Advies Raad van State inzake het voorstel van wet tot wijziging van de Wet arbeid en zorg en enkele andere wetten in verband met de uitbreiding van het kraamverlof teneinde de band tussen de partner en het kind te versterken

Nader Rapport

25 november 2016

Nader rapport inzake het voorstel van wet tot wijziging van de Wet arbeid en zorg en enkele andere wetten in verband met de uitbreiding van het kraamverlof teneinde de band tussen de partner en het kind te versterken

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 19 september 2016, nr. 2016001567, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.

Dit advies, gedateerd 11 november 2016, nr. W12.16.0277/III, bied ik U hierbij, mede namens mijn ambtgenoten van Veiligheid en Justitie, Defensie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan.

Het voorstel geeft de Afdeling advisering van de Raad van State aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen.

1. Het voorstel

Hetgeen onder a (Doel voorstel) en b (Huidige en voorgestelde regeling) door de Afdeling advisering is opgemerkt wordt onderschreven.

c. Beperkte opzet en collectieve financiering

De Afdeling advisering stelt vast dat het wetsvoorstel voor de werknemer een beperkte uitbreiding meebrengt van het huidige verlofstelsel. Dit huidige stelstel bestaat uit twee dagen kraamverlof met behoud van loon en het onvervreemdbare recht op drie dagen onbetaald ouderschapsverlof. Anders dan de Afdeling in haar advies aangeeft, beoogt het wetsvoorstel niet om deze drie dagen onbetaald ouderschapsverlof met een uitkering uit de collectieve middelen te financieren, maar gaat het om een daadwerkelijke uitbreiding van het aantal dagen kraamverlof met drie dagen tot een totaal van vijf dagen. Daarnaast behoudt de werknemer het onvervreemdbare recht op 3 dagen onbetaald ouderschapsverlof. Inclusief het zogenoemde calamiteitenverlof op dag van de bevalling heeft de werknemer na inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel recht op negen dagen verlof bij de geboorte van het kind. Dit is een substantiële periode waarvan de voorgenomen uitbreiding van het kraamverlof met drie dagen een wezenlijk onderdeel uitmaakt.

De Afdeling merkt voorts op dat de SER onlangs een advies over het combineren van werken, zorgen en leren (‘Een werkende combinatie’) heeft vastgesteld. De SER doet daarbij de aanbeveling om de opname van verlof rond de zorg voor jonge kinderen in het eerste jaar na de geboorte van het kind te optimaliseren en nader te verkennen. Het verdient naar het oordeel van de SER aanbeveling om het gebruik van de verlofregelingen in het eerste jaar te stimuleren door incentives in te bouwen, keuzemogelijkheden te verruimen en het verlof meer te richten op waarvoor het is bedoeld, nl. de zorg voor het jonge kind. De SER heeft aangegeven hier nadere studie naar te doen. De Afdeling stelt vast dat de vraag waarom het kraamverlof thans wordt uitgebreid terwijl de SER een breder onderzoek naar het gebruik van de verlofregelingen rond de geboorte van kinderen gaat doen niet wordt beantwoord.

Het SER-advies ‘Een werkende combinatie’ Advies over het combineren van werken, leren en zorgen in de toekomst, is eerst op 21 oktober jl. vastgesteld.

Daarnaast is het gegeven dat de SER onderzoek gaat doen naar het gebruik van de verlofregelingen rond de geboorte van kinderen en mogelijk met een nadere aanbeveling komt geen beletstel voor de voortgang van het voorliggende wetsvoorstel. Het wetsvoorstel is namelijk in lijn met de opvatting van de SER dat de opname van verlof zoveel mogelijk zou moeten plaatsvinden in het eerste jaar na de geboorte van het kind en bij zou moeten dragen aan datgene waarvoor het verlof is bedoeld: de zorg voor het jonge kind. Immers, het recht op aanvullend kraamverlof kan alleen worden benut in de eerste vier weken na de geboorte van het kind en is bij uitstek bedoeld om de band tussen de vader of partner van de moeder en het kind op te bouwen en te verstevigen. Uit onderzoek is immers gebleken dat betrokkenheid bij de zorg van het kind in de eerste periode na de geboorte wezenlijk bijdraagt aan deze onderlinge binding en de vader of partner stimuleert om ook later meer betrokken te zijn bij de zorg1. Er wordt dan ook niet verwacht dat het wetsvoorstel zich slecht zal verhouden tot de mogelijk aanvullende aanbevelingen van de SER op dit terrein of dat deze aanvullende aanbevelingen het standpunt over de voorliggende uitbreiding van het kraamverlof zullen doen veranderen. De memorie van toelichting is op dit punt aangevuld.

De Afdeling signaleert dat geen aandacht is geschonken aan de positie van zelfstandigen en dat de toelichting hier niet op ingaat.

Het wetsvoorstel voorziet in een aanvulling van het bestaande kraamverlof waarbij de werknemer twee dagen verlof kan genieten met behoud van zijn loon. Pas nadat eerst deze twee dagen zijn opgenomen, bestaat het recht op aanvullend kraamverlof van drie dagen waarvoor UWV een uitkering verstrekt ter hoogte van het loon (tot aan maximum dagloon). Hiertoe stort het Rijk een bijdrage in het Algemeen arbeidsongeschiktheidsfonds. De doelgroep van de regeling voor aanvullende kraamverlof is dezelfde als de doelgroep voor de reeds bestaande regeling, namelijk werknemers. Dit past bij het uitgangspunt dat zelfstandigen in principe zelf hun arbeidstijd kunnen bepalen en daarbij voorbereid moeten zijn op al dan niet geplande periodes waarin zij niet in staat zijn om te werken en inkomen te genereren. Dit geldt met name ook ten aanzien van een (korte) verlofperiode rond de geboorte van een kind. Zelfstandigen hebben geen recht op kraamverlof en dat blijft ongewijzigd ook nu het kraamverlof wordt uitgebreid. De memorie van toelichting is op dit punt aangevuld.

d. Uitvoering

Wat de uitvoeringsstructuur en financiering betreft vraagt de Afdeling wat de beweegredenen zijn geweest om voor deze complexe wijze van uitvoering te kiezen en waarom niet wordt aangesloten bij de regeling die bestaat voor zwangere werkneemsters. Dit betreft het feit dat bij de zwangere werkneemsters de werkgever het loon doorbetaalt en dat zijn loonkosten, tot het maximum dagloon, worden vergoed door UWV.

