Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Infrastructuur en Milieu | Staatscourant 2016, 65697 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals bouwplannen en verkeersmaatregelen.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Infrastructuur en Milieu | Staatscourant 2016, 65697 | Besluiten van algemene strekking |
De Minister van Infrastructuur en Milieu,
Gelet op de artikelen 2.3, eerste lid, en 2.12, vierde lid, van de Waterwet;
BESLUIT:
De door de beheerder te verrichten beoordeling van de veiligheid van een primaire waterkering, bedoeld in artikel 2.12, vierde lid, van de Waterwet, geschiedt volgens de in bijlage I bij deze regeling opgenomen Procedure beoordeling veiligheid primaire waterkeringen.
Bij het bepalen van de hydraulische belasting op een primaire waterkering, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Waterwet, gaat de beheerder uit van de in bijlage II bij deze regeling opgenomen Voorschriften bepaling hydraulische belastingen primaire waterkeringen.
Bij het bepalen van de sterkte van een primaire waterkering, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Waterwet, gaat de beheerder uit van de in bijlage III bij deze regeling opgenomen Voorschriften bepaling sterkte en veiligheid primaire waterkeringen.
Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet van 2 november 2016 tot wijziging van de Waterwet en enkele andere wetten (nieuwe normering primaire waterkeringen) in werking treedt. Indien die wet in werking treedt na 1 januari 2017, werkt deze regeling terug tot en met die datum.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus
Uitgegeven door |
Ministerie van Infrastructuur en Milieu |
Informatie |
Helpdesk Water http://www.helpdeskwater.nl/onderwerpen/waterveiligheid/primaire/beoordelen-(wbi)/ |
Uitgevoerd door |
Rijkswaterstaat, Water Verkeer en Leefomgeving |
1 |
Inleiding |
3 |
1.1 |
Het Wettelijk beoordelingsinstrumentarium |
3 |
1.2 |
Signaleringswaarde en ondergrens |
3 |
1.3 |
Gehanteerde begrippen |
3 |
1.4 |
Leeswijzer |
4 |
2 |
De beoordeling op hoofdlijnen |
4 |
2.1 |
Inleiding |
4 |
2.2 |
Voorbereiding |
5 |
2.3 |
Uitvoering |
5 |
2.3.1 |
Algemeen filter |
5 |
2.3.2 |
De toetsprocedure |
6 |
2.3.3 |
Het veiligheidsoordeel |
6 |
2.4 |
Rapportage |
6 |
3 |
Uitvoering |
7 |
3.1 |
Algemeen filter |
7 |
3.1.1 |
Inleiding |
7 |
3.1.2 |
Filter op trajectniveau |
7 |
3.1.3 |
Filter op vakniveau |
8 |
3.2 |
Toetsprocedure |
9 |
3.2.1 |
Schematiseren |
9 |
3.2.2 |
De eenvoudige toets |
9 |
3.2.3 |
De gedetailleerde toets per vak |
10 |
3.2.4 |
Toetsoordeel per vak |
10 |
3.2.5 |
Vervolgstappen |
11 |
3.2.6 |
Gedetailleerde toets per traject |
12 |
3.2.7 |
De toets op maat |
12 |
3.2.8 |
Toetsoordeel per traject |
13 |
3.3 |
Veiligheidsoordeel |
13 |
4 |
Rapportage |
14 |
4.1 |
Inleiding |
14 |
4.2 |
Rapportageverplichtingen |
14 |
4.2.1 |
Veiligheidsoordeel |
15 |
4.2.2 |
Duiding van het veiligheidsoordeel |
15 |
4.2.3 |
Een overzicht van de te treffen voorzieningen |
15 |
4.2.4 |
Aanvullende informatie |
16 |
5 |
Kwaliteitsborging en herleidbaarheid |
16 |
5.1 |
Inleiding |
16 |
5.2 |
Schematisering |
16 |
5.3 |
Beoordeling volgens het algemene filter |
16 |
5.4 |
Beoordeling volgens de eenvoudige toets en gedetailleerde toets per vak per toetsspoor |
16 |
5.5 |
Beoordeling volgens toets op maat |
16 |
5.6 |
Logboek en overige informatie |
17 |
6 |
Bijzondere beoordelingen |
17 |
6.1 |
Inleiding |
17 |
6.2 |
Voorliggende keringen |
17 |
6.2.1 |
Inleiding |
17 |
6.2.2 |
Stormvloedkeringen |
18 |
6.2.3 |
Oosterscheldekering |
18 |
6.2.4 |
Te beoordelen zijde van voorliggende keringen |
18 |
6.3 |
Compartimenterende keringen |
18 |
6.4 |
Keringen langs het Volkerak-Zoommeer |
19 |
6.5 |
Niet-waterkerende objecten (NWO’s) |
19 |
6.6 |
Voorlanden |
19 |
6.7 |
Projecten opgenomen in het programma van het HWBP |
19 |
6.8 |
Recent opgeleverde projecten |
20 |
6.9 |
Keringen in het buitenland |
20 |
6.10 |
Innovatie |
20 |
Appendix A |
Overzicht documenten en software |
21 |
Appendix B |
Begrippenlijst |
22 |
Appendix C |
Filter op trajectniveau |
43 |
Appendix D |
Afkortingen |
44 |
Het Wettelijk Beoordelingsinstrumentarium 2017 (hierna: WBI 2017) bevat zowel de voorschriften voor het bepalen van de hydraulische belastingen en de sterkte, als de procedurele voorschriften voor de beoordeling van de veiligheid van de primaire waterkeringen. Het WBI 2017 bestaat uit een ministeriële regeling (Regeling veiligheid primaire waterkeringen 2017) met de volgende bijlagen:
Bijlage I |
Procedure beoordeling veiligheid primaire waterkeringen (hierna: Bijlage I Procedure). In deze bijlage staat de procedure die moet worden doorlopen voor de beoordeling en worden de rapportageverplichtingen beschreven. In deze bijlage is een begrippenlijst opgenomen met een uitleg van alle begrippen die in het WBI 2017 worden gebruikt. |
Bijlage II |
Voorschriften bepaling hydraulische belasting primaire waterkeringen (hierna: Bijlage II Hydraulische belastingen). In deze bijlage wordt de methode beschreven om de hydraulische belastingen op de primaire waterkeringen te bepalen. |
Bijlage III |
Voorschriften bepaling sterkte en veiligheid primaire waterkeringen (hierna: Bijlage III Sterkte en veiligheid). In deze bijlage staat op welke manier de primaire waterkering moet worden beoordeeld om te komen tot een oordeel over de veiligheid van de gehele kering. |
Het voorliggende document is Bijlage I Procedure.
Toelichtende teksten bij de regels zijn cursief weergegeven.
Het wetsvoorstel nieuwe normering primaire waterkeringen introduceert signaleringswaarden en ondergrenzen voor de primaire waterkeringen. Overschrijding van de signaleringswaarde is meestal een vroegtijdig signaal dat een kering op termijn versterkt moet worden. Er is dan voldoende tijd voor de uitvoering van versterkingsmaatregelen. Het streven is dat die maatregelen afgerond zijn voordat de ondergrens wordt overschreden oftewel voordat de kering niet meer voldoet aan de maximaal toelaatbare overstromingskans of faalkans. Als een kering niet meer aan de signaleringswaarde voldoet, wordt dit gemeld aan de Minister van I en M en start een proces voor versterking.1 Bij de melding wordt uiteraard ook aangegeven of de kering nog voldoet aan de ondergrens.2
Om de werkzaamheden en inspanning die voor de beoordeling geleverd moeten worden, af te stemmen op de risico’s voor de veiligheid wordt het in sommige gevallen aan de beheerder overgelaten om de afweging te maken tussen een beoordeling op basis van de signaleringswaarde of de ondergrens. In deze gevallen staat in de tekst het woord ‘norm’. In die gevallen waar de keuze niet aan de beheerder is, wordt de term ‘signaleringswaarde‘ of ‘ ondergrens‘ gebruikt.
Als de beheerder bijvoorbeeld verwacht dat het te beoordelen dijktraject ruim niet aan de ondergrens zal voldoen, zal dat de meest logische waarde zijn om de berekeningen mee uit te voeren. Vervolgens wordt voor alle vakken en toetssporen binnen het dijktraject de ondergrens gebruikt.
Hieronder staan de definities van de meest voorkomende begrippen. Voor een uitgebreid overzicht van de begrippen wordt verwezen naar appendix B.
Dijktraject |
Gedeelte van een primaire waterkering dat afzonderlijk genormeerd is. |
Faalkans |
Kans op overschrijden van de uiterste grenstoestand van een waterkering of een onderdeel daarvan. De uiterste grenstoestand wordt vastgelegd door een faaldefinitie.1 |
Faalkans per vak of Faalkans per doorsnede of Faalkans per kunstwerk |
Faalkans voor een vak voor een toetsspoor als resultaat van de analyse in de gedetailleerde toets per vak. Een vak heeft betrekking op een dijkdoorsnede, duinenraai of kunstwerk. |
Faalkans per traject |
Faalkans voor een dijktraject voor een toetsspoor of combinatie van toetssporen als resultaat van de analyse in de gedetailleerde toets per traject of in de toets op maat. |
Faalkanseis per traject |
Toelaatbare faalkans voor een dijktraject voor een toetsspoor of combinatie van toetssporen voor een faalkansbegroting afgeleid uit de norm. |
Faalkanseis per vak of Faalkanseis per doorsnede of Faalkanseis per kunstwerk |
Toelaatbare faalkans voor een vak per toetsspoor afhankelijk van de faalkansbegroting, het lengte-effect en de norm. |
Norm |
Toelaatbare overstromingskans van een dijktraject. De norm wordt uitgedrukt in de ondergrens of signaleringswaarde. |
Toetsoordeel |
Resultaat van een eenvoudige toets, gedetailleerde toets of toets op maat. |
Toetsoordeel per traject |
Resultaat van een toetsspoor of een combinatie van toetssporen voor een dijktraject. |
Toetsoordeel per vak of Toetsoordeel per vak per toetsspoor |
Resultaat van een toetsspoor voor een vak |
Toetsspoor |
De wijze waarop een mechanisme of een onderdeel van de waterkering wordt beoordeeld. |
Signaleringswaarde |
Overstromingskans van het dijktraject waarvan overschrijding gemeld moet worden aan de Minister van I en M. |
Ondergrens |
Overstromingskans van het dijktraject die hoort bij het minimale beschermingsniveau dat de kering moet bieden. |
Vak |
Een deel van een waterkering – dijkdoorsnede, duinenraai of kunstwerk – met uniforme eigenschappen en belasting2. |
Veiligheidsoordeel |
Oordeel over de veiligheid tegen overstromen van het dijktraject. |
Deze definitie van faalkans wijkt af van de definitie van faalkans in artikel 1.1. van de Waterwet. Het begrip ‘faalkans‘ in de Waterwet is specifiek gekoppeld aan voorliggende keringen, en komt daar in de plaats van het begrip ‘overstromingskans‘ dat voor de overige primaire keringen wordt gebruikt.
Hoofdstuk 2 |
beschrijft de procedure op hoofdlijnen voor de beoordelingsperiode 2017–2023. |
Hoofdstuk 3 |
beschrijft de uitvoering van de beoordeling. |
Hoofdstuk 4 |
geeft de eisen weer die worden gesteld aan de rapportage van de keringsbeheerder. |
Hoofdstuk 5 |
geeft de eisen weer die worden gesteld aan de kwaliteitsborging en herleidbaarheid van de resultaten. |
Hoofdstuk 6 |
beschrijft hoe dient te worden omgegaan met een aantal bijzondere beoordelingen. |
Appendices:
A: |
Overzicht te gebruiken documenten en software in de beoordeling |
B: |
Begrippenlijst voor het gehele WBI 2017 |
C: |
Overzicht trajecten voor het filter op trajectniveau |
D: |
Afkortingen |
De beoordeling bestaat uit de volgende fases:
I. Voorbereiding
II. Uitvoering
III. Rapportage
Een fase kan uit verschillende onderdelen bestaan.
Kennis van de keringbeheerder
Van de keringbeheerder wordt verwacht dat hij zijn gebiedskennis en kennis van de kering inbrengt in alle fases en stappen van de beoordeling.
Figuur 2-1 Fasen en onderdelen van fasen in de beoordeling.
De voorbereiding bestaat uit het verzamelen van de voor de beoordeling benodigde informatie en het opstellen van een beoordelingsstrategie. De voorbereiding start met het verzamelen van alle bestaande relevante informatie over het te beoordelen traject. Op basis van deze informatie wordt een beoordelingsstrategie en een strategie voor het verkrijgen van de ontbrekende gegevens opgesteld. Het is mogelijk om bij het verkrijgen van ontbrekende gegevens van grof naar fijn te werken en pas gedetailleerde extra gegevens in te winnen als er te weinig gegevens voorhanden zijn om een betrouwbaar resultaat te verkrijgen.
De uitvoeringsfase van de beoordeling van de primaire keringen in de periode 2017 tot 2023 bestaat op hoofdlijnen uit drie onderdelen:
• Het toepassen van het algemene filter (zie paragraaf 2.3.1).
• Het doorlopen van de toetsprocedure, die bestaat uit verschillende toetsen (zie paragraaf 2.3.2).
• Het opstellen van het veiligheidsoordeel over het traject (zie paragraaf 2.3.3).
De beoordeling inclusief de resultaten van de analyses worden geadministreerd in de WBI 2017-software.
Het algemene filter bestaat uit een aantal criteria (zie paragraaf 3.1.2 en 3.1.3) op basis waarvan de beheerder kan bepalen of het mogelijk is direct tot een oordeel over het traject te komen. Het algemene filter is gebaseerd op beleidsmatige afwegingen passend binnen de ambitie voor de beoordelingsperiode 2017-2023. Als niet aan de criteria van het algemene filter wordt voldaan, wordt de beoordeling voortgezet volgens de voorgeschreven toetsprocedure (zie paragraaf 3.2).
Het algemene filter bestaat uit een filter op trajectniveau en een filter op vakniveau. Een traject is een dijktraject als bedoeld in de Waterwet. Een vak is een gedeelte van een dijktraject en kan een dijk zijn, maar ook een dam, een kunstwerk, of een duin. Voor dijktrajecten die aan de criteria van het algemene filter voldoen, kan direct een veiligheidsoordeel worden opgesteld. Voor vakken die voldoen aan de criteria van het algemene filter op vakniveau kan direct een toets op maat worden uitgevoerd.
Voor de trajecten die niet voldoen aan de voorwaarden van het algemene filter, wordt de beoordeling voortgezet volgens de in dit deel beschreven toetsprocedure en de in Bijlage II Hydraulische belastingen en Bijlage III Sterkte en veiligheid beschreven voorschriften.
De toetsprocedure verloopt stapsgewijs en bestaat uit verschillende toetsen. Deze toetsen gaan van globaal, eenvoudig en generiek naar scherp en (vaak) complex en locatiespecifiek. Dat betekent dat:
• De conservatieve schattingen in de beoordelingsmethode afnemen met de volgende toets. De beoordeling moet worden voortgezet in de volgende toets, als niet aan de eisen van de voorafgaande toets wordt voldaan.
• Het detailniveau van de informatie die de toetsing oplevert met de volgende toets toeneemt. Hoe gedetailleerder het resultaat, hoe nauwkeuriger kan worden bepaald in welke de categorie het veiligheidsoordeel valt.
De procedure bestaat uit de volgende vier verschillende soorten toetsen (van globaal naar gedetailleerd):
• Eenvoudige toets: deze wordt uitgevoerd per vak en per toetsspoor.
• Gedetailleerde toets per vak: uitgevoerd per vak en per toetsspoor.
• Gedetailleerde toets per traject: deze toets wordt uitgevoerd voor het gehele dijktraject waarbij vakken of toetssporen worden gecombineerd.
En
• Toets op maat: deze toets kan zowel worden uitgevoerd per vak en per toetsspoor als voor het gehele dijktraject.
Voor de uitvoering van de eenvoudige toets en de gedetailleerde toetsen zijn in Bijlage III Sterkte en veiligheid voorschriften opgenomen. Deze voorschriften zijn afgeleid voor een breed toepassingsgebied en daarmee generiek van aard. De kwaliteit en de toepasbaarheid van deze voorschriften is reeds aangetoond.
Als de generieke toetsen (eenvoudige toets, gedetailleerde toets per vak en per traject) niet toepasbaar zijn op een specifieke locatie of een te conservatief beeld geven van de veiligheid, maakt de toets op maat het mogelijk om:
• Locatiespecifieke analyses uit te voeren die beter aansluiten bij de lokale situatie of waarnemingen van de beheerder, of
• Geavanceerde analyses uit te voeren.
Voor de toets op maat zijn in Bijlage III Sterkte en veiligheid geen specifieke voorschriften opgenomen, maar worden alleen mogelijkheden voor nadere analyses aangereikt.
Als de beheerder van mening is dat de resultaten van de andere toetsen geen juist beeld opleveren van de veiligheid van de kering, biedt de toets op maat de mogelijkheid om een ‘beheerdersoordeel’ te onderbouwen.
In hoofdstuk 3 van dit document worden de verschillende toetsen op hoofdlijnen beschreven en wordt aangegeven hoe de procedure moet worden doorlopen.
Als het algemene filter op trajectniveau van toepassing is, of wanneer alle toetsen zijn uitgevoerd, stelt de beheerder het veiligheidsoordeel op over het traject. Het veiligheidsoordeel wordt uitgedrukt in categorieën. De categorieën geven inzicht in de mate waarin het traject wel of niet voldoet aan de norm, zie paragraaf 3.3.
De beheerder moet over de resultaten van de beoordeling rapporteren aan de minister. In hoofdstuk 4 van Bijlage I Procedure staan de eisen die worden gesteld aan deze rapportage.
In de praktijk rapporteert de beheerder aan de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT), die namens de minister het toezicht houdt op de primaire keringen.
De uitvoering begint met het algemene filter. Het algemene filter bevat een filter op het niveau van het dijktraject en een filter op het niveau van een vak.
Als het dijktraject voldoet aan de criteria van het filter op trajectniveau, kan de beheerder op basis van de resultaten van het project Veiligheid Nederland in Kaart (VNK) en expert judgement een veiligheidsoordeel over het traject opstellen.
Op vakniveau geldt dat als wordt voldaan aan de criteria de beheerder direct een toets op maat kan uitvoeren. Als niet wordt voldaan aan de criteria wordt de beoordeling voortgezet met het uitvoeren van de generieke toetsen. Deze werkwijze is schematisch weergegeven in onderstaande figuur.
Figuur 3-1 Het algemene filter.
Voor een schematisch overzicht van de gehele uitvoering wordt verwezen naar figuur 3-4.
Het algemene filter op trajectniveau selecteert dijktrajecten waarvan de overstromingskans veel groter of juist veel kleiner is dan de signaleringswaarde. Voor de geselecteerde dijktrajecten mag de beheerder direct een veiligheidsoordeel opstellen op basis van de resultaten van VNK en expert judgement.
Het doel van het filter is het efficiënt inzetten van de beschikbare tijd en middelen bij de beheerders bij de eerste beoordeling op basis van de nieuwe veiligheidsbenadering. Daarom is op grond van de kennis die al beschikbaar is vanuit het project VNK en de beleidsmatige afwegingen een selectie gemaakt van dijktrajecten met een, naar verwachting, veel grotere of veel kleinere overstromingskans dan de signaleringswaarde.
De dijktrajecten waarvoor in het project VNK een veel grotere overstromingskans is berekend dan de signaleringswaarde, zijn opgenomen in tabel 1 in appendix C.
Het filter op dijktrajectniveau is van toepassing als:
• Het traject is opgenomen in tabel 1 van appendix C, èn
• De beheerder kan aantonen dat het totaal aan nieuwe inzichten die verwerkt zijn in het WBI 2017 en wijzigingen aan de kering ten opzichte van de situatie die gehanteerd is in VNK, niet leiden tot een substantieel kleinere overstromingskans voor het traject.
De dijktrajecten waarvoor in het project VNK een veel kleinere overstromingskans is bepaald dan de signaleringswaarde, zijn opgenomen in tabel 2 in appendix C.
Het filter op dijktrajectniveau is van toepassing als:
• Het dijktraject is opgenomen in tabel 2 van appendix C, èn
• De beheerder kan aantonen dat het totaal aan nieuwe inzichten dat verwerkt is in het WBI 2017 en wijzigingen aan de kering ten opzichte van de situatie die is gehanteerd in VNK, niet leiden tot een substantieel grotere overstromingskans voor het traject.
Onderbouwing van 2e criterium
Het project VNK heeft voor een groot deel van Nederland de overstromingskansen en -risico’s in beeld gebracht. De uitkomsten van dit studieproject zijn gebaseerd op het kennisniveau van 2006. In het WBI 2017 zijn nieuwe inzichten verwerkt, waardoor er verschillen zullen zijn tussen de resultaten van VNK en de uitkomsten van de beoordeling. Ook kan de kering zelf zijn veranderd. Om gebruik te kunnen maken van de resultaten van VNK, moet de beheerder aantonen dat het totaal aan nieuwe inzichten in het WBI 2017 geen positieve of negatieve invloed heeft op de overstromingskans van het traject en dat het resultaat van VNK nog steeds een goede inschatting is van de overstromingskans van het traject.
Veiligheidsoordeel
Wanneer het algemene filter op trajectniveau van toepassing is, kan direct een veiligheidsoordeel worden gegeven. Het veiligheidsoordeel is het oordeel over het gehele traject, uitgedrukt in de categorieën zoals beschreven in hoofdstuk 3.3. Voor trajecten waarop het algemene filter van toepassing is geldt:
• Het traject valt in veiligheidscategorie D wanneer het traject is opgenomen in tabel 1 van appendix C.
• Het traject valt in veiligheidscategorie A wanneer het traject is opgenomen in tabel 2 van appendix C.
Het algemeen filter op vakniveau geldt per vak en per toetsspoor. Voordat het algemeen filter op vakniveau kan worden toegepast, moet het dijktraject zijn ingedeeld in vakken. Hoe wordt gekomen tot een vakindeling staat beschreven in de schemateriseringshandleidingen (zie paragraaf 3.2.1).
Als het filter op vakniveau van toepassing is, kan direct een toets op maat worden uitgevoerd. Het filter op vakniveau is van toepassing als wordt voldaan aan één of meer van de onderstaande criteria:
1: Toepassen van de generieke toetsen voor een vak voor één of meer toetssporen leidt niet tot een betrouwbaar oordeel.
De voorschriften in het WBI 2017 zijn vastgesteld voor een breed toepassingsgebied. Dit betekent dat in sommige situaties deze generieke regels niet goed toepasbaar zijn. Ook kan het voorkomen dat het WBI 2017 voor de betreffende situatie geen voorschriften bevat. De beheerder kan gebruik maken van resultaten uit de voorafgaande beoordelingsperiode om aan te tonen dat het WBI 2017 niet leidt tot een betrouwbaar oordeel, als in de vorige beoordelingsperiode de voorschriften niet konden worden toegepast en de voorschriften niet gewijzigd zijn.
2: Het direct uitvoeren van een toets op maat leidt met minder inspanning tot een vergelijkbaar resultaat als het toepassen van de voorschriften uit het WBI 2017.
Dit criterium biedt mogelijkheden voor de beoordeling van recent versterkte vakken. Een vergelijkbaar resultaat wil zeggen dat het toetsoordeel even betrouwbaar is als wanneer de voorschriften worden gevolgd.
Als de beheerder kan aantonen dat aan één van bovenstaande criteria wordt voldaan, is het filter van toepassing en kan direct een toets op maat worden uitgevoerd.
Om de analyses die voor de verschillende toetsen nodig zijn te kunnen uitvoeren, moeten de beschikbare gegevens over het dijktraject worden omgezet in geschikte invoer voor de rekenmodellen die voor de verschillende toetssporen worden gebruikt. Dit proces wordt schematiseren genoemd.
De hoeveelheid gegevens die nodig is om te schematiseren en het detailniveau waarop het vak wordt geschematiseerd verschilt per toets en is sterk locatieafhankelijk. Schematiseren is een iteratief proces, passend bij de werkwijze ‘van grof naar fijn’. De beoordeling kan worden gestart met een grove schematisering op basis van de beschikbare gegevens. Vervolgens wordt de schematisering tijdens de hele beoordeling verfijnd als dat nodig is om te komen tot een scherper oordeel. Om de schematisering te verfijnen, kunnen extra gegevens nodig zijn.
Schematiseringshandleidingen
De schematiseringshandleidingen (zie appendix A) beschrijven voor de verschillende toetssporen de werkwijze om te komen tot de schematisering. Het gebruik van de schematiseringshandleidingen is voorgeschreven voor de eenvoudige toets en gedetailleerde toetsen per vak en per dijktraject. Als wordt afgeweken van de werkwijze die is beschreven in de schematiseringshandleidingen, moet dit worden gemotiveerd en wordt de gehanteerde werkwijze vastgelegd in het logboek (zie Hoofdstuk 5 over kwaliteitsborging en herleidbaarheid).
Referentie voor de schematisering
De beoordeling van de veiligheid gaat uit van de sterkte van de kering aan het einde van de beoordelingsperiode. Dit is voor de beoordelingsperiode 2017-2022, 31 december 2022. Dit wordt de peildatum genoemd. Deze datum is ook gehanteerd voor het afleiden van de hydraulische belastingen.
Het uitgangspunt voor de beoordeling is dan ook de verwachte toestand van de waterkering en het watersysteem op de peildatum.
Met verwachte toestand wordt bedoeld:
1: Het verwachte profiel van de waterkering op de peildatum.
Dit is meestal de actuele kruinhoogte en profiel gecorrigeerd voor de zetting en klink en/of de ontwikkeling van voorland of duin die wordt verwacht tot peildatum.
2: De verwachte toestand van onderdelen van de waterkering op de peildatum.
De verwachte toestand van een waterkering of onderdelen daarvan op peildatum kan bepaald worden op basis van de resultaten van (visuele) inspectie of monitoring en/of op basis van de programmering van de benodigde (onderhouds)maatregelen. Daarbij geldt het volgende:
• (Onderhouds)maatregelen die zijn opgenomen in de programmering en naar verwachting voor peildatum zijn gerealiseerd, worden als uitgevoerd beschouwd. De betreffende onderdelen van de waterkering worden geschematiseerd in de reeds verbeterde toestand.
• Onderhoudsmaatregelen die niet zijn opgenomen in de programmering of niet voor de peildatum zijn gerealiseerd, worden buiten beschouwing gelaten. In de schematisering van de waterkering wordt rekening gehouden met de mogelijk verminderde sterkte van de betreffende onderdelen door schade of degradatie. In dergelijke gevallen is het vaak niet mogelijk om op basis van een generieke toets tot een oordeel te komen, maar is een toets op maat nodig.
Als rekening wordt gehouden met een verminderde sterkte of onderhoudsaspecten van de kering, geeft de beheerder dit aan in de motivering bij de schematisering en in de rapportage.
Als het filter op trajectniveau en het filter op vakniveau niet van toepassing zijn, begint de toetsprocedure met het uitvoeren van de eenvoudige toets.
In de eenvoudige toets wordt per vak en per toetsspoor met eenvoudige beslisregels gecontroleerd of het toetsspoor relevant is. De beslisregels zijn gebaseerd op veilige afmetingen van (onderdelen van) de kering, algemene eigenschappen van de kering waardoor een faalmechanisme niet kan optreden of eenvoudige rekenregels.
Als wordt voldaan aan de beslisregels is de bijdrage van het mechanisme of van het falen van het onderdeel van de kering aan de overstromingskans van het traject verwaarloosbaar klein. Als niet wordt voldaan aan de beslisregels moet de beoordeling worden voortgezet met een gedetailleerde toets per vak. Deze werkwijze is weergegeven in figuur 3-2.
De beslisregels voor de eenvoudige toets worden beschreven in Bijlage III Sterkte en veiligheid.
Figuur 3-2 Stappen na eenvoudige toets.
De beheerder kan zelf de keuze maken de eenvoudige toets over te slaan en de beoordeling te starten met de gedetailleerde toets per vak en per toetsspoor. Voor enkele toetssporen is geen eenvoudige toets beschikbaar. Daarbij begint de beoordeling altijd met de gedetailleerde toets per vak en per toetsspoor.
Bij de gedetailleerde toets per vak worden de eisen die aan het vak worden gesteld afgeleid uit de wettelijke overstromingskans van het dijktraject (de norm). Daarvoor wordt deze overstromingskans via een in Bijlage III Sterkte en veiligheid voorgeschreven verhouding toegedeeld aan de faalmechanismen die in de verschillende toetssporen worden beoordeeld (faalkansbegroting) en vervolgens over de vakken. Op deze manier wordt per toetsspoor voor ieder vak de maximaal toelaatbare faalkans afgeleid: de faalkanseis per vak. De toets bestaat uit het beoordelen of de berekende faalkans voldoet aan de faalkanseis.
De beoordeling vindt per toetsspoor plaats door het uitvoeren van probabilistische of semi-probabilistische berekeningen. Op basis van deze berekeningen kan worden bepaald of de kans dat de kering faalt doordat het betreffende mechanisme optreedt (of het onderdeel van de kering faalt) kleiner is dan de faalkanseis voor het vak. Het resultaat van deze toets is een oordeel per vak per toetsspoor, uitgedrukt in een categorie. In Bijlage III Sterkte en veiligheid worden per toetsspoor de voorschriften beschreven en wordt aangegeven op welke manier de eisen per vak worden afgeleid.
De eerste stap binnen elk toetsspoor is het controleren of een rekenmodel wordt voorgeschreven (zie Bijlage III Sterkte en veiligheid bij de verschillende toetssporen) en of het voorgeschreven rekenmodel voor het te beschouwen vak toepasbaar is. Wanneer dit niet het geval is kan direct naar ‘vervolgstappen’ worden gegaan (zie 3.2.5). Voor de overige vakken wordt per vak en per toetsspoor gecontroleerd of aan de eisen uit deze toets wordt voldaan.
De uitvoering van de gedetailleerde toets per vak kan een iteratief proces zijn, bijvoorbeeld als een verfijning van de schematisering nodig is om te komen tot een scherper oordeel.
Na de uitvoering van de eenvoudige toets, de gedetailleerde toets per vak en/of de toets op maat (voor die vakken waar het filter op vakniveau van toepassing is), kan voor elk toetsspoor een oordeel over het vak worden gegeven, het toetsoordeel per vak.
De toetsoordelen per vak worden uitgedrukt in categorieën. Deze categorieën zijn gerelateerd aan de afstand tot de norm van het traject. De categorieën voor het toetsoordeel per vak zijn en de wijze waarop wordt bepaald tot welke categorie een vak behoort staan beschreven in Bijlage III Sterkte en veiligheid (hoofdstuk 2).
Op basis van alle toetsoordelen worden de vervolgstappen bepaald. Bovenstaande werkwijze is schematisch weergegeven in onderstaande figuur.
Figuur 3-3 Toetsoordeel per vak en per toetsspoor en keuze vervolgstappen.
Op basis van het eerste toetsoordeel per vak en per toetsspoor dient de beheerder te beoordelen welke vervolgstappen nodig zijn om tot een veiligheidsoordeel per traject te komen. In het schema in figuur 3-4 is dit aangegeven met ‘keuze vervolgstappen’. Dit is ook het moment waarop de beheerder oordeelt of er discrepantie bestaat tussen zijn ervaring met en kennis van het dijktraject en het resultaat uit de toetsing.
Er zijn vier mogelijke vervolgstappen:
1: Uitvoeren van een gedetailleerde toets per traject
Het toetsoordeel wordt aangescherpt door het gebruik van probabilistische benadering op trajectniveau waarbij (onder andere) de faalkansbegroting wordt losgelaten (zie paragraaf 3.2.6). De faaldefinitie en de modellen die hierbij gebruikt worden wijzigen niet. Het resultaat is een oordeel per traject.
2: Aanscherpen van de schematisering
Het toetsoordeel wordt aangescherpt door het aanscherpen (verfijnen) van de schematisering van de kering of van de geschematiseerde eigenschappen. Dit kan zowel worden overwogen voor de gedetailleerde toets per vak als de gedetailleerde toets per traject.
3: Uitvoeren van een toets op maat
Het toetsoordeel per vak en per toetsspoor zal in de meeste gevallen zijn bepaald met generieke en breed toepasbare faaldefinities en modellen. Daardoor kan het voorkomen dat het toetsoordeel geen betrouwbaar resultaat geeft voor de specifieke lokale situatie. Het toetsoordeel kan worden aangescherpt door het toepassen van locatiespecifieke kennis of geavanceerde analyses.
Gecontroleerd kan worden of met andere rekenmodellen of het aanscherpen van de definitie van falen (die dus dichter bij daadwerkelijk falen ligt, bijvoorbeeld door het meenemen van reststerkte) een scherper beeld kan worden verkregen van de mate waarin de waterkering al dan niet voldoet aan de norm.
