Besluit van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tot wijziging van de verplichtstelling tot deelneming in het bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid

Gezien de aanvraag van het Technisch Bureau Bouwnijverheid namens Bouwend Nederland, de Aannemersfederatie Nederland (AFNL) (namens de Aannemers Vereniging Metselwerken (AVM), de Bond van Aannemers van Tegelwerken in Nederland (Bovatin), de Vereniging van Steiger-, Hoogwerk- en Betonbekistingbedrijven (VSB), de Vereniging van Infrabedrijven MKB INFRA, de Boorinfo Branche Vereniging en de Ondernemersorganisatie MKB Bouw), NVB vereniging voor ontwikkelaars & bouwondernemers, de Vereniging van Waterbouwers, de Nederlandse Branchevereniging voor de Timmerindustrie (NBvT), FNV en CNV Vakmensen, daartoe strekkende, dat de verplichtstelling tot deelneming in de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid, ingevolge de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000, wordt gewijzigd voor de in de aanvraag bedoelde groepen van personen in de bedrijfstak voor de Bouwnijverheid;

Gelet op de artikelen 10, eerste lid en 16 van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000;

Gezien het overleg met De Nederlandsche Bank;

BESLUIT:

I

Wijzigt het besluit van 21 juni 1951, nr. 1019, Stcrt. 1951, nr. 121 (laatstelijk gewijzigd bij besluit van 14 januari 2015, Stcrt. 2015, nr. 1456) waarin werd overgegaan tot het verplicht stellen van de deelneming in de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid.

De verplichtstelling tot deelneming komt na wijziging te luiden als volgt:

"De deelneming in de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid is verplicht gesteld voor:

  • A

    • 1. werknemers die werkzaam zijn in ondernemingen, waaronder begrepen instellingen en verenigingen ten algemenen nutte, als hierna omschreven tot de eerste dag van de maand waarin zij de 67-jarige leeftijd bereiken voor het ouderdoms- en het arbeidsongeschiktheidspensioen.

    • 2. De onder 1 bedoelde ondernemingen zijn:

      • a. de ondernemingen op het gebied van het bouw- en infrabedrijf.

        Hieronder worden verstaan de ondernemingen, waarvan het bedrijf gericht is op productie (respectievelijk dienstverlening) voor of aan derden op het gebied van:

        • 1. het geheel of gedeeltelijk uitvoeren van bouwwerken c.q. bouwactiviteiten; waarbij onder bouwwerken c.q. bouwactiviteiten wordt verstaan respectievelijk daarmee wordt gelijkgesteld:

          • a. woningen, gebruiks- of bedrijfsgebouwen dan wel andere constructies van bouwkundige aard;

          • b. ovenbouw en schoorsteenbouw;

          • c. dakbedekkingen;

          • d. egalisatie van terreinen, bouwrijp maken, funderingen;

          • e. steigerbouw zijnde monteren/construeren en demonteren van steigerelementen;

          • f. industriële steigerbouw zijnde steigerbouw ten behoeve van het onderhoud aan industriële fabrieksinstallaties;

          • g. riolerings- en kabelnetten;

          • h. grondborings-, bronbemalings-, sondeer- en buizenlegwerken;

          • i. zinkers, doorpersingen en regeninstallaties;

          • j. kust- en oeverwerken;

          • k. heiwerkzaamheden zijnde het in de grond storten of indrijven respectievelijk uittrekken van palen en damwanden en/of het uitvoeren van drainerings-, grondverdichtings- en grondinjecteringswerken;

          • l. funderingswerkzaamheden;

          • m. spoorwerken;

          • n. waterbouwkundige (kunst)werken;

          • o. bouwkundige voorzieningen voor land-, water- en luchtverkeer;

          • p. sloopwerken;

          • q. wegenbouw en bestratingswerkzaamheden, waaronder het aanbrengen van wegmarkeringen en de aanleg, montage, onderhoud en sloop van verkeersveiligheid bevorderende voorzieningen en geluidsweringen;