Het kabinet heeft de intentie gehad om ook wat de uitbetaling betreft in de uitvoeringspraktijk aan te sluiten bij de regeling voor de verlofuitkering aan zwangere en pas bevallen werkneemsters. Gezien de kennelijke onduidelijkheid hierover, zoals volgt uit de reactie van de Afdeling, is het tweede lid van artikel 4.2 van het wetsvoorstel aangepast. In dit artikellid is nu opgenomen dat de uitkering door tussenkomst van de werkgever aan de werknemer wordt verstrekt. De werkgever kan dan in de praktijk het (dag)loon doorbetalen en hoeft dan niet meer de uitkering na ontvangst daarvan door te betalen aan de werknemer. In feite is deze uitkering dan al vooraf betaald. Deze werkwijze is de meest eenvoudige voor de werkgever.

De Afdeling signaleert dat UWV consequenties voorziet op systeemtechnisch gebied die er mede toe leiden dat de regeling voor aanvullend kraamverlof niet eerder dan 1 januari 2019 in werking kan treden en dat het voorstel gepaard gaat met structureel hoge uitvoeringslasten.

Er is gekozen voor de voorgestelde systematiek, omdat met deze systematiek de beschikbare middelen terecht komen bij degene die de kosten maakt. Dit is in de regel de werkgever die het (dag)loon doorbetaalt. Bij maatregelen met een generiek karakter is dat niet zo. Een voorbeeld daarvan is een optie waarbij de werkgevers worden verplicht om gedurende de aanvullende dagen kraamverlof het loon door te betalen en waarbij als compensatie een generieke lastenverlichting wordt geboden. Dit pakt negatief uit voor de werkgever bij wie meer dan gemiddeld gebruik wordt gemaakt van de regeling voor aanvullend kraamverlof, omdat de geboden lastenverlichting dan niet opweegt tegen de kosten van (dag)loondoorbetaling. Daarentegen gaan werkgevers bij wie weinig gebruik gemaakt wordt van het aanvullend kraamverlof er bij deze systematiek financieel op vooruit. Een dergelijke systematiek is niet wenselijk. Gekozen is voor een regeling waarbij UWV een uitkering verstrekt op een wijze die zoveel mogelijk overeenstemt met het verstrekken van de uitkering aan zwangere werkneemsters. Daarbij wordt de door UWV aangegeven implementatieperiode die nodig is om het verstrekken van de uitkering voor kraamverlof in uitvoering te kunnen nemen, gerespecteerd.

e. Conclusie

Het wetsvoorstel is ten aanzien van de wijze van uitbetaling van de uitkering aan de werknemer door tussenkomst van de werkgever gewijzigd overeenkomstig het advies van de afdeling Advisering van de Raad van State. Ten aanzien van de keuze van collectieve financiering en de positie van zelfstandigen is de memorie van toelichting verduidelijkt. Tevens is aangegeven dat het onderhavige wetsvoorstel in lijn is met de aanbevelingen van het SER-advies ‘Een werkende combinatie’.

2. Aan de redactionele opmerkingen van de Afdeling advisering is aandacht besteed.

Ik moge U mede namens mijn ambtgenoten van Veiligheid en Justitie, Defensie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verzoeken het gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher.

Advies Raad van State

No. W12.16.0277/III

’s-Gravenhage, 11 november 2016

Aan de Koning

Bij Kabinetsmissive van 19 september 2016, no.2016001567, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Minister van Veiligheid en Justitie en de Minister van Defensie, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Wet arbeid en zorg en enkele andere wetten in verband met de uitbreiding van het kraamverlof teneinde de band tussen de partner en het kind te versterken, met memorie van toelichting.

Het wetsvoorstel beoogt het recht op kraamverlof, zoals neergelegd in artikel 4:2 van de Wet arbeid en zorg, uit te breiden ten einde een grotere betrokkenheid van de partner bij de opvoeding van zijn kind te bewerkstelligen.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft opmerkingen over het voorstel die van dien aard zijn dat zij adviseert het voorstel niet aan de Tweede Kamer te zenden dan nadat daarmee rekening is gehouden. Zij geeft in overweging op dit moment, mede gelet op het aangekondigde vervolgonderzoek van de SER, af te zien van het voorstel. Indien het voorstel wel wordt ingediend bij de Tweede Kamer adviseert zij, mede gelet op de positie van zelfstandigen, in ieder geval de gemaakte keuze ten aanzien van de collectieve financiering, en de complexe uitvoering nader te bezien in verband met het genoemde vervolgonderzoek van de SER.

1. Het voorstel

a. Doel voorstel

Het voorstel heeft tot doel het kraamverlof uit te breiden met drie – collectief bekostigde – dagen van de partner van de bevallen moeder, teneinde de band tussen die partner en het kind te versterken. Ook de SER wijst in zijn onlangs uitgebrachte advies over het combineren van werken, leren en zorgen dat voldoende zorg en aandacht van de ouder voor het kind in het eerste jaar de hechting bevordert.1

b. Huidige en voorgestelde regeling

De partner van de moeder die is bevallen, heeft, indien die partner werknemer is, thans recht op twee dagen kraamverlof.2 De werkgever betaalt het loon over die twee dagen door. Daarnaast heeft de partner, aansluitend op de twee dagen kraamverlof, recht op drie dagen ouderschapsverlof.3 Of tijdens genoemde drie dagen ouderschapsverlof het loon (deels) wordt doorbetaald, hangt af van de cao-afspraken in de desbetreffende sector of onderneming of van het beleid van de werkgever.4

Het voorstel breidt het kraamverlof van de partner met drie dagen uit. Het uitgangspunt daarbij is, aldus de toelichting, dat de werkgever geen loonkosten behoeft te maken over de extra dagen kraamverlof.5 Daarom voorziet het voorstel tevens in bekostiging van de drie extra dagen kraamverlof uit de collectieve middelen.6 Daartoe wordt jaarlijks een rijksbijdrage gestort in het Arbeidsongeschiktheidsfonds.