Als het toetsoordeel niet in overeenstemming is met de kennis en ervaring van de beheerder, dan kan de toets op maat bestaan uit een oordeel, onderbouwd op basis van de kennis en ervaring van de beheerder (beheerdersoordeel).
4: Stoppen van de beoordeling
De beheerder bepaalt dat de beoordeling van een traject wordt beëindigd. Dit kan als wordt voldaan aan de volgende criteria:
• De beheerder kan onderbouwen dat het uitvoeren van nadere analyses er niet toe zal leiden dat het toetsoordeel in een andere categorie valt.
Nadere analyses zijn bijvoorbeeld de verdere verfijning van de schematisering, het uitvoeren van een gedetailleerde toets per traject of een toets op maat.
• De beoordeling levert ten minste de in hoofdstuk 4 genoemde informatie voor het opstellen van de rapportage.
• Als met een kosten-baten analyse kan worden aangetoond dat het aanscherpen van het toetsoordeel niet kosteneffectief is ten opzichte van het uitvoeren van een herstel- of verbetermaatregel.
De analyses die nodig zijn voor het aanscherpen van het toetsoordeel kunnen duurder zijn dan de verbetermaatregel. In dat geval heeft verbeteren de voorkeur boven het aanscherpen van het toetsoordeel.
Er is een uitzondering mogelijk waarin niet wordt voldaan aan bovenstaande criteria, maar de beheerder kan besluiten voor deze ronde te stoppen met beoordelen. Als de beheerder kan motiveren dat het oordeel over het traject niet in categorie D valt en verder aanscherpen van het oordeel voor het betreffende vak of toetsspoor geen toegevoegde waarde heeft voor het oordeel over het traject in deze beoordelingsronde. De beheerder geeft in dat geval aan in de rapportage dat het eindoordeel een voorlopig veiligheidsoordeel is, in welke categorie(en) hij verwacht dat het uiteindelijke oordeel zal vallen en wanneer de beoordeling in de volgende ronde (2023–2034) wordt afgerond.
Er is bijvoorbeeld sprake van een voorlopig oordeel dat ertoe leidt dat verbetering een lage prioriteit heeft ten opzichte van andere oordelen en maatregelen binnen het gebied van de beheerder.
In de rapportage geeft de beheerder aan welke beheersmaatregelen worden getroffen in de periode tot de beoordeling is afgerond. Als een voorlopig oordeel over het traject wordt afgegeven, kan het traject na een afgeronde beoordeling in de volgende beoordelingsronde worden aangemeld voor het Hoogwaterbeschermingsprogramma.
Tijdens de beoordeling zullen beheerders ervaring opdoen met bovenstaande criteria. Daarom worden gedurende de beoordelingsperiode praktijkvoorbeelden en de daarbij gekozen vervolgstappen toegevoegd aan het voorbeeldenboek, zodat deze door alle beheerders te raadplegen zijn en in gelijke gevallen gelijke keuzes worden gemaakt.
In de gedetailleerde toets per traject wordt een probabilistische benadering op het traject toegepast waarin het vaste lengte-effect en de vaste faalkansruimteverdeling tussen toetssporen worden losgelaten. De gedetailleerde toets per traject in het WBI 2017 heeft betrekking op een beperkt aantal toetssporen. In Bijlage III Sterkte en veiligheid, staat voor welke toetssporen deze toets kan worden uitgevoerd.
Bij de gedetailleerde toets per traject kan gebruik worden gemaakt van dezelfde fysische en statistische modellen als bij de gedetailleerde toets per vak. In dit geval kan in beide toetsen dezelfde schematisering worden gebruikt en er zijn geen andere invoergegevens nodig. De resultaten van de gedetailleerde toets per traject geven inzicht in welke onderdelen en eigenschappen van de kering de grootste invloed hebben op de overstromingskans van een traject. In sommige gevallen kan deze informatie inzichtelijk maken waar meer of nauwkeurigere gegevens kunnen leiden tot een scherper toetsoordeel. Dit kan aanleiding zijn om de berekeningen te maken met aangescherpte invoergegevens.
Het resultaat van de gedetailleerde toets per traject is een oordeel over het gehele traject voor de toetssporen die probabilistisch kunnen worden benaderd.
De beoordelingen uit de gedetailleerde toetsen gaan uit van generieke voorschriften die worden beschreven in Bijlage III Sterkte en veiligheid. De toets op maat maakt het mogelijk om nadere analyses uit te voeren:
• locatiespecifieke analyses,
• geavanceerde analyses, of
• een oordeel te geven dat gebaseerd is op de kennis en ervaring van de beheerder.
Nadere analyses in de toets op maat, die beter aansluiten bij de lokale situatie of waarnemingen van de beheerder, kunnen variëren van eenvoudig tot geavanceerd en van deterministisch tot probabilistisch per vak of per traject. Een nadere analyse is ook de aanscherping van de hydraulische belasting.
Voor de toets op maat staan geen voorschriften in Bijlage III Sterkte en veiligheid. Handvatten voor het uitvoeren van toetsen op maat worden opgenomen in technische rapporten. Relevante voorbeelden kunnen worden openomen in het voorbeeldenboek.
De beheerder is zelf verantwoordelijk voor het onderbouwen van de resultaten en moet zelf de kwaliteitsborging organiseren (zie hoofdstuk 5).
De onderbouwing van de toets op maat moet worden gerapporteerd, zoals beschreven in hoofdstuk 4.
De toetsoordelen per traject na het uitvoeren van de gedetailleerde toets per traject en/of de toets op maat worden uitgedrukt in categorieën. Deze categorieën zijn gerelateerd aan de afstand tot de signaleringswaarde van het traject. De indeling in categorieën van het toetsoordeel per traject en de manier om deze te bepalen staat beschreven in Bijlage III Sterkte en veiligheid (hoofdstuk 2).
Na het doorlopen van de toetsprocedure stelt de beheerder het veiligheidsoordeel op. Het veiligheidsoordeel is het oordeel over het traject, rekening houdend met alle toetssporen.
Het veiligheidsoordeel wordt bepaald door de ongelijksoortige toetsoordelen per vak en per toetsspoor en per traject te combineren. Dit proces wordt assembleren genoemd en staat beschreven in Bijlage III Sterkte en veiligheid (hoofdstuk 28).
Door het assembleren wordt het mogelijk om globaal de afstand tot de signaleringswaarde en ondergrens voor het dijktraject te bepalen. Daarvoor wordt het veiligheidsoordeel in onderstaande categorieën ingedeeld.
Cat. |
Aanduiding categorie veiligheidsoordeel |
---|---|
A+ |
Overstromingskans van het dijktraject is veel kleiner dan de signaleringswaarde. |
Dijktraject voldoet ruim aan de signaleringswaarde |
|
A |
Overstromingskans van het dijktraject is kleiner dan de signaleringswaarde. |
Dijktraject voldoet aan de signaleringswaarde. |
|
B |
Overstromingskans van het dijktraject is groter dan de signaleringswaarde, maar kleiner dan ondergrens. |
Dijktraject voldoet aan de ondergrens, maar niet aan de signaleringswaarde. |
|
C |
Overstromingskans van het dijktraject is groter dan de signaleringswaarde en de ondergrens. |
Dijktraject voldoet niet aan de signaleringswaarde en ook niet aan de ondergrens |
|
D |
Overstromingskans het dijktraject is veel groter dan de signaleringswaarde en de ondergrens. |
Dijktraject voldoet ruim niet aan de signaleringswaarde en aan de ondergrens. |
Het maken van het onderscheid tussen categorie A en A+ in het bepalen van het veiligheidsoordeel is niet voorgeschreven.
Het assembleren van de toetsoordelen tot een veiligheidsoordeel volgt na de beslissing van de beheerder om de toetsprocedure te beëindigen. Dit kan als wordt voldaan aan de criteria in paragraaf 3.2.5. Het (tussentijds) assembleren van de toetsoordelen kan de beheerder echter ondersteunen bij de keuze om de toetsprocedure te beëindigen of voort te zetten.
In figuur 3-4 worden alle stappen in de uitvoering weergegeven.
Figuur 3-4 Schematische weergave van de uitvoering.
Per dijktraject wordt een rapportage opgesteld en aangeboden aan de minister.
In de praktijk wordt deze aan de ILT gestuurd. De afspraken over het aanbieden van de rapportage worden vastgelegd in het draaiboek Eerste beoordeling primaire keringen (hierna: Draaiboek). De rapportage wordt via het waterveiligheidsportaal ter beschikking gesteld aan de minister. Het waterveiligheidsportaal is een gemeenschappelijke informatievoorziening die het uitwisselen van relevante informatie tussen de verschillende partijen die zijn betrokken bij het beheer van waterkeringen, ondersteunt. De informatie die wordt uitgewisseld via het waterveiligheidsportaal en de informatie in de rapportage moet consistent zijn en mag geen tegenstrijdigheden bevatten.
Dit hoofdstuk beschrijft de onderdelen die moeten worden opgenomen in de rapportage. De eisen die worden gesteld aan de overige informatie die moet worden aangeleverd aan de ILT vanwege de herleidbaarheid van de resultaten, worden vastgelegd in het Draaiboek.
De rapportage bevat ten minste de volgende informatie:
• Het veiligheidsoordeel.
• Een duiding van dit veiligheidsoordeel.
• Een overzicht van de te treffen voorzieningen.
• Aanvullende informatie:
– Veiligheidsoordeel ten opzichte van aanvullende eisen aan de waterkeringen
Het veiligheidsoordeel wordt uitgedrukt in een van de volgende categorieën.
Cat. |
Aanduiding categorie veiligheidsoordeel |
---|---|
A+ |
Overstromingskans van het dijktraject is veel kleiner dan de signaleringswaarde. |
Dijktraject voldoet ruim aan de signaleringswaarde |
|
A |
Overstromingskans van het dijktraject is kleiner dan de signaleringswaarde. |
Dijktraject voldoet aan de signaleringswaarde. |
|
B |
Overstromingskans van het dijktraject is groter dan de signaleringswaarde, maar kleiner dan ondergrens. |
Dijktraject voldoet aan de ondergrens, maar niet aan de signaleringswaarde. |
|
C |
Overstromingskans van het dijktraject is groter dan de signaleringswaarde en de ondergrens. |
Dijktraject voldoet niet aan de signaleringswaarde en ook niet aan de ondergrens |
|
D |
Overstromingskans het dijktraject is veel groter dan de signaleringswaarde en de ondergrens. |
Dijktraject voldoet ruim niet aan de signaleringswaarde en aan de ondergrens. |
Het maken van het onderscheid tussen categorie A en A+ in het bepalen van het veiligheidsoordeel is niet voorgeschreven.
In dit onderdeel geeft de beheerder een nadere duiding van het veiligheidsoordeel.
Daarvoor wordt het veiligheidsoordeel in meer detail uitgewerkt en toegelicht.
In de duiding van het veiligheidsoordeel moeten ten minste de volgende punten worden behandeld:
• De toetssporen en/of dijkvakken die de grootste bijdrage leveren aan het veiligheidsoordeel: wordt het oordeel bepaald door één specifiek dijkvak op basis van één toetsspoor, of zijn er vele dijkvakken of faalmechanismen die gezamenlijk het oordeel bepalen.
• Invloed van de onderhoudstoestand van de kering op het veiligheidsoordeel.
• Hebben de bijzondere beoordelingen, zoals van voorliggende keringen, ’Niet-waterkerende objecten (NWO’s) en/of voorlanden, een relevante bijdrage aan het veiligheidsoordeel en zo ja, hoe werken deze door voor het dijktraject.
• De vakken die niet zijn meegenomen in het veiligheidsoordeel, omdat voor deze vakken een verkenning of planstudie is gestart voor verbetermaatregelen of deze worden gerealiseerd.
De wet schrijft voor dat als de beoordeling van de veiligheid daartoe aanleiding geeft, de rapportage een omschrijving bevat van de voorzieningen die op een daarbij aan te duiden termijn nodig worden geacht (artikel 2.12, zesde lid, van de Waterwet).
Dit voorschrift brengt met zich mee dat moet worden beschreven op welke manier het veiligheidsoordeel doorwerkt in alle facetten van het waterkeringbeheer. Dit geldt niet alleen voor trajecten die niet aan de norm voldoen. Ook voor een traject waarbij het oordeel is dat het ruim aan de norm voldoet, kan er aanleiding zijn om het waterkeringbeheer aan te passen.
Gedacht kan worden aan de gevolgen van het veiligheidsoordeel voor het beheer op de volgende onderdelen:
• Beheer en onderhoud
• Monitoring en inspectie
• Concrete verbetermaatregelen, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen versterkingsprojecten die bij het HWBP worden aangemeld en overige verbeterprojecten buiten het HWBP
• Calamiteitenorganisatie en dijkbewaking
• Aanpassen van keur en legger
• Aanpassen van de beleids- en vergunningsregels als juridische instrumenten ten behoeve van de vergunningverlening en handhaving.
Deze opsomming is niet limitatief en illustreert slechts de mogelijke aanpassingen van het waterkeringbeheer.
In de gevallen waarin aan een traject naast een overstromingskans of faalkans per jaar aanvullende eisen worden gesteld, zoals bij stormvloedkeringen en de keringen langs het Volkerak-Zoommeer, moet in de rapportage ook worden aangegeven of aan deze aanvullende eisen wordt voldaan.
De resultaten van de beoordeling moeten betrouwbaar en herleidbaar zijn. Het is de verantwoordelijkheid van de beheerder de kwaliteit van de resultaten te waarborgen en vast te leggen hoe de resultaten tot stand zijn gekomen.
Tijdens de beoordeling maakt de beheerder voortdurend keuzes. De relevante keuzes die worden gemaakt tijdens de uitvoering van de toetsing en de motivering daarvan worden vastgelegd in een logboek.
Bij het maken en onderbouwen van de keuzes tijdens de uitvoering van de beoordeling kan specialistische kennis of kennis van probabilistische rekentechnieken nodig zijn. De beheerder kan de Helpdesk Water raadplegen voor advies hierover. De Helpdesk kan ook worden geraadpleegd om advies te vragen over de kwaliteit van de uitgevoerde analyses.
In dit hoofdstuk wordt per toets beschreven op welke manier inzichtelijk moet worden gemaakt hoe de resultaten tot stand zijn gekomen.
De toelichting bij de schematisering moet ten minste de volgende onderdelen bevatten:
• Beschrijving van de uitgangspunten bij het schematiseren van de werkelijke situatie (zie referentie bij schematisering, paragraaf 3.2.1).
• Als is afgeweken van de werkwijze die is beschreven in de schematiseringshandleidingen, moet dit worden gemotiveerd en wordt de gehanteerde werkwijze vastgelegd.
• Motivering van de gemaakte keuzes bij het schematiseren van de sterkte van en de belasting op de kering.
Bij het toepassen van het algemeen filter op trajectniveau moet de beheerder aantonen dat aan de criteria van het filter wordt voldaan (zie paragraaf 3.1.2).
Bij het toepassen van het algemeen filter op vakniveau moet de beheerder motiveren dat wordt voldaan aan de criteria van het filter en wordt het oordeel door middel van een toets op maat onderbouwd. (zie paragraaf 3.1.3).
De beheerder toont aan dat het instrumentarium op de juiste wijze wordt toegepast door de keuzes te motiveren en vast te leggen. De beheerder legt ten minste vast welke uitgangspunten zijn gehanteerd voor het bepalen van de sterkte van de kering en de hydraulische belastingen. In het geval de gedetailleerde toets per traject wordt uitgevoerd, worden ook de uitgangspunten voor de probabilistische analyse in deze toets vastgelegd.
De toets op maat maakt het mogelijk om locatiespecifieke analyses of geavanceerde analyses uit te voeren die beter aansluiten bij de lokale situatie of waarnemingen van de beheerder. Gecontroleerd kan worden of met andere rekenmodellen of het aanscherpen van de definitie van falen (die dus dichter bij daadwerkelijk falen ligt, bijvoorbeeld door het meenemen van reststerkte, of aangepaste hydraulische belastingen) een scherper beeld kan worden verkregen over in hoeverre de waterkering al dan niet voldoet aan de norm. Als het toetsoordeel niet in overeenstemming is met de kennis en ervaring van de beheerder, kan de toets op maat bestaan uit een onderbouwd oordeel van de beheerder.
Afhankelijk van het type analyse dat wordt uitgevoerd, moet de volgende informatie worden vastgelegd:
• Bij een locatiespecifieke analyse: de uitgevoerde analyse, de daarbij gehanteerde uitgangspunten en de onderbouwing in het logboek.
• Bij het uitvoeren van een geavanceerde analyse die wordt beschreven in een technische leidraad of achtergrondrapport bij het WBI 2017: de uitgevoerde analyse, de daarbij gehanteerde uitgangspunten en de onderbouwing van de beoordeling in het logboek. Als onderdeel van de onderbouwing kan worden verwezen naar bestaande technische leidraden en achtergrondrapporten als de uitgevoerde analyse. Hierin zijn handvatten voor het toepassen van geavanceerde analyses of modellen opgenomen. In dit geval is het niet nodig de kwaliteit van de analyse aan te tonen, alleen de kwaliteit van de uitvoering.
• Als de beheerder op basis van zijn kennis en ervaring het resultaat uit de eenvoudige toets of gedetailleerde toets per vak per toetsspoor niet overneemt, moet het oordeel worden onderbouwd met waarnemingen en/of historische gegevens of door een analyse waarvan de kwaliteit is aangetoond.
• Bij het toepassen van fundamenteel nieuwe kennis die nog niet opgenomen is in technische leidraden: de beheerder moet aantonen dat de nieuwe kennis gevalideerd is en toepasbaar voor de betreffende kering. Hiervoor moet de beheerder ENW om advies vragen. Vervolgens moet de beheerder aantonen dat de nieuwe kennis op de juiste manier is toegepast.
In het logboek legt de beheerder de voor de beoordeling relevante keuzes vast en de in de procedure gevraagde onderbouwingen. Het logboek maakt geen deel uit van de rapportage, maar kan wel worden opgevraagd en ingezien door de toezichthouder, de ILT.
Ook de volgende informatie hoeft niet in de rapportage te worden opgenomen, maar moet wel worden vastgelegd en toegankelijk zijn, onder andere voor de ILT:
• Brongegevens als grondboringen en peilen (de keringbeheerder dient deze herleidbaar op te slaan)
• De ligging van de kering.
In het Draaiboek leggen de beheerders en de ILT de afspraken vast die zij maken over de invulling van dit logboek.
In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe in de beoordeling moet worden omgegaan met een aantal bijzondere elementen in waterkeringen die van belang zijn voor het bepalen van het veiligheidsbeeld:
• Voorliggende keringen
• Compartimenterende keringen
• Keringen langs het Volkerak-Zoommeer
• Niet-waterkerende objecten (NWO’s)
• Voorlanden
• Vakken op het HWBP
• Recente opgeleverde projecten
• Innovatie
Per 1-1-2017 zijn ook voor voormalige ‘b-keringen‘ normen vastgelegd in de Waterwet. Een deel betreft keringen die direct beschermen tegen overstromingen, een ander deel betreft zogenoemde voorliggende keringen. Voorliggende keringen zijn keringen die een rivier- of zeearm geheel of onder speciale omstandigheden afsluiten en daarmee de kansen op extreme belastingen op achterliggende keringen reduceren, waaronder de Afsluitdijk, de Oosterscheldekering en de Maeslantkering die de stormvloeden vanuit zee buiten houden.
Verlies van waterkerend vermogen leidt bij voorliggende keringen niet altijd tot een overstroming van het achterland, maar zorgt dat de hydraulische belasting op achterliggende primaire waterkeringen substantieel wordt verhoogd. Als dit het geval is, zijn voor de desbetreffende kering in de wet faalkansen vastgelegd in plaats van overstromingskansen als het gaat over de betrouwbaarheid.
De voorschriften om voorliggende keringen te beoordelen zijn opgenomen in Bijlage III Sterkte en veiligheid.
Het betreft de Maeslantkering, de Hartelkering, de stormvloedkering in de Hollandsche IJssel en de Ramspolkering, die alle worden beheerd door Rijkswaterstaat. Deze keringen bevatten beweegbare onderdelen. De keringen worden alleen in extreme omstandigheden gesloten; onder normale omstandigheden zijn zij open. Het niet-sluiten van de kering, op een moment dat de kering gesloten moet worden, heeft waterstandsverhoging in het achterliggende gebied tot gevolg. Naast een faalkans is daarom voor deze keringen in de Waterwet een aparte eis voor betrouwbaarheid van de sluiting vastgelegd. Deze eis heeft als eenheid ‘kans per sluitvraag‘ en dus niet kans per jaar. Met deze kans wordt rekening gehouden bij het vaststellen van de hydraulische belasting op achterliggende dijktrajecten.
De voorschriften om de kans op niet sluiten te beoordelen zijn opgenomen in Bijlage III Sterkte en veiligheid.
De Oosterscheldekering is een bijzondere kering. Voor deze kering is het niet mogelijk om de kans op niet sluiten uit te drukken in een enkel getal, omdat het keringen met meerdere schuiven betreft. Zo heeft de Oosterscheldekering 62 schuiven. Het is onmogelijk om dit te herleiden tot één getal voor de sluitvraag. De gevolgen van het falen worden niet alleen bepaald door de hoeveelheid schuiven die niet sluiten, maar tevens door de positie van deze schuiven ten opzichte van elkaar en de positie van deze schuiven binnen de kering. Het betreft een technisch zeer complex vraagstuk. Daarom wordt voor deze kering de kans op niet sluiten meegenomen in de hydraulische belasting (HB) die op grond van artikel 2.3 van de Waterwet voor de achterliggende primaire keringen wordt bepaald.
De beoordeling van de Oosterscheldekering bestaat uit twee onderdelen:
• Is de faalkans in gesloten toestand kleiner dan de norm in de Waterwet, en
• Wordt voldaan aan de afspraken die zijn gemaakt over de prestatiepeilen in het achterland, die zijn gehanteerd bij het afleiden van de hydraulische belasting?
Voor het tweede deel van de beoordeling van de Oosterscheldekering zijn geen generieke voorschriften beschikbaar. Daarom moet een toets op maat worden uitgevoerd.
Voorliggende keringen worden aan twee kanten belast. Voor de beoordeling moet de zijde met de grootste bedreiging worden beoordeeld. In het Bijlage II Hydraulische belastingen, staat voor elke voorliggende kering aangegeven welke zijde dit is. Er is ook een aantal keringen waarvan geen dominante belastingzijde is aan te wijzen. In die gevallen moeten beide zijden worden beoordeeld. Ook dit staat aangegeven in het deel Hydraulische belastingen.
In de Waterwet is voor één compartimenterende kering een overstromingskans opgenomen, namelijk de Diefdijk. Compartimenterende keringen zijn keringen die onder normale omstandigheden geen water keren. Deze keringen ondervinden alleen hydraulische belasting door het overstromen van het door een voorliggend dijktraject beschermd gebied. Bij overstroming uit de Betuwe beschermt de Diefdijk de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden en andersom (dubbelkerende functie).
Voor de Diefdijk is geen overstromingskans per jaar vastgesteld, maar een overstromingskans per keer dat deze belast wordt door overstroming van het gebied achter een voorliggend dijktraject.
Het afleiden van de hydraulische belastingen voor de Diefdijk betreft maatwerk en valt daarmee onder toets op maat.
Een methode hiervoor kan gevonden worden op de Helpdesk Water in ‘Hydraulische randvoorwaarden voor categorie c-keringen. Achtergrondrapport Diefdijklinie (dijkring 16). PR1322. November 2008‘.
Aan de keringen langs het Volkerak-Zoommeer worden extra eisen gesteld. De reguliere eis is niet toegesneden op de extra hoeveelheid water die moet worden gekeerd in die gevallen dat het Volkerak-Zoommeer wordt ingezet als waterberging.
De aanvullende eis is geformuleerd als een voorwaardelijke overstromingskans. Dat wil zeggen dat het dijktraject berekend moet zijn op extra hydraulische belasting bij inzet van de maatregel.
Deze extra hydraulische belasting kan worden bepaald met de WBI 2017-software.
Niet-waterkerende objecten zijn objecten in of op de kering die geen waterkerende functie hebben. Een niet-waterkerend object draagt daarom in principe niet bij aan de veiligheid van de kering. NWO’s kunnen wel de sterkte van de waterkering reduceren. De eerste vraag bij de beoordeling van NWO’s is dan ook of het object bijdraagt aan de overstromingskans of dat deze bijdrage verwaarloosbaar is.
De beoordeling begint met het identificeren van de mogelijk risicovolle NWO’s. Daarvoor is een beoordelingsmethode opgenomen in Bijlage III Sterkte en veiligheid.
De beheerder kan kiezen om de beoordeling van de NWO’s uit te stellen tot de volgende beoordelingsperiode, als deze keuze voldoet aan de voorwaarden om de beoordeling te beëindigen (zie paragraaf 3.2.5).
De beoordelingsmethode voor NWO’s in Bijlage III Sterkte en veiligheid bevat drie stappen:
1: Eenvoudige toets: Bij voldoen aan de eenvoudige toets is de bijdrage van de NWO aan de overstromingskans verwaarloosbaar klein.
2: Gedetailleerde toets: op basis van modellen wordt bepaald of de bijdrage van de potentieel risicovolle NWO’s aan de overstromingskans klein is ten opzichte van de overige faalmechanismen van de waterkering.
3: Toets op maat: op basis van scenario’s wordt de bijdrage in rekening gebracht van het NWO aan de overstromingskans.
De periodieke beoordeling van de waterkeringen gaat uit van het werkelijke profiel van de kering en toestand op de peildatum. Dit betekent dat ook het voorland moet worden meegenomen in de schematisering en de beoordeling als dit aanwezig is – ook als het voorland niet opgenomen is in de legger. Hoe de voorlanden moeten worden geschematiseerd, wordt beschreven in de schematiseringshandleidingen. In Bijlage III Sterkte en veiligheid is de methode opgenomen waarmee de standzekerheid van het voorland kan worden beoordeeld.
Als het voorland is opgenomen in de legger, beschikt de beheerder over instrumenten via vergunningverlening en handhaving om te bewaken dat er geen activiteiten plaatsvinden in het voorland die een negatief effect hebben op de veiligheid. Maar ook als het voorland niet is opgenomen in de legger, kan de beheerder maatregelen treffen om te voorkomen dat er ongemerkt activiteiten in het voorland plaatsvinden die de veiligheid negatief beïnvloeden.
Het Beslisschema voorlanden [2015] kan de beheerder ondersteunen bij het treffen van beheersmaatregelen of het maken van afspraken met derden over het gebruik van het voorland.
Projecten die in het HWBP 2017-2022 zijn opgenomen en tevens onderdeel uitmaken van een traject waarop het algemeen filter op trajectniveau wordt toegepast, kunnen bij toepassing van het algemeen filter in 2017 als ‘nog niet gerealiseerd’ worden beschouwd.
Voor projecten die in het HWBP 2022–2027 in de jaren 2022 en 2023 zijn geprogrammeerd (verkenning/planstudie of realisatie) geldt dat deze in de beoordelingsronde die start in 2017–2023 niet hoeven te worden beoordeeld.
In de Memorie van Toelichting bij wetsvoorstel wijziging Waterwet staat dat ‘Als een versterkingsmaatregel in het jaar voorafgaand aan de landelijke rapportage in een van de daaropvolgende twee jaren is geprogrammeerd, is het niet opportuun te beoordelen. De versterking zal immers snel volgen; de actuele situatie is daarom minder relevant.‘ Daarom kan de beheerder aannemen dat de bijdrage van dit vak aan de overstromingskans van het traject verwaarloosbaar is.
Het algemeen filter op trajectniveau is gebaseerd op een integrale beschouwing van het traject.
Bij de beoordeling van projecten die zijn recent gerealiseerd in het kader van Ruimte voor de Rivier, Tweede Hoogwaterbeschermingsprogramma of HWBP kan de beheerder het algemene filter op vakniveau benutten om de bijdrage aan de overstromingskans van het traject weer te geven.
Er zijn enkele keringen in België en Duitsland die de veiligheid tegen overstromingen in Nederland moeten garanderen. Deze keringen vallen buiten het areaal dat beoordeeld wordt met het WBI 2017. Deze keringen worden door het ministerie van I en M en de Belgische en Duitse overheid gezamenlijk beoordeeld. Dit past in de filosofie van de richtlijn overstromingsrisico’s waar wordt gestreefd naar gezamenlijke waterbeheerplannen.
Als er in een kering een innovatieve techniek is toegepast, zijn de voorschriften zoals geïmplementeerd in Bijlage III Sterkte en veiligheid vaak niet toepasbaar of beschikbaar. Innovaties zijn nieuwe of varianten van bestaande maatregelen. Deze maatregelen zijn uniek, en/of maken gebruik van nieuwe technieken, waardoor er nog geen generieke toetsschema’s en rekenmodellen opgenomen zijn in het WBI 2017.
Voor de beoordeling van innovaties is in het WBI 2017 het toetsspoor Technische Innovatie (INN) opgenomen in Bijlage III Sterkte en veiligheid.
Onderstaande documenten zijn beschikbaar via de Helpdesk Water.