          • r. het ontwerpen, aanleggen, veranderen, herstellen, onderhouden of ontstoppen en/of bedrijfsvaardig opleveren van de openbare riolering vanaf het overnamepunt van het waterkwaliteitsbeheer tot aan de perceelgrens alsmede hierbij opgedragen werkzaamheden aan de buitenriolering vanaf de perceelgrens tot 0,5 meter buiten de gevel;

          • s. betonbekisting, betonboren en vlechtwerk;

          • t. betonreparatie van constructieve aard en betoninjectering;

          • u. metsel-, voeg-, en lijmwerk;

          • v. tegel- en kitwerk;

          • w. asfaltproductie;

          • x. het afgraven van verontreinigde grond;

          • y. droge zandwinning;

          • z. het opbouwen en/of plaatsen van verplaatsbare verblijfsruimten (units bedoeld voor tijdelijke behuizing), voor zover het plaatsen gemeten naar de loonsom niet slechts een uitvloeisel is van de fabricage van deze verblijfsruimten;

          • aa. asbestverwijdering;

          • bb. de aanleg, montage en onderhoud van ondergrondse kabels en buisleidingen, alsmede de aanleg, montage en onderhoud van bovengrondse kabels en buisleidingen ten behoeve van de te verrichten bouwwerkzaamheden (voor zover niet vallend onder de verplichtstellingsbeschikkingen van de Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek (besluit van 23 april 2015, Stcrt. 2015, nr. 11859) en de Stichting Pensioenfonds voor de Metalektro (besluit van 5 oktober 2015, Stcrt. 2015, nr. 32567-n1);

          • cc. industriële bouw zijnde het overwegend met gebruikmaking van grote, fabrieksmatig vervaardigde elementen van beton, steen of kunststofbouwwerken tot stand brengen;

          • dd. grondwerken ten behoeve van civieltechnische bestemmingen;

          • ee. grondverzetwerken ten behoeve van een van de hiervoor genoemde bouwwerken c.q. bouwactiviteiten;

          • ff. overige werken c.q. activiteiten die naar hun aard tot het bouwbedrijf moeten worden gerekend.

        • 2. het uitvoeren van verbouwingen en/of onderhoudswerk aan (onderdelen van) bouwwerken;

        • 3. het op de bouwplaats uitvoeren van onderdelen van bouwwerken; het elders vervaardigen van deze onderdelen wordt hiermee gelijkgesteld, indien de onderneming die de onderdelen vervaardigt tevens zorgdraagt voor de verwerking daarvan in het bouwwerk;

        • 4. het verlenen van diensten op bouwplaatsen;

        • 5. elders dan op de bouwplaats verrichte werkzaamheden ter voorbereiding van de bouw, indien zij worden verricht door de onderneming die het bouwwerk op de bouwplaats tot stand brengt;

        • 6. het verhuren van machines met bedienend personeel voor het verrichten van werkzaamheden bij de uitvoering van werken als onder 1 tot en met 5. genoemd.

        • 7. Met dien verstande dat onder bouwplaats als bedoeld in A, 2 sub a onder 3, 4 en 5 wordt verstaan elke plaats waar bouwwerken c.q. bouwactiviteiten zoals genoemd onder A, 2 sub a onder 1 worden uitgevoerd c.q. tot stand worden gebracht.

        • 8a. onder ondernemingen op het gebied van het bouw- en infrabedrijf worden niet verstaan ondernemingen, waarvan het bedrijf in overwegende mate is gericht op productie (respectievelijk dienstverlening) voor of aan derden op de hiernavolgende gebieden.

          De overwegende productie wordt bepaald door een vergelijking van de in elke productie verloonde bedragen.

          • 1. Baggerwerken.

          • 2. Betonmortel en betonmorteltransport.

          • 3. Betonwaren.

          • 4. Natuursteen.

          • 5. Parketvloeren.

          • 6. Schilderen en afwerken.

          • 7. Steen, houtgraniet en kunststeen.

          • 8. Stukadoors-, afbouw- en terrazzo-/vloerenbedrijf.

          • 9. Staalskeletbouw en het uitvoeren van werken geheel of nagenoeg geheel in staal.

          • 10. Fabrieksmatig timmerwerk.

          • 11. Interieurbetimmeringen.

          • 12. Loodgieters- en fittersbedrijf.

          • 13. Centrale verwarmingsinstallaties.

