Besluit van de Minister van Veiligheid en Justitie van 01-07-2016, nr. DGPOL/778422, houdende instelling van de Commissie forensisch medisch onderzoek en medische arrestantenzorg politie

De Minister van Veiligheid en Justitie;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. minister:

Minister van Veiligheid en Justitie;

b. commissie:

commissie, bedoeld in artikel 2.

Artikel 2. Instelling en taak

  • 1. Er is een Commissie forensisch medisch onderzoek en medische arrestantenzorg

  • 2. De commissie heeft tot taak:

    • a. het adviseren van de minister en de korpsleiding van de politie over het ter beschikking krijgen van kwalitatief goede en financieel beheersbare dienstverlening op het gebied van forensisch medisch onderzoek en medische arrestantenzorg;

    • b. het verzamelen en inventariseren van mogelijkheden om deze dienstverlening te verwerven;

    • c. het onderzoeken van de juridische en praktische voor- en nadelen van de opties;

    • d. het adviseren van de minister en de korpsleiding van de politie over eventueel te nemen maatregelen.

Artikel 3. Samenstelling, benoeming en ontslag

  • 1. De commissie bestaat uit een voorzitter en ten minste 6 en ten hoogste 9 andere leden.

  • 2. De voorzitter en de andere leden worden door de minister benoemd.

  • 3. De benoeming geschiedt voor de duur van de commissie.

  • 4. De commissie wordt ingesteld met ingang van 1 juni 2016.

  • 5. Bij tussentijds vertrek van een lid kan de minister een ander lid benoemen.

  • 6. De voorzitter en overige leden kunnen worden geschorst en ontslagen door de minister.

  • 7. Na het uitbrengen van het rapport is de commissie opgeheven.

Artikel 4. Leden

Tot lid van de commissie worden benoemd:

  • a. de heer O. Hoes, te Maastricht, tevens voorzitter;

  • b. mevrouw W.L.J.M. Duijst-Heesters, te Wezep;

  • c. de heer B.S. Eilander, te Zoetermeer;

  • d. de heer L.C.M. Frings, te Arcen;

  • e. de heer M.C.J. Groothuizen, te Zeist;

  • f. de heer F. Paauw, te Rijswijk;

  • g. de heer H.D. van Romburgh, te Den Haag;

  • h. mevrouw E.C. Romijn, te Den Haag;

  • i. de heer J.W. Schaper, te Amersfoort;

  • j. de heer B.W.J. Steensma, te Utrecht;

Artikel 5. Secretariaat

  • 1. De commissie wordt ondersteund door een secretariaat.

  • 2. Het secretariaat is voor de inhoudelijke uitvoering van zijn taak uitsluitend verantwoording schuldig aan de voorzitter van de commissie.

  • 3. In het secretariaat wordt voorzien door de minister.

  • 4. De minister draagt, na overleg met de commissie, zorg voor de nodige voorzieningen ten behoeve van de werkzaamheden van de commissie.

Artikel 6. Werkwijze

  • 1. De commissie stelt haar eigen werkwijze vast.

  • 2. De commissie kan zich, na toestemming van de minister, door andere personen doen bijstaan voor zover dat voor de vervulling van haar taak nodig is.

Artikel 7. Inwinnen van inlichtingen

De leden van de commissie zijn bevoegd zich voor het inwinnen van inlichtingen te wenden tot personen en instellingen en hen te verzoeken die medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van het onderzoek.

Artikel 8. Informatieplicht

De commissie verstrekt aan de minister desgevraagd de door hem gewenste inlichtingen. De minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

Artikel 9. Eindrapport

De commissie brengt vóór 31 december 2016 haar eindrapport uit aan de minister.

Artikel 10. Vergoeding werkzaamheden

  • 1. De voorzitter ontvangt een vaste vergoeding per maand. De toepasselijke salarisschaal voor de voorzitter is schaal 18, trede 10 van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984. De arbeidsduurfactor voor de voorzitter is 8/36.

  • 2. De vergoeding per vergadering van de leden, voor zover zij niet vallen onder de uitzondering van artikel 2, derde lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies en hiermee niet het in artikel 6, eerste lid, van het Besluit vergoedingen adviescolleges en commissies bedoelde maximumbedrag overschrijden bedraagt 3% van het maximum van salarisschaal 18 van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984.

Artikel 11. Kosten van de commissie

  • 1. De kosten van de commissie komen, voor zover goedgekeurd, voor rekening van de minister. Onder kosten worden in ieder geval verstaan:

    • a. de kosten voor de faciliteiten van vergaderingen en voor secretariële ondersteuning,

    • b. de kosten voor het inschakelen van externe deskundigheid en het laten verrichten van onderzoek, en

    • c. de kosten voor publicatie van rapportages.

Artikel 12. Openbaarmaking

Rapporten, notities, verslagen, adviezen en andere producten die door of namens de commissie worden vervaardigd of vergaard, worden niet door de commissie openbaar gemaakt, maar uitsluitend aan de minister uitgebracht of overgedragen.

Artikel 13. Archiefbescheiden

De commissie draagt zo spoedig mogelijk na beëindiging van haar werkzaamheden of, zo de omstandigheden daartoe aanleiding geven, zoveel eerder, de bescheiden betreffende die werkzaamheden over aan het archief van het Directoraat-Generaal Politie van het Ministerie van Veiligheid en Justitie.