• Afschuiving voorland
• Asfalt
• Betrouwbaarheid sluiten kunstwerken
• Duinen
• Golfafslag voorland
• Gras
• Handleiding datamanagement
• Hoogte
• Hoogte kunstwerken
• Hydraulische condities dijkteen
• Macrostabiliteit
• Microstabiliteit
• Piping
• Piping kunstwerken
• Steen
• Sterkte en stabiliteit kunstwerken
• Zettingsvloeiing voorland
• Asfalt
• Assemblage
• D-Flow Slide voorlanden
• D-Soil
• Gras
• Hydra-NL
• Macro
• Morphan – Duinen
• Steen
• Waterstandsverlopen
• WBI 2017-software
Begrip |
Omschrijving |
---|---|
Aanleghoogte |
Kruinhoogte van de waterkering onmiddellijk na het gereedkomen ervan. |
Aansluitingsconstructie |
Aansluiting van twee typen waterkeringen, bijvoorbeeld een dijk, een duin, hybride kering, kunstwerken en hoge gronden. |
Aanverwant bekledingstype |
Niet-standaardsteenzetting of bekledingstype dat verwant is aan steenzettingen. |
Achterland |
Gebied aansluitend aan de landzijde van de waterkering. |
Achterloopsheid (duinen) |
Proces waarbij water zijdelings achter een waterkering langs stroomt. |
Achterloopsheid (kunstwerken) |
Ontstaan van holle ruimten aan de zijkant van een kunstwerk als gevolg van een geconcentreerde kwelstroom waarbij gronddeeltjes worden meegevoerd. Hierbij loopt de kwelstroom langs het kunstwerk op het grensvlak van een cohesieve laag en zand. |
Actuele sterkte |
Huidige werkelijke sterkte. |
Afdeklaag |
Ondoorlatende of slecht doorlatende laag op het zandpakket aan de binnendijkse zijde, bestaande uit klei of veen. |
Afschuiving |
Verplaatsen van een deel van een grondlichaam of bekleding door overschrijding van het evenwichtsdraagvermogen. |
Afslag |
Erosie van het duinprofiel tijdens storm. |
Afslaglijn |
Lijn in lengterichting van de kust die de afslagpunten verbindt. |
Afslagprofiel |
Profiel van duin of dijk met voorland waarbij tijdens storm afslag is opgetreden |
Afslagpunt |
Snijpunt van het afgeslagen duinfront met het Rekenpeil, waarbij het kritieke afslagpunt die mate van duinafslag aangeeft waarbij nog juist geen doorbreken optreedt. |
Afslagzone |
Deel van een duingebied waar tijdens storm afslag optreedt. |
Afsluitmiddel |
Beweegbaar onderdeel van een waterkerend kunstwerk waarmee de doorgang in de waterkering ten behoeve van goederen, voertuigen en/of personen waterkerend kan worden afgesloten. |
Afstandhouder |
Kunststof of metalen element dat tussen toplaagelementen wordt aangebracht om het open-ruimtepercentage te vergroten. |
Afvoer |
Afvoer is het volume water dat per seconde door een dwarsdoorsnede van bijvoorbeeld een rivier stroomt. |
Afvoerdebiet |
Rivierafvoer. |
Afvoergolf |
Zie hoogwatergolf. |
Afvoerpiek |
Grootste debiet in een gemodelleerde afvoergolf. |
Afvoerstochast |
Afvoer in het rivierengebied is een basisstochast omdat de afvoer in grote mate bijdraagt aan de natuurlijke variabiliteit van de hydraulische belasting in dat gebied. |
Afvoerverloop |
Verloop in de tijd van de rivierafvoer op een bepaalde locatie. |
Afzinktunnel |
Tunnel bestaande uit geprefabriceerde elementen, die in drijvende toestand worden verplaatst en in een vooraf gebaggerde sleuf worden afgezonken. |
Aggregaten |
Natuurlijk gevormde brokken grond met afmetingen van millimeters tot decimeters. |
Aquaduct |
Kunstwerk waarmee een waterloop in een open constructie over een weg of andere waterloop wordt gevoerd. |
Aquifer |
Grondlagen waarbinnen de relatief (ten opzichte van de omgeving) hoge doorlatendheid aanzienlijk transport van grondwater mogelijk maakt. |
Aquitard |
Grondlagen met een in vergelijking tot een aquifer lage doorlatendheid (bijvoorbeeld een kleipakket). De horizontale stroming in een aquitard is zeer gering, terwijl wel aanzienlijke verticale stroming mogelijk is. |
AQUO |
Aquo-standaard – de uniforme taal voor de uitwisseling van gegevens binnen de watersector. |
Artesisch water |
(Grond)water met een wateroverspanning ten opzichte van een hydrostatische waterspanningsverdeling waarbij de wateroverspanning het gevolg is van de stijghoogte in het eerste watervoerend pakket. |
Artesisch watervoerend pakket |
Afgesloten watervoerend pakket waarin de stijghoogte van het grondwater boven het maaiveld uitkomt. |
Asfalt |
Natuurlijk of kunstmatig mengsel van bitumen en minerale stoffen. |
Asfaltkleefmiddel |
Dun vloeibaar mengsel van bitumen en een vluchtig oplosmiddel. |
Asfaltmastiek |
Warm bereid asfalt met een continu gegradeerd mengsel van zand en vulstof en een overmaat aan bitumen dat nagenoeg geen holle ruimte heeft. |
Asfaltmortel |
Mengsel van bitumen met zand en vulstof als component van een asfaltmengsel. |
Astronomisch getij |
Getijbeweging als gevolg van de veranderlijke resultante van de aantrekkingskracht van de maan en de zon op de watermassa’s op aarde, niet gestoord door weerkundige omstandigheden. |
Autocorrelatiefunctie |
Functie die de mate van samenhang aangeeft tussen de waarde van een variabele op locatie x en de waarde van diezelfde variabele op naburige locaties. |
Balgstuw |
Type stuw, dat ook kan worden ingezet als keersluis. Bij dit type stuw wordt een rubber doek bevestigd aan constructies op de bodem van de watergang en de oevers. Als men wil dat de stuw het water tegenhoudt, pompt men de balg vol met water en lucht, waardoor de stuw omhoog komt. Afhankelijk van het gewenste waterpeil kan men in de stuw meer of minder water/lucht laten stromen. |
Bandijk |
Dijk die het winterbed omsluit. |
Basalton |
Type betonzuil. |
Basaltzuil |
Zuilvormig toplaagelement van basalt. |
Basisinstrumentarium |
Beoordelingsschema’s, rekentechnieken en modellen, aangevuld met handleidingen en achtergronddocumenten. |
Basiskustlijn |
De kustlijn die in het kader van het kusthandhavingsbeleid als referentie dient. In het algemeen de positie van de ‘gemiddelde’ kustlijn op 1 januari 1990. |
Basismateriaal |
Bovenste laag van het grondlichaam onder de bekledingsconstructie. |
Basisstochasten |
Stochasten die de belangrijkste bedreigingen in het belastingmodel beschrijven: rivierafvoer, wind, zeewaterstand, meerpeil en golven op zee. |
Basispeil |
Extreme hoogwaterstand met (per definitie) een overschrijdingsfrequentie van 1/10.000 per jaar. |
Basisveiligheid |
Minimale veiligheid tegen overstromingen voor iedereen achter de dijk. |
Beddingsconstante |
Coëfficiënt die de verhouding aangeeft tussen de door de grond geleverde tegendruk en de zakking van de grond ten gevolge van een bovenbelasting (een parameter die de stijfheid van de ondergrond uitdrukt). |
Beheer |
Geheel van activiteiten dat noodzakelijk is om te waarborgen dat de functies van de waterkering blijven voldoen aan de daarvoor vastgestelde eisen en normen. |
Beheerder |
Zie waterkeringbeheerder. |
Beheerdersoordeel |
Beoordeling van de veiligheid op basis van een onderbouwde inschatting van de beheerder. |
Beheergebied |
In de legger gespecificeerd areaal, dat als waterkering wordt aangemerkt en door de waterkeringbeheerder wordt beheerd. |
Beheerplan |
Document waarin het geplande beheer van een kering is vastgelegd. |
Beheerregister |
Ook wel Technisch beheerregister. Document met de beschrijving van de voor het behoud van het waterkerend vermogen kenmerkende gegevens van de constructie en de feitelijke toestand van de waterkering. |
Bekkenpassage |
Vispassage bestaande uit een cascade van kleine bakken met stromend water, waarbij de vis steeds naar een hoger niveau moet zwemmen of springen om een waterbouwkundig kunstwerk te passeren. |
Bekleding |
Afdekking van de kern van een dijk ter bescherming tegen golfaanvallen, langsstromend water, golfoverslag en overloop. |
Bekledingsconstructie |
Geheel van lagen die tot doel hebben de dijkkern te beschermen tegen erosie door de waterbeweging, bestaande uit een toplaag met daaronder (eventueel) uitvul-, filter- en kleilagen. |
Belasting |
Op een constructie (een waterkering) uitgeoefende in- en uitwendige krachten, ofwel de mate waarin een constructie door in- en uitwendige krachten wordt aangesproken, uitgedrukt in een fysische grootheid. |
Beleid |
Het geheel van gemaakte bestuurlijke keuzen. |
Beleidsanalyse |
Methodiek waarmee systematisch alternatieve oplossingen worden ontwikkeld en afgewogen. |
Benedenbeloop |
Deel van het talud tussen teen en buitenberm. |
Benedenrivierengebied |
Deel van de benedenstroomse takken van de Rijn en de Maas verstaan waarvoor, tijdens grote afvoergolven, de waterstanden een significante invloed ondervinden van de waterstanden op de Noordzee. |
Benedenstrooms |
Stroomafwaarts. |
Benedenstroomse |
|
richting |
Voor het mechanisme piping: de richting waarheen het kwelwater stroomt. |
Beoordelen |
|
Het uitvoeren van een veiligheidsbeoordeling conform het WBI 2017. |
|
Beoordelings-instrumentarium |
De door de minister gestelde nadere regels over de beoordeling van de algemene waterstaatkundige toestand van de primaire waterkeringen. |
Beoordelingsprofiel |
Denkbeeldig minimum profiel van gedefinieerde afmetingen waarbinnen zich geen objecten bevinden, dat binnen het werkelijk aanwezige profiel moet passen en dat de garantie moet bieden dat de waterkering voldoende sterk is. |
Berm |
Extra verbreding aan de binnendijkse of buitendijkse zijde van de dijk om het dijklichaam extra steun te bieden, zandmeevoerende wellen te voorkomen en de golfslag en /of golfoverslag te reduceren. |
Bermfactor |
Factor bepaald door golfhoogte en waterdiepte boven de berm, benodigd voor ontwerp en toetsing op toplaaginstabiliteit van steenzettingen op een buitenberm. |
Beschermingsniveau |
Zie veiligheidsnorm. |
Beschermingszone |
In de keur beschreven zone ter weerszijden aan het waterstaatswerk waarbinnen een beperkt gebodsregime geldt met als doel aantasting van de waterkering door bijzondere belastingen (delfstofwinning, seismisch onderzoek, explosies van leidingen) te voorkomen. |
Beslisregel |
Regel aan de hand waarvan een beslissing moet worden genomen. |
Betonblok |
Blokvormig toplaagelement van beton. |
Betonpuin |
Restproduct dat wordt gebruikt als granulair materiaal. |
Betonzuil |
Zuilvormig toplaagelement van beton. |
Betrouwbaarheid sluiting van kunstwerk |
Betrouwbaarheid van de sluitingsoperatie van de hoogwaterkerende keermiddelen van een waterkerend kunstwerk. |
Betrouwbaarheidseis |
Eis die gesteld wordt aan de betrouwbaarheid (faalkans) van een constructie. De wettelijke norm is een voorbeeld van een betrouwbaarheidseis aan de waterkeringen. |
Betrouwbaarheidseis op doorsnedeniveau |
Eis die wordt gesteld aan de kans van falen van een dijkdoorsnede (faalkanseis). |
Betrouwbaarheidsindex |
Waarde die de mate van 'betrouwbaarheid' van een waterkering weergeeft. Een hoge betrouwbaarheid correspondeert met een kleine faalkans. |
Bezwijken |
Het optreden van verlies van inwendig evenwicht (bijvoorbeeld afschuiven) en/of het optreden van verlies van samenhang in materiaal (bijvoorbeeld het verweken) en/of het optreden van ontoelaatbaar grote vervormingen van de waterkering. |
Bezwijkmechanisme |
Wijze waarop een constructie bezwijkt. |
Bijzonder waterkerend object |
Kering geplaatst en ontworpen ter bescherming van waterstaatswerken in oorlogstijd. |
Bijzondere waterkerende constructie |
Constructie om, in combinatie met een grondlichaam (dijk) of in plaats van een grondlichaam, water te keren, zoals muralt- of dijkmuren, damwanden, kistdammen, keermuren en kwelschermen. |
Binnenberm |
Extra verbreding aan de landzijde van de dijk om het dijklichaam extra steun te bieden en/of om zandmeevoerende wellen te voorkomen. |
Binnendijks |
Aan de kant van het land of het binnenwater. |
Binnendijks duingebied |
Duingebied waarvoor de primaire veiligheid volgens de Waterwet wordt geborgd. |
Binnenduin |
Duin dat niet direct aan het strand grenst. |
Binnenduinrand |
Overgang tussen een duingebied en het laaggelegen achterland. |
Binnenkruinlijn |
Lijn die de overgang markeert tussen de kruin en het binnentalud. |
Binnentalud |
Hellend vlak van het dijklichaam aan de binnendijkse zijde van de dijk. |
Binnenteen |
De onderrand van het dijklichaam aan de landzijde van de dijk (de overgang van dijk naar maaiveld). |
Bitumen |
Een zeer viskeuze vloeistof of vaste stof, in hoofdzaak bestaande uit koolwaterstoffen of hun derivaten, die vrijwel geheel oplosbaar is in zwavelkoolstof. |
Bitumenemulsie |
Een homogeen mengsel van bitumen en water waarbij bitumen in de vorm van zeer kleine bolletjes is gedispergeerd in water. |
Blok |
De rechthoekige vorm waarmee een tijdafhankelijk proces als bijvoorbeeld afvoer wordt geschematiseerd. |
Blokduur |
De representatieve duur van het tijdafhankelijke proces dat met een blok wordt geschematiseerd. |
Blokken |
Toplaagelementen die nauw op elkaar aansluiten en waarbij de spleetbreedte rondom elk element min of meer constant en meestal klein is. |
Blokkenmat |
Geprefabriceerde toplaagelementen die onderling door kabels of een geokunststof zijn verbonden tot een mat. |
Bochtwerking |
Waterstandsverhoging ter plaatse van de waterkering als gevolg van scheefstand van het wateroppervlak in een bocht van een rivier. |
Bodemligging |
Positie van de bodem ten opzichte van een referentievlak, dikwijls NAP. |
Boortunnel |
Ondergrondse tunnel die wordt samengesteld achter de boorinstallatie waarmee de grond aan de kop van deze installatie wordt verwijderd. |
Bovenbeloop |
Deel van het talud tussen buitenberm en kruin. |
Bovenrivierengebied |
Deel van de Maas, de Rijn en haar takken, waarbij de waterstanden tijdens hoge afvoergolven niet meer beïnvloed worden door de waterstand op de Noordzee en het IJsselmeer. |
Bovenstrooms |
Stroomopwaarts. |
Bovenstroomse richting |
Hier gebruikt in de zin van de stroming van het kwelwater onder de dijk door, vanuit de in-/toestromende zijde van de dijk. |
Boventafel |
Bovenste gedeelte van de taludbekleding (boven Gemiddeld Hoogwater of boven een overgangsconstructie). |
Brekerparameter |
Verhouding tussen de taludhelling en de (wortel uit) de golfsteilheid, die een indicatie is voor de wijze waarop golven op het talud breken. |
Bres |
Een gat in de waterkering. |
Bresvloeiing |
Bezwijken van een onderwatertalud door het gestaag wegstromen van zandlagen, gevoed door een steil taludopwaarts bewegende verstoring. |
Breuksteenoverlaging |
Constructie waarbij op een bestaande, te lichte steenzetting ter versterking een pakket breuksteen is aangebracht. |
Bui-oscillaties |
Onregelmatige schommelingen van het wateroppervlak met een wisselende periode die vooral bij zware storm optreden. |
Buistoot |
Afzonderlijk optredende vrij kort durende waterspiegelverheffing als gevolg van een zware bui. |
Buitenberm |
Extra verbreding aan de buitendijkse zijde van de dijk om het dijklichaam extra steun te bieden, om zandmeevoerende wellen te voorkomen en/of om de golfoploop te reduceren. |
Buitendijks |
Aan de kant van het te keren (buiten)water. |
Buitenknik |
Knik tussen de berm en het benedenbeloop. |
Buitenkruinlijn |
Lijn die de overgang markeert tussen de kruin en het buitentalud. |
Buitentalud |
Hellend vlak van het dijklichaam aan de kerende zijde. |
Buitenteen |
Onderrand van het dijklichaam aan de buitendijkse zijde van de dijk (de overgang van dijk naar maaiveld en/of voorland). |
Buitenwater |
Water van een oppervlaktewaterlichaam waarvan de waterstand direct invloed ondervindt van hoge stormvloed, bij hoog opperwater van een van de grote rivieren, bij hoog water van het IJsselmeer of het Markermeer, dan wel bij een combinatie daarvan, alsmede het Volkerak-Zoommeer, Grevelingenmeer, getijdedeel van de Hollandse IJssel en de Veluwerandmeren. |
Caisson |
Een betonnen rechthoekige bak die in de waterbouw over het algemeen dienst doet als golfbreker of als hulpconstructie bij de sluiting van dijken en/of dammen. |
Calamiteitenplan |
Een draaiboek waarin verschillende acties om de dijk te bewaken (in geval van calamiteit) staan vermeld. Volgens de Waterwet zijn waterbeheerders verplicht dit op te stellen. |
Cascade-effect |
Het trapsgewijze verloop van water van hoog naar laag, vertraagd door obstakels in het landschap (zie ook systeemwerking). |
Cellenwand |
Gewichtsconstructie opgebouwd uit damwanden, die tot cirkelvormige of deels cirkelvormige cellen worden geconstrueerd en met grond of een ander materiaal worden gevuld om voldoende massa te krijgen. Door de cellen onderling te verbinden ontstaat een cellenwand. |
Cohesieve laag |
Zie afdeklaag. |
Combiwand |
Een constructie opgebouwd uit een combinatie van open buispaal-elementen (of H-profielen) die een hoge sterkte en stijfheid bezitten en damwandelementen. |
Compartimentering |
Het verkleinen van een overstroombaar gebied in (een aantal) kleinere compartimenten om de gevolgen van een overstroming te beperken. |
Consolidatie tijd |
Tijdsduur die nodig is om vanaf het aanbrengen van een belasting, de wateroverspanning in de grond te laten afnemen tot deze (vrijwel) geheel is verdwenen. |
Constructieve functie (kunstwerken) |
Het bijdragen aan het in stand houden van de waterkering, door het afdragen naar de ondergrond van belastingen die niet direct gerelateerd zijn aan de waterkerende functie. |
Contractant gedrag |
Volumevermindering ten gevolge van een opgelegde schuifvervorming van grond. |
Correlatie in de tijd |
Mate van samenhang tussen de waarde van een variabele op tijdstip t en de waarde van diezelfde variabele op een ander tijdstip. |
Correlatiefuncties |
Statistische functies die de mate van samenhang tussen twee stochasten kwantificeren. |
Correlatielengte |
Lengtemaat die bepalend is voor de mate van ruimtelijke (auto)correlatie van een parameter. |
Coupure |
Onderbreking in de waterkering voor de doorvoer van een (water)weg of spoorweg die bij hoge buitenwaterstanden afsluitbaar is. |
Cumulatieve kansverdeling |
Functie die de kans van onderschrijden beschrijft van alle (relevante) mogelijke uitkomsten van een stochastische variabele. |
Dam |
Waterbouwkundige constructie met aan twee zijden water. Kan zijn aangelegd om de golfhoogte er achter te reduceren, als havendam, of als (voorliggende) primaire waterkering. |
Damwand |
Een damwand is een verticale grond- en/of waterkerende constructie, die bestaat uit een rij losse de grond in gedreven wandelementen (planken of panelen) die door middel van een gronddichte en in sommige gevallen ook waterdichte messing-en-groefverbinding (genoemd 'slot' bij stalen damwanden) met elkaar zijn verbonden. |
Debiet |
Het vloeistofvolume dat per tijdseenheid door een doorsnede stroomt. |
Decimeringshoogte |
Absoluut verschil in hoogte tussen het een waterstand met een bepaalde overschrijdingsfrequentie en een waterstand met een overschrijdingsfrequentie, die een factor 10 hoger of lager is. |
Deelfaalmechanisme |
Zie deelmechanisme. |
Deelmechanisme |
Deel van het faalproces dat voortkomt uit het falen van onderdelen van het systeem, maar waarbij nog geen sprake hoeft te zijn van volledig functieverlies. |
Deining |
Windgeïnduceerde watergolven, die niet meer onder invloed zijn van het windveld dat deze golven opwekte. |
Dekzand |
Door de wind afgezet zand, dat als een dek op oudere zanden of afzettingen ligt in een laag, variërend van enkele decimeters tot meerdere meters dikte. |
Delta |
Uitmonding van een rivier als een stelsel van aftakkingen. |
Demontabele kering |
Mobiele kering waarvan een deel van de constructie alleen bij dreigend hoogwater wordt opgebouwd en waarvan onder normale omstandigheden slechts een beperkt deel van de constructie (zoals funderingsbalken, kwelschermen, of aansluitingen op bestaande constructies) achterblijft op het waterkeringtracé. |
Depositie |
Aanzanding van het afgeslagen duinzand. |
Deterministisch |
Hiermee wordt bedoeld dat tijdens een berekening een parameter niet als stochast wordt gemodelleerd. De waarde van deze parameter wordt als "bekend" verondersteld. |
Deterministisch model |
Een model dat de invoer volgens een vaststaande wetmatigheid omzet in uitvoer, zonder rekening te houden met onzekerheden. |
Dicht steenasfalt |
Een licht overvuld mengsel met een gap-graded aggregaat, waardoor verdichting door eigen gewicht optreedt. |
Dichtheid |
Verhouding tussen massa en volume van het materiaal (volumieke massa, soortelijke massa). |
Dichtingslaag |
Een laag bindmiddel aangebracht op een oppervlak van waterbouwasfaltbeton. |
Diepwand |
Doorgaande (meestal onverankerde) wandconstructie, die is opgebouwd uit (trillingsvrij) in de grond vervaardigde betonnen panelen voorzien van wapening. |
Diffractie |
Buiging van golffront/golfstraal in het schaduwgebied van een obstakel. |
Dijk |
Waterkerend grondlichaam. |
Dijkbasis |
De zich binnen de invloedssfeer van de dijk bevindende ondergrond. |
Dijkdeuvels |
Versterking van de dijk waarbij worden stalen buizen tot onder de teen van de dijk in de diepere zandlaag ingebracht. Om deze buizen zijn kousen van geotextiel aangebracht, die na installatie met cement-bentoniet worden volgepompt. Daardoor zet de kous uit als een langwerpige ballon, waarmee potentiele afschuifvlakken van de dijk worden gestabiliseerd. |
Dijk-in-duin |
Hybride kering waarbij een dijk wordt beschermd door een voorliggend volume zand. |
Dijkkern |
Grondlichaam van zand en/of klei in een dijk dat moet worden beschermd tegen de inwerking van de waterbeweging. |
Dijkmuur |
Constructie op een dijk aangebracht om golfoverslag over de dijk te beperken. |
Dijkringlijn |
Lijn die de ligging van de primaire waterkering aangeeft. |
Dijktraject |
Gedeelte van een primaire waterkering dat afzonderlijk genormeerd is. |
Dijkvak |
Een deel van een waterkering met uniforme eigenschappen en belasting. Zie ook vak. |
Dijkvernageling |
Techniek om een dijk te versterken. Hierbij worden nagels met een kern van staal of kunststof in de dijk geplaatst. De kern is omhuld met een schil van grout (cement en water) die zorgt voor een goede hechting tussen de nagels en de grond in de dijk. Hiermee worden potentiele afschuifvlakken van de dijk gestabiliseerd. |
Dilatant gedrag |
Volumetoename ten gevolge van een opgelegde schuifvervorming van grond. |
Doorgaand kanaal |
Kanaal van de benedenstroomse naar de bovenstroomse zijde. |
Doorgroeisteen |
Platte betontegel of betonblok met gaten er in die begroeiing mogelijk maken (grasbetonstenen). |
Doorlatendheid |
Het vermogen van de grond om vloeistof door te laten. Verhouding tussen specifiek debiet en verhang. Darcy doorlatendheid, afhankelijk van de viscositeit van het water. |
Doornikse steen |
Blokvormig toplaagelement van natuursteen uit de groeven van Doornik, België. |
Drukstaafmethode |
Methode om de stabiliteit van de dijk te benaderen onder inachtneming van de vervorming van het slappe grondpakket achter de dijk, dat hiertoe als een door druk belaste staaf wordt opgevat (opdrijven). |
Dubbele duinen |
Meerdere duinregels die samen een duinwaterkering vormen. |
Duin |
Min of meer aansluitende zandheuvels langs de kust, al dan niet door de natuur gevormd, die het waterkerend vermogen ontlenen aan de geometrie en de hoeveelheid zand binnen het dwarsprofiel. |
Duinafslag |
Faalmechanisme voor duinen dat betrekking heeft op de erosie van een duin onder stormcondities. |
Duinfront |
Zeezijde van het duinprofiel. |
Duinregel |
Gesloten duinenrij. |
Duinvak |
Zie dijkvak. |
Duinvoet |
Overgang van strand naar duin. De positie van de duinvoet in een dwarsprofiel wordt door veel beheerders gedefinieerd met behulp van een in de tijd constante hoogtelijn (bijvoorbeeld NAP +3 m). |
Duinvoetverdediging |
Harde waterkeringsconstructie die het achterliggend duin beschermt tegen duinafslag, gezamenlijk vormt dit een hybride kering. |
Duinwaterkering |
Deel van een duingebied dat aangemerkt is als primaire waterkering. |
Economische schade |
De schade die opgelopen is door ontwrichting van economische processen. |
Ecotop |
Ruw laagje op de bovenkant van toplaagelementen ter bevordering van flora en fauna. |
Eenheid/Eenheden (van WBI-SOS) |
WBI-SOS verdeelt de ondergrond in eenheden, in totaal 43 (Bijlage B). Een WBI-SOS eenheid bestaat uit een grondlaag of grondlagen die relatief homogeen verdeelde eigenschappen hebben. De lithologie kan homogeen zijn, maar het is ook mogelijk dat de eenheid een homogene afwisseling bevat van verschillende lithologieën, bijvoorbeeld zand/klei afwisselingen. De eenheden zijn zo opgezet en beschreven dat ze herkend kunnen worden in boringen en sonderingen en dat ze relatief eenvoudig zijn te koppelen aan proevenverzamelingen. |
Eenvoudige toets |
Onderdeel van de toetsprocedure. In de eenvoudige toets wordt per vak en per toetsspoor met eenvoudige beslisregels gecontroleerd of het toetsspoor relevant is. De beslisregels zijn gebaseerd op veilige afmetingen van (onderdelen van) de kering, algemene eigenschappen van de kering waardoor een faalmechanisme niet kan optreden of eenvoudige rekenregels. |
Emulgator |
Een stof die een emulsie stabiel houdt (er voor zorgt dat de geëmulgeerde stof niet samenklontert). |
Erosie |
Het proces waarbij grond, gesteente en dergelijke verplaatst worden door c.q. wegspoelen onder invloed van wind, stromend water of bewegende ijsmassa’s. |
Erosie van de onderlagen |
Faalmechanisme van bekledingen dat zich voordoet als de beschermende werking van de toplaag weggevallen is. |
Erosiescherm |
Een in het buitentalud aanwezige wandconstructie, die bij een geërodeerd buitentalud samen met het resterende deel van de dijk de waterkerende functie overneemt. |
Estuarium |
Wijde trechtervormige riviermond, waarin het getij zich sterk doet gevoelen. |
Evenstandslijn |
Lijn die weergeeft hoe plaatselijk een bepaalde waterstand kan ontstaan onder invloed van combinaties van de rivierafvoer en de hoogwaterstand te Hoek van Holland. |
Faaldefinitie |
(Praktische en juridisch relevante) afspraak over wat in het WBI 2017 als falen wordt beschouwd. De faaldefinitie beschrijft de situatie die in de gedetailleerde toets voor falen van de waterkering wordt aangehouden. |
Faalkans |
Kans op overschrijden van de uiterste grenstoestand van een waterkering of een onderdeel daarvan. De uiterste grenstoestand wordt vastgelegd door een faaldefinitie. |
Faalkansbegroting |
Verdeling van de toegestane faalkans over de faalmechanismen. Wordt toegepast in de gedetailleerde toets per vak, waarbij een faalkansbegroting wordt voorgeschreven. In de gedetailleerde toets per traject wordt de faalkansbegroting vrijgelaten. |
Faalkans(en)budget |
Zie faalkansbegroting. |
Faalkans per vak, doorsnede of kunstwerk |
Faalkans voor een vak voor een toetsspoor als resultaat van de analyse in de gedetailleerde toets per vak. Een vak heeft betrekking op een dijkdoorsnede, duinenraai of kunstwerk. |
Faalkans per traject |
Faalkans voor een dijktraject voor een toetsspoor of combinatie van toetssporen als resultaat van de analyse in de gedetailleerde toets per traject of in de toets op maat. |
Faalkanseis per traject |
Toelaatbare faalkans voor een dijktraject voor een toetsspoor of combinatie van toetssporen voor een faalkansbegroting afgeleid uit de norm. |
Faalkanseis per vak, doorsnede of kunstwerk |
Toelaatbare faalkans voor een vak voor een toetsspoor voor een faalkansbegroting en lengte-effect afgeleid uit de norm. Een vak is een dijkdoorsnede, duinenraai of kunstwerk. |
Faalmechanisme |
De opeenvolging van gebeurtenissen die leidt tot falen. |
Faaltraject |
Geheel van (deel)processen en stadia die worden doorlopen alvorens daadwerkelijk falen optreedt. |
Falen |
Falen van een technisch systeem of onderdeel ervan houdt in dat het zich bevindt in een toestand waarbij een of meer functies daadwerkelijk niet meer (kunnen) worden vervuld. In de beoordeling van de veiligheid van de primaire waterkeringen is dat de waterkerende functie. |
Fauna-uitstapplaats |
Een voorziening langs een steile oever van een waterweg, waar (te water geraakte) dieren aan land kunnen komen. |
Fictieve taludhelling |
Gewogen gemiddelde van de taludhelling onder en boven de buitenberm, benodigd voor ontwerp en toetsing op toplaaginstabiliteit van steenzettingen op de berm. |
Filter |
Tussenlaag in de taludbekleding die uitspoeling van fijnkorrelig materiaal uit de ondergrond door de bovenliggende laag van de bekleding voorkomt. |
Flexibiliteit |
Buigzaamheid, het vermogen om vervormingen te kunnen ondergaan waarbij het materiaal intact blijft. |
Fluctuatieschaal |
Lengtemaat die bepalend is voor de mate van ruimtelijke variabiliteit van een parameter. |
Fluïdisatie |
Proces waarbij fijne vaste deeltjes door een stromend gas of vloeistof in beweging worden gebracht. |
Foutenboom |
Schematische weergave van combinaties van oorzaken die tot een bepaalde ongewenste gebeurtenissen, topgebeurtenissen genoemd, aanleiding kunnen geven. |
Fractie |
Verzameling korrels die de grootste van twee nader aangeduide zeven (nominale fractiegrenzen) passeert en blijft liggen op de kleinste. De ondergrens kan daarbij ook nul zijn. |
Freatisch vlak |
Vlak in de grond waar de druk in het poriën water gelijk is aan nul. |
Freatische lijn |
Niveau van de grondwaterspiegel in een dijklichaam. |
Frequentielijn |
Het gemiddeld aantal keren per periode (jaar/seizoen) dat een betreffende stochastwaarde wordt overschreden. |
Functiescheidend scherm |
In de waterkering aanwezige wandconstructie om te voorkomen dat de onderdelen die gezamenlijk de waterkerende functie vervullen (i.e. grondlichaam, constructieve elementen) onder normale omstandigheden de aangrenzende niet-waterkerende functies (bv wonen, werken, recreatie) negatief beïnvloeden als gevolg van grondbelastingen en -vervormingen. |
Fysisch model |
Een natuurkundige beschrijving van een grenstoestandfunctie (zie aldaar). |
Gap-graded |
Type korrelverdeling waarbij alleen grove en fijne korrels voorkomen, de tussenliggende maat ontbreek (vrijwel) geheel. |
Gedetailleerde toets |
Toets in de toetsprocedure die uitgaat van een voorgeschreven faaldefinitie en bijbehorend generiek rekenmodel. |
Gedetailleerde toets per vak |
Toets gebaseerd op modelmatige analyses en generieke rekenregels met vaste faalkansverdeling op per vak. |
Gedetailleerde toets per traject |
Toets gebaseerd op modelmatige analyses en generieke rekenregels voor het gehele traject. In deze toets wordt de vaste faalkansverdeling losgelaten. |
Gedragsmodel |
Zie fysisch model. |
Gegradeerde korrelverdeling |
Een monster korrels met een gelijk matig verdeelde diameter. |
Gelaagdheid |
Hiermee wordt aangegeven dat de oorspronkelijk gelaagde structuur t.g.v. de afzetting van de lagen nog aanwezig is. |
Geldigheidsgebied |
Het geheel van voorwaarden waaronder een model mag worden toegepast. |
Gemaal |
Kunstwerk om water van een laag peil naar een hoog peil te brengen, waarvan de noodzaak kan liggen in wateroverschot aan de lage kant (afvoer) of in waterbehoefte in het gebied aan de hoge kant (aanvoer). Een gemaal is een samenstel van verschillende onderdelen: • één of meerdere doorvoerleidingen of -kokers • één of meerdere afsluitmiddelen • een gebouw met installaties. |
Gemiddeld hoog water |
De gemiddelde hoogte van hoogwater op een locatie over een periode van 19 jaar (in een getijdegebied). |
Geokunststof |
Kunststof doek dat bijvoorbeeld op zand of klei wordt toegepast om uitspoeling ervan te voorkomen. |
Geometrisch dicht |
Criterium voor gronddichtheid van een filter, waarbij materiaaltransport fysiek onmogelijk is doordat de openingen in het filter kleiner zijn dan de korrelafmetingen van het basismateriaal. |
Geotechnisch profiel |
De verticale opbouw in grondmechanische zin van een waterkering. |
Gepenetreerde steenzetting |
Steenzetting waarbij tussen de toplaagelementen beton of asfalt is aangebracht om de sterkte te vergroten. |
Geschakelde steenzetting |
Blokkenmat of interlock-elementen. |
Geschiktheidsonderzoek |
Onderzoek waarbij een proefproductie (veelal een dagproductie, volgens de RAW-standaard: 40 ton van waterbouwasfaltbeton of 16 ton in geval van open steenasfalt) bereid en verwerkt wordt op de door de aannemer voorgestelde werkwijze, met als doel aan te tonen dat de beoogde werkwijze tot de vereiste kwaliteit leidt. |
Getijhoogwaterstijging |
De relatieve stijging van de gemiddelde hoogwaterstand (inclusief NAP-daling). |
Getijkans |
De kans dat gedurende een getijperiode een bepaalde windsnelheid een keer wordt overschreden. |
Getijperiode |
Tijdsduur van (ongeveer) 1 getij. |
Gewapende grond |
Bij kerende constructies met een steile of verticale begrenzing in gewapende grond wordt de inwendige stabiliteit verzekerd door meerdere lagen van wapening (strippen, roosters of grids) die, door interactie (wrijving) tussen grond en wapening trekkracht kunnen overdragen. |
Gewichtsmuur |
Op staal gefundeerde grondkerende constructie die zijn algehele stabiliteit ontleent aan zijn eigen gewicht (inclusief eventueel door de muur ondersteunde volumes aanvulling). |
Gietasfalt |
Warm bereid asfalt met een mengsel van gegradeerd grind (of steenslag) en een overmaat aan asfaltmastiek, dat nagenoeg geen holle ruimte heeft. |