De werknemer krijgt over de drie extra dagen kraamverlof een uitkering ten laste van het Arbeidsongeschiktheidsfonds. De werknemer vraagt deze uitkering aan bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekering (UWV) door tussenkomst van de werkgever en met behulp van een aanvraagformulier. De uitkering is niet hoger dan het maximumdagloon.

c. Beperkte opzet en collectieve financiering

De Afdeling constateert dat het voorstel voor de werknemer een beperkte aanpassing meebrengt van het bestaande stelsel. Deze houdt in dat de drie verlofdagen die de werknemer thans reeds in de vorm van onbetaald ouderschapsverlof kan opnemen, in het nieuwe stelsel worden gefinancierd met een uitkering uit de collectieve middelen.

In het vorengenoemde advies over het combineren van werken, leren en zorgen bepleit de SER echter een bredere aanpak. Hij doet de aanbeveling om (opname van) verlof in het eerste jaar na de geboorte van het kind te optimaliseren en nader te verkennen. Bij een aanpassing van de huidige verloffaciliteiten staat de vraag naar de optimale vormgeving van het verlof centraal, aldus de SER. Het verdient naar zijn oordeel aanbeveling om het gebruik in het eerste jaar te stimuleren door bijvoorbeeld incentives in te bouwen, de keuzemogelijkheden voor ouders (zowel vader als moeders) te verruimen en het gebruik van het verlof meer te richten op hetgeen waarvoor het verlof oorspronkelijk is bedoeld: de zorg voor het jonge kind. De SER is voornemens verschillende varianten nader te bestuderen en daarbij na te gaan wat de kosten en baten zijn.7

De Afdeling merkt op dat door de thans voorgestelde beperkte aanpak en financiering uit de algemene middelen vooruit wordt gelopen op het aangekondigde vervolgonderzoek van de SER en de daarin te maken afweging tussen de verschillende mogelijke varianten in zowel vorm als wijze van bekostiging van verlofregelingen. Bij de te maken afweging verdient bovendien – zeker in het geval van een uit een rijksbijdrage te financieren regeling – ook de positie van zelfstandigen aandacht. De toelichting gaat hier niet op in.

d. Uitvoering

In het licht van de voorgestelde beperkte aanpassing merkt de Afdeling over de uitvoering van de voorgestelde regeling het volgende op.

Doordat de drie extra verlofdagen door middel van een uitkering worden bekostigd, die de werknemer, via de werkgever, moet aanvragen bij het UWV, is de uitvoering van het voorstel complex. De werkgever betaalt, zoals nu ook het geval is, gedurende de eerste twee dagen van het kraamverlof loon aan zijn werknemer. De werkgever doet een aanvraag voor de uitkering bij het UWV wanneer zijn werknemer de drie extra dagen kraamverlof opneemt. De uitkering wordt door het UWV rechtstreeks betaald aan de werknemer. De administratieve lasten voor de werkgever nemen hierdoor toe. Blijkens de toelichting leidt dit tot extra kosten van € 2 miljoen op jaarbasis.8 Bovendien moet de werkgever het loon voor de werknemer gedurende drie dagen inhouden.

Uit de toelichting wordt niet duidelijk wat de overwegingen zijn geweest om te kiezen voor een dergelijke complexe uitvoeringsconstructie. Ook wordt daarin niet ingegaan op de reden waarom niet is gekozen voor aansluiting bij de reeds bestaande uitvoeringsregeling voor zwangere werkneemsters. In die regeling wordt het loon door de werkgever doorbetaald en worden zijn loonkosten vergoed door het UWV. Ook nu het voorstel slechts voorziet in een uitkering tot het maximum dagloon, zou in een dergelijke constructie voor die werknemers die meer verdienen dan het maximum dagloon de werkgever zelf kunnen kiezen tussen hetzij een inhouding van het daarboven uitstijgende loon voor drie dagen, hetzij het gewoon doorbetalen ervan.

Voorts worden de gevolgen van de voorgenomen constructie voor pensioenregelingen in de toelichting niet inzichtelijk gemaakt.

Uit de Uitvoeringstoets blijkt daarnaast dat het UWV consequenties voorziet op systeemtechnisch gebied, onder meer ten behoeve van de verantwoordings- en beleidsinformatie. Voor de uitvoering van de regeling is een wijziging van het uitkeringssysteem noodzakelijk. Gelet op de complexiteit van de regeling is het noodzakelijk eerst vooronderzoek uit te voeren naar de gewenste systeeminrichting voor de uitvoering van de regeling en betaling van de uitkering aan werkgevers, aldus het UWV. Deze aanpassingen leiden er mede toe dat volledig geautomatiseerde verwerking van de gegevens pas mogelijk is per 1 januari 2019.9 Het UWV raamt de kosten die met de uitvoering gemoeid zullen zijn op structureel € 2,8 miljoen, waarbij de toelichting aansluit.10