          • 14. Het maken van elektrotechnische verbindingen tussen kabels van Kabelnetten.

          • 15. Het verhuren van mobiele kranen.

          • 16. Isolatiebedrijf waaronder wordt verstaan het door de onderneming zelf aanbrengen, herstellen, bekleden, afwerken en/of onderhouden van isolerende materialen

            • ter voorkoming of beperking van warmte- of koudeverlies,

            • tegen vuur, vocht, geluid en/of vibratie,

              bij industrieën, aan technische installaties en aan boord van schepen, zoals apparaten, kanalen, leidingen, tanks en dergelijke, voorts in ruimten, zoals koel- en vriescellen, ketel- en machineruimten, studio′s en dergelijke.

          • 17. Sloop van objecten (nagenoeg) geheel bestaande uit metaal waarvan het aantal arbeidsuren van de in dienst zijnde werknemers die bij de werkzaamheden worden ingezet groter is dan het aantal overeengekomen arbeidsuren bij de overige te verrichten werkzaamheden van alle in dienst zijnde werknemers gemeten over de periode van een kalenderjaar.

          • 18. Cultuurtechnische werkzaamheden die vallen binnen de werkingssfeer van de verplichtstelling tot deelneming in het bedrijfstakpensioenfonds voor de Landbouw (besluit van 18 december 2014, Stcrt. 2014, nr. 37629).

          • 19. Ovenbouw en schoorsteenbouw, voor zover onderdeel van Isolatiewerkzaamheden.

          • 20. Dakbedekkingen zijnde bitumineuze of van aluminium, kunststof, zink, lood of koper.

          • 21. Railinfrastructurele werkzaamheden die vallen binnen de werkingssfeer van de cao Railinfrastructuur, zoals omschreven in het besluit tot algemeen verbindendverklaring van de bepalingen van de cao Railinfrastructuur (besluit van 31 augustus 2012, Stcrt. 2012, nr. 16470).

          • 22. Overige werken die naar hun aard niet tot het bouwbedrijf moeten worden gerekend.

        • 8b. De verplichtstelling is niet van toepassing op een afzonderlijke afdeling, waarvan het bedrijf in overwegende mate is gericht op productie (respectievelijk dienstverlening) voor of aan derden op de in A, 2 sub a onder 8a genoemde gebieden.

          De overwegende productie wordt bepaald door een vergelijking van de in elke productie verloonde bedragen. Afzonderlijke afdelingen worden aanwezig geacht indien elke bedrijfsuitoefening feitelijk als zelfstandige eenheid is georganiseerd.

      • b. Met ondernemingen die werkzaamheden uitvoeren als hiervoor onder A, 2 sub a genoemd, worden gelijkgesteld:

        • 1a. Uitzendondernemingen die voor meer dan 50% van de loonsom arbeidskrachten ter beschikking stellen (in de zin van artikel 7:690 BW (Staatsblad 1998, 300)) aan ondernemingen als bedoeld in A, 2 sub a en b onder 4 en 5, met uitzondering van uitzendondernemingen die lid zijn van de ABU of de NBBU, en die hun arbeidskrachten ter beschikking stellen aan ondernemingen als bedoeld in A, 2 sub a en b onder 4 en 5;

        • 1b. uitzendondernemingen die voor 50% of minder van de loonsom arbeidskrachten ter beschikking stellen (in de zin van artikel 7:690 BW (Staatsblad 1998, 300) aan ondernemingen als bedoeld in A, 2 sub a en b onder 4 en 5 en/of lid zijn van de ABU of NBBU. De verplichtstelling is voor deze uitzendondernemingen alleen van toepassing op hun uitzendwerknemers die ter beschikking zijn gesteld van ondernemingen als bedoeld in A, 2 sub a en b onder 4 en 5 én vakkracht zijn én

          • voorafgaand aan de uitzendarbeid deelnemer in het fonds waren, of

          • langer dan 12 maanden als vakkracht werkzaam zijn (geweest).