Glijvlak |
Het vlak waarlangs een afschuivende grondmoot afschuift over het stabiele deel van een grondlichaam en waarlangs door de grond schuifsterkte wordt gemobiliseerd. |
Glijvlak model |
Rekenmodel waarmee de weerstand van een grondmoot tegen afschuiven langs een schuifvlak wordt berekend. |
Golfbelastingen |
Golfcondities die worden gebruikt voor het toetsen en ontwerpen van de diverse faalmechanismen. |
Golfcondities |
Weergave van de toestand van een golfveld op een bepaald moment, veelal in termen van significante golfhoogte, (gemiddelde of piek)periode en gemiddelde golfrichting. |
Golfhoogte |
De verticale afstand tussen dal en top van een golf. |
Golfhoogte duinafslag |
Rekenwaarde voor de golfhoogte waarmee in de gedetailleerde toets voor het toetsspoor duinafslag dient te worden gerekend. |
Golfklap |
Korte drukstoot op het talud die ontstaat doordat de watermassa van een brekende golf het talud met grote snelheid treft. |
Golfklapzone |
Deel van het talud dat door golfklappen wordt belast. |
Golfoploop |
Het tegen het talud oplopen van golven. |
Golfoploophoogte |
Hoogste niveau ten opzichte van de stilwaterlijn tot waar een golf het talud nat maakt. |
Golfoploopzone |
Deel van het talud dat niet door golfklappen maar door golfoploop wordt belast, gelegen boven de stil waterstand. |
Golfoverslag |
Situatie waarbij de waterstand lager is dan de hoogte van de waterkering en waarbij golven over de waterkering heen slaan. |
Golfoverslagdebiet |
De hoeveelheid water die door golven per strekkende meter gemiddeld per tijdseenheid over de waterkering slaat. |
Golfoverslaghoogte |
De hoogte ten opzichte van de waterstand, waarbij een bepaald opgegeven debiet optreedt. Iets preciezer gezegd is de golfoverslaghoogte het verschil tussen het niveau van de buitenkruinlijn en de lokale waterstand in de situatie dat de buitenkruinlijn zó hoog ligt dat de overslag daarover precies gelijk is aan het opgegeven debiet. |
Golfperiode |
Tijdsduur tussen twee opeenvolgende neergaande passages van de middenstand van een golf. |
Golfspectrum |
Verdeling van de golfenergiedichtheid als functie van de periode (bij een breed spectrum zijn de golfperioden van de windgolven onderling sterk verschillend). |
Golfsteilheid |
Verhouding tussen de hoogte en de lengte van een golf. |
Gradiënt |
Verloop van een grootheid per eenheid van lengte. Zie: verhang. |
Granietblok |
Blokvormig toplaagelement van graniet. |
Granulaire laag |
Laag van korrelig materiaal van beperkte dikte die onder de toplaag kan liggen, fungerend als filterlaag en/of uitvullaag. |
Gras |
Individuele plantensoort (enkelvoud) of begroeiing met een grasachtig uiterlijk (meervoud; dan ook ‘grasland’, ‘grasvegetatie’). Echte grassen (Poaceae) of verwante eenzaadlobbige soorten zijn dominant of beeldbepalend. In de meeste dijkgraslanden komen echter ook kruiden voor. |
Graszode |
Het intensief doorwortelde bovenste deel van de toplaag, bestaande uit substraat plus wortels In de zode zijn de wortels van individuele spruiten meestal sterk vervlochten. De zode is gewoonlijk 5 tot 10 cm dik. |
Grenslaag |
Onderste deel van het afdekkende pakket. Bij hoogwater wordt de waterspanning in de grenslaag beïnvloed door de stijghoogte in de onderliggende aquifer. |
Grenspotentiaal |
Stijghoogte in de aquifer die in evenwicht is met het gewicht van het afdekkende pakket. |
Grensprofiel |
Deel van de duinwaterkering landwaarts van de afslagzone dat bedoeld is om golfoverslag te voorkomen. |
Grensstijghoogte |
Zie Grenspotentiaal. |
Grenstoestand |
Toestand waarin de sterkte van een constructie of een onderdeel daarvan nog juist evenwicht maakt met de daarop werkende belastingen. |
Grenstoestandfunctie |
Wiskundige functie die voor alle mogelijke uitkomsten van de combinaties van betrokken stochastische variabelen beschrijft of de waterkering wel/niet faalt. |
Grindasfaltbeton |
Warm bereid asfalt met een continu gegradeerd mengsel van grind, zand en vulstof, dat een laag percentage holle ruimte heeft. |
Grof zand |
Aanduiding voor zanden met een gemiddelde korrelgrootte van de zandfractie tussen 210 en 2000 µm. |
Grondbreuk |
Zie hydraulische grondbreuk. |
Grondwaterstand |
Hoogteligging van het freatisch vlak. |
Haringmanblok |
Type betonblokken met inkeping ter beperking van golfoploop. |
Havendam |
Dam gelegen voor de primaire waterkering die zich uitstrekt vanaf de kust of oever het open water in, om de stroming en golven te beïnvloeden of om te voorkomen dat de toegang tot een haven of een rivier dichtslibt. |
Havenslingering |
Zie seiche. |
Heave |
Situatie waarbij verticale korrelspanningen in een zandlaag wegvallen onder invloed van een verticale grondwaterstroming; ook fluïdisatie of de vorming van drijfzand genoemd. |
Heterogeen |
Van punt tot punt belangrijke verschillen in eigenschappen bezittend. |
Hevel(pers)leiding |
Kokervormige constructie met een verhoogd middengedeelte, in de regel over waterkering of (stroom)scheiding heen, dat twee wederzijds gelegen wateren met elkaar verbindt. Het overbrengen van water via de hevel vindt plaats op basis van de principes van communicerende vaten en wordt in gang gebracht door het aanbrengen van een vacuüm in de leiding. |
Hoge drempel |
Een element in een niet hoogwaterkerend gesloten kunstwerk, dat zorgt voor een drempel waar het water via golfoverslag en/of overloop overheen moet stromen zonder dat het invloed van eventueel aanwezig binnenwater ondervindt. |
Hoge gronden |
De natuurlijke hoge delen van Nederland. |
Hogedrukleiding (vloeistof, gas) |
Leiding deel uitmakend van een systeem waarin een bedrijfsdruk groter dan of gelijk aan 1 MPa (10 bar) wordt aangehouden. |
Hoogwatergolf |
Tijdelijk verhoogde waterstanden in een rivier (met een golfvorm) door een vergrote rivierafvoer. De hoogwatergolf kan enkele uren tot enkele dagen aanblijven. |
Hybride kering |
Primaire kering, bestaande uit een combinatie van een zandlichaam (duin) en een harde waterkeringsconstructie. |
Hydraulisch |
|
belastingniveau |
De kruinhoogte waarbij de kans op het overschrijden van een kritiek golfoverslagdebiet met een kans van voorkomen die getalsmatig gelijk is aan de norm van het dijktraject waar de waterkering onderdeel van uitmaakt. |
Hydraulisch dicht |
Criterium voor gronddichtheid van een filter, waarbij materiaaltransport onmogelijk is doordat de weerstand tegen uitspoeling voldoende groot is bij de maatgevende belasting. |
Hydraulisch materiaal |
Granulair materiaal dat kan samenkitten. |
Hydraulische belasting |
Belasting op de waterkering als gevolg van de lokale waterstand en bijbehorende golven. |
Hydraulische condities |
De condities die bepalend zijn voor de hydraulische belasting. Het betreft onder meer waterstanden, stroming, golfhoogten en golflengten. |
Hydraulische grondbreuk |
Verlies van korrelcontact in de grond als gevolg van te hoge wateroverspanningen; in geval van een cohesieve afdekkende grondlaag leidt dit tot opdrijven en opbarsten, in geval van een niet cohesieve grondlaag tot heave. |
Hydraulische waterspanning |
(Grond)waterspanning in een punt in de (onder)grond die overeenkomt met de waterspanning als gevolg van een kolom water vanaf dat punt tot aan de vrije grondwaterspiegel. |
Hydraulische weerstand |
Karakterisering van de doorlatendheid van grondlagen. Weerstand die een bepaalde laag biedt tegen (meestal verticale) grondwaterstroming. Bij een homogene laag is deze grootheid gelijk te stellen aan het quotiënt van laagdikte D en (verticale) doorlaatcoëfficiënt k. |
Hydrodynamisch model |
Model waarmee de stroming in open en gesloten waterlopen berekend kan worden. |
Hydrodynamische periode |
Zie Consolidatie tijd |
Hydrostatische waterspanning |
(Grond-)waterspanning in een punt in de (onder-)grond die overeenkomt met de waterspanning als gevolg van een kolom water vanaf dat punt tot aan de vrije grondwaterspiegel. |
In de grond ingebedde grondkering |
Relatief dunne wanden van staal, gewapend beton of hout, ondersteund door ankers, stempels en/of passieve gronddruk. De buigweerstand van dergelijke wanden speelt een significante rol in de ondersteuning van het materiaal, terwijl het gewicht van de ingebedde wand zelf onbelangrijk is. |
Indirect faalmechanisme |
Mechanisme dat niet direct tot falen van het systeem leidt maar de kans op falen door een vervolgmechanisme vergroot. |
Indringingslengte |
Verticale afstand aan de onderzijde van de slecht doorlatende deklaag waarover de waterspanning in de deklaag verandert bij waterspanningsvariaties in de watervoerende zandlaag. |
Infiltratie |
Indringen van water in de dijk of ondergrond. |
Infiltratiecapaciteit |
Het vermogen van de grond om water te laten indringen (m3/s/m2). |
Infrastructurele functie |
Het indirect mogelijk maken van (spoor)wegverkeer, scheepvaart en nutsvoorzieningen. |
Ingegoten steenzetting |
Steenzetting waarbij tussen de toplaagelementen van boven af tot meer dan de helft van de toplaagdikte beton of asfalt is aangebracht (‘vol en zat‘ gepenetreerde steenzettingen). |
Inlaatduiker |
Kokervormige constructie door een grondconstructie, eventueel voorzien van keermiddelen, met als doel om onder vrij verval (via een vrij wateroppervlak) buitenwater in te laten. |
Inscharingslengte |
De lengte gerekend vanaf de geulrand waarover het voorland landinwaarts wordt aangetast. |
Instandhouden |
Het behouden van de veiligheidstoestand conform de vigerende eisen van de waterkering. |
Interne instabiliteit |
Migratie van de fijne fractie van een filter door de poriën van het filter. |
Intreepunt |
(Theoretisch) punt waar het buitenwater tot de aquifer toetreedt, als gevolg van het verval over de waterkering. |
Intreeweerstand |
Weerstand veroorzaakt door een slecht-doorlatend sliblaagje ter plaatse van het intreepunt. |
Invloedscoëfficiënt |
Indicator voor het relatieve belang van een stochastische variabele in de faalkansberekening, d.w.z. in vergelijking met de andere stochastische variabelen. |
Invloedsgebied |
Gebied waarbinnen het bezwijken of falen van een waterkerend kunstwerk, bijzondere constructie of niet-waterkerend object merkbaar is. Denk hierbij aan de ontgrondingskuil rond een bezweken leiding of een ontwortelde boom. |
Invloedslijn |
Uiterste lijn op het maaiveld waarvoor geldt dat als aan de dijkzijde van die lijn het maaiveld wordt verstoord de veiligheid van de waterkering zakt onder de (volgens de toetsing) vereiste veiligheid, gelet op alle directe faalmechanismen. |
Invloedsstrook |
Strook, direct landwaarts van de reservestrook, waar aan gebruiksfuncties beperkingen worden gesteld teneinde de waterkering in stand te houden. |
Invloedszone |
De zone waarbinnen de invloed van een bepaald faalmechanisme aanwezig is. |
Inwas materiaal |
Granulair materiaal dat in de spleten tussen de stenen wordt aangebracht om de interactiekrachten tussen de blokken te vergroten. |
Inwateringssluis |
Waterstaatkundige constructie die in de waterkering is gelegen en bedoeld is om (vers) water in de polder te laten. |
Inwendige stabiliteit |
mate van weerstand van een asfaltmengsel tegen blijvende en ongewenste vervormingen ten gevolge van het eigen gewicht of externe belastingen (bijvoorbeeld walsen). |
Inzanding |
De ophoping van zand in de toplaag en de granulaire laag, afkomstig van bijvoorbeeld het voorland (zie ook inslibbing). |
JARKUS |
Landelijk databestand van jaarlijks diepte- en hoogtemetingen van de zandige kust (JAaRlijkse KUStmetingen). |
Kade |
Kleine dijk. |
Kademuur |
Grondkerende constructie om schepen aan af te meren, opdat overslag van goederen mogelijk kan worden gemaakt. |
Kadewand |
In de grond ingebedde wandconstructie langs een oeverstrook waarlangs de schepen kunnen aanleggen, die de overslag en tijdelijke opslag van (bulk)goederen mogelijk maakt. |
Kalibratiecriterium |
Criterium op basis waarvan veiligheidsfactoren worden vastgesteld. Het criterium heeft in de regel de vorm van een faalkanseis voor een doorsnede van een waterkering. |
Kansdichtheidfunctie |
Functie die aangeeft welke mogelijke uitkomsten van een variabele de grootste kans van optreden heeft (formeel: de grootste kansdichtheid). |
Karakteristieke lijnen |
Lijn die de karakteristieke punten met elkaar verbindt. |
Karakteristieke punten |
Kenmerkende punten in het dwarsprofiel voor de schematisering van de waterkering voor de analyse van een faalmechanisme. |
Karakteristieke waarde |
Waarde met een voorgeschreven onder- of overschrijdingskans, bepaald op grond van een statistische analyse van beschikbare gegevens. |
Keermuur (of keerwand) |
Muur die door vorm, gewicht en fundering zonder verankering de grond keert. |
Keersluis |
Een sluis die als voornaamste doel het keren van hoogwater heeft. |
Kerende hoogte |
Laagste punt van de bovenrand van de waterkering, het niveau waarbij overloop optreedt als de buitenwaterstand dit niveau overschrijdt. |
Kernzone |
Zie waterstaatswerk. |
Keur |
Verordening met strafbepaling van een waterschap. |
Keurgebied |
Gebied waarop de keur van toepassing is. |
Keurzone |
Zie keurgebied. |
Kistdam |
Set damwandschermen verbonden door één of meerdere ankers waarbij de ruimte tussen de schermen gevuld is met grond. |
Kleibekleding |
Laag klei, inclusief een eventueel aanwezig laagje teelaarde, die dient ter bescherming van het onderliggende kernmateriaal van een dijk of dam. |
Klemming |
Bijdrage aan de weerstand tegen toplaaginstabiliteit doordat naast elkaar liggende toplaagelementen onderlinge beweging onmogelijk maken. |
Klink |
Dikteafname van een grondconstructie of -laag ten gevolge van autonome verdichting van het materiaal. |
Klinker |
Toplaagtype. |
Kolk |
Ontgrondingskuil direct achter of voor een dijk die is ontstaan bij een oude dijkdoorbraak waar nu vaak de dijk in een kronkel omheen ligt. Het is dan een klein meertje geworden. |
Kombergend vermogen |
Het vermogen van het achterliggende watersysteem van een waterkerend kunstwerk om een bepaalde hoeveelheid instromend water te bergen, zonder dat dit in het achterland tot sterkte reducerende schade aan kades dan wel een substantiële hoeveelheid water op straat in bebouwd gebied leidt. |
Koperslakblok |
Blokvormig toplaagelement, gemaakt van het restmateriaal koperslakken. |
Kopsloot |
(Polder)sloot die dwars op de dijk of kade is gesitueerd. |
Korrelgroep |
Verzameling korrels die met uitzondering van geringe percentages boven- en ondermaat blijft liggen tussen twee nader aangeduide zeven. |
Korrelverdeling |
Verdeling van de korrels naar afmeting in de diverse fracties binnen een korrelgroep. |
Kosten-batenanalyse |
Een analyse waarbij men de voor- en nadelen van een project of maatregelen vergelijkt, uitgedrukt in geld. Als de baten groter zijn dan de kosten, is het project economisch rendabel. |
Kreukelberm |
Zie ‘teenbestorting’. |
Kritiek grensprofiel |
Meest landwaarts gelegen grensprofiel. |
Kritiek verval |
Waarde van het verval, of de lengte van de maatgevende kwelweg, waarbij juist geen piping of heave optreedt. |
Kritieke kwelweglengte |
De lengte van de maatgevende kwelweg waarbij wel zandtransport, maar juist geen piping of heave optreedt. |
Kruiden |
Tweezaadlobbige plantensoorten, vaak gekenmerkt door een weinig ‘grasachtig’ uiterlijk en – in vergelijking met grassen – veel opvallender bloemen. In natuurlijke graslanden en ook op de meeste dijkgraslanden komen naast grasachtigen ook kruiden voor. |
Kruin |
Strook tussen buitenkruinlijn en binnenkruinlijn; 2. Hoogste punt in het dwarsprofiel van het dijklichaam; 3. Buitenkruinlijn. |
Kruinhoogte |
Hoogte van de waterkering. |
Kruip |
In de tijd doorgaande vervorming van een materiaal ten gevolge van een belasting. |
Kunstwerk (Waterkerend) |
Constructie die onderdeel uitmaakt van een waterkering en over een beperkte lengte de waterkerende functie van het grondlichaam geheel of gedeeltelijk overneemt, maar is aangelegd ten behoeve van een andere (utilitaire) functie die de waterkering kruist (zoals schutten en spuien). In verband met deze utilitaire functie zijn deze waterbouwkundige constructies meestal voorzien van één of meer beweegbare afsluitmiddelen. |
Kustlijn |
Gemiddelde laagwaterlijn. Deze is aangegeven op de door de Minister van Verkeer en Waterstaat of haar opvolger vastgestelde peilkaart. |
Kwantiel |
Waarde die hoort bij een bepaalde kans. Bijvoorbeeld er is een kans van 10% dat een 'willekeurige' korreldiameter kleiner is dan het 10%-kwantiel. |
Kwel |
Het uittreden van grondwater (water dat door of onderdoor een waterkering stroomt) als gevolg van het te keren verval over de waterkering (waterstandsverschil). Doorsijpeling van water onder de dijk door. In het algemeen: het diffuus uittreden van grondwater. In het bijzonder: het uittreden van grondwater onder invloed van grotere stijghoogten elders in het hydrologische systeem. |
Kweldergebied |
Een begroeide buitendijkse landaanwas die alleen bij extreem hoge waterstanden blank komt te staan en bij een gemiddeld hoogwater niet meer onderloopt. |
Kwelkade |
In het direct aan de dijk grenzende achterland aangebrachte kade om afstromen van kwelwater te verminderen waarmee wordt getracht het optreden van pipingverschijnselen te voorkomen alsmede wateroverlast binnendijks tijdens hoge rivierafvoeren te beperken. |
Kwelscherm |
Een ondoorlatende, in de regel verticale, constructie voor verlenging van de kwelweg. |
Kwelsloot |
Sloot aan de binnenzijde van de dijk die tot doel heeft kwelwater op te vangen en af te voeren. |
Kwelweg |
Mogelijk pad in de grond dat het kwelwater aflegt, van het intreepunt naar het uittreepunt. |
Kwelweglengte |
Lengte van de kwelweg, dit is de afstand die het kwelwater ondergronds aflegt voordat het weer aan de oppervlakte komt. |
Laag duin |
Duin waarbij er sprake is van golfoverslag. |
Lage drempel |
Een element in een niet hoogwaterkerend gesloten kunstwerk, dat zorgt voor een drempel waarbij er na overstromen direct contact ontstaat tussen buiten- en binnenwater, zodat het debiet aan instromend water door de binnenwaterstand wordt beïnvloed. |
Lagedrukleiding (vloeistof, gas) |
Leiding deel uitmakend van een systeem waarin een bedrijfsdruk kleiner dan 1 MPa (10 bar) wordt aangehouden. |
Landwaartse grens waterstaatswerk |
Overgang tussen een duinwaterkering en het binnendijks duingebied. |
Langsconstructie |
Type kunstwerk in een waterkering waarvoor geldt dat de onzekerheden gerelateerd aan de (relatief) grote lengte in de richting van de as van de waterkering (ten opzichte van de lengte loodrecht op de as van de waterkering) in de beoordeling moeten worden meegenomen zoals kademuren en stabiliteitschermen. |
Langsstroming |
Stroming van water over het talud evenwijdig aan de as van de dijk. |
Langsvoeg |
Spleet tussen blokvormige toplaagelementen aan de lange zijde van de blokken. |
Leendertse blokken |
Type interlockelementen. |
Legger |
Kaart met juridische status die waterkeringbeheerders op grond van artikel 5.1 van de Waterwet moeten opstellen. Hierop staat de exacte ligging van de waterkering en de daarin te onderscheiden zones (waterstaatswerk, beschermingszone en buitenbeschermingszone). |
Leklengte |
Lengte waarover een stijghoogteverschil binnen een watervoerende laag halveert als gevolg van stroming naar een relatief slecht doorlatende deklaag (piping en stabiliteit toplaag steenzettingen). |
Lekfactor |
Zie Leklengte. |
Lengte-effect |
Invloed van variaties van dijk- en ondergrondeigenschappen binnen een dijktraject op de faalkans van (een faalspoor binnen) dat dijktraject, wiskundig gezien gelijk is aan de verhouding tussen de faalkans van een "uniform" dijksegment en de faalkans van een dwarsdoornede uit datzelfde segment. |
Lessinese steen |
Blokvormig toplaagelement van natuursteen uit de groeven van Lessine, België. |
Levensduurfactor |
Factor om de invloed van het gecorreleerd zijn van faalkansen in afzonderlijke jaren binnen de levensduur op de faalkans voor de gehele levensduur in rekening te brengen. |
Life cycle analysis |
Beschouwing over één of meer aspecten van een product, proces, et cetera, waarbij de gehele levenscyclus van het onderzochte in de beschouwing voorkomt. |
Liquefactie |
Zie verweking. |
LNC- waarden |
Landschaps-, Natuur- en Cultuurhistorische waarden. |
Lokale opstuwing |
lokale waterstandsverhoging ter plaatse van de waterkering als gevolg van obstakels in het rivierbed. |
Lokale opwaaiing |
Opwaaiing tussen de locatie waarvoor de hydraulische randvoorwaarde wordt gegeven en de waterkering. |
Lokale schematisatie |
Detaillering van de WBI-SOS scenario’s voor een faalmechanisme die in de WBI 2017-software (Ringtoets) wordt gebruik om de faalkans van een dijkstrekking te bepalen. |
L-wand |
Al dan niet verankerde grondkerende constructie in de vorm van een L, waarvan de verticale wand primair is om de grond te keren en het horizontale deel om de stabiliteit van de constructie te waarborgen. |
Maatgevend afslagpunt |
Afslagpunt in een dwarsraai berekend tijdens de toetsing van een duinwaterkering. |
Maatgevende afslagzone |
Afslagzone berekend tijdens de toetsing van een duinwaterkering. |
Maatgevende afvoer |
De afvoer die bepalend is gesteld voor het ontwerp of een deel ervan. |
Maatgevende Hoogwaterstand |
De waterstand met een kans van voorkomen gelijk aan de normfrequentie van het dijktraject waar de waterkering onderdeel van uitmaakt. |
Maatgevende waterstand |
Waterstandsniveau waarbij de bekleding volgens de berekening zal bezwijken. |
Macro-instabiliteit |
Het afschuiven van grote delen van het grondlichaam van een dijk langs rechte of gebogen glijvlakken, dan wel het evenwichtsverlies ten gevolge van het ontstaan van grote plastische zones. |
Macrostabiliteit |
Weerstand tegen het optreden van een glijvlak in het talud en de ondergrond. |
Marginale statistiek |
De kans- of frequentieverdeling van één afzonderlijke stochastische variabele, zonder rekening te houden met de invloed van eventuele andere stochastische variabelen die daarmee al dan niet gecorreleerd zijn. |
Mastiek |
Warm bereid asfalt met een continu gegradeerd mengsel van zand en vulstof en een overmaat aan bitumen, dat nagenoeg geen holle ruimte heeft (asfaltmastiek). |
Materiaalfactor |
Partiële factor, die op de karakteristieke materiaalparameter wordt toegepast om onzekerheden in de grondeigenschappen te verdisconteren. |
Materiaaltransport |
Faalmechanisme waarbij uitspoeling vanuit onderlagen leidt tot ondermijning van de toplaag. |
Meerdijk |
Primaire waterkering, gelegen langs in het algemeen grote wateren, anders dan rivieren, zonder getijdenwerking. |
Meerpeil |
De waterstand op een bepaald moment, gemiddeld over het beschouwde meer. |
Microstabiliteit |
Weerstand tegen erosie van het talud als gevolg van uittredend water. |
Middenkruinlijn |
Midden van buiten-en binnenkruinlijn. |
Mijnsteen |
Restproduct van mijnbouw bestaand uit breed gegradeerd granulair materiaal. |
Mineraal aggregaat |
Mengselcomponent in asfalt, bestaande uit grind of steenslag, zand en vulstof of een combinatie hiervan. |
Mobiele kering |
Demontabele of tijdelijk keermiddel dat niet permanent aanwezig is en apart moet worden opgebouwd bij een (dreigend) hoogwater. |
Modelfactor |
Partiële factor waarin onzekerheden in de berekeningsmethodes zijn verdisconteerd. |
Modelonzekerheidsfactor |
Stochast die de modelonzekerheid beschrijft. |
Morfologie |
Leer en beschrijving van de bodemligging van zee, zeearmen, meren en rivieren. |
NAP-daling |
Daling van het NAP-vlak als gevolg van onderlinge bewegingen in de aardkorst. Wegens het ontbreken van een meetbaar referentiepunt kan deze daling niet zelfstandig, maar alleen in combinatie met de getijhoogwaterstijging worden gekwantificeerd. |
Nat kunstwerk |
Civiel-bouwkundige constructie die onderdeel is van een vaarweg of waterweg met als doel regulering van de waterstanden, passage van schepen, hoogwaterbescherming, kruising van waterwegen of afvoer van water. |
Naviduct |
Combinatie van sluis en aquaduct die als constructie één geheel vormen. |
Niet waterkerend object |
Objecten op of in de dijk die geen waterkerende functie hebben, zoals leidingen, woningen en andere opstallen, gemalen en bomen. |
Nominale waarde |
Gemiddelde waarde of mediane waarde. |
Noorse steen |
Verzamelnaam voor stenen die in de ijstijd door ijsmassa's zijn meegenomen en die in de 19e en begin 20e eeuw in Midden- en Noord-Nederland als bekleding op de dijk zijn aangebracht (Noordse steen, Drentse steen, Poolse steen, flinten). |
Norm |
Toelaatbare overstromingskans van een dijktraject. De norm wordt uitgedrukt in de ondergrens of signaleringswaarde. |
Normaal Amsterdams Peil |
Hoogte ten opzichte van het `Amsterdams Peil', de gemiddelde zomervloedstand van het lJ voor Amsterdam toen dit nog in vrije verbinding stond met de Zuiderzee. |
Normfalen |
Normfalen van een technisch systeem houdt in dat het systeem rekenkundig voor een of meer functies niet aan de wettelijke of juridische kansnorm wordt voldaan. |
Normfrequentie |
Nog net toelaatbare overstromingskans van een dijktraject. |
Normtraject |
Waterkeringtraject of (in juridische termen) dijktraject waarvoor in de Waterwet een faalkanseis is gegeven (ook traject). |
Nulfractie |
Fractie van granulair materiaal met kleine diameter, globaal kleiner dan 10 mm (nulfractie). |
Numeriek model |
Model dat door middel van discretisatie de differentiaalvergelijkingen oplost, die de fysische processen beschrijven. |
Object |
Een in of op de waterkering aanwezige constructie of aanwezig element (bv begroeiing, bebouwing, pijpleidingen of weg en dijkmeubilair) met of zonder waterkerende functie. |
Ondergrens |
Overstromingskans van het dijktraject die hoort bij het minimale beschermingsniveau dat de kering moet bieden. |
Ondergrond |
Zand of klei onder de filterlaag. |
Ondergrondmodel |
Een ondergrondmodel geeft de ruimtelijke verdeling van geologische, geotechnische of hydrologische eenheden in de ondergrond, vaak in 3D. |
Ondergrondprofiel |
2D dwars- of langsprofiel waarin de opbouw van de ondergrond wordt weergegeven. Meestal grotendeels gebaseerd op een extrapolatie van informatie uit ondergrondgegevens. |
Ondergrondscenario |
De stapelingen van WBI-SOS eenheden die binnen segmenten kunnen voorkomen worden scenario’s of WBI-SOS scenario’s genoemd. Vanwege de onzekerheid over de werkelijke grondopbouw op elke locatie langs de dijk worden er meestal meerdere scenario’s vastgesteld en wordt voor elk van die scenario’s de kans van aantreffen gegeven. De WBI-SOS scenario's worden tijdens het beoordelen lokaal verfijnd tot lokale scenario's. |
Ondergrondschematisatie |
Een schematische weergave van (een deel) van de ondergrond voor een bepaald gebied. |
Onderlagen |
Alle lagen tussen de dijkkern en de toplaag. |
Onderloopsheid |
Lekstroom onder een constructie door. |
Onderloopsheid (faalmechanisme) |
Het ontstaan van holle ruimten onder een kunstwerk als gevolg van een geconcentreerde kwelstroom waarbij gronddeeltjes worden meegevoerd. Hierbij loopt de kwelstroom onder het kunstwerk door op het grensvlak van constructie en zand. |
Ondertafel |
Onderste gedeelte van de taludbekleding (onder Gemiddeld Hoogwater of onder een overgangsconstructie). |
Onderwateroever |
Zie vooroever. |
Ongesorteerd |
Aanduiding van granulair materiaal waaruit de nulfractie niet is uitgesorteerd. |
Ontgronding |
Erosie van de waterbodem of vooroever als gevolg van stroming en golfbeweging. |
Onvolkomen stroming |
De situatie waarin het benedenwater achter een (lange) overlaat wordt gestuwd door het water dat over de overlaat stroomt, waarbij zich benedenstrooms een bodemneer vormt. |
Opbarsten |
Scheuren (bezwijken) van de binnendijks gelegen afdekkende laag die is opgedreven als gevolg van een te grote wateroverspanning in de daaronder gelegen watervoerende laag. Algemeen: Bezwijken van de grond door het ontbreken van verticaal evenwicht in de grond, onder invloed van wateroverdrukken. |
opdrijfveiligheid |
Verhouding tussen het gewicht van het afdekkend pakket slecht doorlatende lagen (klei/veen) en de opwaartse waterdruk direct er onder, uitgedrukt in de parameter 'n'. |
Opdrijfzone |
Zone achter de dijk waar de grenspotentiaal wordt bereikt. |
Opdrijven (asfalt, bekledingen) |
Onder extreme omstandigheden optredende neiging tot oplichten van een bekleding langs het talud door een wateroverdruk onder de bekleding die groter is dan de component van het eigen gewicht loodrecht op het talud. |
Opdrijven (piping, macrostabiliteit) |
Vorm van hydraulische grondbreuk waarbij een cohesieve afdekkende laag wordt opgelicht ten gevolge van wateroverspanning in de onderliggende watervoerende laag. Opdrukken van het afdekkende pakket door het bereiken van de grenspotentiaal. |
Open keerhoogte |
De kerende hoogte van een waterkering met beweegbare afsluitmiddelen bij open afsluitmiddel; 2. De kerende hoogte van de kaden langs het achterliggende (binnen)watersysteem wanneer dit bij open afsluitmiddel in directe verbinding staat met het buitenwater. |
Open keerpeil |
Buitenwaterstand welke bij open afsluitmiddel nog juist niet tot een ontoelaatbaar instromend volume buitenwater leidt. |
Open ruimte |
Het deel van het oppervlak dat niet door de toplaagelementen wordt bedekt. |
Open steenasfalt |
warm bereid asfalt met een mengsel van grof en uniform gegradeerd steenslag en een ondermaat aan asfaltmastiek, dat een hoog percentage holle ruimte heeft. |
Open tunnelbak |
Weg in een constructie welke onder (grond)waterniveau ligt. |
Oppervlakbehandeling |
Een dichtingslaag en/of een slijtlaag op een bekleding van asfaltbeton. |
Oprollen |
Combineren van faalkansen van faalmechanismen en dijkvakken. |
Oscillatie |
Het rond een vast punt heen en weer gaan van massa of energie. |
Overgang |
Een ruimtelijke verandering (dus geen veranderingen in de tijd) in de bekleding of constructie in het vlak van de buitencontour van een primaire waterkering. |
Overgangsconstructie |
Aansluiting tussen twee wezenlijk verschillende type constructies. Het kan gaan om de aansluiting tussen een duin, dijk en/of kunstwerk, maar ook om een overgang tussen twee verschillende typen bekledingen. |
Overgoten steenzettingen |
Steenzettingen waarbij tussen de toplaagelementen van boven af tot minder dan de helft van de toplaagdikte beton of asfalt is aangebracht (oppervlakkig gepenetreerde steenzettingen). |
Overlaat |
Drempel waarover water van de ene naar de andere zijde stroomt. |
Overloop |
Het verschijnsel waarbij water over de (kruin van de) waterkering het achterland in loopt, omdat de waterstand in het buitenwater (rivier, zee, meer) hoger is dan de waterkering. |
Overloopdebiet |
De hoeveelheid water die door overloop per strekkende meter gemiddeld per tijdseenheid over de waterkering loopt. |
Overloopscherm |
Ondoorlatende wandconstructie ter vergroting van de kerende hoogte van een waterkering, die daarmee binnen de waterkerende functie een bijdrage levert aan de weerstand tegen overloop en golfoverslag. |
Overlopen |
Het over de waterkering heen stromen van water, als de waterstand hoger is dan de waterkering. |
Overschrijdings-frequentie |
Gemiddeld aantal keren dat in een bepaalde tijd een verschijnsel een zekere waarde bereikt of overschrijdt. |
Overslagdebiet |
Volume water dat per strekkende meter per seconde door de golfbeweging over de buitenkruinlijn slaat. |
Overstroming |
De situatie dat er dusdanig veel water in het gebied achter de (primaire) kering komt te staan dat dodelijke slachtoffers vallen of substantiële economische schade ontstaat. |
Overstromingskans |
Kans op verlies van waterkerend vermogen van een dijktraject waardoor het door het dijktraject beschermde gebied zodanig overstroomt dat dit leidt tot dodelijke slachtoffers of substantiële economische schade. |
Overstromingskansbenadering |
Veiligheidsbeoordeling op basis van overstromingskansen, die tot uitdrukking worden gebracht in de kans dat de belasting van een dijktraject groter is dan de sterkte. |
Overstromingskansnorm |
De normspecificatie geldend voor een dijktraject. |
Pakking of pakkingsdichtheid |
Mate waarin korrels in een zandpakket dicht opeen gepakt zitten. |
Palenwand |
Een palenwand is opgebouwd uit een rij in de grond gevormde, overlappende palen van beton of cementgrout, eventueel gewapend om buigende momenten te kunnen opnemen. |
Partiële (veiligheids)factor |
Vermenigvuldigingsfactor die (mits >1 en voor een parameter die bijdraagt aan de sterkte) resulteert in een strengere betrouwbaarheidseis. |
Partiële factor |
Factor waarmee een representatieve waarde vermenigvuldigd (of gedeeld) wordt ter verkrijging van de rekenwaarde. De partiële factoren dienen om onzekerheden in belastingen, materiaaleigenschappen, rekenmethodes, gevolgen van falen en de overschrijdingskans van grenstoestanden in rekening te brengen. |
Patroonpenetratie |