e. Conclusie

De Afdeling stelt vast dat de vraag waarom thans het kraamverlof wordt uitgebreid terwijl de SER een breder onderzoek gaat verrichten in de toelichting niet wordt beantwoord. Voorts concludeert zij dat de wijze waarop het voorstel is vormgegeven leidt tot een uitvoeringstechnisch complex stelsel en structureel hoge uitvoeringslasten, terwijl het voorstel voor de werknemer slechts een beperkte strekking heeft. Dit klemt te meer nu de SER bredere aanbevelingen heeft gedaan om het verlof van ouders in het eerste levensjaar van hun kind nader te beschouwen. Een bredere aanpak biedt de mogelijkheid om tot een betere verhouding tussen de betekenis van de regeling en de uitvoeringslasten te komen. Daarbij zou tevens de positie van zelfstandigen moeten worden betrokken, gezien het feit dat de regeling wordt betaald uit een rijksbijdrage. Bij een beperkte aanpak zoals voorgesteld, dient te worden gewaarborgd dat de uitvoering eenvoudig is. Dat is in het voorstel niet het geval. De Afdeling is dan ook van oordeel dat hetgeen met het voorstel wordt bereikt onvoldoende opweegt tegen de uitvoeringslasten die er in deze vorm aan zijn verbonden.

Gelet op al het voorgaande geeft de Afdeling in overweging op dit moment, mede gelet op het aangekondigde vervolgonderzoek van de SER, af te zien van het voorstel. Indien het voorstel wel wordt ingediend bij de Staten-Generaal adviseert zij, mede gelet op de positie van zelfstandigen, in ieder geval de gemaakte keuze ten aanzien van de collectieve financiering, en de complexe uitvoering nader te bezien in verband met het genoemde vervolgonderzoek van de SER.

2. De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet niet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal dan nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De vice-president van de Raad van State, J.P.H. Donner.

Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no. W12.16.0277/III

  • In artikel I, onderdeel A, het voorgestelde derde lid van artikel 4:2 nader inkaderen op de voet van artikel 3:13, vierde lid, en voorts het zesde lid, nader toelichten aan de hand van voorbeelden.

  • In artikel II de aan te brengen wijziging in logische volgorde opnemen.

Tekst zoals toegezonden aan de Raad van State: Voorstel van wet tot wijziging van de Wet arbeid en zorg en enkele andere wetten in verband met de uitbreiding van het kraamverlof teneinde de band tussen de partner en het kind te versterken

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het recht op kraamverlof uit te breiden teneinde de band tussen de partner en het kind te versterken;

Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet arbeid en zorg wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 4:2 komt te luiden:

Artikel 4:2 Kraamverlof
  • 1. Na de bevalling van de echtgenote, de geregistreerde partner, de persoon met wie hij ongehuwd samenwoont of degene van wie hij het kind erkent, heeft de werknemer gedurende een tijdvak van vier weken recht op verlof voor twee dagen waarop hij arbeid pleegt te verrichten met behoud van loon. Het recht bestaat vanaf de eerste dag na de bevalling.

  • 2. Nadat de werknemer het verlof, bedoeld in het eerste lid, heeft opgenomen, heeft hij gedurende het tijdvak, bedoeld in het eerste lid, voorts recht op verlof zonder behoud van loon voor drie dagen waarop hij arbeid pleegt te verrichten. Bij opname van het verlof verstrekt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een uitkering aan de werknemer.

  • 3. De uitkering, bedoeld in het tweede lid, bedraagt per dag het dagloon. Bij algemene maatregel van bestuur worden ten aanzien van de vaststelling en de herziening van het dagloon nadere en zo nodig afwijkende regels gesteld.

  • 4. Voor de berekening van de uitkering, bedoeld in het derde lid, wordt als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon, bedoeld in hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen, dat de betreffende werknemer in de periode van een jaar, dat eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin het recht op de uitkering is ontstaan, verdiende op grond van de arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht of publiekrechtelijke aanstelling waaruit dat recht is ontstaan, doch ten hoogste het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van genoemde wet, met betrekking tot een loontijdvak van een dag.

  • 5. Op een op grond van dit artikel vastgesteld dagloon, is artikel 16 van de Ziektewet van overeenkomstige toepassing.

  • 6. Indien de werknemer op grond van de Eerste Afdeling, Paragraaf 2, van de Ziektewet geen werknemer is in de zin van die wet, bedraagt de uitkering, bedoeld in het tweede lid, per dag het loon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

  • 7. De werknemer die in aanmerking wenst te komen voor de uitkering, bedoeld in het tweede of zesde lid, doet de aanvraag daartoe door tussenkomst van de werkgever bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen door middel van een door dit instituut beschikbaar gesteld aanvraagformulier, uiterlijk binnen vier weken na het tijdvak, bedoeld in het eerste lid.

  • 8. Indien de aanvraag niet tijdig wordt ingediend, wordt de uitkering verstrekt voor zover het tijdvak waarin er sprake was van het recht op uitkering ligt in het jaar voorafgaand aan de datum van de aanvraag.

  • 9. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan controlevoorschriften vaststellen. Deze voorschriften mogen niet verder gaan dan strikt noodzakelijk is voor de juiste uitvoering van dit artikel.

  • 10. De artikelen 3:14, derde lid, en 3:16, eerste tot en met derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

B

Artikel 4:3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘de artikelen 4:1 en 4:2’ vervangen door: de artikelen 4:1 en 4:2, eerste en tweede lid.

2. In het tweede lid wordt ‘Het verlof’ vervangen door ‘Het verlof, bedoeld in artikel 4:2, eerste en tweede lid’ en wordt ‘het verlof’ vervangen door ‘het verlof, bedoeld in artikel 4:2, eerste en tweede lid’.

C

In artikel 4:6, tweede lid, wordt ‘het verlof, bedoeld in artikel 4:2’ vervangen door: het verlof, bedoeld in artikel 4:2, eerste en tweede lid.

D

In het vierde lid van artikel 6:5, wordt ‘artikel 4:2’ vervangen door ‘artikel 4:2, eerste en tweede lid’ en wordt ‘van artikel 4:2’ vervangen door ‘van artikel 4:2, eerste lid.

