaal naar evenredigheid verminderd.

  • 11. Van de overheidswerknemer die geen of slechts gedeeltelijk inkomen geniet wegens schorsing of omdat hij zonder daartoe verkregen verlof zijn betrekking niet uitoefent, is het verhaal gelijk aan de verschuldigde pensioenpremies die geacht kunnen worden betrekking te hebben op de tijd waarvoor de schorsing geldt of de betrekking niet wordt uitgeoefend.

  • 12. In geval de overheidswerknemer, anders dan voor het vervullen van een politieke functie waarin pensioenaanspraken worden verkregen, verzoekt geheel of gedeeltelijk te worden ontheven van zijn betrekking, kan de overheidswerkgever als voorwaarde stellen dat de door hem verschuldigde pensioenpremies geheel of voor een groter deel dan de in het tweede tot en met zesde lid genoemde percentages ten laste worden gebracht van de overheidswerknemer.

  • 13. In geval de overheidswerknemer in verband met levensloopverlof verzoekt geheel of gedeeltelijk te worden ontheven van zijn betrekking, kan op sectoraal niveau een ander dan het bij verlof gebruikelijke premieverhaal worden overeengekomen.

Artikel 5. Premieverhaal beroepsmilitairen

  • 1. De Minister van Defensie verhaalt een in het sectoroverleg Defensie overeengekomen en in overeenstemming met de Pensioenkamer vastgesteld deel van de aan het pensioenfonds verschuldigde premies op de beroepsmilitair door middel van een inhouding op het salaris.

  • 2. Het premieverhaal bedraagt:

    • a. 30 procent van de verschuldigde premie voor ouderdoms- en nabestaandenpensioen;

    • b. 75 procent van de verschuldigde premie voor Anw-compensatie;

    • c. 48 procent van de verschuldigde eenmalige premie voor Anw-compensatie voor 2017.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in het eerste en tweede lid bedraagt de jaarlijkse mutatie van het werkgeversaandeel in de verschuldigde premie voor ouderdoms- en nabestaandenpensioen van militairen nooit meer dan de relatieve – i.c. procentuele – stijging, c.q. nooit minder dan de relatieve – i.c. procentuele – daling, van de premie voor ouderdoms- en nabestaandenpensioen bedoeld in artikel 4. Indien sprake is van een grotere stijging, c.q. een kleinere daling wordt het meerdere volledig verhaald op de beroepsmilitairen via een opslag op het premieverhaal voor ouderdoms- en nabestaandenpensioen. De opslag kan in enig jaar worden verlaagd als gevolg van een kleinere stijging of een grotere daling ten opzichte van de ontwikkeling van de premie voor ouderdoms- en nabestaandenpensioen bedoeld in artikel 4. Het werkgeversaandeel in de verschuldigde premie voor ouderdoms- en nabestaandenpensioen bedraagt echter nooit meer dan 70%.

  • 4. Het eerste tot en met het derde lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het verhaal van pensioenpremie op de gewezen beroepsmilitairen die een ontslaguitkering ontvangen.

  • 5. Verhaal van pensioenpremie vindt niet plaats indien deze is verschuldigd:

    • a. tijdens het recht op suppletie over de inkomsten van de beroepsmilitair die genoten worden in verband met de dienstverhouding van waaruit het recht op suppletie is ontstaan; of

    • b. tijdens het recht op uitkering op grond van de Werkloosheidswet dan wel tijdens het recht op een bovenwettelijke uitkering toegekend ter zake van werkloosheid ontstaan door ontslag uit een dienstverhouding bij de Minister van Defensie.

  • 6. Van de beroepsmilitair die slechts een gedeelte van zijn inkomen geniet omdat hij wegens ziekte verhinderd is zijn betrekking uit te oefenen, wordt het premieverhaal naar evenredigheid verminderd.

  • 7. Van de beroepsmilitair die geen of slechts gedeeltelijk inkomen geniet wegens schorsing of omdat hij zonder daartoe verkregen verlof zijn betrekking niet uitoefent, is het verhaal gelijk aan verschuldigde pensioenpremies die geacht kunnen worden betrekking te hebben op de tijd waarvoor de schorsing geldt of de betrekking niet wordt uitgeoefend.

  • 8. In geval de beroepsmilitair, anders dan voor het vervullen van een politieke functie waarin pensioenaanspraken worden verkregen, verzoekt geheel of gedeeltelijk te worden ontheven van zijn betrekking, kan de Minister van Defensie als voorwaarde stellen dat de door hem verschuldigde pensioenpremies geheel of voor een groter deel dan de in het tweede lid genoemde percentages ten laste worden gebracht van de beroepsmilitair.