Penetratie met asfalt of beton van een breuksteenbekleding over een deel van het oppervlak. |
Peil |
De hoogte van de waterstand. |
Peilbuis |
Algemene term voor een in de grond geplaatste buis of soortgelijke constructie met een kleine diameter voorzien van een filter, waarin de grondwaterstand c.q. stijghoogte kan worden gemeten. |
Peildatum |
Datum, vastgesteld door de Minister van Infrastructuur en Milieu, waarop het veiligheidsoordeel over de primaire waterkering betrekking heeft. |
Persleiding |
Leidingsysteem waar onder druk een vloeistof of een gas doorheen wordt gepompt. |
Piping |
Het verschijnsel dat onder een waterkering (dijk of kunstwerk) holle pijpvormige ruimte ontstaan, ten gevolge van een geconcentreerde kwelstroom waarbij gronddeeltjes worden meegevoerd; dit verschijnsel wordt ook onderloopsheid genoemd. In de feitelijke definitie is sprake van piping indien zich een doorgaand open kanaal heeft gevormd van intreepunt tot uittreepunt doordat het erosieproces van een zandmeevoerende wel niet stopt. |
Plaatbekleding |
Monoliete en waterdichte bekleding. |
Plasberm |
Zie teenbestorting. |
Plus/min-afweging |
Afweging waarbij de volgorde van geschiktheid van varianten wordt bepaald. |
Polder |
Op de boezem uitslaand of lozend gebied met geregelde waterstand. |
Polderpeil |
Peil van het oppervlaktewater binnen een beheersgebied. |
Porositeit |
Verhouding tussen de open ruimte tussen de korrels en het totale volume (open ruimte + korrels) van het granulaire materiaal. |
Potentiaal |
Stijghoogte ten opzichte van een referentievlak. |
Primaire waterkering |
Waterkering die beveiliging biedt tegen overstroming doordat deze behoort tot een dijktraject waarvoor een norm is opgenomen in de Waterwet. |
Probabilistische analyse/faalkansberekening |
Analyse waarin de faalkans van een waterkering wordt bepaald, rekening houdend met alle relevante onzekerheden (natuurlijke variabiliteit en kennisonzekerheden). |
Probabilistische beoordeling |
Beoordeling of een waterkering voldoet, op basis van een probabilistische analyse. |
Probabilistische rekenhart |
Verzameling rekenmodules van de software waarmee probabilistische berekeningen uitgevoerd worden. |
Probabilistische rekentechniek |
Rekenmethode om faalkansen te bepalen. Er zijn meerdere rekentechnieken beschikbaar in de software. |
Probabilistische toets |
Toets op basis van probabilistische analyses. |
Proctordichtheid, maximum |
Hoogste dichtheid van grond die in een gestandaardiseerde proefprocedure wordt bereikt als het watergehalte wordt gevarieerd. |
Proevenverzameling |
Verzameling/steekproef van in het terrein gemeten of in het laboratorium bepaalde waarden van grondeigenschappen, ingedeeld naar geologische/geotechnische formatie. |
Puntconstructie |
Type kunstwerk in een waterkering waarvoor geldt dat de onzekerheden gerelateerd aan de lengte in de richting van de as van de waterkering (relatief beperkt ten opzichte van de lengte loodrecht op de as van de waterkering) over het algemeen een ondergeschikte rol speelt, zoals sluizen en coupures. |
Randvoorwaardelocatie |
Locatie waarvoor de hydraulische randvoorwaarden worden gegeven. |
Randvoorwaarden |
Beschrijving van de wijze waarop uitwisseling (massa, energie) van het gemodelleerde systeem met de omgeving plaatsvindt. |
Refractie |
Zwenking van golfkammen onder invloed van veranderende bodemdiepte of van stroomgradiënten. |
Regionale (water)kering |
Niet-primaire waterkering. |
Rekenwaarde |
Volgens de definitie in [CUR162 1992], de parameterwaarde die wordt berekend door de karakteristieke waarde te delen door of, in het geval dat dit ongunstiger is, te vermenigvuldigen met een partiële veiligheidsfactor. |
Relatieve dichtheid |
Relatief gewicht van materie onder water, gedefinieerd als het soortelijk gewicht van de materie minus het soortelijk gewicht van het water, gedeeld door het soortelijk gewicht van het water. |
Representatieve waarde |
De basiswaarde die de werkelijke waarde van een parameter met voldoende zekerheid representeert. De representatieve waarde is gelijk aan de karakteristieke waarde of een nominale waarde. Hieruit wordt met behulp van de partiële factor de rekenwaarde bepaald. |
Reserveringsstrook |
Strook (duin), direct landwaarts van het grensprofiel, deel uitmakend van de primaire waterkering, onder meer ten behoeve van de opvang van de effecten van de verwachte getijhoogwaterstijging over een periode van 200 jaar. |
Reservestrook |
Zie ‘Reserveringsstrook’. |
Restcorrelatie (rho_x) |
Ondergrens voor de mate van ruimtelijke (auto-)correlatie van een stochastische variabele. |
Restproduct |
Bijproduct van productieprocessen dat als constructiemateriaal wordt gebruikt. |
Ronaton |
Type betonzuil. |
Reststerkte |
Sterkte die kan worden ontleend aan het deel van het faaltraject dat na de toestand beschreven door de faaldefinitie moet worden doorlopen alvorens de waterkering daadwerkelijk faalt. |
Retentiegebied |
In dit gebied bergt men tijdelijk, bij hevige regenval, water. Dit opdat stroomafwaarts gelegen gebieden niet overstromen. |
Rijksstrandpalenlijn |
Langs de gehele kust gelegen referentielijn voor meetraaien (hoofdraai). |
Rijkszeeweringenreglement |
Verordening met verbods- en gebodsbepalingen van het Rijk als beheerder van een zeewering. Vergelijkbaar met de Keur. |
Risicoanalyse |
Het nagaan van de kans op een ongewenste gebeurtenis en de gevolgen daarvan. |
Rivierdijk |
Dijk langs een rivier. |
Rolweerstandshoek |
Hoek in het krachtenevenwicht die aangeeft hoeveel de korrels bieden tegen rollen. |
RSP-lijn |
Rijksstrandpalenlijn; de langs de gehele zandige kust gelegen referentielijn voor meetraaien (hoofdraai). |
Ruigte |
Begroeiing met doorgaans vrij forse en hoog opgaande plantensoorten. Dit kunnen forse grassen zijn, zoals Kropaar (Dactylis glomerata) of Kweek (Elytrigia repens). Echter, vaak domineren kruiden zoals Fluitenkruid (Anthriscus sylvestris), Gewone berenklauw (Heracleum sphondylium), Grote brandnetel (Urtica dioica) of Japanse duizendknoop (Fallopia japonica). Kenmerkend voor veel ruigtevegetaties is de relatief lage soortenrijkdom en de matig tot zeer slechte bedekkings- en doorwortelingsgraad. |
Ruimen |
Proces in het faaltraject Piping, dat volgt op terugschrijdende erosie, waarbij het kanaal van de bovenstroomse zijde naar de benedenstroomse zijde schoongedrukt (schoongespoeld en verbreed) wordt. |
Ruimtelijke (uit)middeling |
gemiddelde waarde van een stochastische variabele over een bepaalde ruimtelijke grootheid. |
Ruimtelijke correlatie |
Mate van samenhang tussen de waarde van een variabele op locatie x en de waarde van diezelfde variabele op naburige locaties. |
Ruimtelijke variabiliteit |
Variatie van een stochastische variabele over een waterkering, in dwarsrichting en/of lengterichting. |
Ruwheidselement |
Uitsteeksel op toplaagelementen met als functie het beperken van de golfoploop. |
Scenario |
Een beschrijving van een keten van gebeurtenissen die leidt tot de ongewenste gebeurtenis (falen van de waterkeringen in een dijktraject. In de beoordeling kunnen alle onzekerheden die niet als nette/continue kansverdeling zijn weer te geven, kunnen in de beoordeling als scenario’s worden weergegeven, daabij kan gedacht worden aan onzekerheden in ondergrond en dijkopbouw, de al dan niet daaraan gerelateerde waterspanningen of situaties met falen van NWO’s en/of al dan niet aangetaste voorlanden en havendammen. |
Schaardijk |
Dijk die onmiddellijk aan de rivier ligt en niet door uiterwaarden daarvan gescheiden is. |
Schadefactor |
Partiële veiligheidsfactor die verband houdt met schade, die in rekening brengt in welke mate de vereiste betrouwbaarheid afwijkt van het basisbetrouwbaarheidsniveau. |
Schadegetal |
Dimensieloze parameter die de schade aan een breuksteenverdediging beschrijft. |
Schematisch ondergrondmodel |
De stratigrafie (gelaagdheid) waarop het (ondergrond)model is gebaseerd. |
Schematisering |
Vereenvoudigde voorstelling van de ruimtelijke en temporele verdeling van systeemvariabelen en parameters. |
Schematiseringshandleiding |
Handleiding waarin voor één of meer toetssporen staat hoe de relevante aspecten van een kering geschematiseerd moeten worden om deze te kunnen beoordelen. |
Scheve windopzet |
Het verschil tussen een maximale hoogwaterstand en astronomisch hoogwater, waarbij een eventueel tijdsverschil tussen beide wordt genegeerd. |
Schrale klei |
Weinig erosiebestendige klei. |
Schroefstraal |
Beweging in het water achter de draaiende schroef van het schip. |
Schuifsterkte |
De sterkte die de grond kan mobiliseren langs het (potentiële) schuifvlak. |
Schutsluis |
Een kunstwerk waarmee het mogelijk is om schepen van het ene naar het andere waterpeil te brengen en die, indien gelegen in de primaire waterkering, tegelijkertijd buitenwater keert. |
Sedimentatie/resedimentatie |
(Opnieuw) bezinken van zandkorrels en/of slib in een stroming. |
Segment |
Bij het opstellen van WBI-SOS (zie WBI-SOS) zijn de dijken opgedeeld in segmenten. Aan elk segment zijn scenario’s van mogelijke grondopbouwen toegekend. |
Seiche |
Resonantieverschijnsel in bekkens (onder andere havens) als gevolg van laagfrequente variaties van de buitenwaterstand of de wind. |
Semi-probabilistische analyse |
Analyse of de kering voldoet aan een gestelde betrouwbaarheidseis op basis van karakteristieke waarden en veiligheidsfactoren. |
Semi-probabilistische beoordeling |
Beoordeling op basis van een semi-probabilistische analyse. |
Sifon |
Een duikervormige constructie waarmee, bij een kruising van twee waterlopen, water van de ene waterloop onder een ander waterloop wordt geleid. |
Signaleringswaarde |
Overstromingskans van het dijktraject waarvan overschrijding gemeld moet worden aan de Minister van I en M. |
Significante golfhoogte |
De gemiddelde golfhoogte van het hoogste één derde deel van de golven (op diep water is dat de golfhoogte die door ongeveer 33% van de golven wordt overschreden) gedurende een bepaalde periode, bijvoorbeeld een half uur. |
Sijpeloppervlak |
Deel van het dijktalud waar grondwater uittreedt. |
Sijpelpunt |
Hoogste punt op het dijktalud waar grondwater uittreedt. |
Silex |
Restproduct van de cementindustrie, bruikbaar als granulair materiaal. |
Slakken |
Restproduct, in bepaalde gevallen bruikbaar als granulair materiaal. |
Slijterosie |
In de loop der jaren geleidelijk dunner worden van de dijkbekleding door afslijten als gevolg van de waterbeweging op het talud of door vorstschade. |
Sluis |
Kunstmatige, beweegbare waterkering die de verbinding tussen twee wateren (met eventueel een verschillende waterpeil) kan afsluiten of openstellen (voor scheepvaart) en daartoe van deuren of schuiven is voorzien. |
Sluitproces |
De gehele procedure die nodig is om een kunstwerk hoogwaterkerend te sluiten dat bestaat uit de deelprocessen alarmering, mobilisatie, bediening en bedrijfszekerheid keermiddel(len) en eventueel het herstel van een falend sluitproces. |
Sluitpeil |
Waterstand waarbij de kering wordt gesloten. |
Spectrum |
Zie golfspectrum. |
Spindelschuif |
Een door middel van spindels verticaal beweegbare waterkerende schuif (afsluitmiddel) in een watervoerend element, waarmee dit element kan worden afgesloten. |
Spreidingslengte |
Zie Leklengte |
Squeezing |
Plotseling optredende grote horizontale, van de as van de grondconstructie af gerichte verplaatsingen in de ondergrond onder de grondconstructie. |
Stabiliteitsfactor |
De verhouding tussen sterkte en belasting (veelal in een stabiliteitsberekening van een waterkering). |
Stabiliteitsnorm |
De minimale waarde van de stabiliteitsfactor, waaraan een waterkering moet voldoen. |
Stabiliteitsscherm |
In de waterkering aanwezige al dan niet verankerde verticale wandconstructie die, in combinatie met het grondlichaam, de macrostabiliteit van de waterkering verhoogt en daarmee binnen de waterkerende functie mede de verantwoordelijkheid draagt voor de stabiliteit van de waterkering. |
Stabiliteitszone |
De terreinstrook naast het waterstaatswerk die wordt bepaald door het faalmechanisme macro-instabiliteit van het waterstaatswerk. |
Standaarddeviatie/standaardafwijking |
Maat voor de variatie van de waarde van een stochastische variabele. |
Standaardelement |
Toplaagelement van een standaardtype: niet onderling verbonden, zonder gaten, zonder grote uitsteeksels. |
Standaardsortering |
Sortering van granulair materiaal volgens erkende normen. |
Standaardsteen-zetting |
Steenzetting met een toplaag van standaardelementen. |
Standtijd |
Tijdsduur van begin van belasten tot aan bezwijken van het betreffende onderdeel van de waterkering. |
State parameter |
Maat voor verwekingsgevoeligheid: verschil tussen poriëngetal van het zand en poriëngetal in critical state bij dezelfde spanning. |
Steenslag |
Procesmatig gebroken gesteente, waarbij onder gesteente wordt verstaan gesteente van natuurlijke oorsprong en kunstmatig gevormde gesteente zoals slakken, granulaten, gecalcineerd bauxiet, gecalcineerde vuursteen e.d. |
Steentoets |
Excel-programma voor de beoordeling van de stabiliteit van steenzettingen. |
Steenzetting |
Bekleding waarvan de toplaag bestaat uit in verband geplaatste elementen. |
Stevige klei |
Klei die voldoet aan de voorwaarden van erosiebestendige klei. |
Stijghoogte |
Niveau tot waar het water zou stijgen in een peilbuis met filter ter plaatse van het punt; wordt uitgedrukt in meters waterkolom ten opzichte van een referentievlak. |
Slijtlaag |
Dunne laag vloeibitumen of bitumenemulsie die wordt aangebracht op een asfaltbetonbekleding om de bekleding te conserveren, afgestrooid met steenslag of grind om het aanzicht te verbeteren. |
Stochast/stochastische variabele |
Variabele die een onzeker proces beschrijft. |
Stochastische ondergrond (schematisatie) |
Met stochastisch wordt bedoeld dat een bepaald aspect, bij WBI-SOS de opbouw van de ondergrond, variabel is. Deze variabiliteit wordt bij WBI-SOS gevat in verschillende scenario’s met kansen van aantreffen. |
Stoorlaag |
Dunne klei-, leem-, of veenlaag in een overigens dik zand- of grindpakket. |
Stootvoeg |
Spleet tussen blokvormige toplaagelementen aan de korte zijde van de blokken. |
Stopwerk |
Voegvulling in de vorm van brokken en scherven van toplaagelementen die in de spleten zijn vastgezet. |
Stormduur |
Duur van de storm (niet alleen de stormtop, maar tenzij anders vermeld de gehele storm). Voor kunstwerken: de duur van de tot hoogwaterblok gemodelleerde piek van de storm waarmee het instromende volume van buitenwater kan worden bepaald. |
Stormopzet |
Zie windopzet. |
Stormseizoen |
Periode waarin geen werkzaamheden aan waterkeringen mogen worden uitgevoerd, meestal 15 oktober-15 april (gesloten seizoen). |
Stormvloed |
Hoogwaterperiode waarbij te Hoek van Holland het grenspeil (met een gemiddelde overschrijdingsfrequentie van 0,5 per jaar) wordt bereikt of overschreden (voor het grenspeil: zie getijtafels op www.getij.nl). |
Strandmuur |
Verticale muur die het achterliggend duin beschermt tegen duinafslag, gezamenlijk vormt dit een hybride kering. |
Strijklengte |
Lengte waarover de wind over het wateroppervlak strijkt. |
Stripping |
Degradatieproces van asfaltmengsels onder invloed van water waarbij in de loop van de tijd de hechting tussen het bitumen en de korrels wordt verbroken. |
Strook |
Een gedeelte van de bekleding tussen twee horizontale begrenzingen. |
Stuw |
Vaste of beweegbare keerconstructie voor het bovenstrooms van de constructie beheersen van het waterpeil, ten behoeve van scheepvaart, waterkwantiteit en/of waterkwaliteit. |
Superstorm |
Storm die de maatgevende omstandigheden langs de kust tot gevolg heeft. |
Suspensiestroming |
Stroming van een vloeistof met turbulent gesuspendeerd materiaal, bijvoorbeeld zand. |
Talud |
De schuin aflopende zijden aan de binnen- en buitenkant van een dijk of andere aardenbaan. |
Taludbekleding |
Afdekking van de kern van een dijk ter bescherming tegen golfaanvallen en langsstromend water. De taludbekleding bestaat uit een erosiebestendige toplaag, inclusief de onderliggende vlijlaag, filterlaag, kleilaag en/of geotextiel. |
Te toetsen kustlijn |
Gemiddelde ligging van de kustlijn in een willekeurig jaar na 1990. Het verschil in de posities van de TKL en de BKL is maatgevend in het beleid om de ligging van de kustlijn te handhaven. |
Technisch rapport |
Publicatie van het Expertise Netwerk Waterveiligheid (ENW) waarin een afzonderlijk deelaspect van waterkeringen wordt behandeld. |
Technische toepasbaarheid |
Mate waarin een bekleding sterk genoeg is om te worden toegepast in het projectgebied. |
Teenbescherming |
Constructie die het talud beschermt door ontgronding en/of afslag van de voorliggende oever te voorkomen. |
Teenbestorting |
Horizontaal gedeelte van een dijk, aan de buitenzijde gelegen, als overgang tussen de harde bekleding en de rest van het talud of de vooroever. Ook wel ‘kreukelberm’ (Zeeland) of ‘plasberm’ genoemd. |
Teenconstructie |
Constructie aan de onderzijde van het talud als overgang naar het voorland of de teenbestorting. |
Teer |
Een viskeuze zwarte vloeistof met hechtvermogen, verkregen door destructieve destillatie van steenkool, hout, leisteen e.d. Wanneer de oorsprong niet wordt vermeld, houdt dit in dat de teer is verkregen uit steenkool (steenkoolteer). |
Terp |
Kunstmatige heuvels die met name in Noord-Nederland werden opgeworpen om bij hoogwater een droge plek te hebben. |
Terugslagklep |
Een onder invloed van zwaartekracht (en waterdruk) sluitende waterkerende klep, waarmee een watervoerend element kan worden afgesloten (wat terugstromen van water voorkomt). |
Theoretische potentiaal |
Potentiaal in de aquifer indien deze niet wordt begrensd door bijvoorbeeld het gewicht van het afdekkende pakket. |
Tijdelijke kering |
Een mobiele waterkering waarvoor geen permanent op locatie achterblijvende voorzieningen zoals fundatiebalk, sponningen et cetera benodigd zijn. In de meeste gevallen wordt een tijdelijke kering vooral toegepast om golfoverslag te voorkomen. De kerende hoogte van de tijdelijke kering is dan ook beperkt. |
Toeslagvolume duinafslag |
Extra hoeveelheid duinafslag boven de waterstand waarmee de gedetailleerde toets per vak voor het toetsspoor duinafslag is gekalibreerd. |
Toets |
Onderdeel van de toetsprocedure waarmee bepaald wordt of een vak of een traject voldoet aan de eisen. |
Toets op maat |
Toets op basis van analyses die in specifieke situatie beter aansluiten bij de lokale situatie of waarnemingen van de beheerder en waarvan geen voorschriften in het WBI 2017 zijn opgenomen. |
Toetsoordeel |
Resultaat van een eenvoudige toets, gedetailleerde toets of toets op maat. |
Toetsoordeel per traject |
Resultaat van een toetsspoor of een combinatie van toetssporen voor een dijktraject. |
Toetsoordeel per vak of per vak per toetsspoor |
Resultaat van een toetsspoor voor een vak. |
Toetsprocedure |
Het uitvoeren van de toetsprocedure is onderdeel van een veiligheidsbeoordeling conform het beoordelingsinstrumentarium WBI 2017. De toetsprocedure bestaat uit verschillende toetsen die moeten worden uitgevoerd om te komen tot een veiligheidsoordeel over het traject. |
Toetsspoor |
De wijze waarop een mechanisme of een onderdeel van de waterkering wordt beoordeeld. |
Toetsvlak |
Een deel van de bekleding waarvoor geldt dat de randvoorwaarden en kenmerken bij benadering constant zijn. |
Toetsvoorschrift |
De receptuur voor het bepalen van een toetsoordeel. De voorschriften betreffen de beoordeling per toetsspoor. |
Tonrondte |
De ronding in het oppervlak van de toplaag (in de verticale dwarsdoorsnede). |
Toplaag |
Buitenste verdedigingslaag van een taludbekleding. |
Toplaagdikte |
Het gemiddelde van de elementhoogte over het elementoppervlak (toplaagelementhoogte). |
Toplaaginstabiliteit |
Faalmechanisme waarbij één of meer toplaagelementen uit de zetting worden gedrukt door waterdruk onder de toplaag. |
Topvervlakking |
Het verschijnsel dat een hoogwatergolf benedenwaarts gaande afvlakt. |
Transmissiviteit |
Het gemak waarmee water door een granulaire laag kan stromen, gelijk aan het product van de waterdoorlatendheid en de laagdikte. |
Tunnel |
Ondergrondse of onder water gelegen civiel-bouwkundige constructie, die onderdeel is van een (auto-, spoor- of water)weg bij kruising met een andere weg of een terreinverdieping waarbij aan beide zijden grond en/of (grond)water moet worden gekeerd en/of een overdekt gedeelde van meer dan 80 m ontstaat voor de onderdoorgaande weg. |
Tussenlaag |
Constructielaag tussen toplaag en basismateriaal. |
Tussenraai |
Een extra raai tussen twee JARKUS-raaien waarvoor tijdens de toetsing een maatgevend afslagpunt wordt berekend. |
Uiterwaard |
Zie ‘winterbed’. |
Uitlogen |
Het proces waarbij water in een materiaal dringt en bepaalde stoffen oplost waardoor deze in de omgeving terechtkomen. |
Uitspoeling |
Transport van materiaal vanuit tussenlaag of ondergrond door de toplaag naar buiten. |
Uittreepunt |
Locatie aan de landzijde waar kwelwater het eerst aan het oppervlak treedt. |
Uittreeverhang |
Verhang in het grondwater ter plaatse van het uittreepunt. |
Uittreeweerstand |
Weerstand veroorzaakt door een slecht-doorlatend laagje ter plaatse van het uittre(d)epunt. |
Uitvoerlocatie |
Locatie waarvoor de hydraulische belastingen worden gegeven. |
Uitvullaag |
Dun laagje granulair materiaal, bedoeld om oneffenheden van het oppervlak van de laag eronder op te vullen, zodat een vlak oppervlak voor het plaatsen van de toplaagelementen wordt verkregen. |
Uitwateringsduiker |
Kokervormige constructie door een grondconstructie, eventueel voorzien van keermiddelen, met als doel om onder vrij verval (via een vrij wateroppervlak) overtollig binnenwater te lozen op het buitenwater. |
Uitwateringssluis |
Waterstaatkundige constructie die in de waterkering is gelegen en tot doel heeft overtollig binnenwater te spuien en buitenwater te keren. |
Vak |
Een deel van een waterkering met uniforme eigenschappen en belasting. |
Variantie |
Maat voor de variatie van de waarde van een stochastische variabele. De variatie is het kwadraat van de standaarddeviatie. |
Variatiecoëfficiënt |
Quotiënt van de standaarddeviatie en de verwachtingswaarde. |
Vegetatie |
Begroeiing, in casu op dijken. Een voorbeeld van een dijkvegetatie is een ‘grasmat’ (bestaande uit grasachtigen en kruiden) of een ruigte. |
Veiligheidsfactor |
Zie partiële veiligheidsfactor. |
Veiligheidsmarge |
De mate waarin extra veiligheid aanwezig is. |
Veiligheidsoordeel |
Oordeel over de veiligheid tegen overstromen van het dijktraject. |
Veiligheidstoeslag |
Toeslag op de in rekening te brengen hydraulische belasting bij kunstwerken om de onzekerheid in de bepaling van de hydraulische belasting te compenseren. |
Verborgen bekleding |
Bekleding die afgedekt is met grond. |
Verdelingstype |
Kansverdeling waarvan de parameters bepaald moeten worden uit meetgegevens. Voorbeelden: Gumbel, normale verdeling. |
Verdichtingsgraad (van grond) |
Verhouding tussen de werkelijk bereikte dichtheid en een referentiedichtheid (bijvoorbeeld de maximum proctordichtheid). |
Verdronken koker |
Een geheel onder water gelegen buis of koker waardoor bij het niet hoogwaterkerend gesloten zijn van het kunstwerk water naar binnen stroomt, waarbij er direct contact is tussen binnen- en buitenwater. |
Verhang |
Verhouding tussen het verschil in stijghoogte tussen twee punten en de afstand tussen die punten; wordt ook gradiënt genoemd. |
Verhanglijn |
De waterspiegel volgens de stroomrichting in een waterloop bij een bepaalde afvoer of onder bepaalde omstandigheden. |
Vermoeiing |
Het veranderen van de mechanische eigenschappen van een materiaal ten gevolge van herhaalde belastingen. |
Veroudering |
Het veranderen van de materiaaleigenschappen onder invloed van licht, lucht en belastingen. |
Verstoringsprofiel |
2-dimensionale begrenzing van de verstoringszone in het dwarsprofiel. |
Verstoringszone |
Zone om een niet-waterkerend object, waarbinnen de invloed van de aanwezigheid, bezwijken of falen van het niet-waterkerende object in de grond merkbaar is. |
Verval |
Verschil in stijghoogte tussen twee plaatsen. |
Verwachtingswaarde |
Verwachte uitkomst van het gemiddelde. |
Verweking |
Verlies aan samenhang van het korrelskelet als gevolg van toename van de waterspanning (in de poriën). |
Verwekingspunt ring en kogel (van bitumen) |
De temperatuur waarbij een schijfje van het materiaal, vastgehouden in een ring, onder standaard proefomstandigheden door het gewicht van een kogel een standaardvervorming ondergaat. |
Verwekingsvloeiing |
Bezwijken van een onderwatertalud door het plotseling wegstromen van verweekt zand. |
Verzadigde doorlatendheid |
Doorlatendheid van verzadigde grond (m/s). |
Vilvoordse steen |
Toplaagelement van natuursteen uit de groeven van Vilvoorde, België. |
Viscositeit |
Een maat voor de weerstand tegen vervorming van een vloeistof onder invloed van een belasting (een maat voor de dikvloeibaarheid of stroperigheid). |
Vistrap |
Een waterbouwkundig kunstwerk waarmee vissen zich stapsgewijs van het ene naar het andere waterniveau kunnen verplaatsen, om zichzelf toegang te verschaffen tot een door een dijk, dam, stuw of sluis ontoegankelijk geworden gebied. |
Vlies |
Geokunststof van korte vezels die willekeurig georiënteerd aan elkaar zijn gehecht (non-woven). |
Vlijlaag |
Constructielaag met filterfunctie, bestaande uit één of meer lagen plat gelegde bakstenen die in verband zijn geplaatst. |
Vloedmerk (veek) |
Drijfvuil dat na hoge waterstanden op het buitenbeloop achterblijft. |
Vloeibitumen |
Een mengsel van een penetratiebitumen (zie NEN-EN 12591) en een aardoliedestillaat. |
Voegvulling |
Granulair materiaal dat in de spleten tussen de toplaagelementen wordt aangebracht om de wrijving en/of klemming te vergroten. |
Vol en zat penetratie |
Het volledig vullen van de holle ruimten in een laag breuksteen met gietasfalt of asfaltmastiek over de gehele dikte en over het gehele oppervlak van de laag, zodanig dat de steenstukken in de bovenste laag voor ten minste 50% zijn ingebed in het gietasfalt of asfaltmastiek. |
Volkomen stroming |
De situatie waarin het benedenwater achter een (lange) overlaat niet wordt gestuwd door het water dat over de overlaat stroomt, waarbij zich benedenstrooms een watersprong vormt. |
Volumetrisch ontwerp |
Ontwerpmethode voor de mengselsamenstelling van open steenasfalt waarbij wordt berekend hoeveel mastiek nodig is, uitgaande van de gradering van de steen en een gewenste laagdikte van de mastiekomhulling. |
Volumieke massa van droge korrels |
De massa per volume van het droge toeslagmateriaal met poriën. |
Voorland |
Buitendijks terrein tussen de dijk en de rivier, of ondiepe waterbodem voor de teen van de dijk. |
Vooroever |
Waterbodem in de zone voor de teen van een dijk, tot aan het diepste punt van de geul. |
Vooroeververdediging |
Lage dam op enige afstand van de primaire waterkering die een onder water gelegen ondiep deel van de oeverzone en waterkering beschermt, voornamelijk om mogelijkheden voor flora- en faunaontwikkeling te creëren of structurele kusterosie te bestrijden. |
Vooronderzoek |
Onderzoek waarin wordt vastgesteld of de te gebruiken bouwstoffen aan de eisen voldoen en in welke mengverhouding deze bouwstoffen moeten worden toegepast om te komen tot een stabiel, goed verwerkbaar en duurzaam asfaltmengsel. |
Vrij vervalleiding |
Een onder afschot aangelegd leidingstelsel waarbij, onder invloed van de zwaartekracht, water via natuurlijke stroming wordt afgevoerd. |
Vulstof voor bitumineuze mengsels |
Een homogeen poeder op basis van mineralen, bereid in een daartoe ingerichte installatie volgens een beheerst productieproces. |
Walsnelheid |
Snelheid waarmee een actieve bres of taludverstoring taludopwaarts terugschrijdt. |
Waterbouw-asfaltbeton |
Warm bereid asfalt met een continu gegradeerd mengsel van steenslag (of grind), zand en vulstof, dat een laag percentage holle ruimte heeft. |
Waterkerend kunstwerk |
Constructie die onderdeel uitmaakt van een waterkering of de waterkering vervangt, maar is aangelegd ten behoeve van een andere functie, die de waterkering kruist (bv. schutten, spuien). |
Waterkerend object |
Object in of op de waterkering dat volledig zelfstandig of in combinatie met andere onderdelen waaruit de kering is opgebouwd, de waterkerende functie voor zijn rekening neemt. |
Waterkerende functie |
Het beveiligen tegen overstroming en scheiden van binnen- en buitenwater. |
Waterkering |
Kunstmatige hoogten en die (gedeelten van) natuurlijke hoogten of hooggelegen gronden, met inbegrip van daarin of daaraan aangebrachte werken, die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben, en die als zodanig in de legger zijn aangegeven. |
Waterkeringbeheerder |
Krachtens de Waterwet aangewezen verantwoordelijke voor het beheren van de (primaire) waterkeringen. |
Waterkeringszone |
Zie keurgebied. |
Waterkwaliteits-functie |
Het beheren van de waterkwaliteit van een bepaald gebied of watergang. |
Waterkwantiteitsfunctie |
Het reguleren van waterstanden middels het in- of uitlaten van water uit een bepaald gebied. |
Waterover-/onderspanning |
Verschil tussen de aanwezige waterspanning en de hydrostatische waterspanning. |
Wateroverdruk |
Waterdruk onder een gesloten bekleding ten gevolge van een waterstandsverschil binnen en buiten het dijklichaam. |
Waterreguleringswerk |
Stuwen, overlaten, doorlaatwerken, duikers. |
Waterspanning |
Druk van het grondwater in de grond, vooral van belang bij samendrukbare lagen. Bij watervoerende lagen is sprake van stijghoogte of van een freatische waterstand in deze laag. |
Waterstaatswerk |
Waterkering plus het gebied dat zich uitstrekt tot waar bezwijkmechanismen van de waterkering reiken. Denk hierbij aan het uittreepunt in het maaiveld van een glijcirkel.1 |
Waterstand bij de norm |
Maatgevende waterstand in de eenvoudige en de gedetailleerde toets met een overschrijdingskans die getalsmatig gelijk is aan de overstromingskans van het dijktraject. |
Waterstandsverloop |
Het verloop van de waterstand als functie van de tijd op een bepaalde locatie. |
Weefsel |
Geokunststof van garens of bandjes met een geordende structuur (woven). |
Wel |
Geconcentreerde uitstroming van kwelwater, bijvoorbeeld door een opbarstkanaal of een gat in de afdekkende kleilaag of langs een object in de afdekkende laag. |
Werklijn |
De relatie tussen de daadwerkelijke rivierafvoer en de rekenkundig bepaalde overschrijdingsfrequentie van deze afvoer. |
Windgolven |
Golven, ontstaan door de wrijving en drukwerking van de lucht over het water. |
Windopzet |
Lokale waterstandverhoging als gevolg van de door de wind op een watermassa uitgeoefende kracht. Ook wel aangeduid als opwaaiing. |
Winterbed |
Deel van de rivierbedding tussen zomerbed en bandijk. |
WBI-SOS |
Stochastische Ondergrond Schematisering |
Wrijving |
Bijdrage aan de weerstand tegen toplaaginstabiliteit doordat bij onderlinge beweging van naast elkaar liggende toplaagelementen een kracht wordt opgewekt. |
Zandasfalt |
Warm bereid asfalt met gegradeerd zand en een ondermaat aan bitumen, dat een hoog percentage holle ruimte heeft. |
Zandmeevoerende wel |
Wel, die zand meevoert uit de (onder)grond. Kan zo onbeheersbaar worden dat piping optreedt. |
Zandscheg |
Een insluiting van zand tussen de kleilaag van de bekleding en de kleikern. |
Zandverlies in langsrichting |
Situatie waarbij tijdens storm netto zandvolume uit een raai verdwijnt als gevolg van een langstransportgradiënt. |
Zeedijk |
Primaire waterkering die zout water keert. |
Zeereep |
Eerste aaneengesloten duinenrij vanaf het strand. |
Zeespiegelstijging |
De stijging van de gemiddelde zeestand ten opzichte van NAP. |
Zetting |
Verticale verplaatsing als gevolg van volumeverkleining van samendrukbare lagen in de ondergrond, hoofdzakelijk ten gevolge van een bovenbelasting, de eigen massa en/of het uittreden van water. |
Zettingsvloeiing |
Een mechanisme waarbij zand in een onderwatertalud schijnbaar spontaan vervloeit, waardoor tot honderdduizenden kubieke meters zand over afstanden van soms honderden meters verplaatst kunnen worden. |
Zode |
Zie graszode. |
Zomerbed |
Deel van de rivier waar bij normale en lagere waterstanden de rivierafvoer plaatsvindt. |
Zonnebrand |
Het verschijnsel van incidentele basaltzuilen die sterk verweren. |
Zorgplicht |
De wettelijke taak van de beheerder om de primaire kering aan de veiligheidseisen te laten voldoen en voor het noodzakelijke preventieve beheer en onderhoud te zorgen. |
Zuilen |
Veelhoekige toplaagelementen waarbij de spleetbreedte rondom elk element variabel is en meestal relatief groot. |
Deze definitie wijkt af van de definitie van waterstaatswerk in artikel 1.1 van de Waterwet. ‘Waterstaatswerk’ is in de Waterwet gedefinieerd als oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering of ondersteunend kunstwerk.