ARTIKEL II

In artikel 15, eerste lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag wordt na ‘de Ziektewet’, ingevoegd: artikel 4:2, tweede lid en.

ARTIKEL III

In artikel 58, tweede lid, onderdeel d, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, wordt ‘hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wet arbeid en zorg’ vervangen door: hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, of artikel 4:2, tweede lid, van de Wet arbeid en zorg.

ARTIKEL IV

In artikel 17a, eerste lid, onderdeel d, van de Werkloosheidswet, wordt ‘hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wet arbeid en zorg’ vervangen door: hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, of artikel 4:2, tweede lid, van de Wet arbeid en zorg.

ARTIKEL V

In artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de Toeslagenwet, wordt ‘hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wet arbeid en zorg’ vervangen door: hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, of artikel 4:2, tweede lid, van de Wet arbeid en zorg.

ARTIKEL VI

Titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 635, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt door een puntkomma aan het slot van onderdeel f, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • g. hij een uitkering op grond van artikel 4:2, tweede lid, van de Wet arbeid en zorg geniet.

B

In artikel 670, zevende lid, wordt na ‘artikel 3:2 van de Wet arbeid en zorg,’ ingevoegd: zijn recht op verlof, als bedoeld in artikel 4:2, eerste en tweede lid, van de Wet arbeid en zorg,.

ARTIKEL VII

De Wet financiering sociale verzekeringen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 114, onderdeel f, komt te luiden:

B

Artikel 115, eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:

ARTIKEL VIII

Het recht op verlof, bedoeld in artikel 4:2, tweede lid, van de Wet arbeid en zorg, waarvoor de werknemer een uitkering ontvangt van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen geldt voor kinderen die geboren zijn op of na de datum van inwerkingtreding van de Wet van ..................... (Stb. ...) tot wijziging van de Wet arbeid en zorg en enkele andere wetten in verband met de uitbreiding van het kraamverlof teneinde de band tussen de partner en het kind te versterken.

ARTIKEL IX

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

De Minister van Veiligheid en Justitie,

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

De Minister van Defensie,

MEMORIE VAN TOELICHTING

Algemeen

Het kraamverlof is al lang onderwerp van discussie. De regering heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat de geboorte van een kind een zo belangrijk moment is in het leven van ouders, dat werknemers die een kind krijgen onder alle omstandigheden in staat moeten worden gesteld om na de geboorte van het kind enige tijd vrij te nemen. In de Troonrede van 2015 en de Rijksbegroting van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor het jaar 20161 is daarom een uitbreiding van het betaald kraamverlof aangekondigd.

Onderzoek toont aan dat partners die direct na de geboorte van hun kind verlof nemen, over het algemeen later meer betrokken zijn bij de opvoeding2 3. Aangenomen mag worden dat hiervan een positief effect uitgaat op de verdeling van arbeid- en zorgtaken binnen het gezin en aan het bereiken van een meer evenwichtige positie van mannen en vrouwen op de werkvloer. Daarnaast draagt een vroege betrokkenheid van de andere ouder bij de zorg en opvoeding positief bij aan de ontwikkeling van het kind. Ook voor de partners zelf worden positieve effecten gerapporteerd4: partners die meer betrokken zijn bij hun kinderen, zijn over het algemeen meer tevreden met hun leven en gezonder. Voor de pas bevallen moeder is het positief dat haar partner haar kan bijstaan na de bevalling. Veel landen hebben dan ook een regeling die voorziet in verlof voor de partners van vrouwen die net een kind hebben gekregen. Deze regelingen variëren van enkele dagen tot meerdere maanden.5

In Nederland hebben partners6 (mannen en vrouwen) sinds 2002 recht op twee dagen betaald kraamverlof op grond van de Wet arbeid en zorg (artikel 4:2). Deze twee dagen worden betaald door de werkgever. In 2014 is via de Wet van 17 december 2014, houdende modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden (Stb. 2014, 565) het recht op aansluitend drie dagen ouderschapsverlof bijgekomen. Of dit verlof betaald wordt, hangt af van de cao-afspraken in de desbetreffende sector, maar het verlof kan door de werkgever niet worden geweigerd. Doel van deze bepaling was om het opnemen van langer verlof mogelijk te maken. Mede vanwege de economische crisis werd geen financiële vergoeding voor de verlenging van het kraamverlof ingevoerd. Van een mogelijkheid om onbetaald verlof op te nemen wordt echter minder vaak gebruik gemaakt.7 Zeker voor lagere inkomens kan dit een relevante factor zijn.

Vanuit de samenleving komen regelmatig signalen dat een ruimere regeling gewenst is. Sommige bedrijven en sommige cao’s bieden werknemers al een uitgebreidere (betaalde) kraamverlofregeling. De regering acht het wenselijk dat voor alle partners het opnemen van 5 dagen betaald kraamverlof het uitgangspunt wordt en dat er geen financiële belemmeringen zijn om dit verlof op te nemen. Dit draagt bij aan een goede hechting met het kind en daarmee aan een goede basis voor de betrokkenheid van de partner tijdens de hele opvoeding. Dit is van zo’n groot belang, dat de overheid dit, ook financieel, faciliteert.

Ten aanzien van de wijze waarop de bekostiging van de drie extra dagen betaald kraamverlof moet plaatsvinden, is gekeken naar de administratieve belasting voor werkgever en werknemer, de uitvoeringskosten voor de overheid en de toekomstbestendigheid van de regeling. Uitgangspunt daarbij was dat de werkgever geen loonkosten hoeft te maken over de extra dagen kraamverlof. Overleg met sociale partners, het UWV en de Belastingdienst leidde tot het betalen van de aanvullende drie dagen kraamverlof via het UWV op basis van de dagloonsystematiek. Aan deze keuze zitten geen generieke componenten (die over het algemeen nadelig zijn voor het Midden- en kleinbedrijf); de administratieve lasten voor werkgever en werknemer zijn beperkt.