            Onder vakkracht wordt in dit verband verstaan:

            • 1. de uitzendwerknemer, niet behorende tot het uitvoerend, technisch en administratief personeel, die:

              • ingevolge een beroepspraktijkvormingsovereenkomst (BPVO) een opleiding volgt als bedoeld in artikel 42b en 42c van de cao Bouw & Infra (besluit van 4 april 2016 (Stcrt. 2016, nr. 18112); of

              • in het bezit is van een diploma of praktijkcertificaat van een opleiding als bedoeld in artikel 42a van de cao Bouw & Infra (besluit van 4 april 2016 (Stcrt. 2016, nr. 18112); of

              • als vakvolwassene een beroepsopleiding in de bouw volgt; of

              • binnen een periode van twee jaar in totaal twaalf maanden bouwwerkzaamheden in de zin van de cao Bouw & Infra (besluit van 4 april 2016 (Stcrt. 2016, nr. 18112) heeft verricht (direct voorafgaande aan de aanvang van de uitzendarbeid of – zodra dit het geval is – gedurende het verrichten van de uitzendarbeid voor een onderneming als bedoeld onder A, 2 sub a en b onder 4 en 5).

            • 2. de uitzendwerknemer, behorend tot het uitvoerend, technisch en administratief personeel, die:

              • in het bezit is van een diploma op ten minste niveau 2 van de beroepsopleidende leerweg (BOL) in een bouwtechnische richting; of

              • binnen een periode van twee jaar in totaal twaalf maanden werkzaamheden als uitvoerend, technisch en administratief werknemer in de zin van de cao Bouw & Infra (besluit van 4 april 2016 (Stcrt. 2016, nr. 18112) heeft verricht (direct voorafgaande aan de aanvang van de uitzendarbeid of – zodra dit het geval is – gedurende het verrichten van de uitzendarbeid voor een onderneming als bedoeld onder A, 2 sub a en b onder 4 en 5).

        • 2. uitzendondernemingen die arbeidskrachten ter beschikking stellen in de zin van artikel 7:690 BW (Staatsblad 1998, 300), die onderdeel zijn van een concern dat bestaat uit (een) onderneming(en) als bedoeld in A, 2 sub a en b onder 4 en 5;

        • 3. paritair afgesproken arbeidspools die arbeidskrachten ter beschikking stellen aan een of meer ondernemingen als bedoeld in A, 2 sub a en b onder 4 en 5;

        • 4. de natuurlijke personen en rechtspersonen die

          • 4a. bouwen voor eigen rekening met het doel het gebouwde aan derden te verkopen, of te verhuren, of op andere wijze ter beschikking te stellen;

          • 4b. bouwwerken of verbouwingen in eigen beheer doen uitvoeren met het doel het gebouwde voor zichzelf of voor de eigen onderneming in gebruik te nemen, dan wel ter beschikking van personeelsleden te stellen;

          • 4c. verbouwingen en onderhoudswerken in eigen beheer doen uitvoeren aan gebouwen, die zij in eigendom bezitten of in beheer hebben.

          In de gevallen onder 4b en 4c is de verplichtstelling enkel van toepassing ten aanzien van de werknemers die bij de uitvoering, de verbouwing of het onderhoud van bouwwerken arbeid verrichten, met uitzondering van degenen waarop een andere verplichtstelling van toepassing is.

        • 5. opleidingsbedrijven waaronder wordt verstaan een door meerdere werkgevers opgerichte, landelijk of regionaal werkende rechtspersoon, zonder winstoogmerk, die met leerling-werknemers een beroepspraktijkvormingsovereenkomst en een arbeidsovereenkomst sluit en daarbij als leerbedrijf overeenkomstig de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) (Staatsblad 1995, 501) optreedt en die een opleidingswerkplaats heeft ingericht en onderhoudt ten behoeve van de uitvoering van het praktijkdeel van de beroepsopleiding bouw of infra.

      • c. de ondernemingen op het gebied van het Stukadoors-, Afbouw- en Terrazzo-/Vloerenbedrijf.