Tabel c-1: De trajecten waarvoor in het project VNK een overstromingskans is bepaald die minimaal een factor 90 groter is dan de signwaarde.
Beheeraleringsder |
Traject |
|
---|---|---|
1 |
Rivierenland |
16_4 |
2 |
Vallei & Veluwe |
45_1 |
3 |
Rivierenland |
43_5 |
4 |
Schieland en de Krimpenerwaard/Rijnland/Stichtse Rijnlanden |
14_1 |
5 |
Rivierenland |
43_4 |
6 |
Rivierenland |
43_6 |
7 |
Hollands Delta |
20_3 |
8 |
Rivierenland |
16_3 |
9 |
Stichtse Rijnlanden |
44_1 |
10 |
Rivierenland |
43_3 |
11 |
Aa en Maas |
36_3 |
12 |
Scheldestromen |
30_3 |
13 |
Scheldestromen |
30_2 |
14 |
Schieland en de Krimpenerwaard |
15_3 |
Tabel C-2: De trajecten waarvoor in het project VNK een overstromingskans is bepaald die minimaal een factor 100 kleiner is dan de signaleringswaarde
Beheerder |
Traject |
|
---|---|---|
1 |
RWS |
3_1 |
2 |
Delfland |
14_5 |
3 |
Delfland |
14_6 |
4 |
Hollandse Delta |
18_1 |
5 |
Hollandse Delta |
20_1 |
6 |
Scheldestromen |
27_1 |
7 |
Zuiderzeeland |
7_1 |
8 |
Vallei en Veluwe |
46_1 |
9 |
Amstel, Gooi en Vecht |
13_a1 |
ABO |
Bezwijken onderlagen voor asfaltbekledingen (toetsspoor VTV2006, toets op maat WBI 2017) |
---|---|
AGK |
Golfklappen op asfaltbekleding (toetsspoor WBI 2017). |
AHN |
Actueel Hoogtebestand Nederland |
AWO |
Wateroverdruk bij asfaltbekleding (toetsspoor WBI 2017). |
AES |
Beoordeling ernstige schade voor asfaltbekledingen (toetsspoor VTV2006) |
AMT |
Beoordeling materiaaltransport voor asfaltbekledingen (toetsspoor VTV2006) |
BCI |
Base Curvature Index (VGD-metingen) |
BCI |
Base Damage Index (VGD-metingen) |
BSKW |
Betrouwbaarheid sluiting van het kunstwerk (toetsspoor WBI 2017). |
CRS |
Constant Rate of Strain |
CUR |
Civieltechnisch Centrum Uitvoering Research en Regelgeving. |
DA |
Duinafslag |
DAB |
Dicht asfaltbeton (type asfaltmengsel gebruikt in wegenbouw). |
DSS |
Direct Simple Shear |
EEM |
Eindige-elementenmethode |
FM |
Fenomenologisch beschrijving van de faalmechanismen (dit rapport) |
GABI |
Grasbekledingen afschuiven binnentalud (toetsspoor WBI 2017) |
GABU |
Grasbekleding afschuiven buitentalud (toetsspoor WBI 2017) |
GEBU |
Grasbekledingen erosie buitentalud (toetsspoor WBI 2017) |
GEKB |
Grasbekledingen erosie kruin en binnentalud (toetsspoor WBI 2017) |
GGA |
Gemiddelde getijamplitude |
GWS |
Gemiddelde buitenwaterstand |
HAV |
Havendammen (toetsspoor WBI 2017) |
HB |
Hydraulische Belasting(en) |
HR |
Hydraulische Randvoorwaarden (verouderd begrip, nu: Hydraulische belastingen) |
HTKW |
Overslag/overloop van het kunstwerk (toetsspoor WBI 2017) |
HW |
Hoogwater |
NEN |
Stichting Nederlands Normalisatie-instituut |
MGWS |
maatgevende grondwaterstand |
MHW |
Maatgevend Hoogwater |
NAP |
Normaal Amsterdams Peil |
NWO |
Niet-waterkerende objecten (toetsspoor WBI 2017) |
NWObe |
Bebouwing als niet-waterkerende object (onderdeel van NWO) |
NWObo |
Begroeiing als niet-waterkerende object (onderdeel van NWO) |
NWOkl |
Kabels en leidingen (onderdeel van NWO) |
NWOoc |
Overige constructies (onderdeel van NWO) |
OCR |
Overconsolidatie ratio |
OKH |
Open Keerhoogte |
OKP |
Open Keerpeil |
OSA |
Open steenasfalt (type asfaltmengsel) |
PKW |
Achter- of onderloopsheid van het kunstwerk |
POP |
Pre-overburden pressure |
RWS |
Rijkswaterstaat |
SCI |
Surface Curvature Index (VGD-metingen) |
STBI |
Macrostabiliteit binnenwaarts (toetsspoor WBI 2017) |
STBU |
Macrostabiliteit buitenwaarts (toetsspoor WBI 2017) |
STKWl |
Sterke en stabiliteit van het kunstwerk: langsconstructie (toetsspoor WBI 2017) |
STKWp |
Sterke en stabiliteit van het kunstwerk: puntconstructie (toetsspoor WBI 2017) |
STOWA |
Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer |
STPH |
Opbarsten, heave en piping |
STVL |
Stabiliteit voorland |
TR |
Technisch Rapport |
Uitgegeven door |
Ministerie van Infrastructuur en Milieu |
Informatie |
Helpdesk Water http://www.helpdeskwater.nl/onderwerpen/waterveiligheid/primaire/beoordelen-(wbi)/ |
Uitgevoerd door |
Rijkswaterstaat, Water Verkeer en Leefomgeving |
1 |
Inleiding |
46 |
1.1 |
Het Wettelijk Beoordelingsinstrumentarium |
46 |
1.2 |
Gehanteerde begrippen |
46 |
1.3 |
Basisrapport en achtergrondrapporten |
47 |
1.4 |
Leeswijzer |
47 |
2 |
Van bedreiging naar hydraulische belasting |
47 |
2.1 |
Inleiding |
47 |
2.2 |
Watersystemen |
48 |
2.3 |
De hydraulische belasting |
50 |
3 |
Afleiden van hydraulische belastingen |
51 |
3.1 |
Inleiding |
51 |
3.2 |
Uitvoerpunten |
51 |
3.3 |
Proces afleiding hydraulische belastingen met WBI 2017-software |
52 |
3.3.1 |
Algemeen |
52 |
3.3.2 |
Voorlanden en dammen |
53 |
3.4 |
Relatie tussen faalkanseis en norm en hydraulische belastingen |
54 |
3.5 |
Belastingparameters voor de eenvoudige en gedetailleerde toets |
56 |
3.5.1 |
Waterstand bij de norm |
56 |
3.5.2 |
Gemiddelde waterstand en gemiddelde laagwaterstand |
56 |
3.5.3 |
Belastingduur en waterstandverloop |
56 |
3.5.4 |
Waterstandsfrequentielijn |
58 |
3.5.5 |
Waterstanden en golfhoogten voor de eenvoudige toets |
58 |
3.5.6 |
Combinatie van waterstanden en golfcondities voor de gedetailleerde toets |
58 |
3.5.7 |
Overslagdebiet |
58 |
3.5.8 |
Waterstanden en golfcondities voor bekledingen buitentalud |
59 |
3.6 |
Toeslagen |
59 |
3.7 |
Mogelijkheden toets op maat |
59 |
3.7.1 |
Beheerdersoordeel |
59 |
3.7.2 |
Analyse lokale hydraulische effecten |
60 |
3.7.3 |
Geavanceerde analyse |
60 |
4 |
Schematisering |
60 |
4.1.1 |
Eenvoudige toets |
60 |
4.1.2 |
Gedetailleerde toets |
61 |
5 |
Belastingmodellen en watersystemen |
61 |
5.1 |
Inleiding |
61 |
5.2 |
Bovenrivierengebied |
62 |
5.2.1 |
Beschrijving |
62 |
5.2.2 |
Waterlichamen |
62 |
5.2.3 |
Bedreigingen |
64 |
5.2.4 |
Voorliggende waterkeringen |
64 |
5.3 |
Benedenrivierengebied |
64 |
5.3.1 |
Beschrijving |
64 |
5.3.2 |
Waterlichamen |
65 |
5.3.3 |
Bedreigingen |
66 |
5.3.4 |
Voorliggende waterkeringen |
67 |
5.4 |
Vecht- en IJsseldelta |
67 |
5.4.1 |
Beschrijving |
67 |
5.4.2 |
Waterlichamen |
69 |
5.4.3 |
Bedreigingen |
69 |
5.4.4 |
Voorliggende waterkeringen |
69 |
5.5 |
Merengebied |
69 |
5.5.1 |
Beschrijving |
69 |
5.5.2 |
Waterlichamen |
70 |
5.5.3 |
Bedreigingen |
71 |
5.5.4 |
Voorliggende waterkeringen |
71 |
5.6 |
Kustgebied |
71 |
5.6.1 |
Beschrijving |
71 |
5.6.2 |
Waterlichamen |
71 |
5.6.3 |
Bedreigingen |
72 |
5.6.4 |
Voorliggende waterkeringen |
72 |
5.7 |
Oosterschelde |
73 |
5.7.1 |
Beschrijving |
73 |
5.7.2 |
Waterlichamen |
73 |
5.7.3 |
Bedreigingen |
74 |
5.7.4 |
Voorliggende waterkeringen |
74 |
5.8 |
Duinen |
75 |
5.8.1 |
Beschrijving |
75 |
5.8.2 |
Waterlichamen |
76 |
5.8.3 |
Bedreigingen |
76 |
Referenties |
78 |
|
Achtergrondrapporten |
78 |
|
Appendix A |
Uitvoerpunten per type kering |
80 |
A.1 |
Uitvoerpunten per type kering |
80 |
A.2 |
Speciale uitvoerlocaties |
80 |
A.3 |
Bovenrivierengebied |
81 |
A.4 |
Benedenrivierengebied |
82 |
Appendix B |
Overzicht waterbeweging- en golfmodellen |
83 |
Het Wettelijk Beoordelingsinstrumentarium (hierna: WBI 2017) bevat zowel de regels voor het bepalen van de hydraulische belastingen en de sterkte, als de procedurele regels voor de beoordeling van de veiligheid van de primaire waterkeringen. Het WBI 2017 bestaat uit een ministeriële regeling (Regeling veiligheid primaire waterkeringen 2017) met de volgende bijlagen:
Bijlage I |
Procedure beoordeling veiligheid primaire waterkeringen (hierna: Bijlage I Procedure). In deze bijlage staat de procedure die moet worden doorlopen voor de beoordeling en worden de rapportageverplichtingen beschreven. In deze bijlage is een begrippenlijst opgenomen met een uitleg van alle begrippen die in het WBI 2017 worden gebruikt. |
Bijlage II |
Voorschriften bepaling hydraulische belasting primaire waterkeringen (hierna: Bijlage II Hydraulische belastingen). In deze bijlage wordt de methode beschreven om de hydraulische belastingen op de primaire waterkeringen te bepalen. |
Bijlage III |
Voorschriften bepaling sterkte en veiligheid primaire waterkeringen (hierna: Bijlage III Sterkte en veiligheid). In deze bijlage staat op welke manier de primaire waterkering moet worden beoordeeld om te komen tot een oordeel over de veiligheid van de gehele kering. |
Het voorliggende document is Bijlage II Hydraulische belastingen.
Toelichtende teksten bij de regels zijn cursief weergegeven.
Hieronder staan de definities van de meest voorkomende begrippen. Voor een uitgebreid overzicht van de begrippen wordt verwezen naar Bijlage I Procedure, appendix B.
Tabel 1-1 Definities van de meest voorkomende begrippen
Dijktraject |
Gedeelte van een primaire waterkering dat afzonderlijk genormeerd is. |
---|---|
Faalkans |
Kans op overschrijden van de uiterste grenstoestand van een waterkering of een onderdeel daarvan. De uiterste grenstoestand wordt vastgelegd door een faaldefinitie.1 |
Faalkans per vak of Faalkans per doorsnede of Faalkans per kunstwerk |
Faalkans voor een vak voor een toetsspoor als resultaat van de analyse in de gedetailleerde toets per vak. Een vak heeft betrekking op een dijkdoorsnede, duinenraai of kunstwerk. |
Faalkans per traject |
Faalkans voor een dijktraject voor een toetsspoor of combinatie van toetssporen als resultaat van de analyse in de gedetailleerde toets per traject of in de toets op maat. |
Faalkanseis per traject |
Toelaatbare faalkans voor een dijktraject voor een toetsspoor of combinatie van toetssporen voor een faalkansbegroting afgeleid uit de norm. |
Faalkanseis per vak of Faalkanseis per doorsnede of Faalkanseis per kunstwerk |
Toelaatbare faalkans voor een vak per toetsspoor afhankelijk van de faalkansbegroting, het lengte-effect en de norm. |
Norm |
Toelaatbare overstromingskans van een dijktraject. De norm wordt uitgedrukt in de ondergrens of signaleringswaarde. |
Toetsoordeel |
Resultaat van een eenvoudige toets, gedetailleerde toets of toets op maat. |
Toetsoordeel per traject |
Resultaat van een toetsspoor of een combinatie van toetssporen voor een dijktraject. |
Toetsoordeel per vak of Toetsoordeel per vak per toetsspoor |
Resultaat van een toetsspoor voor een vak |
Toetsspoor |
De wijze waarop een mechanisme of een onderdeel van de waterkering wordt beoordeeld. |
Signaleringswaarde |
Overstromingskans van het dijktraject waarvan overschrijding gemeld moet worden aan de Minister van I en M. |
Ondergrens |
Overstromingskans van het dijktraject die hoort bij het minimale beschermingsniveau dat de kering moet bieden. |
Vak |
Een deel van een waterkering – dijkdoorsnede, duinenraai of kunstwerk – met uniforme eigenschappen en belasting2. |
Veiligheidsoordeel |
Oordeel over de veiligheid tegen overstromen van het dijktraject. |
Deze definitie van faalkans wijkt af van de definitie van faalkans in artikel 1.1. van de Waterwet. Het begrip ‘faalkans‘ in de Waterwet is specifiek gekoppeld aan voorliggende keringen, en komt daar in de plaats van het begrip ‘overstromingskans‘ dat voor de overige primaire keringen wordt gebruikt.
In deze bijlage wordt beschreven op welke manier de hydraulische belastingen moeten worden afgeleid voor de beoordeling. Het afleiden van deze hydraulische belastingen gebeurt met de WBI 2017-software. In deze software zijn daarvoor databases van statistiek opgenomen. De databases met fysische gegevens [ref 31] moeten per traject door de beheerder worden gekoppeld. Deze databases zijn beschikbaar via de Helpdesk Water. Voor de achtergronden en uitgangspunten die zijn gehanteerd voor deze databases wordt verwezen naar de achtergrondrapportage HB2017 [ref 48].
Hoofdstuk 2 |
Van bedreiging naar hydraulische belastingen beschrijft hoe vanuit de bedreigingen wind, waterstanden en golven de hydraulische belastingen worden afgeleid. |
Hoofdstuk 3 |
Afleiden hydraulische belastingen beschrijft per toets en mechanisme welke hydraulische belastingen benodigd zijn en hoe deze bepaald moeten worden. In hoofdstuk 2 van bijlage III Sterkte en veiligheid worden daarvoor per toets de eisen gegeven. |
Hoofdstuk 4 |
Schematisering beschrijft op hoofdlijnen het proces van schematiseren voor het afleiden van de hydraulische belastingen. |
Hoofdstuk 5 |
Belastingmodellen en watersystemen beschrijft de belastingmodellen en de watersystemen. |
Appendix A |
bevat de koppeling tussen waterlichamen en belastingsysteem. |
Appendix B |
geeft een overzicht van types uitvoerpunten en kaarten met direct beschikbare uitvoerpunten. |
Appendix C |
geeft een overzicht van de gebruikte waterbeweging- en golfmodellen. |
Om de beoordeling uit te kunnen voeren zijn hydraulische belastingen benodigd. Deze verschillen per toetsspoor en per toets en bestaan uit combinaties van waterstanden (inclusief het verloop daarvan) en golfcondities. De wijze waarop de hydraulische belastingen worden bepaald, is per toetsspoor, per toets en per mechanisme voorgeschreven (zie hoofdstuk 3). Het afleiden van de hydraulische belastingen gebeurt met behulp van de WBI 2017-software op basis van de door de beheerder ingevoerde schematisering en, afhankelijk van het toetsspoor of toets, de norm of faalkanseis per vak. Voor het weergeven van het verloop van de waterstanden over de tijd wordt aparte software gebruikt: ‘Waterstandsverloop’ [ref 12]
De hydraulische belastingen (combinaties van waterstand en golven) op de waterkeringen worden veroorzaakt door de bedreigingen die in een gebied voorkomen, zoals wind, getij en afvoer van de rivier. De windrichting en snelheid, de afvoer van de rivier, de zeewaterstand, de interactie van opzet met het getij, het meerpeil, de voorspelnauwkeurigheid van de sluiting van de stormvloedkeringen en de toestand (open of gesloten zijn) van de stormvloedkeringen worden de basisstochasten genoemd (zie [ref 6], [ref 13 t/m 16]), [ref 22]. De combinaties van basisstochasten die de hydraulische belasting bepalen, verschillen per gebied). Daarom zijn watersystemen gedefinieerd.
Figuur 2-1 geeft het proces voor het afleiden van de hydraulische belastingen schematisch weer. De gevraagde input van de beheerder (norm of faalkanseis per vak en schematisering) staat rechts.
Figuur 2-1: Processchema van bedreiging naar hydraulische belastingen.
Een watersysteem is een gebied waar de waterveiligheid bedreigd wordt door een specifieke combinatie van stochasten (rivierafvoer, getijden, wind, meerpeil en toestand keringen), oftewel variabelen die de (variatie in) hydraulische belastingen bepalen.
Elk watersysteem kent een eigen wijze van vertaling van de basisstochasten naar de hydraulische belasting op de waterkering. De manier waarop deze vertaling plaatsvindt, heet het belastingmodel (zie figuur 2-1 en tabel 2-1) [ref 1], [ref 9 t/m 11] en [ref 22 t/m 26]. De statistiek van de basisstochasten, de correlatiemodellen en modelonzekerheden wordt daarvoor via een probabilistisch model gecombineerd met:
• Een windmodel (ref 53)
• Hydrodynamische waterbewegings- en golfmodellen inclusief een speciale dam- en voorlandmodule om de basisstochasten te vertalen in een hydraulische belasting nabij de kering [ref 32].
• Een schematisering van de kering en golfoploop tegen en golfoverslag over de kering, als aanvullende input voor een aantal toetssporen. zie ook[ref 4], [ref 28], ref [50], en [ref 51]
Modelonzekerheden zijn door het ministerie van I en M per watersysteem expliciet opgegeven (zie [ref 5]).
Voor een groot aantal realisaties3 (getalswaarden en combinaties daarvan) van de basisstochasten zijn waterbewegings- en golfmodellen gedraaid om voor elk van deze realisaties een vertaling van basisstochasten (die geldig zijn voor een heel watersysteem) naar een lokale hydraulische belasting op een uitvoerpunt (zie paragraaf 3.2) bij een specifieke kering te kunnen geven. Deze grote hoeveelheid modelberekeningen wordt ook wel aangeduid met de term ‘productieberekeningen‘. Het resultaat van de productieberekeningen is dat bij elke basisstochastwaarde (en combinatie daarvan) een lokale hydraulische belasting beschikbaar is aan de teen van de waterkering, en dat de ‘vertaalmatrix‘ van basisstochastwaarden (voor een compleet watersysteem) naar lokale hydraulische belasting beschikbaar is in één of meer databases.
In onderstaande tabel 2-1 staan de verschillende watersystemen en belastingmodellen weergegeven die worden onderscheiden binnen WBI 2017. In figuur 2-2 staat de opdeling van de watersystemen (inclusief de binnen WBI 2017 gehanteerde nummering) in Nederland.
Belastingmodel |
Watersysteem |
Nummer |
---|---|---|
Bovenrivierengebied |
Bovenrivieren (Rijn) |
1 |
Bovenrivieren (Maas) |
2 |
|
Maasvallei1 |
18 |
|
Benedenrivierengebied |
Benedenrivieren (Rijn) |
3 |
Benedenrivieren (Maas) |
4 |
|
Europoort |
17 |
|
Volkerak-Zoommeer |
21 |
|
Hollandse IJssel |
22 |
|
Vecht en IJssel-delta |
IJsseldelta |
5 |
Vechtdelta |
6 |
|
Merengebied |
IJsselmeer |
7 |
Markermeer |
8 |
|
Veluwerandmeer |
19 |
|
Grevelingen |
20 |
|
Kustgebieden (dijken) (Kust) |
Waddenzee Oost |
9 |
Waddenzee West |
10 |
|
Hollandse Kust Noord |
11 |
|
Hollandse Kust Midden |
12 |
|
Hollandse Kust Zuid |
13 |
|
Westerschelde |
15 |
|
Oosterschelde (OS) |
Oosterschelde |
14 |
Duinen (D) |
Duinen |
16 |
Droge keringen |
Diefdijk |
23 |
Figuur 2-2: Overzichtskaart watersystemen zoals die onderverdeeld zijn in de WBI 2017-software.
De belastingmodellen en watersystemen worden in hoofdstuk 5 nader toegelicht.
De hydraulische belasting door golven en waterstanden wordt uitgedrukt in belastingparameters: duur, richting en hoogte van combinaties van waterstanden en golven. De te gebruiken hydraulische belastingen verschillen per toets, toetsspoor, maar ook per mechanisme binnen een toetsspoor. In paragraaf 3.4, tabel 3-2, is een overzicht gegeven van de te gebruiken belastingparameters.
De hydraulische belastingparameters per vak om de beoordeling uit te voeren zijn:
• Waterstanden:
○ waterstand bij de norm of per faalkanseis per vak,
○ gemiddelde waterstand en gemiddelde laagwaterstand,
○ laagwaterstand met overschrijding 1/10 per jaar en
○ waterstandsfrequentielijn.
• Golven voor bekledingen: waterstandsniveau, golfhoogte, golfperiode en golfrichting bij de norm óf bij een faalkanseis per vak.
• Waterstandsverloop: verloop van de waterstand gedurende de hoogwatergolf.
• Golfhoogteverloop voor bekledingen: Verloop van golfhoogte en golfperiode, als functie van het windverloop of waterstandsverloop.
• Val van hoogwater: voor de stabiliteit van voorlanden zijn extreme vallen van de waterstand van belang.
• Belastingduur: de duur van de belasting. De manier waarop deze wordt bepaald is afhankelijk van het toetsspoor en het watersysteem. Dit wordt in detail aangegeven in de schematiseringshandleidingen.
Bij de toets per traject worden belastingen en sterkte geheel in samenhang probabilistisch beoordeeld.
Het afleiden van de hydraulische belasting gebeurt middels een probabilistische analyse die wordt uitgevoerd met behulp van probabilistische WBI-software, op basis van een door de beheerder ingevoerde schematisering van de waterkering, inclusief voorland of voorliggende dammen (zie figuur 1 en paragraaf 4.3) en norm of faalkanseis per vak.
De hydraulische belastingen die uit de probabilistische software van WBI 2017 volgen zijn topwaterstanden en golfmaxima uit de hydrodynamische berekeningen. De tijdsafhankelijkheid is per toetsspoor uitgewerkt in de waterstandsverlopen.
Voor elk mechanisme is in de WBI 2017-software een sterktefunctie opgenomen die voor de betreffende kering de kritische combinatie van hydraulische parameters definieert. Dit gebeurt middels de grenstoestandfunctie Z. Deze functie beschrijft de kans dat de belasting (S) groter is dan de sterkte van een waterkering (R) en is daarmee een maat voor de faalkans.
De grenstoestandfunctie is de koppeling tussen de belastingen en sterkte van de waterkering bij de opgegeven faalkanseis per vak of voor de norm. Per combinatie van belastingparameters is bekend hoe groot de kans van voorkomen van die combinatie is. Op basis hiervan kan voor de semi-probabilistische toets per vak ook de meest waarschijnlijke combinatie van parameters worden bepaald die leidt tot de hydraulische belastingen (gegeven de faalkanseis). Voor een uitgebreide beschrijving van de probabilistiek en de grenstoestandfunctie Z wordt verwezen naar [ref 9].
Buistoten, buioscillaties en seiches zijn kortdurende waterstandveranderingen door zware buien en grote veranderingen of fluctuaties in de wind. Op dit moment zijn dergelijke toeslagen alleen in rekening gebracht in de databases en daarmee de eenvoudige en gedetailleerde toets voor het Europoortgebied. Voor de overige gebieden is minder evident dat dergelijke toeslagen noodzakelijk zijn. Indien nodig kunnen ze voor deze gebieden alsnog worden toegevoegd in de toets op maat.
Dit hoofdstuk beschrijft hoe per toetsspoor en per toets (eventueel per mechanisme) de hydraulische belastingen op de waterkering worden bepaald, en op welke wijze deze gecombineerd worden met de faalkanseis. Zo wordt duidelijk hoe, gegeven de norm, de benodigde belastingparameters moeten worden bepaald.
De databases met fysica (resultaten productieberekeningen van waterstanden en golfcondities behorende bij combinaties van basisstochastwaarden zijn afgeleid voor de uitvoerpunten zoals weergegeven in het zijaanzicht en het bovenaanzicht in figuur 3-1 en 3-2. Dit zijn ook de uitvoerpunten die in de beoordeling moeten worden gebruikt. In de WBI 2017-software koppelt de beheerder deze zelf aan de geschematiseerde doorsneden van de kering.
Standaard worden de uitvoerpunten om hydraulische belastingen mee te bepalen op diep water/as van de rivier en aan de teen van de waterkering uitgeleverd. De overige punten zijn opvraagbaar.
Voor het beoordelen van havendammen, strekdammen en duinen liggen de punten op enkele honderden meters uit de kering. Voor het beoordelen van dijken en kunstwerken liggen de punten, afhankelijk van het systeem tussen de tientallen en enkele honderden meters van de dijk of voor het kunstwerk. Voor het beoordelen van voorlanden4 worden punten voor en na het begin van het voorland gegeven.
Appendix A geeft een volledig overzicht van de beschikbare uitvoerpunten voor de verschillende watersystemen en figuren voor hoge gronden, kunstwerken en duinen.
Figuur 3-1: Locatie van de uitvoerpunten voor het afleiden van de hydraulische belastingen bij een dijk, zijaanzicht.
Figuur 3-2: Locatie van de uitvoerpunten voor het afleiden van de hydraulische belasting bij een dijk, bovenaanzicht.
Figuur 3-3 geeft schematisch het proces weer voor het bepalen van de hydraulische belastingen met behulp van de WBI 2017-software. Dit processchema is voor de eenvoudige toets en de gedetailleerde toets. Voor een toets op maat is geen vastgesteld processchema beschikbaar.
Figuur 3-3: Proces afleiden hydraulische belastingen met WBI 2017-software (voor het afleiden van de golfbelasting is dit een iteratief proces)
De gegevens die moeten worden ingevoerd in de WBI 2017-software voor het afleiden van de hydraulische belastingen voor de eenvoudige en gedetailleerde toets worden bepaald door het type toetsspoor (betreft het een probabilistisch of semi-probabilistisch toetsspoor) en het type toets (eenvoudig of gedetailleerd). In tabel 3-1 wordt aangegeven welke waarde wordt ingevoerd in de WBI 2017-software.