In totaal heeft de partner rond de geboorte de volgende verlofrechten:

  • recht op calamiteitenverlof op de dag(en) van de bevalling;

  • recht op kraamverlof voor een periode van 5 dagen (waarvan de eerste twee dagen met behoud van loon en de aanvullende dagen met uitkering);

Daarnaast heeft de partner nog een onvoorwaardelijk recht op ouderschapsverlof gedurende 3 dagen dat kan worden opgenomen binnen vier weken na de dag van geboorte. Dit verlof is onbetaald, tenzij de cao of arbeidsovereenkomst in betaling voorziet. De regering is van mening dat de uitbreiding van het kraamverlof de partners een basis biedt om te wennen aan de aanwezigheid van het kind, de nieuwe gezinssamenstelling en de zorgtaken die daarbij horen.

Opgemerkt wordt nog dat van het recht op kraamverlof overeenkomstig artikel 4:7 van de Wet arbeid en zorg uitsluitend ten nadele van de werknemer mag worden afgeweken bij collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan dan wel, indien geen collectieve arbeidsovereenkomst of regeling van toepassing is of ter zake geen bepaling bevat, indien de werkgever ter zake schriftelijk overeenstemming heeft bereikt met de ondernemingsraad of, bij het ontbreken daarvan, met de personeelsvertegenwoordiging. Afwijkingen ten voordele van de werknemer zijn uiteraard toegestaan en komen in de praktijk regelmatig voor.8

Inwerkingtreding

Uit de uitvoeringstoets van het UWV is gebleken dat de regeling voor aanvullend kraamverlof uitvoerbaar en handhaafbaar is per 1 januari 2019. Deze datum heeft te maken met de vereiste aanpassing van de automatiseringssystemen. Geautomatiseerde verwerking van de aanvragen draagt bij aan het laag houden van de administratieve lasten voor werkgevers. Daarnaast zal het UWV om fraude te voorkomen een aantal gegevens controleren in de BRP (Basis registratie persoonsgegevens). Met een verwachting van 150.000 aanvragen per jaar is handmatige verwerking geen optie. Volledig geautomatiseerde verwerking van de gegevens is pas mogelijk vanaf 1 januari 2019.

Budgettaire consequenties, administratieve lasten en regeldruk
Uitkeringslasten

De uitkeringslasten worden geschat op ca. € 57 miljoen structureel.

Het gemiddeld aantal geboorten tussen 2012 en 2014 ligt op 175.000 per jaar. Het aantal kinderen dat in een eenoudergezin wordt geboren en waarvan de partner het kind niet erkent, wordt geschat op circa 6%. Het voorstel heeft alleen betrekking op werknemers en werkenden met een publiekrechtelijke aanstelling. Er is verondersteld dat 90% van de partners in loondienst is en 10% als zelfstandige werkzaam is. Het betreft zodoende ca. 150.000 geboorten per jaar waarvoor kraamverlof kan worden opgenomen.

Het gemiddeld dagloon voor partners in loondienst is geschat op € 130.

Tabel 1

Uitkeringslasten (x 1 mln. €)

2019

2020

2021

Struc.

Uitkeringslasten WAZO

57

57

57

57

De financiering van de lasten als gevolg van de kraamverlofuitkeringen vindt plaats uit de collectieve middelen. Hiertoe wordt jaarlijks een rijksbijdrage gestort in het Arbeidsongeschiktheidsfonds. Dit wordt geregeld via een wijziging van artikel 114 Wet financiering sociale verzekeringen. Op basis van artikel 115, eerste lid, onderdelen c en r, van de Wet financiering sociale verzekeringen, komen de uitgaven van de uitkeringen ten laste van dit fonds. De hoogte van de Rijksbijdrage wordt jaarlijks door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vastgesteld op basis van een raming van de gerealiseerde en te verwachten uitkeringslasten en uitvoeringskosten.

Uitvoeringskosten

Het wetsvoorstel is ter toetsing voorgelegd aan UWV. UWV heeft geconstateerd dat het wetsvoorstel uitvoerbaar en handhaafbaar is. Suggesties ter bevordering van de duidelijkheid, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid zijn overgenomen. UWV kan de regeling per 1 januari 2019 in uitvoering nemen, uitgaande van spoedige vaststelling van de definitieve wettekst.

De uitvoeringskosten zijn geraamd op structureel € 2,8 miljoen.

Uitvoeringskosten (x 1 mln. €)

2017

2018

2019

2020

2021

Struc.

Uitvoeringskosten UWV

0,02

1,02

2,9

2,8

2,8

2,8

Administratieve lasten en regeldruk

De administratieve lasten (het voldoen aan informatieverplichtingen voortvloeiend uit wet- en regelgeving van de overheid) en de inhoudelijke nalevingskosten (de kosten voor het voldoen aan de inhoudelijke verplichtingen zoals vastgelegd in wet- en regelgeving) vormen gezamenlijk de kosten die samenhangen met regeldruk. Het kabinet streeft ernaar de regeldruk voor burgers, bedrijven en professionals terug te dringen. Bij de voorbereiding van dit voorstel is nagegaan of sprake is van regeldrukeffecten.