        Onder Stukadoors- en Afbouwbedrijf wordt verstaan het ten behoeve van derden verrichten of doen verrichten van werkzaamheden als:

        • 1. het met de hand dan wel mechanisch verrichten van raapwerk aan wanden, plafonds of gevels (met bijvoorbeeld kalk, zand, cement en alle soorten bindmiddelen);

        • 2. het met de hand dan wel mechanisch verrichten van pleisterwerk aan wanden, plafonds of gevels (met bijvoorbeeld kalk, gips, cement, krijtwit, kunsthars, steenslag en soortgelijke toeslagen);

        • 3. het met de hand dan wel mechanisch verrichten van schuurwerk aan wanden, plafonds of gevels (met bijvoorbeeld fijn-zand, kalk, gips, steenslag en soortgelijke toeslagen);

        • 4. het met de hand dan wel mechanisch plaatsen c.q. verwerken van gips- en gasbetonblokken en andere soorten bouwblokken, alle soorten gipskartonplaten, stucanet, riet of rietmatten, steengaas, ribbenstrekmateriaal, profielen, houtwol-cementplaten, kunststofschuimplaten, minerale en soortgelijke materialen tot een hechtgrond voor verdere afwerking;

        • 5. het met de hand dan wel mechanisch behandelen van plafonds, wanden, vloeren of gevels (met bijvoorbeeld kalk, natuurlijke of chemische handgips, zand en andere vulstoffen, gedolven en rauhfaser);

        • 6. het met de hand dan wel mechanisch behandelen van buitengevels (met bijvoorbeeld kunststofschuimplaten, alle soorten lijm, zand en cement);

        • 7. het met de hand dan wel mechanisch behandelen c.q. herstellen van betonvlakken waarin al dan niet een wapening is opgenomen, met species bestaande uit cement of nadere bindmiddelen en zand of andere vulstoffen, daaronder mede begrepen een of meer componenten kunststof reparatiespecies al dan niet onder toevoeging van andere stoffen;

        • 8. het met de hand dan wel mechanisch vervaardigen of aanbrengen van ornamenten, lijstwerken of soortgelijke versieringen van bijvoorbeeld gips, zand, cement, kalk, kunststof of soortgelijke materialen;

        • 9. het met de hand dan wel mechanisch verrichten van wit-, saus-, silicaat-, of soortgelijk werk;

        • 10. het met de hand dan wel mechanisch verwerken c.q. herstellen van ondergronden (met bijvoorbeeld cement of anderen bindmiddelen, zand of andere vulstoffen);

        • 11. het met de hand, mechanisch dan wel op enigerlei andere wijze plaatsen c.q. aanbrengen c.q. monteren (ter vervaardiging) van al dan niet vrijhangende systeemplafonds, systeemwanden en/of (verhoogde)systeemvloeren, waarbij worden verwerkt metalen en/of minerale producten, kunststof of enigerlei ander materiaal, inclusief alle bijkomende werkzaamheden, zoals daar onder meer zijn het aanbrengen van een raamwerk c.q. bevestigingselementen, het aanbrengen van profielen/strips en het aanbrengen van armaturen;

        • 12. bij ieder van de hiervoor bij A, 2 sub c onder 1 tot en met 11 beschreven handelingen dient te worden gelezen: dan wel elk ander materiaal, dat kan worden toegepast ook als dat een andere verwerkingsmethode tot gevolg heeft;

        • 13. het vervaardigen van vloeren van cement of andere bindmiddelen en zand of anderen vulstoffen al dan niet onder toevoeging van andere stoffen voor zover een en ander geschiedt in samenhang met het verrichten van de hiervoor bij A, 2 sub c onder 1 tot en met 11 beschreven handelingen;

        • 14. het aanbrengen van: keramische, glazen, natuurstenen en/of kunststenen tegels; mineraal gebonden en/of kunststof gebonden producten, voor zover een en ander geschiedt in samenhang met het verrichten van de hiervoor bij A, 2 sub c onder 1 tot en met 11 beschreven handelingen;

        • 15. het verrichten van onderhouds- en reparatiewerkzaamheden van niet constructieve bouwkundige aard, die rechtstreeks voortvloeien uit, althans op gronden van praktische aard moeten worden beschouwd als nauw samen te hangen met, de hiervoor bij A, 2 sub c onder 1 tot en met 11 beschreven handelingen, indien de onderhouds- en reparatiewerkzaamheden van niet constructieve bouwkundige aard een ondergeschikt bestanddeel vormen van de totale bedrijfsuitvoering in een bepaalde onderneming;

        • 16. het ten behoeve van derden aanbrengen van betonémaille of ander materiaal ter afwerking van pleisterlagen zulks ongeacht de daarbij gebruikte methode, voor zover de werkzaamheden niet gericht zijn op de uitoefening van het schilders- of behangbedrijf en voor zover door een commissie welke haar bevoegdheden ontleent aan het Bedrijfschap, de betreffende onderneming heeft verklaard niet onder het stukadoorsbedrijf te ressorteren.