  • 9. In geval de beroepsmilitair in verband met levensloopverlof verzoekt geheel of gedeeltelijk te worden ontheven van zijn betrekking, kan op sectoraal niveau een ander dan het bij verlof gebruikelijke premieverhaal worden overeengekomen.

Artikel 6. Voorwaardelijke indexatie (toeslagverlening)

  • 1. De sectorwerkgevers en de centrales hebben de ambitie om de pensioenen en pensioenaanspraken bestendig en volledig te indexeren. Tot 1 januari 2016 is de maatstaf voor indexatie de algemene bezoldigingswijzigingen van het overheidspersoneel. Vanaf 1 januari 2016 geldt als maatstaf de prijsontwikkeling. Deze prijsontwikkeling is gelijk aan de ontwikkeling van de Consumentenprijsindex, alle huishoudens, niet afgeleid, zoals gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek (in de maand september), gemeten over de periode van 1 september van het voorafgaande jaar tot 1 september van het lopende jaar.

  • 2. Indexatie is voorwaardelijk en afhankelijk van de financiële positie van het pensioenfonds.

  • 3. Onder een beleidsdekkingsgraad van 110% (de indexatiedrempel) zal geen indexatie plaatsvinden. Vanaf een beleidsdekkingsgraad van 110% wordt de voorwaardelijke indexatie beperkt door de rekenregel voor toekomstbestendige indexatie. Incidentele indexatieverlening (na-indexatie of compensatie doorgevoerde verlaging) kan worden verleend indien die indexatieverlening geen gevolgen heeft voor de indexatieverlening in de toekomst overeenkomstig artikel 137 onderdeel b PW, de beleidsdekkingsgraad het niveau van het vereist eigen vermogen, bedoeld in artikel 132 PW, behoudt en in enig jaar ten hoogste een vijfde van het vermogen dat voor deze indexatieverlening beschikbaar is wordt aangewend.

  • 4. Het na-indexeren van in het verleden niet verleende volledige indexatie of compenseren van een in het verleden doorgevoerde verlaging van pensioenaanspraken en pensioenrechtrechten is onderdeel van de in het eerste lid genoemde ambitie. Het compenseren van een in het verleden doorgevoerde verlaging krijgt voorrang op de in het verleden niet verleende volledige indexatie.

Artikel 7. Werking

  • 1. Deze overeenkomst vervangt de pensioenovereenkomst van 15 maart 1995, laatstelijk gewijzigd in gevolge de publicatie in de Staatscourant van 28 december 2015.

  • 2. Deze overeenkomst treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin deze overeenkomst wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2017.

Den Haag, 9 februari 2017

De sectorwerkgevers verenigd in de Pensioenkamer van de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid, Namens de sector Gemeenten, S. Pijpstra

De centrales van overheidspersoneel Namens ACOP FNV, J.W. Dieten

Namens de sector Politie, Defensie (gemandateerd) en Rechtelijke Macht (gemandateerd), W. Saris

Namens CCOOP J. de Bruin

Namens de sector Rijk, C.A. van Ogtrop

Namens AC J. van Hulsen

Namens de sectoren Hoger Beroepsonderwijs en Universiteiten (gemandateerd), Onderzoekinstellingen (gemandateerd) en UMC’s (gemandateerd), B.J. Mollee.

Namens CMHF M. Weusthuis

Namens de sectoren Primair Onderwijs en Voortgezet Onderwijs M. van der Starre

Namens de sector Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie, W. van Dalen

Namens de sector Provincies en Waterschappen, R.G.W. van der Mast


X Noot
1

De verschuldigde Vutfondsbijdrage is vanaf 1 januari 2016 nihil.

X Noot
2

In het wetsvoorstel voor aanpassing van de WPA is hiervoor een wijzigingsdatum van 1 januari 2016 opgenomen.

X Noot
3

De nettopensioenregeling treedt in werking op 1 oktober 2015 en is opgenomen in het pensioenreglement van ABP

X Noot
4

Waaronder begrepen de eenmalige premie ten behoeve van verlengen van de looptijd van verschillende pensioensoorten tot de AOW-leeftijd voor lopende uitkeringen.

X Noot
5

Vanaf 1 januari 2016 vervalt het FPU-reglement. De verschuldigde Vutfondsbijdrage is vanaf deze datum nihil.

X Noot
6

Met ingang van 2016 is er geen fiscale ruimte meer om bij te sparen met het PartnerPlusPensioen en stopt deze regeling.

Naar boven