De administratieve last betreft de aanvraag door de werkgever van een uitkering en de administratieve verwerking daarvan. Naar schatting kost het de werknemer 5 tot 10 minuten de benodigde informatie, zoals het bewijs van geregistreerd partnerschap en de geboorteakte aan de werkgever te leveren. Voor werknemers betekent dit een verzwaring van de administratieve lasten met ruim 15.000 uur. Voor archivering, aanvraag en administratieve afhandeling heeft de werkgever naar schatting circa 20 minuten nodig. Bij een uurtarief van € 40 leidt dit, uitgaande van 150.000 werknemers die dit kraamverlof opnemen, tot extra kosten van € 2 mln. op jaarbasis.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdeel A

Na de bevalling van de echtgenote, de geregistreerde partner, de persoon met wie hij ongehuwd samenwoont of degene van wie hij het kind erkent, wordt in het gewijzigde artikel 4.2 het kraamverlof uitgebreid naar vijf dagen verlof op de dagen waarop hij arbeid pleegt te verrichten, waarvan twee dagen met behoud van loon en drie dagen waarvoor de werknemer via tussenkomst van de werkgever een uitkering bij het UWV aanvraagt. De uitkering is niet hoger dan het maximum dagloon. Bij de vaststelling van het dagloon gaat het UWV uit van het in de referteperiode voor de werkgever uitbetaalde SV-loon. Het kraamverlof geldt voor werknemers, te weten zij die krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht of publiekrechtelijke aanstelling arbeid verrichten (artikel 1:1 van de Wet arbeid en zorg). De uitbreiding van het verlof met een uitkering van het UWV geldt voor dezelfde doelgroep.

Eerste lid: Het eerste lid van artikel 4:2 beschrijft het moment waarop het recht op kraamverlof ontstaat, het recht bestaat vanaf de eerste dag na de bevalling. In de huidige regeling wordt uitgegaan van de dag dat het kind feitelijk op hetzelfde adres woont als de moeder. Dit is echter een moment dat door het UWV niet kan worden gecontroleerd, vandaar dat er nu voor gekozen is dat het recht (van het eerste en tweede lid) bestaat vanaf de eerste dag na de bevalling. Tevens wordt het hierdoor mogelijk om het kraamverlof op te nemen als het kind nog niet op het adres van de moeder woont, maar bijvoorbeeld in een ziekenhuis verblijft.

Tweede lid: Het tweede lid van artikel 4:2 bevat de uitbreiding van het verlof. Dit verlof kan aansluitend aan het verlof op grond van het eerste lid worden opgenomen, maar ook op een later tijdstip zolang het verlof maar wordt opgenomen binnen vier weken na de dag van de bevalling. Om voor een uitkering op grond van het tweede lid in aanmerking te komen is het noodzakelijk dat eerst gebruik is gemaakt van het verlof, bedoeld in het eerste lid, waarvoor de loondoorbetalingsverplichting geldt. Hiermee wordt zeker gesteld dat ook het kraamverlof met loondoorbetaling door de werkgever wordt benut en de drie dagen verlof met een uitkering waarin dit wetsvoorstel voorziet daadwerkelijk aanvullend zijn op het bestaande kraamverlof. Bij de aanvraag voor een uitkering van het UWV moet door de werknemer worden verklaard dat hiervan gebruik is gemaakt. Als bij controle blijkt dat de verlofdagen met loondoorbetalingsverplichting niet zijn opgenomen dan zal analoog aan het huidige handhavingsbeleid met betrekking tot de Wet arbeid en zorg, de uitkering worden teruggevorderd, ook zijn bestuurlijke boeten mogelijk (de artikelen 3.14, derde lid en 3:16, eerste tot en met derde lid, van de Wet arbeid en zorg zijn daarvoor in het negende lid van overeenkomstige toepassing verklaard. Alleen als de werknemer daadwerkelijk gebruik maakt van het recht op verlof, bedoeld in het tweede lid, bestaat recht op een uitkering van het UWV.

Derde, vierde en vijfde lid: De berekening van het dagloon vindt plaats overeenkomstig de systematiek van het derde, vierde en vijfde lid. In het derde lid is de mogelijkheid opgenomen om bij algemene maatregel van bestuur nadere en afwijkende regels te stellen over de vaststelling en herziening van het dagloon. Afwijkende regels zijn bijvoorbeeld nodig als een werknemer een langere periode arbeidsongeschikt is geweest dan wordt in dat geval een andere periode gekozen waarop het dagloon bepaald kan worden.

Zesde lid: Ten aanzien van (een kleine groep) werknemers (in de zin van artikel 1:1, onderdeel b, van de Wet arbeid en zorg) die niet zijn verzekerd voor de Ziektewet (zie de Eerste afdeling, paragraaf 2, van de Ziektewet), geldt dat zij een uitkering kunnen ontvangen ter hoogte van het minimumloon per dag. Dit vangnet is gekozen voor werknemers die wel een arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke aanstelling hebben maar, omdat ze niet verzekerd zijn voor de Ziektewet, niet voorkomen in de polisadministratie van het UWV. Voor hen kan om die reden geen dagloon worden vastgesteld.

Zevende lid: Het zevende lid bepaalt dat de werknemer die in aanmerking wenst te komen voor de uitkering van het UWV, de aanvraag doet door tussenkomst van de werkgever. Dit geschiedt door middel van een formulier dat het UWV beschikbaar stelt op de website (www.uwv.nl). De aanvraag via tussenkomst van de werkgever is op de zelfde wijze geredigeerd als in artikel 3:11, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg.

Het achtste lid: De aanvraag moet worden gedaan binnen vier weken na de periode van vier weken waarin het verlof kan worden opgenomen. In feite zijn dit acht weken na de eerste dag na de bevalling. Als de aanvraag niet tijdig wordt ingediend, wordt de uitkering ook betaald zolang het verlof niet langer dan een jaar geleden is opgenomen.

Negende lid: Het negende lid is een standaardbepaling met betrekking tot controlevoorschriften.

Tiende lid: In dit lid is een schakelbepaling opgenomen die de artikelen 3:14, derde lid, en artikel 3:16, eerste lid tot en met derde lid, van overeenkomstige toepassing verklaart, zodat het UWV de verstrekking van de uitkering goed kan uitvoeren.

Opgemerkt wordt nog dat de uitbetaling van de uitkering in principe geschiedt 6 weken na het afgeven van de beschikking door het UWV. Dit vloeit voort uit artikel 4:87 van de Algemene wet bestuursrecht.