Artikel 14. Inwerkingtreding

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant, waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 juni 2016.

  • 2. Dit besluit vervalt op 1 februari 2017.

Artikel 15. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Instellingsbesluit Commissie forensische medisch onderzoek en medische arrestantenzorg politie.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst en in afschrift worden gezonden aan betrokkenen.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

TOELICHTING

Algemeen

De politie is in zeer belangrijke mate afhankelijk van dienstverlening op het terrein van (de zogenaamde eerstelijns) forensisch medische zorg en medische arrestantenzorg. Een goede dienstverlening op dit terrein is van belang voor een goed functioneren van de opsporing en vervolging; voor de waarheidsvinding en voor de eventuele rechtsbedeling. Maar ook uit hoofde van de verantwoordelijkheid van de politie voor de zorg van arrestanten. De diensten op het forensisch medische terrein worden door de politie ingekocht bij marktpartijen in 26 regio’s: organisaties die beschikken over medewerkers met de vereiste forensisch medische kwalificaties.

In 2014 is de politie gestart met een aanbestedingsprocedure in verband met de afloop van de contracttermijnen met de dienstverleners op het onderhavige terrein. Deze procedure is in de zomer van 2015 gestaakt nadat in twee ronden is gebleken dat de inschrijvers voor de aanbesteding niet konden voldoen aan aanbestedingseisen. De meest voorkomende belemmering was dat inschrijvers niet konden aantonen dat zij beschikken over voldoende medewerkers met de vereiste kwalificaties. In het verloop van de aanbestedingsprocedure werd zichtbaar dat het vakgebied van de forensisch medische zorg relatief klein en dus kwetsbaar is. Het aanbestedingsproces werd een vehikel voor de discussie over integraliteit, het belang van (publiek-private) samenwerking en kwaliteit van het vakgebied waarbij de disciplines van forensisch medische zorg, medische arrestantenzorg en lijkschouw – al dan niet via een aanbesteding – meer of minder worden verknoopt.

Het staken van de aanbesteding leidde tot de vraag: hoe nu verder? Op welke wijze kan de politie ook in de toekomst beschikken over kwalitatief goede en financieel beheersbare dienstverlening op het terrein van de forensisch medische zorg en medische arrestantenzorg? Moet hiervoor weer een openbare aanbestedingsprocedure worden gestart of ligt een wijze van onderhandse inkoop juridisch en praktisch gezien meer in de rede? Is het wenselijk om de twee terreinen – forensisch medisch en medische arrestantenzorg – gezamenlijk aan te besteden vanwege de verbinding tussen beide disciplines of is het beter om hier juist een knip te maken?

Instelling commissie

Om deze vragen te kunnen beantwoorden, wordt met dit besluit een onafhankelijke commissie ingesteld die onderzoek gaat doen naar de vraag op welke wijze de politie ook in de toekomst de beschikking krijgt over kwalitatief goede en financieel beheersbare dienstverlening op het terrein van de forensisch medische zorg en medische arrestantenzorg.

In de zomer van 2016 start er onder begeleiding van het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatiecentrum (WODC) een wetenschappelijk onderzoek naar aard en omvang van de forensisch medische zorg (ten behoeve van het strafrecht) in Nederland. Dit onderzoek richt zich op vragen als: welke partijen spelen een rol, op welke (vak) gebieden zijn zij werkzaam (specialisatie), hoeveel zaken worden er per discipline per jaar opgepakt, wordt er samengewerkt, welke geldstromen zijn er etc. De bevindingen uit dit onderzoek dienen ertoe de commissie te kunnen “voeden” met resultaten van methodologisch onderzoek.

Artikelsgewijs

Artikel 2

Artikel 2 bevat de taakomschrijving van de commissie. Daarbij dient te worden benadrukt dat de commissie geen onderzoekscommissie is en ook niet over dienaangaande bevoegdheden beschikt. De commissie heeft primair een inventariserende en adviserende taak.

Artikel 5

Dit artikel behelst de personele samenstelling van de commissie. Bij de keuze voor de leden van de commissie is hun kennis en ervaring op het gebied van de forensisch medisch onderzoek en medische arrestantenzorg van doorslaggevende betekenis geweest.

Artikel 12

In artikel 12 is erin voorzien dat de leden als vergoeding per vergadering 3% van het maximum van salarisschaal 18 krijgen. De voorzitter ontvangt een vaste vergoeding per maand op basis van de arbeidsduurfactor 8/36, uitgaande van het maximum van salarisschaal 18. De vergoeding van de voorzitter bedraagt daarmee € 2015,09. De overige leden ontvangen per vergadering € 256,24. De bedragen zijn gebaseerd op de BBRA-schalen zoals die voor het laatst zijn gewijzigd.

Niet in aanmerking voor een vergoeding komen leden van de commissie zoals bepaald in artikel 2, derde lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies. Dit betreft ambtenaren die uit hoofde van hun functie bij de overheid deel uit maken van de adviescommissie.

Twee of meer vergaderingen per dag worden als één vergadering beschouwd.

Ten overvloede wordt opgemerkt dat op grond van artikel 2, tweede lid, Wet vergoedingen adviescolleges en commissies de voorzitter en de overige leden een vergoeding ontvangen voor reis- en verblijfskosten op de voet van het Reisbesluit binnenland en het Reisbesluit buitenland.

Naar boven