        • 17. het al dan niet systeemmatig verwerken van riet of rietmatten dan wel houtwol-, gips, gipskarton-, steenwol-, kunststofschuim- of soortgelijke platen tot een hechtgrond voor raap-, en pleister- of schuurwerk;

        • 18. het stellen van steengaas, metaalgaas, kunststofgaas of soortgelijke materialen tot een hechtgrond voor raap-, pleister- of schuurwerk;

        • 19. het aanbrengen van raaplagen op wanden, muren en gevels;

        • 20. het vertinnen van wanden, muren en gevels;

        • 21. het vervaardigen van sgrafitto’s;

        • 22. het vervaardigen van fresco’s.

        Onder Terrazzobedrijf wordt verstaan het ten behoeve van derden verrichten of doen verrichten van werkzaamheden als:

        • 1. het vervaardigen van kunstgraniet, terrazzo, sierbeton en andere soortgelijke door menging van zand, grint, steenslag (grof en gemalen) al dan niet uitsluitend met cement of andere bindmiddelen verkregen producten;

        • 2. het bewerken en/of afwerken van terrazzoproducten en -vloeren met de bedoeling het oppervlak de beoogde structuur, samenstelling of gebruikseigenschappen te geven door middel van verdichten, slijpen, schuren, boucharderen, polijsten en/of soortgelijke werkzaamheden.

        Onder Vloerenbedrijf wordt verstaan het ten behoeve van derden verrichten of doen verrichten van werkzaamheden als:

        • 1. het vervaardigen of bewerken dan wel afwerken van vloeren door menging van grint, steenslag of zand of mengsels daarvan al dan niet met andere vulstoffen en/of vezels met cement of andere bindmiddelen en/of toeslagstoffen;

        • 2. het monolithisch afwerken van vloeren door middel van het aanbrengen van een dunne pleisterlaag;

        • 3. het vervaardigen of bewerken van vloeren door menging van korrels, poeder of vezelachtige vulstoffen hetzij van organische hetzij van anorganische aard met bindmiddelen dan wel componenten welke tezamen met bindmiddel vormen;

        • 4. het in het werk uit een pasteuze of vloeibare massa vervaardigen en aanbrengen, of het bewerken van kunststof vloeren, slijtlagen, beschermlagen of andere afwerklagen al dan niet naadloos;

        • 5. het prepareren, bewerken of afwerken van niet constructieve cementgeboden of kunststof vloeren door middel van vlinderen, frezen, stralen, schuren en/of andere soortgelijke werkzaamheden.

      • d. met ondernemingen die werkzaamheden uitvoeren als hiervoor onder c genoemd, worden gelijkgesteld:

        • 1a. uitzendondernemingen die voor meer dan 50% van de loonsom op jaarbasis arbeidskrachten ter beschikking stellen (in de zin van artikel 7:690 BW) aan ondernemingen als bedoeld in A, 2 sub c, met uitzondering van uitzendondernemingen die lid zijn van de ABU of de NBBU, en die hun arbeidskrachten ter beschikking stellen aan ondernemingen als bedoeld in A, 2 sub c;

        • 1b. uitzendondernemingen die voor 50% of minder van de loonsom op jaarbasis arbeidskrachten ter beschikking stellen (in de zin van artikel 7:690 BW) aan ondernemingen als bedoeld in A, 2 sub c en/of lid zijn van de ABU of NBBU. De verplichtstelling is voor deze uitzendondernemingen alleen van toepassing op hun uitzendwerknemers die ter beschikking zijn gesteld van ondernemingen als bedoeld in A, 2 sub c én vakkracht zijn én

          • voorafgaand aan de uitzendarbeid deelnemer in het fonds waren, of

          • langer dan 12 maanden als vakkracht werkzaam zijn (geweest).