Het probabilistisch bepalen van de hydraulische belastingen voor de Grevelingen, Hollandse IJssel, Veluwerandmeer en Volkerak-Zoommeer gebeurt tot 1-1-2019 met Hydra-NL, daarna kunnen de hydraulische belastingen voor deze watersystemen ook met de WBI 2017-software worden afgeleid.
In Bijlage III Sterkte en veiligheid is een overzicht opgenomen van de verschillende typen toetssporen (zie paragraaf 2.1)
Voorlanden of dammen zijn van invloed op de vertaling van de hydraulische belastingen van de uitvoerlocatie naar de teen van de waterkering. De golfcondities (met name de golfhoogte en -richting) kunnen veranderingen ondergaan door de aanwezigheid van een dam of een ondiep voorland. Als de aanwezigheid van een dam of voorland invloed heeft op de hydraulische belastingen moet deze worden opgenomen in de schematisering.
De transformatie van de hydraulische belastingen van de uitvoerlocatie (over het algemeen op 25-75m van de dijk) naar de dijkteen als er sprake is van voorland of een dam wordt uitgevoerd door de beheerder door middel van de voorland- en dammodules, die zijn opgenomen in de WBI 2017-software.
In sommige gevallen zijn dammen en voorlanden al meegenomen in de productieberekeningen voor de uitvoerpunten. In de achtergrondrapportages van HB2017 [ref 41 t/m 46] staan voor de verschillende watersystemen de uitganspunten beschreven en welke dammen en voorlanden al zijn meegenomen in de productieberekeningen.
De werking van de modules is schematisch weergegeven in figuur 3-4
Figuur 3-4: Stroomschema voor de transformatie van de hydraulische condities op uitvoerlocatie naar de dijkteen (voorland- en dammodule).
De hydraulische belastingen dienen te worden afgeleid voor een kans van voorkomen die getalsmatig gelijk is aan de norm of faalkanseis per vak. Dit kan per toets en toetsspoor verschillen.
Hoe de faalkanseis per vak voor de verschillende toetssporen wordt afgeleid staat beschreven in Bijlage III Sterkte en veiligheid. Tabel 3-2 legt het verband tussen het type toets en de te hanteren uitgangspunten voor het afleiden van de hydraulische belastingen per toetsspoor.
Voor havendammen geldt dat bepaalde toetssporen niet van toepassing zijn. De werkwijze voor de bepaling van de hydraulische belastingen voor havendammen is analoog aan die van dijken.
Toetsspoor |
Label toetsspoor |
Eenvoudige toets |
Gedetailleerde toets per vak |
||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
waterstand |
golfcondities (hoogte, periode, richting) |
Waterstand |
golfcondities (hoogte, periode, richting) |
Overslagdebiet |
|||
Macrostabiliteit binnenwaarts |
STBI |
– waterstand bij de norm. |
geen golfcondities benodigd. |
– waterstand bij de norm, – waterstandverloop, |
geen golfcondities benodigd. |
Geen overslagdebiet benodigd. |
|
Macrostabiliteit buitenwaarts |
STBU |
– waterstand bij de norm, – gemiddelde waterstand. |
geen golfcondities benodigd. |
– waterstand bij de norm, – gemiddelde laagwaterstand |
geen golfcondities benodigd. |
Geen overslagdebiet benodigd. |
|
Piping |
STPH |
– waterstand bij de norm. |
geen golfcondities benodigd. |
– waterstand bij de norm, – waterstandverloop. |
geen golfcondities benodigd. |
Geen overslagdebiet benodigd. |
|
Microstabiliteit |
STMI |
– waterstand bij de norm. |
geen golfcondities benodigd. |
– waterstand bij de norm |
geen golfcondities benodigd. |
overslagdebiet bij de norm. |
|
Golfklappen op asfaltbekleding |
AGK |
– waterstand bij de norm. |
significante golfhoogte, bepaald uit marginale golfstatistiek bij de norm. |
Per waterstandsniveau wordt bij de norm de significante golfhoogte en -periode bepaald met WBI 2017-software1. |
Geen overslagdebiet benodigd. |
||
Wateroverdruk bij asfaltbekleding |
AWO |
– waterstand bij de norm, – gemiddelde waterstand. |
geen golfcondities benodigd. |
geen gedetailleerde toets beschikbaar. |
Geen overslagdebiet benodigd. |
||
Grasbekleding erosie buitentalud |
GEBU |
– Waterstand bij de faalkanseis per doorsnede, – Gemiddelde laagwaterstand. |
Significante golfhoogte bij de faalkanseis per doorsnede. |
Per waterstandsniveau bij de faalkanseis per doorsnede wordt de significante golfhoogte en -periode bepaald met WBI 2017-software. |
Geen overslagdebiet benodigd. |
||
Grasbekleding afschuiven buitentalud |
GABU |
Geen waterstanden nodig. |
Significante golfhoogte bij de norm. |
Per waterstandsniveau bij de norm wordt de significante golfhoogte en -periode bepaald met WBI 2017-software. |
Geen overslagdebiet benodigd. |
||
Grasbekleding erosie kruin en binnentalud |
GEKB |
Geen eenvoudige toets beschikbaar. |
Alle mogelijke combinaties van golven en waterstanden worden meegenomen in de uitvoering van de toets met de WBI 2017-software. |
Geen overslagdebiet benodigd. |
|||
Grasbekleding afschuiven binnentalud |
GABI |
Waterstand bij de norm. |
Significante golfhoogte bij de norm. |
overslagdebiet bij de norm |
|||
Stabiliteit steenzetting |
ZST |
Geen eenvoudige toets beschikbaar. |
Per waterstandsniveau bij de norm wordt de significante golfhoogte en periode bepaald met WBI 2017-software. |
Geen overslagdebiet benodigd. |
|||
Duinafslag |
DA |
Geen eenvoudige toets beschikbaar. |
Waterstand op diep water voor een faalkanseis per doorsnede. |
Conditionele verwachtingswaarde golfhoogte en -periode bij waterstand (op diep water). |
|||
Hoogte kunstwerk |
HTKW |
Geen waterstand benodigd. |
Geen golfcondities benodigd. |
Alle mogelijke combinaties van golven en waterstanden worden meegenomen in de uitvoering van de toets met de WBI 2017-software. waterstandsverloop (voor de berekening van de komberging) De drukkrachten op de waterkering worden middels Goda-tabellen vertaald, zie software documentatie [ref 27]. |
|||
Betrouwbaarheid sluiting kunstwerk |
BSKW |
Geen waterstand benodigd. |
Geen golfcondities benodigd. |
||||
Sterkte en stabiliteit puntconstructies |
STKWp |
Geen eenvoudige toets beschikbaar. |
|||||
Piping bij kunstwerk |
PKW |
Waterstand bij de norm. |
Geen golfcondities benodigd. |
Waterstand bij de norm. |
Geen golfcondities benodigd. |
||
Sterkte en stabiliteit langsconstructies |
STKWl |
Waterstand bij de norm. |
Significante golfhoogte bij de norm2. |
Geen gedetailleerde toets beschikbaar. |
|||
Technische innovaties |
INN |
Geen waterstand nodig. |
Geen golfcondities benodigd. |
Geen gedetailleerde toets beschikbaar. Dit is een toets op maat. De WBI 2017-software kan benut worden voor het afleiden van de hydraulische belastingen. |
|||
Golfafslag voorland |
VLGA |
Per waterstandsniveau bij de norm wordt de significante golfhoogte en -periode bepaald met WBI 2017-software. |
Geen gedetailleerde toets beschikbaar. |
||||
Afschuiving voorland |
VLAF |
Geen waterstand nodig. |
Geen golfcondities nodig. |
– Waterstand bij de norm, – Waterstandsverloop, – Gemiddelde laagwaterstand. |
Geen golfcondities benodigd. |
||
Zettingsvloeiing voorland |
VLZV |
– Waterstand bij de norm, – Gemiddelde waterstand. |
– |
– Waterstand bij de norm – Laag laag water spring (LLWS), – Overeengekomen Laag Water (OLW), – Overeengekomen Lage Rivierwaterstand (OLR) [ref 30] |
geen golfcondities benodigd |
||
Havendammen |
HAV |
Geen waterstand nodig. |
Geen golfcondities nodig. |
Zie relevante toetssporen. |
Zie relevante toetssporen. |
||
Bebouwing |
NWObe |
Benut hydraulische belastingen bij het betreffende toetsspoor3 |
Geen gedetailleerde toets beschikbaar. |
||||
Begroeiing |
NWObo |
Geen gedetailleerde toets beschikbaar. |
|||||
Kabels en leidingen |
NWOkl |
Zie NEN 3653. |
Zie NEN 3654. |
||||
Overige constructies |
NWOoc |
Geen gedetailleerde toets beschikbaar. |
Het is niet toegestaan de hydraulische belasting te gebruiken uit een combinatie van waterstand bij de norm en golfhoogte en -periode uit de marginale statistiek.
In deze paragraaf volgt een beschrijving van de verschillende belastingparameters die worden gebruikt in de eenvoudige en gedetailleerde toets. Het gaat daarbij om de volgende parameters:
• Waterstand bij de norm,
• Gemiddelde waterstand en gemiddelde laagwaterstand,
• Belastingduur en waterstandverloop,
• Waterstandfrequentielijn,
• Waterstanden en golfhoogten,
• Combinatie van waterstanden,
• Overslagdebiet,
• Waterstanden en golfcondities.
Voor zowel de eenvoudige als de gedetailleerde toets wordt de waterstand afgeleid bij de norm5. Hierbij geldt dat als golven een rol spelen bij het toetsspoor de waterstand bij de norm alleen in de eenvoudige toets gebruikt mag worden.
In een eenvoudige toets hoeft, behoudens enkele in bijlage III Sterkte en Veiligheid specifiek benoemde uitzonderingen, geen rekening gehouden te worden met de faalkansbegroting en het lengte-effect. In de gedetailleerde toets wordt de waterstand bij de norm gehanteerd, behalve waar golven een rol bij de belastingen spelen.
De gemiddelde waterstand en gemiddelde laagwaterstand dienen te worden afgeleid op basis van meetreeksen. Meetreeksen van de formele meetstations zijn beschikbaar via de waternormalen6.
Voor het afleiden van de waterstanden voor tussengelegen stations kunnen berekeningen worden gemaakt of kan gebruik worden gemaakt van betrekkingslijnen voor de rivieren [ref 19 en 20] en voor de kustgebieden en het merengebied van triangulaire interpolatie.
De manier waarop de belastingduur wordt bepaald is afhankelijk van het toetsspoor en het watersysteem. In de verschillende schematiseringshandleidingen wordt per toetsspoor en eventueel per watersysteem aangegeven hoe de duur van de belasting in rekening wordt gebracht. In die gevallen dat de belastingduur wordt afgeleid uit de waterstandverlopen, worden de waterstandverlopen afgelezen uit de software ‘Waterstandsverloop’.
Voor een volledige beschrijving van de software ‘Waterstandsverloop’ wordt verwezen naar [ref 12] en per watersysteem is de informatie beschikbaar in [ref 42-44.
De belastingduur is niet gelijk aan de stormduur en de stormopzetduur die is gebruikt voor het afleiden van de databases met fysica [ref 48].
In windgedomineerde gebieden moeten de waterstandsverlopen worden gecorrigeerd, zoals beschreven in de schematiseringshandleidingen.
In kustgebieden, benedenrivieren, meren worden de waterstandsverlopen voor waterstanden bij de norm grotendeels door wind bepaald en duren deze relatief kort (uren tot dagen).
In de meren worden de meerpeiltoppen bepaald door de wateraanvoer en het niet kunnen lozen op de Noordzee. De gehele duur van een verhoogd meerpeil is over het algemeen lang, in de orde van weken. Waterstanden bij de norm kunnen zowel door hoge meerpeilen veroorzaakt worden (bijvoorbeeld bij Uitdam (NH)) of door stormopzet (zoals bij het Ketelmeer).
In de bovenrivieren worden de waterstandsverlopen voor waterstanden bij de norm grotendeels door afvoer bepaald (deze duren van dagen tot weken). In de overgangsgebieden van de rivieren worden de waterstandsverlopen voor waterstanden bij de norm zowel door de wind als door de afvoer bepaald of door de wind, het meerpeil en de afvoer. De duur is van dagen tot weken.
De software (, [ref 12], [ref 36], [ref 37], [ref 38], en [ref 39]) biedt de mogelijkheid om een locatie en de norm of faalkans per vak te selecteren, waarna het waterstandsverloop wordt gepresenteerd. Het betreft een standaard-waterstandsverloop waarin de natuurlijke variatie en andere spreidings- en onzekerheidsfactoren niet expliciet zijn meegenomen.
Macrostabiliteit binnenwaarts en piping
Voor de toetssporen Macrostabiliteit binnenwaarts en Piping is de belastingduur af te leiden uit de waterstandsverlopen. Deze waterstandverlopen kunnen voor de verschillende watersystemen worden afgelezen uit de software ‘Waterstandsverloop’.
Duinen
Voor het beoordelen van duinen is het waterstandsverloop geprogrammeerd in de software Morphan.
Grasbekleding
De waterstandsverlopen voor het toetsspoor Graserosie kruin en buitentalud worden als synthetische reeks ingevoerd in de WBI 2017-software. Deze werkwijze wordt beschreven in schematiseringshandleiding Grasbekledingen.
Steen- en asfaltbekleding
De belastingduur voor de beoordeling van steenbekledingen is impliciet verwerkt in de WBI 2017-software. De belastingduur verschilt per taluddeel, omdat de waterstanden over het algemeen tijdens een storm veranderen.
Voor het toetsspoor Golfklappen op asfaltbekleding AGK wordt voor het afleiden van de belastingduur dezelfde methode als voor steenbekledingen gebruikt.
Oosterschelde
De belastingduur voor bekledingen op keringen langs de Oosterschelde is afhankelijk van de waterstand. Zie [ref 55]
Beoordelen van kunstwerken
De belastingduur voor de beoordeling van kunstwerken (toetssporen HTKW, BSKW, STKWp) is standaard gelijk aan 6 uur (een halve getijperiode).
In een toets op maat kan deze waarde kan eventueel (onderbouwd) worden aangepast op basis van de software ‘Waterstandsverloop’.
Voor de overige toetssporen is in de gedetailleerde toets geen waterstandverloop nodig.
De waterstandsfrequentielijn wordt samengesteld door de waterstand bij verschillende frequenties te berekenen.
De waterstandsfrequentielijn is nodig om een beoordeling bij verschillende overstromingskansen (anders dan de norm) uit te kunnen voeren, maar ook voor het bepalen van het toetsoordeel voor een aantal toetssporen (in het bijzonder Duinafslag en Grasbekleding erosie buitentalud). Hiervoor wordt de WBI 2017-software gebruikt, waarin de waterstandsfrequentielijn met één berekening kan worden afgeleid. De waterstandsfrequentielijn is onafhankelijk van de norm van de waterkering.
In de eenvoudige toets wordt gebruik gemaakt van een waterstand en de significante golfhoogte, Hs of Hm07 Hierbij dient uitgegaan te worden van de waterstand en significante golfhoogte bij de norm8. De golfperiode is niet van belang in de eenvoudige toets.
Deze golfhoogte wordt niet bepaald bij een faalkanseis per vak, omdat niet wordt geschematiseerd, en daarmee in de hydraulische belasting geen rekening gehouden wordt met de faalkansbegroting of het lengte-effect. De berekende golfhoogten zijn gebaseerd op marginale golfstatistiek en zijn golven bij de norm. Er wordt geen rekening gehouden met het al dan niet aanwezig zijn van correlatie met de waterstanden. Voor de bovenrivieren waar geen correlatie is tussen wind en waterstand is deze benadering extreem conservatief. Daarnaast zijn voorland, dammen en de golfrichting niet beschouwd. Dit is een conservatieve benadering.
Alle mogelijke combinaties van waterstanden en golfcondities worden gebruikt om probabilistisch de faalkans te bepalen van de kering of een onderdeel daarvan. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de WBI 2017-software.
De wijze waarop waterstanden en golfcondities worden gecombineerd wordt toegelicht in het Basisrapport HB2017 en in [ref 33].
Het overslagdebiet is nodig voor de toetssporen Hoogte kunstwerken (HTKW), Microstabiliteit (STMI) en Grasbekleding afschuiven binnentalud (GABI) en wordt met behulp van de WBI 2017-software berekend (in l/s/m). Het overslagdebiet is een zogenaamde afgeleide hydraulische belasting, die op basis van de software voor de hydraulische belasting wordt bepaald door de geometrie, ruwheid en ligging van de waterkering. Het overslagdebiet wordt afgeleid bij de faalkanseis per vak of bij de norm, zie tabel 3.2.
In de faalkanseis per vak dient rekening gehouden te worden met de faalkansbegroting en het lengte-effect zoals beschreven in bijlage III Sterkte en veiligheid, paragraaf 2.1. Het lengte-effect wordt gegeven in de schematiseringshandleiding Grasbekleding en Hoogte.
Het overslagdebiet bij dijken wordt bepaald via de WBI 2017-software met de formules uit het Technisch rapport golfoploop en golfoverslag bij dijken [ref 4], [ref 28] en [ref 49]. Daarnaast is voor golfreductie de voorland- en dammodule noodzakelijk ([ref 32] en [ref 50]). Golfbreking wordt hiermee in rekening gebracht. Extra opzet over het voorland wordt verwaarloosd.
Microstabiliteit
Het overslagdebiet wordt voor microstabiliteit bepaald bij de norm met de WBI 2017-software9. Daarbij wordt de schematisering van het toetsspoor Grasbekleding erosie kruin en binnentalud gebruikt.
Kunstwerken
Bij het toetsspoor Hoogte kunstwerk wordt formule 1.6 uit [ref 8] gebruikt voor de bepaling van het overslagdebiet. Dit is een volledige probabilistische berekening die rekening houdt met zowel lage als hoge waterstanden.
Met het overslagdebiet wordt beoordeeld of wordt voldaan aan de eisen ten aanzien van waterbezwaar/komberging in het achterland/achterliggende watersysteem en wordt de erosie van de bodem van het kunstwerk bepaald (standzekerheid).
De combinaties van waterstanden en golfcondities voor de beoordeling van harde bekledingen (steen, asfalt) op het buitentalud in de gedetailleerde toets worden bepaald bij de norm. Voor zachte bekledingen (gras) bij de faalkanseis per vak (toetsspoor Grasbekledingen erosie buitentalud).
Voor de beoordeling van bekledingen zijn golfcondities nodig bij verschillende waterstandniveaus. Hierbij is de waterstand geen stochast, maar een vaste waarde10. Per waterstandniveau dient een belasting te worden bepaald die gebaseerd is op de gecombineerde kans van voorkomen van de waterstand en golfcondities. De waterstand en golfcondities zijn gecorreleerd en dragen beide bij aan de faalkans.
Het lengte-effect is verwerkt in de partiële veiligheidsfactoren. Uitzonderingen zijn het deelspoor golfklap onder Grasbekledingen erosie buitentalud en het toetsspoor Grasbekledingen kruin binnentalud waar het lengte-effect in de doorsnede-eis en de te hanteren belastingen verwerkt is. Bij Steenbekledingen is bovendien een conservatieve maat voor de reststerkte van de onderliggende klei verwerkt in de veiligheidsfactoren.
Alleen voor de toetssporen Grasbekleding erosie kruin en binnentalud (GEKB), Hoogte kunstwerk (HTKW) en eventueel Betrouwbaarheid sluiting kunstwerk (BSKW) in het Europoortgebied dient in de gedetailleerde rekening gehouden te worden met toeslagen, voor buistoten, buioscillaties en seiches.
Deze fenomenen worden gekarakteriseerd door kortdurende waterstandsveranderingen en treden op tijdens zware buien of stormen [ref 40]. Een seiche is een resonantieverschijnsel in bekkens (zoals havens) ten gevolge van laagfrequente variaties van de buitenwaterstand door wind. Onder dit type bedreigingen worden ook de slingeringen op de meren (IJsselmeer en Markermeer) gerekend. De toeslagen voor buistoten, buioscillaties en seiches zijn verwerkt in de databases voor het Europoortgebied die onderdeel zijn van de WBI 2017-software.
In de toets op maat kunnen toeslagen door de gebruiker worden toegevoegd voor andere gebieden dan Europoort in Nederland [ref 52]. De gebruiker moet zelf beoordelen of deze toegevoegd dienen te worden.
De toets op maat geeft een oordeel per vak, of per traject en per toetsspoor. Voor hydraulische belastingen omvat de toets op maat de mogelijkheid om door de beheerder veranderingen door te voeren in modellen of schematiseringen in golfmodellen zoals Bretschneider en SWAN. Dit kan leiden tot aangepaste waterstanden of golfbelastingen [ref 54] en [ref 7].
Daarnaast kan de faalkansverdeling aangepast worden met andere faalkanseisen per doorsnede tot gevolg. Dit resulteert in andere waarden voor de hydraulische belastingen.
In deze paragraaf worden de diverse mogelijkheden binnen de toets op maat beschreven. De toets op maat maakt het mogelijk om:
• een beheerdersoordeel op te stellen;
• locatiespecifieke analyses uit te voeren;
• geavanceerde analyses uit te voeren.
De toets op maat kan bestaan uit het opstellen van een onderbouwd beheerdersoordeel. Bij hydraulische belastingen kan dit bestaan uit voorbeelden van metingen die aantonen dat de hydraulische belastingen frequenter of minder frequent zijn dan gemodelleerd in de formele modellen. Dit kan de mate van beschutting of juist het ontbreken hiervan aantonen. Voorbeelden zijn:
• Veekrandmetingen 11 om golfoploop te meten voor een individuele storm
• Lange reeksen (meer dan 30 jaar) van waterstandsmetingen van beheerders bij gemalen. Hierbij moet de beheerder naast de betrouwbaarheid van de reeks ook de betrouwbaarheid van de meetinstallatie aantonen. Dit is met name relevant op smalle wateren ver van formele meetstations.
Een tweede mogelijkheid binnen de toets op maat is het uitvoeren van een analyse naar lokale effecten. Voor golfbelastingen kunnen veranderingen worden aangebracht op basis van eigen analyses ten aanzien van objecten die voor de waterkering liggen:
• voor het kustgebied is een systematiek uitgewerkt. Voor waterkeringen gelegen in havens of achter dammen kan een analyse worden uitgevoerd conform [ref 7];
• voor het bovenrivierengebied en de smalle wateren van het benedenrivierengebied kan de beheerder aangepaste strijklengten of bodemhoogten zelf afleiden met software uit eerdere toetsronden [ref 18] en [ref 54]. De beheerder kan in de achtergrondrapportages per watersysteem voor de Hydraulische belastingen vinden welke objecten zijn meegenomen in de berekeningen. Tevens kan een bestand worden aangevraagd bij de Helpdesk Water waarin is aangegeven welke objecten zijn gehanteerd of welke representatieve bodemhoogte/waterdiepte en strijklengtes zijn gehanteerd bij de golfberekeningen. Voor bodemhoogten kan de effectieve strijklengte aangepast worden met behulp van Baseline-data van de rivieren. Hiervoor moet een serviceverzoek Gebiedsschematiseringen gedaan worden bij de Helpdesk Water.
Indien voorliggende eilanden of dammen niet zijn meegenomen in de formele berekening van de hydraulische belastingen, kan de beoordeling resulteren in een conservatiever oordeel dan noodzakelijk. Of deze zijn meegenomen in de analyse, is te vinden in de achtergrondrapportages van de golfanalyses voor de verschillende watersystemen. Om deze te kunnen beoordelen is een gedegen kennis nodig van de achterliggende modellen. De schematisering van de bodem kan aangescherpt worden door het vergelijken van de huidige bodemligging met de gehanteerde bodemligging.
Dit betekent dat de onderliggende modelberekeningen aangepast moeten worden in de bepaling van de hydraulische belastingen met SWAN of Bretschneider [ref 35], [ref 18] en [ref 54].
De derde mogelijkheid is een geavanceerde analyse. Bij hydraulische belastingen is binnen de WBI 2017-software het lengte-effect aan het model opgelegd. Dit model is opgesteld op basis van werkelijke dijken in de studie die is uitgevoerd in het kader van Veiligheid Nederland in Kaart. Hoe uniformer de waterkeringen worden (na enkele beoordelings- en ontwerpronden) hoe groter het lengte-effect wordt. Bij twijfel over de waarde van het lengte-effect kan met Hydra-NL de benchmark /referentie voor Hydraulische belastingen [ref 18] een controleberekening worden uitgevoerd waarbij de schematisering niet wordt gewijzigd. Het lengte-effect neemt toe bij onafhankelijke bedreigingen, zoals afvoer, storm, zeewaterstand en bij stormvloedkeringen de keringssituatie (open/dicht).
Een andere mogelijkheid is om nauwkeuriger te kijken naar de belastingduur en het waterstandsverloop Met name in windgedreven systemen of windgedreven locaties in watersystemen is de belastingduur in werkelijkheid relatief kort. In dergelijke gevallen kan een correctie toegepast worden vanwege de korte duur van de belasting.
In de eenvoudige toets wordt de waterkering niet geschematiseerd voor het afleiden van de hydraulische belastingen.
In deze toets zijn zowel de waterstand als de golfhoogte onafhankelijk van het profiel van de kering.
Voor de volgende toetssporen is de ligging, het profiel van de kering en ruwheid van de bekleding van invloed op het afleiden van de belastingparameters:
• Golfklappen op asfaltbekleding
• Grasbekleding afschuiven binnentalud
• Grasbekleding afschuiven buitentalud
• Grasbekleding erosie buitentalud
• Grasbekleding erosie kruin en binnentalud
• Havendammen
• Hoogte kunstwerk
• Niet-waterkerende constructies – Bebouwing
• Stabiliteit steenzetting
• Sterkte en stabiliteit punt- en langsconstructies
• Voorland
• Wateroverdruk bij asfaltbekleding
De ligging, het profiel van de kering en de ruwheid van de kering is van invloed op de hydraulische belastingen voor bekledingen en bij het bepalen van de golfoploop/golfoverslag.
De waterkering wordt geschematiseerd (ligging (dijknormaal), profiel van de kering en de ruwheid van de bekleding) inclusief het voorland of dammen, zoals beschreven in Bijlage I Procedure. De werkwijze staat beschreven in de schematiseringshandleidingen voor bovengenoemde toetssporen.
De verwijzing naar de juiste schematiseringshandleiding is te vinden in tabel 2-1 van Bijlage III Sterkte en veiligheid.
De belastingmodellen en watersystemen zijn in de volgende paragrafen nader toegelicht. Hierbij is aandacht voor de waterlichamen, de bedreigingen, de basisstochasten, de achterliggende statistiek en de gebruikte modellen.
Voor meer details en uitgangspunten wordt verwezen naar de achtergrondrapportage HR2017.
Figuur 5-1 Overzichtskaart belastingsmodellen.
Het Bovenrivierengebied is het deel van de Maas, de Rijn en haar takken, waarbij de waterstanden tijdens hoge afvoergolven niet meer beïnvloed worden door de waterstand op de Noordzee en het IJsselmeer. De getijhoogwaterstijging op zee speelt in dit gebied geen directe rol. Deze is opgenomen in de benedenranden van de WAQUA modellen.
In het Bovenrivierengebied is onderscheid gemaakt tussen de volgende drie watersystemen (zie tabel 5-1 en figuur 5-2):
• Bovenrivieren-Rijn (1)
• Bovenrivieren (Maas) (2)
• Maasvallei12 (18)
Binnen de drie watersystemen zijn de volgende waterlichamen aangemerkt:
• Afgedamde Maas (Waal zijde) |
• Maas |
• Boven-Rijn |
• Oude IJssel |
• IJssel |
• Pannerdensch Kanaal |
• Nederrijn-Lek |
• Waal |
Figuur 5-2 Overzichtskaart watersystemen in het Bovenrivierengebied
De waterkeringen in het Bovenrivierengebied worden voornamelijk belast door waterstanden. Hoge waterstanden komen voort uit een hoge afvoer. De bijdrage van de wind aan de belasting van de waterkering is relatief gering, maar niet verwaarloosbaar.
Bovenrivieren (Rijn) (1)
Het belastingmodel voor het watersysteem Bovenrivieren (Rijn) (1) gaat uit van de Rijnafvoer bij Lobith. Voor deze basisstochast zijn twee situaties beschouwd; de situatie met overstromingen in Duitsland in combinatie met maatregelen om de overstromingen te beperken en de situatie zonder overstromingen in Duitsland. De eerste situatie is gebruikt voor de WAQUA productieberekeningen [ref 6].
Bovenrivieren (Maas)(2) en Maasvallei (18)
De basisstochasten voor de watersystemen Bovenrivieren13 (Maas) en Maasvallei zijn identiek. Dit gaat uit van de Maasafvoer bij Borgharen14/Lith. De indeling van de Maas in twee watersystemen heeft te maken met de aanwezigheid van de dijken in Limburg die overstromen bij extreem hoge afvoeren [ref 6]:
• voor de bepaling van de hydraulische belastingen op de Maasdijken in het watersysteem Bovenrivieren (Maas) in Brabant en Gelderland wordt uitgegaan van de werkelijke dijkhoogten in de Maasvallei. De dijken in de Maasvallei in Nederland zijn daarmee als overstroombaar gemodelleerd bij hoge afvoeren15.
• voor de bepaling van de hydraulische belastingen van de Maasdijken in het watersysteem Maasvallei (18), zijn de dijken als oneindig hoog verondersteld, consistent met de rest van Nederland.
Binnen het Bovenrivierengebied zijn voorliggende waterkeringen aanwezig. De dominante bedreigingen per voorliggende waterkering zijn weergegeven in onderstaande tabel.
Tabel 5-1: Voorliggende waterkeringen in het Bovenrivierengebied.
Nr |
Naam |
Dominante bedreiging (waterlichamen) |
---|---|---|
224 |
Heerewaardense Afsluitdijk, incl. Schutsluis Sint Andries |
Waal (Bovenrivieren (Rijn) (1)) |
Onder het Benedenrivierengebied wordt dat deel van de benedenstroomse takken van de Rijn en de Maas verstaan waarvoor, tijdens grote afvoergolven, de waterstanden een significante invloed ondervinden van de waterstanden op de Noordzee.
Figuur 5-3 Overzichtskaart watersystemen in het Benedenrivierengebied
In het Benedenrivierengebied worden de volgende vijf watersystemen onderscheiden (zie tabel 5-1en figuur 5-3):
• Benedenrivieren (Rijn) (3);
• Benedenrivieren (Maas) (4);
• Europoort (17);
• Volkerak-Zoommeer (21);
• Hollandse IJssel (22).
Het Volkerak-Zoommeer en de Hollandse IJssel zijn gebieden met twee voorliggende keringen en zijn daarom als specifiek watersysteem aangemerkt.
Binnen deze vijf watersystemen zijn de volgende waterlichamen aangemerkt:
• Amer |
(4) |
• Hollandsch Diep |
(3) |
• Amertak |
(4) |
• Lek |
(3) |
• Beneden Merwede |
(3) |
• Nieuwe Maas |
(3) |
• Bergsche Maas |
(4) |
• Nieuwe Merwede |
(3) |
• (ontpolderde) Biesbosch |
(3) |
• Nieuwe Waterweg |
(17) |
• Boven Merwede |
(3) |
• Noord |
(3) |
• Calandkanaal |
(17) |
• Oude Maas |
(3) |
• Donge |
(4) |
• Spui |
(3) |
• Dordtsche Kil |
(3) |
• Steurgat |
(4) |
• Getijde Hollandsche IJssel |
(22) |
• Volkerak-Zoommeer |
(21) |
• Haringvliet |
(3) |
• Wantij |
(3) |
• Hartelkanaal |
(17) |
• Wilhelminakanaal |
(4) |
In het Benedenrivierengebied worden hoge waterstanden veroorzaakt door een combinatie van hoge afvoeren van de rivieren Rijn en Maas en hoge waterstanden op zee, meer specifiek bij Hoek van Holland, als gevolg van stormopzet en (spring)tij. Ook de opwaaiing door wind boven het Benedenrivierengebied én de aanwezigheid in combinatie met het beheer van de stormvloedkering in de Nieuwe Waterweg (de Maeslantkering) en in het Hartelkanaal (de Hartelkering) spelen een belangrijke rol bij het optreden van hoge waterstanden. Naast deze stormvloedkeringen zijn er verschillende andere stormvloedkeringen in het Benedenrivierengebied (Hollandse IJssel, Kromme Nol) en inlaten (Volkeraksluizen). De belasting op de waterkering wordt daarnaast beïnvloed door windgolven en voor het Europoortgebied door seiches.
