Besluit tot intrekking B3-status van inactieve B3-lichamen, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

De Minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties;

gelet op het bepaalde in artikel 3, vijfde lid, van de Wet privatisering ABP;

Besluit

Artikel 1

De aanwijzing van de in de bijlage genoemde inactieve lichamen in te trekken als aangewezen lichamen in de zin van art. 2, derde lid, sub b of c van de Wet privatisering ABP.

Waarbij onder art. 2, derde lid, sub b van de Wet privatisering ABP tevens bedoeld wordt de aanwijzingen van artikel 3, vierde lid, van de Wet privatisering ABP.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2016.

DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES, voor deze, de directeur Ambtenaar en Organisatie O.F.J. Welling

Belanghebbenden kunnen binnen zes weken na bekendmaking van dit besluit bezwaar aantekenen bij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Postbus 20011, 2500 EA Den Haag. Het bezwaarschrift moet zijn ondertekend, voorzien van een datum alsmede de naam en het adres van de indiener en dient vergezeld te gaan van een afschrift van het bestreden besluit en de gronden waarop het bezwaar berust.

TOELICHTING

Het betreffen privaatrechtelijke lichamen, die overheidswerkgevers zijn als bedoeld in artikel 2, derde lid, onder b of c van de Wet privatisering ABP (WPA), of als bedoeld artikel 2, eerste lid, onder e of f1 van de WPA.

Deze lichamen worden in het spraakgebruik B3-lichamen genoemd, naar artikel B3 uit de Algemene Burgerlijke Pensioenwet (vervallen), dat van kracht was gedurende 1966 tot 1996. Op grond van de WPA kan de Minister dergelijke lichamen aanwijzen als overheidswerkgever: de betrokken werknemers bouwen dan onder meer verplicht pensioen op bij het ABP.

Er zijn op dit moment enkele honderden ABP-werkgeversnummers van privaatrechtelijke B3 lichamen, waarvan er jaarlijks een beperkt aantal inactief worden. Inactief betekent dat er nog wel een zogenaamde ‘lege aanwijzing’ bij ABP bekend is, maar zonder dat er nog personeel in dienst is van dat lichaam, op dat specifieke ABP-werkgeversnummer. Om het bestand van actieve B3-lichamen actueel te houden, wordt maximaal eenmaal per jaar overgegaan tot het ambtshalve intrekken van de inactieve (onderdelen van) B3-lichamen, met het bijbehorende specifieke werkgeversnummer.

Hier zijn geen arbeidsrechterlijke gevolgen aan verbonden.

Bij dit besluit is gelet op artikel 3, vijfde lid, en artikel 22, derde lid, van de Wet privatisering ABP. Omdat er geen werknemers meer bij de betreffende B3-lichamen werken, is artikel 22, derde lid, onder a, b, c en d van de Wet privatisering ABP niet van toepassing.

Gelet op het bovenstaande is aan de voorwaarden voor intrekking door Onze Minister voldaan.

BIJLAGE BIJ BESLUIT

14 inactieve ABP-werkgeversnummers.

Deze ABP-werkgeversnummers horen bij inactieve (onderdelen van) B3 lichamen, die eerder aangewezen zijn als overheidswerkgever in de zin van de WPA, maar op welk werkgeversnummer inmiddels geen deelnemers meer aangesloten zijn, die verplicht pensioen opbouwen bij ABP:

5011871 Stichting Raad voor Maatschappelijke Opbouw

5011901 Werkvoorzieningsschap Zeist en Omstreken

5012029 Stadsgewest s’ Hertogenbosch

5012261 Stichting Het Old Burger Weeshuis

5012713 Stichting Zaans Medisch Centrum

5312833 Schouwburg Hengelo

5312905 Stichting Academisch Reken-Centrum Amsterdam

5315368 Stichting Exploitatie Zwembaden Zwolle

5315433 Essent Productie Geleen BV

5315543 Stichting Verbetering Onderwijskansen Almelo VOKA

5315648 Stichting SER Brabant

5315677 NV Milieuservices AVR-Ridderkerk

5315735 Stichting Brabant Medical School

5315748 Stichting Nederlands Muziekinstituut


X Noot
1

Deze lichamen, met een dergelijke status onder de Pensioenwet van 1922, en zijn opvolger, de ABP-wet van 1966, worden onder art. 3, vierde lid, van de Wet privatisering ABP aangemerkt als art. 2, derde lid, onderdeel b aanwijzingen.

Naar boven