Tegelijkertijd met de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel zal het Algemeen inkomens besluit sociale verzekeringswetten, het Dagloonbesluit en de Regeling samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkering worden aangepast, zodat duidelijk is wat er gebeurt indien er sprake is van samenloop van uitkeringen en daarnaast zal de Gelijkstellingsregeling arbeidsuren worden aangepast in verband met het buiten beschouwing laten van arbeidsuren, het meerdere keren in aanmerking nemen van kalenderweken en beëindiging van uitkeringsrechten.

Artikel I, onderdelen B, onder 1, C en D

Dit artikel bevat technische aanpassingen die noodzakelijk zijn omdat er na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel twee vormen van kraamverlof bestaan.

Artikel I, onderdeel B, onder 2

De bestaande uitzonderingen voor militaire ambtenaren blijven volledig gehandhaafd en gelden voor beide vormen van het kraamverlof.

Artikel II

Uit hoofde van zijn arbeidsovereenkomst heeft de werknemer jegens de werkgever aanspraak op een vakantiebijslag ten minste tot een bedrag van 8% van zijn ten laste van de werkgever komende loon alsmede van de uitkering die hij op grond van artikel 4:2, tweede lid, krijgt. Deze laatste uitkering is toegevoegd aan artikel 15 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

Artikel III

Op grond van deze wijziging in artikel 58, tweede lid, onderdeel d, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen worden de uitkeringsdagen op grond van artikel 4:2, tweede lid, van de Wet arbeid en zorg niet meegerekend bij het vaststellen van het aantal van 36 kalenderweken als bedoeld in het eerste lid van artikel 58 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.

Artikel IV

Op grond van deze wijziging is artikel 17a, eerste lid, onderdeel d, van de Werkloosheidswet technisch aangepast en tellen de dagen waarop de uitkering loopt die verstrekt is op basis van artikel 4:2, tweede lid, van de Wet arbeid en zorg niet mee met het aantal van 36 kalenderweken die als referte weken gelden in het kader van de toepassing van artikel 17 van de Werkloosheidswet.

Artikel V

Op grond van deze wijziging wordt artikel 1, onderdeel d, van de Toeslagenwet aangepast en wordt de uitkering als bedoeld in 4:2, tweede lid, van de Wet arbeid en zorg als loondervingsuitkering gezien.

Artikel VI

Onder A: Artikel 7:635 BW wordt aangepast zodat de werknemer ook indien hij een beroep doet op de uitkering, bedoeld in artikel 4:2, tweede lid, van de Wet arbeid en zorg geen aanspraak op vakantierechten verliest.

Onder B: Ten aanzien van het geldend maken van het recht op de twee vormen van kraamverlof, bedoeld in artikel 4:2, eerste en tweede lid, van de Wet arbeid en zorg geldt ontslagbescherming.

Artikel VII

Dit artikel regelt dat de uitgaven en ontvangsten van de uitkeringen die het UWV doet in verband met het kraamverlof lopen via het Arbeidsongeschikheidsfonds. Hiertoe wordt de Wet financiering sociale verzekeringen aangepast.

Artikel VIII

In dit artikel is geregeld dat het recht op extra verlof, bedoeld in artikel 4:2, tweede lid, van de Wet arbeid en zorg, geldt voor kinderen die geboren worden op of na de datum van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel. Dit wordt om administratief technische redenen voorgesteld. De overgangsmaatregel is niet in de Wet arbeid en zorg opgenomen, maar in dit wetsvoorstel omdat het een overgangsmaatregel betreft die naar zijn aard een tijdelijke werking heeft.

Artikel IX

Dit wetsvoorstel treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Dat zal naar verwachting 1 januari 2019 zijn om het UWV in de gelegenheid te stellen om de systemen van de uitvoering in orde te maken en de software aan te passen.

Deze memorie van toelichting is door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid getekend, mede namens de Minister van Veiligheid en Justitie, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Defensie.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,


X Noot
1

Zie memorie van toelichting, pagina 8, voetnoot 4.

X Noot
1

SER – Advies Een werkzame combinatie. Advies over het combineren van werken, leren en zorgen in de toekomst van 26 oktober 2016 (Deel I samenvatting, Deel II analyses).

X Noot
2

Artikel 4:2 Wet arbeid en zorg.

X Noot
3

Artikel 6:5, vierde lid, Wet arbeid en zorg.

X Noot
4

Kamerstukken II 2013/14, 32 855, nr. 17, blz. 3–4 en 10–11, nota van wijziging met betrekking tot artikel 6.5, vierde lid.

X Noot
5

Toelichting, Algemeen.

X Noot
6

Toelichting, Algemeen.

X Noot
7

Advies SER, blz. 52.

X Noot
8

Toelichting, Algemeen, onder Administratieve lasten en regeldruk.

X Noot
9

Uitvoeringstoets UWV van 28 juni 2016, kenmerk SBK/94057/DB, onder de punten 8, 9 en 10; Zie ook toelichting Algemeen, onder Inwerkingtreding.

X Noot
10

Toelichting, Algemeen, onder Uitvoeringskosten.

X Noot
1

Kamerstukken II 2015/16, 34 300 XV, nr. 2, pag. 7.

X Noot
2

OESO, 2013 ‘Fathers’ Leave, Fathers’ Involvement and Child Development’, OECD Social, Employment and Migration Working Papers No 140.

X Noot
3

Maternity and paternity at work, Law and practise across the World, ILO, 2014.

X Noot
4

State of the World’s Fathers, Promundo e.a., 2015.

X Noot
5

Maternity and paternity at work, Law and practise across the World, ILO, 2014.

X Noot
6

Het betreft hier werknemers in de zin van hoofdstuk 4 van de Wet arbeid en zorg.

X Noot
7

Parental leave: Where are the fathers?, OECD, maart 2016.

Naar boven