In principe kan een hoge waterstand worden veroorzaakt door een oneindig aantal combinaties van de volgende bedreigingen: het stormvloedpeil te Hoek van Holland, de windrichting, de windsnelheid, de afvoer van de Rijn te Lobith en de afvoer van de Maas te Lith. Hierbij heeft elke combinatie van deze bedreigingen een eigen kans van voorkomen die kan worden bepaald met behulp van de statistieken van voornoemde bedreigingen.
Afhankelijk van de locatie in het benedenrivierengebied spelen de aspecten afvoer, zeewaterstanden/getij, wind en de Europoortkering een belangrijke rol.
Om het systeem te doorgronden, is het van belang om de werking van het systeem te begrijpen:
• Afvoergebied: dit is het gebied waar de maatgevende situatie nagenoeg volledig wordt bepaald door hoge rivierafvoeren, verdeeld in:
• Rijndominant gebied (watersysteem 3): Dit watersysteem ligt aan de binnenzijde van de Europoortkering. In dit gebied is de invloed van de Rijn groter dan van de Maas. Bij maatgevende omstandigheden zouden de stormvloedkeringen (Maeslantkering en Hartelkering) in de Europoortkering gesloten moeten zijn. Een falende kering heeft een groot effect op de waterstanden in dit watersysteem;
• Maasdominant gebied (watersysteem 4). In dit gebied is de invloed van de Maas groter dan dat van de Rijn. Het betreft de waterkeringen langs de Bergsche Maas en de Maas bovenstrooms van km 246. Dit is afvoergedomineerde deel van de Maas;
• Zeegebied: dit is het gebied buiten de Europoortkering, waarbij de maatgevende situatie volledig wordt bepaald door stormvloeden langs de Hollandse kust (watersysteem 17);
• Faalkansgebied (watersysteem 3): dit is het gebied waarbij de maatgevende situatie wordt gevormd door een niet-extreme storm in combinatie met een waterstand van ca 3,5 m+NAP te Maasmond in combinatie met het falen van de sluiting van de Europoortkering. Dit gebied ligt aan de binnenzijde van de Europoortkering en strekt zich uit tot km 998 op de Nieuwe Maas;
• Bergingsgebied (watersysteem 3): de maatgevende situatie is een niet-extreme afvoer die samenvalt met een niet-extreme storm die de afvoer vanuit de Rijn- en Maasmonding naar zee enige tijd stremt;
• Overgangsgebieden: in de overgangsgebieden is sprake van een combinatie van bovenstaande bedreigingen in wisselende samenstelling. Drie overgangen zijn gedefinieerd (watersysteem 3 en 4):
• de overgang van het faalkansgebied naar het rivierengebied: de rol van de afvoer wordt steeds belangrijker en de rol van de stormopzet minder;
• de overgang van het faalkansgebied naar het bergingsgebied: van open naar dichte stormvloedkeringen;
• overgang van het bergingsgebied naar het afvoergebied: van dichte naar open stormvloedkering waarbij de rol van de afvoer steeds hoger wordt en die van stormopzet terugloopt.
Bovenstaande is relevant voor zowel het watersysteem Benedenrivieren (Rijn) (3) als voor Benedenrivieren (Maas) (4).
De watersystemen Europoort (17), Volkerak -Zoommeer (21) en Hollandse IJssel (22) zijn bijzondere gebieden en zijn daarom hieronder nader toegelicht.
Europoort (17)
Watersysteem Europoort (17) betreft het gebied aan de buitenzijde van de Europoortkering. Feitelijk maakt de Europoort onderdeel uit van watersysteem Hollandse Kust Midden (12), maar vanwege de rol van deining en seiches is dit gebied als een afzonderlijke watersysteem gedefinieerd. Het watersysteem is uitgewerkt als een variant van het watersysteem Benedenrivieren (Rijn) (3). Het belastingmodel is voor deze watersystemen gelijk.
De keringen sluiten tijdens maatgevende omstandigheden. Het effect van eventuele geopende keringen op de waterstanden aan de zeezijde is minimaal. De keringen zijn daarom niet als stochast meegenomen, zie [ref 66].
Volkerak-Zoommeer (21)
Het belastingmodel voor het watersysteem Volkerak-Zoommeer (21) komt overeen met het belastingmodel voor het Merengebied tot een peil van 2,60 m+NAP bij Rak Noord. Boven deze waterstand heeft het watersysteem de functie van waterbergingsgebied voor de rivieren en maakt daarmee formeel deel uit van het watersysteem Benedenrivieren (Rijn) (3).
Voor het Volkerak-Zoommeer gelden aanvullende hydraulische belastingen in het geval het wordt ingezet als bergingsgebied16.
Hollandse IJssel (22)
Het watersysteem Hollandse IJssel (22) wordt beschermd door twee opeenvolgende stormvloedkeringen; de Maeslantkering en de Algerakering (stormvloedkering Hollandse IJssel). De toestand van de keringen (open /dicht) dienen meegenomen te worden als stochast in het belastingmodel17.
Binnen het Benedenrivierengebied zijn voorliggende waterkeringen aanwezig. De dominante bedreigingen per voorliggende waterkering zijn weergegeven in onderstaande tabel.
Nr |
Naam |
Dominante bedreiging (waterlichamen) |
---|---|---|
208 |
Stormvloedkering Nieuwe Waterweg |
Europoort (17) |
209 |
Hartelkering |
Europoort (17) |
210 |
Stormvloedkering Hollandsche IJssel |
Benedenrivieren (Rijn) (3) / Nieuwe Maas |
211 |
Haringvlietdam |
Noordzee, zie paragraaf 5.65.6 |
212 |
Biesboschsluis |
Benedenrivieren (Rijn) (3) / Nieuwe Merwede |
213 |
Afsluitdijk Andel en Wilhelminasluis |
Benedenrivieren (Rijn) (3) / Waal |
215 |
Hellegatsdam en Volkeraksluizen |
Benedenrivieren (Rijn) (3) / Hollandsch Diep |
216 |
Grevelingendam |
Oosterschelde, zie paragraaf 5.7 Volkerak-Zoommeer (22) |
In de Vecht- en IJsseldelta worden de volgende twee watersystemen onderscheiden: (zie figuur 5-4)
• IJsseldelta (5);
• Vechtdelta (6).
De grens tussen de IJssel- en Vechtdelta wordt gevormd door de Spooldersluis en de Rampspolkering (tabel 5-3).
Waterlichaam |
Locatie |
Trajecten |
---|---|---|
IJssel |
Rechteroever: km 981(Spooldersluis) |
53-2 en 206 |
Linkeroever: km 972 (Wapenveld) |
52-4 en 11-1 |
|
Vecht |
Bovenstrooms: km 36 (Ommen) |
Overgang naar hoge gronden |
Het watersysteem IJsseldelta (5) is het benedenstroomse gedeelte van de IJssel en vormt de schakel tussen het Bovenrivierengebied en het IJsselmeer. De waterlichamen binnen het watersysteem staan onder invloed van de afvoer van de IJssel, de afvoer van de Overijsselse Vecht, het peil op het IJsselmeer en de toestand van de Ramspolkering.
Het watersysteem Vechtdelta (6) bestaat uit het deel van de Overijsselsche Vecht benedenstrooms van Ommen, het Zwarte Water (inclusief het Zwolle-IJsselkanaal), het Zwarte Meer (inclusief het Ganzendiep, de Goot en de Veneriete) en de wateren van Kampereiland.
Figuur 5-4 Overzichtskaart watersystemen in Vecht- en IJsseldelta.
Binnen deze watersystemen zijn de volgende waterlichamen aangemerkt:
• IJssel (km 974 tot km 1002) |
(5) |
• Zwarte Water |
(6) |
• Vecht |
(6) |
• Bypass Kampen (fase 1)1 |
(5) |
• Zwarte Meer |
(6) |
Voor de Bypass Kampen fase 1 worden geen hydraulische belastingen afgeleid, deze worden afgeleid bij fase 2, wanneer een openverbinding met het Vossemeer/IJsselmeer is gecreëerd.
De Vecht- en IJsseldelta vormen beide een overgang van een riviersituatie naar een meersituatie. De waterstanden van beide systemen zijn gecorreleerd via het Ketelmeer. Als de IJsseldelta hoge waterstanden kent, dan geldt dat ook voor de Vechtdelta.
De Vecht- en IJsseldelta is in complexiteit vergelijkbaar met het Benedenrivierengebied (zie paragraaf 5.3.3). Binnen deze watersystemen kunnen dezelfde deelsystemen worden geïdentificeerd. Variërend over de verschillende watersystemen is de invloed van het meerpeil of de invloed van de rivierafvoer dominanter.
IJsseldelta (5)
In het watersysteem IJsseldelta (5) worden de extreme waterstanden bepaald door een combinatie van een hoge afvoer op de IJssel en stormopzet op het IJsselmeer. De invloed van stormopzet op de waterstanden neemt in stroomopwaartse richting af en heeft invloed tot Olst.
Vechtdelta (6)
De waterstand op de Overijsselse Vecht is voornamelijk gedomineerd door afvoer. In benedenstroomse richting gaat de wind een steeds grotere rol spelen. Het Zwarte Water en het Zwarte Meer zijn windgedomineerde systemen met een bergende functie als de Ramspolkering is gesloten.
Het buitendijkse gebied Kampereiland kan zowel bedreigd worden door het vollopen van het gebied achter de Ramspolkering (door berging) als door het overlopen van de waterkering tussen IJsselmuiden en Ramspol.
Wanneer de Ramspolkering is gesloten, zijn de bedreigingen voor de Vechtdelta niet gelijk aan die van de IJsseldelta.
Binnen het watersysteem Vechtdelta (6) ligt een overgang tussen het deel wat gedomineerd wordt door afvoer (vergelijkbaar met het Bovenrivierengebied) en het deel dat gedomineerd wordt door waterstand en wind. Deze overgang ligt ter hoogte van Dalfsen (km 45).
Binnen de Vecht- en IJsseldelta zijn voorliggende waterkeringen aanwezig. De dominante bedreigingen per voorliggende waterkering zijn weergegeven in onderstaande tabel.
Nr |
Naam |
Dominante bedreiging (waterlichamen) |
---|---|---|
225 |
Ramspolkering |
IJsseldelta IJsselmeer, zie paragraaf 0 |
206 |
Spooldersluis |
IJsseldelta |
202 |
Kadoelersluis |
Zwarte Meer (Vechtdelta) |
Tot het Merengebied behoren het IJsselmeer (7), het Markermeer (8), het Veluwerandmeer (19) en de Grevelingen (20) en de waterlichamen die in directe open verbinding staan met deze meren.
De volgende watersystemen maken onderdeel uit van het Merengebied (zie tabel 5-11 en figuur 4-5):
• IJsselmeer (7);
• Markermeer (8);
• Veluwerandmeer (19);
• Grevelingen (20).
Binnen deze watersystemen zijn de volgende waterlichamen aangemerkt:
• IJsselmeer |
(7) |
• Nijkerkernauw |
(8) |
• Ketelmeer |
(7) |
• IJmeer |
(8) |
• Vossemeer |
(7) |
• Eem |
(8) |
• Markermeer |
(8) |
• Veluwerandmeer |
(19) |
• Gooimeer |
(8) |
• Grevelingen |
(20) |
• Eemmeer |
(8) |
Figuur 5-5 Overzichtskaarten watersystemen in het Merengebied.
De hydraulische belasting op de waterkeringen langs de meren wordt veroorzaakt door hoge meerpeilen (door hoge watertoevoer in combinatie met spuibeperkingen), harde wind (opwaaiing en golven) of een combinatie daarvan. In principe kan een belasting op een waterkering worden veroorzaakt door een oneindig aantal combinaties van de bedreigingen meerpeil en wind (bestaande uit windrichting en windsnelheid). Hierbij heeft elke combinatie van deze bedreigingen een eigen kans van voorkomen, die bepaald kan worden met behulp van de statistiek van voornoemde bedreigingen.
Binnen het Merengebied zijn voorliggende waterkeringen aanwezig. De dominante bedreigingen per voorliggende waterkering zijn weergegeven in de onderstaande tabel.
Nr |
Naam |
Dominante bedreiging (waterlichamen) |
---|---|---|
201 |
Afsluitdijk |
Waddenzee, zie paragraaf 5.6 |
204 |
Houtribdijk |
tweezijdig |
205 |
Nijkerkersluis |
Markermeer |
225 |
Ramspolkering |
IJsselmeer |
234 / 227 |
Roggebotsluisa / Reevesluis |
IJsselmeer |
214 |
Brouwersdam |
Noordzee, zie paragraaf 5.6 |
216 |
Grevelingendam |
Oosterschelde (zuidelijk deel); Volkerak-Zoommeer (noordelijk deel)b, zie paragraaf 5.7 |
a. De Roggebotsluis komt in fase II van het project IJsseldelta Zuid te vervallen. De voorliggende waterkering wordt in dat geval de nog te realiseren Reevesluis naar verwachting op 31-12-2022;
b. De grens ligt bij de aansluiting van de Philipsdam op de Grevelingendam.
Het Kustgebied wordt gevormd door de Noordzee, Waddenzee en Westerschelde. De maatgevende situatie wordt in het Kustgebied volledig bepaald door hoge stormvloeden langs de Hollandse kust in combinatie met het getij en golfcondities.
Het Kustgebied is opgedeeld in de volgende zes watersystemen (zie tabel 5-1 en figuur 5-6):
• Waddenzee Oost (9)
• Waddenzee West (10)
• Hollandse Kust Noord (11)
• Hollandse Kust Midden (12)
• Hollandse Kust Zuid (13)
• Westerschelde (15)
De Oosterschelde valt vanwege de Oosterscheldekering niet binnen het belastingmodel Kustgebied en is apart toegelicht in paragraaf 5.7.
Binnen deze watersystemen zijn de volgende waterlichamen aangemerkt:
• Eems-Dollard
• Waddenzee
• Noordzee (Hollandse kust)
• Zuidwestelijke Delta: zee en Westerschelde
Figuur 5-6 Overzichtskaart watersystemen in het Kustgebied.
De waterkeringen langs de Noordzee, de Westerschelde en de Waddenzee worden belast door waterstanden en windgolven. De waterstanden en windgolven worden veroorzaakt door stormvloedpeilen (op de Noordzee) en extreme windsnelheden. Het belastingmodel is identiek voor al deze locaties.
Binnen het Kustgebied zijn voorliggende waterkeringen aanwezig. De dominante bedreigingen per voorliggende waterkering zijn weergegeven in tabel 5-6
Nr |
Naam |
Dominante bedreiging (waterlichamen) |
---|---|---|
201 |
Afsluitdijk |
Waddenzee |
211 |
Haringvlietdam |
Noordzee |
214 |
Brouwersdam |
Noordzee |
217 |
Sluizen kanaal door Zuid-Beveland te Hansweert |
Westerschelde |
218 |
Oosterscheldekering |
Noordzee |
223 |
Zeedijk Paviljoenpolder |
Westerschelde |
De Oosterschelde is als apart belastingmodel aangeduid vanwege de grote invloed van de Oosterscheldekering. De Oosterschelde bestaat uit één watersysteem, de Oosterschelde (14), zoals weergegeven in tabel 5-1 en figuur 5-7.
In tegenstelling tot de andere watersystemen in het Kustgebied wordt de waterstand in de Oosterschelde beperkt door de Oosterscheldekering. Dit heeft gevolgen voor de maximale waterstanden en de bijbehorende golfbelastingen. Het watersysteem Oosterschelde wordt zeewaarts begrensd door de Oosterscheldekering en landwaarts door Noord- en Zuid-Beveland, Schouwen-Duiveland, Tholen, St. Philipsland, de Oesterdam, de Philipsdam en de Grevelingendam.
Het watersysteem Oosterschelde bevat als waterlichaam alleen de Oosterschelde.
Figuur 5-7 Overzichtskaart watersysteem in de Oosterschelde.
Waterkeringen langs de Oosterschelde worden belast door waterstanden en windgolven. Deze worden veroorzaakt door stormvloedpeilen op de Noordzee en extreme windsnelheden.
Binnen de Oosterschelde zijn voorliggende waterkeringen aanwezig. De dominante bedreigingen per voorliggende waterkering zijn weergegeven in tabel 5-7.
Nr |
Naam |
Dominante bedreiging (waterlichamen) |
---|---|---|
174 |
Zandkreekdam |
Oosterschelde |
199 |
Philipsdam |
Oosterschelde |
216 |
Grevelingendam |
Oosterschelde Volkerak-Zoommeera, zie paragraaf 5.3 |
217 |
Sluizen kanaal door Zuid-Beveland te Hansweert |
Westerschelde, zie paragraaf 5.6 |
218 |
Oosterscheldekering |
Noordzee, zie paragraaf 5.6 |
219 |
Oesterdam |
Oosterschelde |
a. De grens ligt bij de aansluiting van de Philipsdam op de Grevelingendam.
Duinen zijn feitelijk geen watersysteem, maar zijn in het WBI 2017 wel als zodanig aangemerkt (in tabel 1-1). Dit watersysteem omvat de duinen langs het hele kustgebied. De maatgevende situatie wordt, evenals voor het kustgebied, volledig bepaald door stormvloeden in combinatie met het getij en golfcondities.
Het watersysteem bevat duinen langs de Zeeuwse kust, de Hollandse kust en de Waddeneilanden, zoals weergegeven op onderstaande kaart in tabel 5-1 en figuur 5-8.
Figuur 5-8 Overzichtskaart watersysteem in Duinen en hybride duin keringen.
Het watersysteem Duinen bevat als waterlichaam de Noordzee en de monding van de Westerschelde.
De duinen langs Zeeuwse kust, Hollandse kust en Waddeneilanden worden belast door waterstanden en windgolven, veroorzaakt door stormvloedpeilen (op de Noordzee) en extreme windsnelheden.
Zeewaterstanden en golfcondities zijn invoerparameters voor duinafslagmodellen.
De zeewaterstandsstatistiek voor duinen is identiek aan die voor het Kustgebied. De golfcondities (golfhoogte Hs en golfperiode Tp) worden zonder modellen bepaald ten behoeve van de duinafslagmodellen op diepwater op de doorgaande 20 m-NAP dieptelijn [ref 34 en ref 47]. In de zuidwestelijke delta worden correcties toegepast voor ondiepe voorlanden en geulen. Soortelijke getallen zijn gegeven voor de Waddeneilanden. Echter daar is het alleen beschikbaar voor de toets op maat [ref 41].
1. Deltares, Basisrapport WTI 2017, Waal, JP de, (redactie) (31 januari 2016)
2. Deltares, Uitgangspunten productieberekeningen WTI2017, Aansturing, schematisaties en uitvoerlocaties, 1207807-009-HYE-0006, definitief, okt-13
3. Deltares, Uitgangspunten productieberekeningen WTI2017, Aanvulling op uitgangspunten vastgesteld in 2013, 1209433-001-HYE-0005, concept, mei-14
4. TAW, Meer, van der J.W. Technisch Rapport Golfoploop en Golfoverslag bij Dijken, 2002
5. Deltares, Chbab H Modelonzekerheid belastingen, Wettelijk Toetsinstrumentarium WTI-2017, (2016)
6. Deltares, Chbab H. Basisstochasten WTI-2017, Statistiek en statistische onzekerheid, 1209433-012-HYE-0007, voorlopig, 2-dec-15
7. RWS-WVL, van Vledder, G (2014) Golfbelastingen in havens en afgeschermde gebieden, een eenvoudige methode voor het bepalen van golfbelastingen voor het toetsen van waterkeringen, RWS.2014.001, -,
8. Deltares, WTI2017 – CTK van Bree, B. (2015) Functional design failure mechanism height of structures, 1209438-000-GEO-0024-gbh,
9. Deltares, WTI – Diermanse F (2016) Onzekerheden, Overzicht van belasting- en sterkteonzekerheden in het wettelijk toetsinstrumentarium,
10. HKV, Geerse, C.P.M. (2010) Overzichtsdocument probabilistische modellen zoete wateren, Hydra-VIJ, Hydra-B en Hydra-Zoet,
11. HKV, Geerse C,P.M. (2011)Hydra-Zoet for the fresh water systems in the Netherlands Probabilistic model for assessment of dike heights,
12. HKV, J. Ansink, J, Kamp R, Geerse C.P.M. (2014) HKV, Gebruikershandleiding Waterstandsverloop ´
13. Deltares, Caires, S. (2009) Extreme wind statistics for the inference of the hydraulic boundary conditions for the Dutch primary water defences. SBW-Belastingen: Phase 2 of subproject ‘Wind modelling’
14. KNMI, Rijkoort P.J. 1983 A compound Weibull model for the description of surface wind velocity distributions, WR 83-13,
15. Deltares, Hegnauer M., Beersma, J.J, Boogaard, H.F.P. van den Buishand, T.A., Passchier, R.H., Lammersen R. and Buiteveld, H. (2016) Generator of Rainfall and Discharge Extremes (GRADE) for the Rhine and Meuse basins – Final report of GRADE 2.0
16. Deltares, Hegnauer, M. 2015 Onzekerheidsanalyse hydraulica in GRADE. 1220082-010-ZWS-0001. 2015
17. Deltares, Roscoe C. et al. en Diermanse, F, Balen, W........... Hydra-Ring Scientific Documentation. Deltares & TNO-Bouw. Deltares rapport 1206006-004. 2016
18. HKV, Hydra-NL Duits, M Gebruikershandleiding,(2016)
19. Rijkswaterstaat Oost-Nederland, Rolf van der Veen Betrekkingslijnen Rijn, versie 2010, 14-7-201.
20. Rijkswaterstaat Zuid-Nederland, Rolf van der Veen Bijsluiter betrekkingslijnen 2013_2014, geldigheidsbereik 1 november 2013-31 oktober 2014.
21. Rijkswaterstaat Bouwdienst. Sipke van Manen Prestatiepeilen Oosterschelde. Kenmerk: PPEILSVKO-T-2. 24 april 2008. Definitief versie 2.0.
22. Fokkink, R.J. Onafhankelijk Onderzoek Markermeer, Fase-rapport 1A, deelonderzoek meerpeilstatistiek.
23. Rijkwaterstaat(2004). ProMoVera: Probabilistisch Model voor de Veluwerandmeren. RIZA werkdocument 2004.089X. 23 april 2004.
24. HKV. Hydraulische randvoorwaarden voor categorie c-keringen. Achtergrondrapport keringen langs het Volkerak-Zoommeer (dijkring 25,27,31,33, 34). PR1322. November 2008.
25. HKV. Hydraulische randvoorwaarden voor categorie c-keringen. Achtergrondrapport keringen langs het Grevelingenmeer (dijkring 25 en 26). PR1322. November 2008.
26. HKV. Hydraulische randvoorwaarden voor categorie c-keringen. Achtergrondrapport Diefdijklinie (dijkring 16). PR1322. November 2008.
27. Deltares, Hydra Design document, version 2, Draft, A. Markus, e.a, december 2011. 1204145-004-ZWS-0003.
28. Rijkswaterstaat, J.P. de Waal. 1999, Achtergronden Hydraulische Belastingen Dijken IJsselmeergebied. Een ontwerpmethodiek, RIZA, Deelrapport 9: Modellering dammen, voorlanden en golfoploop. RIZA rapport 99.046.
29. Deltares. Functional Design for the implementation of load uncertainties in Hydra-Ring., February 2014.
30. Rijkswaterstaat, 1985. Referentiewaarden waterstanden. Rijkwaterstaat.
31. Deltares, WTI2017 datamanagement watersystemen, Uitgangspunten notitie ontwerp hydraulische belasting database, 3-dec-13
32. Software Package: DaF module, Dam and Foreshore module, Theoretical Documentation Jan Kramer, 2016
33. HKV Lijn in water (div. auteurs), Rekenmodel Dijkbekleding Hydra-Q, 3 delen (Definitiestudie, Technische Documentatie, Handleiding), 1999/2006
34. Semi-probabilistisch toetsvoorschrift voor duinen ten behoeve van WTI2017 1220080-008 © Deltares, 2015, B Ferdinand Diermanse Pieter van Geer
35. Input database for the Bretschneider wave calculations for narrow river areas In preparation for the WTI-2017 production runs. Amaury Camarena Calderon Alfons Smale Joana van Nieuwkoop Jamie Morris
36. Waterstandsverlopen meren; IJsselmeer en Markermeer Deltares, rapport 1204143-003-ZWS-0027, 4 juli 2012 Chbab, Houcine (2015)
37. Deltares, 2015. Waterstandsverlopen WTI-2017 voor de kustgebieden. Deltares rapport 1220082-0002-HYE-0003, december 2015 (Chbab, E.H.).
38. Deltares, 2016c. Waterstandsverlopen Benedenrivierengebied voor WTI2017. Deltares rapport 1220082-002-HYE-0004, februari 2016 (A. Kieftenburg en D. Stuparu).
39. Deltares, 2016b. Waterstandsverlopen WTI-2017 voor de Vecht- en IJsseldelta. Deltares rapport 1220082-0002-HYE-0005, 2016 (Chbab, E.H. en D. Stuparu).
40. Reijmerink S.P. en M.P.C. de Jong, 2014. Actualisatie seiches Rotterdam WTI2017 Waterstandsafhankelijke seiche-waarden. Deltares rapport 1209433-006-HYE-0002.
41. Deltares (2012). Achtergrondrapportage HR2011 voor zee en estuaria. Deltares rapport 1204143-002, maart 2012 (C. Gautier en J. Groeneweg).
42. Deltares (2016f). Hydraulische Belastingen Meren. Deltares rapport 1230087-001-HYE-0001, juni 2016 (N. Kramer, A. Smale, J. den Bieman, J. Groeneweg).
43. Deltares (2016g). Hydraulische Belastingen Kust. Deltares rapport 1230087-002-HYE-0001, juni 2016 (J. Groeneweg, J. den Bieman).
44. Deltares (2016h). Hydraulische Belastingen Rijntakken en Maas. Deltares rapport 1230087-003-HYE-0001, juni 2016 (H. Chbab, J. den Bieman, J. Groeneweg).
45. Deltares (2016i). Hydraulische Belastingen Benedenrivieren. Deltares rapport 1230087-004-HYE-0001, augustus 2016 (A. Smale, J. den Bieman, H. Chbab).
46. Deltares (2016j). Hydraulische Belastingen Vecht- en IJsseldelta. Deltares rapport 1230087-005-HYE-0002, augustus 2016 (T. Botterhuis, J. den Bieman, H. Chbab).
47. Deltares 1220082-004-HYE-0003-r-Hydraulische Belastingen 2017 voor Duinwaterkeringen.
48. 1230087-008-HYE-0001-v1-r-Achtergrondrapport Hydraulische Belastingen, Houcine Chbab
49. Deltares (2016k). Golfbelasting op bekledingen in Hydra-Ring. Deltares rapport 1230087-000-HYE-0004, augustus 2016 (J. den Bieman).
50. Schematiseringshandleiding hydraulische condities bij de dijkteen WBI 2017. Hans de Waal
51. Schematiseringshandleiding hoogte WBI 2017 Hans de Waal
52. Seiches – Invloed op waterkeringen, beperkingen in opwekking en analyse waterstandsmetingen aug 2016, M.P.C. de Jong, S.P. Reijmerink en J.v.L. Beckers.
53. Windmodellering voor bepaling waterstanden en golven Een analyse van de bouwstenen RIZA werkdocument 2003.118. Hans de Waal
54. Hydra Tools Gebruikshandleiding HYDRA TOOLS juli 2005 versie 1.3.0 Alkyon P. Santbergen.
55. Klein Breteler, M., 2016. Documentatie Steentoets2015. Excel-programma voor het berekenen van de stabiliteit van steenzettingen. Deltares rapport 1209832-006-0019, oktober 2016.
Per type waterkering of toets zijn uitvoerlocaties op een andere afstand noodzakelijk.
Figuur A-1 Uitvoerpunten van de hydraulische belastingen (HB) bij een kunstwerk (zijaanzicht).
Figuur A-2 Uitvoerpunten van de HB, zijaanzicht bij duinen.
Zie ook [ref 47]. Bij de Hollandse en Zeeuwse kust zijn er alleen punten op diep water met een correctiefactor voor de ondiepten in Zeeland.
Bij de Waddenzee liggen voor de toets op maat met D++ de punten dichter bij de duin, op ongeveer -5 m + NAP. Informatie hierover is beschikbaar in WTI2011 /CR2011[ref 41]
Figuur A-3 Uitvoerpunten van de hydraulische belastingen bij een dijk.
Figuur A-4 Uitvoerpunten van de Hydraulische Belastingen, bovenaanzicht bij een havendam.
Bij havendammen die integraal een deel uitmaken van de waterkeringen zijn de diepwaterpunten essentieel. De vertaling van de belasting bij grote havenbekkens naar binnen de haven is een onderdeel van toets op maat [ref 7].
Dergelijke punten kunnen worden opgevraagd via de Helpdesk Water18.
Figuur A- 5 Uitvoerpunten van de HR bij een kunstwerk (zijaanzicht)
Figuur A- 6 Uitvoerpunten van de Hydraulische Belastingen, zijaanzicht bij hoge gronden
Het is aan te raden de uitvoerpunten niet te dicht op hoge gronden lijn te kiezen. Dan is er geen golfbelasting, kies bijvoorbeeld op 50 of 100 meter afstand. Dit is een iteratief proces.
Figuur A- 7 Voorbeeld voor de Lek.
Figuur A- 8 Voorbeeld Benedenrivieren
Er zijn diverse (numerieke) waterbewegingsmodellen en golfmodellen ingezet om de bedreigingen te vertalen naar hydraulische belastingen op de teen van een waterkering. Tabel B-1 geeft een samenvatting van de toegepaste modellen.
Model |
|||
---|---|---|---|
Belastingmodel |
Watersysteem |
Waterstand |
Golven |
Bovenrivierengebied |
1. Bovenrivieren (Rijn) |
WAQUA |
Bretschneider |
2. Bovenrivieren (Maas) |
|||
18. Maasvallei |
|||
Benedenrivierengebied |
3. Benedenrivieren (Rijn) |
WAQUA |
SWAN/ Bretschneidera |
4. Benedenrivieren (Maas) |
|||
17. Europoort |
SWAN |
||
21. Volkerak-Zoommeer |
WAQUA |
Bretschneider |
|
22. Hollandse IJssel |
SOBEK |
Bretschneider |
|
Vecht en IJssel-delta |
5. IJsseldelta |
WAQUA |
SWAN/ Bretschneiderb |
6. Vechtdelta |
|||
Merengebied |
7. IJsselmeer |
WAQUA |
SWAN |
8. Markermeer |
HISWA/SWAN/ Bretschneiderc |
||
19. Veluwerandmeer |
WAQUA |
Bretschneider |
|
20. Grevelingen |
WAQUA |
Bretschneider |
|
Kustgebieden (dijken) |
9. Waddenzee Oost |
triangulaire interpolatie methode |
SWAN |
10. Waddenzee West |
|||
11. Hollandse Kust Noord |
|||
12. Hollandse Kust Midden |
|||
13. Hollandse Kust Zuid |
|||
15. Westerschelde |
|||
Oosterschelde (dijken) |
14. Oosterschelde |
IMPLICd |
SWAN |
Duinen |
16. Duinen |
triangulaire interpolatie methode |
marginale statistiek |
Droge keringen |
23. Diefdijk |
n.v.t. (toets op maat) |
a. Binnen het Benedenrivierengebied wordt SWAN alleen toegepast voor de brede wateren van de watersystemen Benedenrivieren (Rijn) (3), de brede wateren van Benedenrivieren (Maas) (4) en Europoort (17). Voor de overige delen wordt Bretschneider toegepast.
b. Binnen de Vecht- en IJsseldelta wordt SWAN toegepast het Zwarte Meer (onderdeel van het watersysteem IJsseldelta (5)). Voor de overige delen van de watersystemen IJsseldelta (5) en voor de Vechtdelta (6) wordt Bretschneider gehanteerd.
c. Binnen het Merengebied wordt SWAN toegepast voor het watersysteem IJsselmeer (7) en voor een deel van het IJmeer (onderdeel van het watersysteem Markermeer (8)). Bretschneider wordt toegepast voor de Eem (onderdeel van het watersysteem Markermeer (8)). Voor de overige delen van het Markermeer (8) wordt HISWA toegepast.
d. Zie rapport Prestatiepeilen Oosterschelde [ref 21].
Uitgegeven door |
Ministerie van Infrastructuur en Milieu |
Informatie |
Helpdesk Water http://www.helpdeskwater.nl/onderwerpen/waterveiligheid/primaire/beoordelen-(wbi)/ |
Uitgevoerd door |
Rijkswaterstaat, Water Verkeer en Leefomgeving |
1 |
Inleiding |
87 |
1.1 |
Inleiding |
87 |
1.2 |
Gehanteerde begrippen |
87 |
1.3 |
Leeswijzer |
88 |
2 |
Toetssporen |
88 |
2.1 |
Overzicht toetssporen |
88 |
2.2 |
Eenvoudige toets |
90 |
2.3 |
Gedetailleerde toets per vak |
90 |
2.4 |
Gedetailleerde toets per traject |
93 |