            Onder vakkracht wordt in dit verband verstaan:

            • 1. de uitzendwerknemer, niet behorende tot het uitvoerend, technisch en administratief personeel, die:

              • ingevolge een beroepspraktijkvormingsovereenkomst (BPVO) een opleiding volgt als bedoeld in artikel 45 en artikel 48 van de CAO Afbouw (besluit van 1 februari 2007 (Stcrt. 2007, nr. 25)), of

              • in het bezit is van een diploma of praktijkcertificaat van een opleiding als bedoeld in artikel 45 of 45a van de CAO Afbouw, of

              • als vakvolwassene een beroepsopleiding in de afbouw volgt, of

              • binnen een periode van twee jaar in totaal twaalf maanden werkzaamheden in de zin van de CAO Afbouw heeft verricht (direct voorafgaande aan de aanvang van de uitzendarbeid of – zodra dit het geval is – gedurende het verrichten van de uitzendarbeid voor een onderneming als bedoeld onder A, 2 sub c);

            • 2. de uitzendwerknemer, behorend tot het uitvoerend, technisch en administratief personeel, die:

              • in het bezit is van een diploma op ten minste niveau 2 van de beroepsopleidende leerweg (BOL) in een bouwtechnische richting, of

              • binnen een periode van twee jaar in totaal twaalf maanden werkzaamheden als uitvoerend, technisch en administratief werknemer in de zin van de CAO Afbouw heeft verricht (direct voorafgaande aan de aanvang van de uitzendarbeid of – zodra dit het geval is – gedurende het verrichten van de uitzendarbeid voor een onderneming als bedoeld onder A, 2 sub c);

      • e. de ondernemingen op het gebied van het natuursteenbedrijf. Hieronder worden verstaan ondernemingen waarvan de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit het be- of verwerken van natuursteen of het plaatsen van blokken, platen (ongeacht hun maat), halfproducten, eindproducten of tegels van natuursteen, evenals ondernemingen die deze zaken (doen) leveren en stellen op bouw- en begraafplaatsen. Onder ‘bewerken van natuursteen’ valt ook het kristalliseren, schuren en slijpen van natuursteen, het aanbrengen, reinigen en restaureren van inscripties evenals het onderhoud van grafwerk. Kunststeen wordt gelijk gesteld aan Natuursteen.

      • f. de ondernemingen op het gebied van timmerfabrieken. Hieronder worden verstaan:

        • 1. de ondernemingen waarin het bedrijf gericht is op productie (respectievelijk dienstverlening) voor of aan derden op het gebied van

          • a. het met gemechaniseerde productiemiddelen vervaardigen van timmerwerk van hout of kunststof/composiet.

          • b. de vervaardiging van timmerwerk, maar waarin tevens de activiteiten zijn gericht op verhuur en lease.

          • c. het verrichten van loon-, zaag en/of schaafwerk, direct ten behoeve van de vervaardiging van timmerwerk.

          • d. de vervaardiging van kunststof/composiet timmerwerk.

            Onder timmerwerk wordt onder meer verstaan:

            • het vervaardigen van (kunststof/composiet) kozijnen, ramen, trappen, deuren, gevelvullende elementen, andere houtconstructies zoals haspels en betonmallen alsmede decoratieve producten van hout voor de particuliere tuin.

            • de producten in het kader van de lijm- en/of houtbouw, zoals gelijmde dragende houtconstructies, kapelementen, uit elementen opgebouwde demontabele keten, hallen, scholen, zomerhuisjes en dergelijke alsmede onderdelen van bouwsystemen zoals bijvoorbeeld scheidingswanden.

            Onder het vervaardigen van timmerwerk wordt onder meer verstaan:

            • het op de bouwplaats stellen en afwerken van in eigen fabriek gereed gemaakte producten.

            Onder houtbouw wordt onder meer verstaan:

            • het vervaardigen en toeleveren van alle ‘verplaatsbare houten verblijfsruimten’ als verzamelnaam van twee soorten producten te weten:

              • de ruimten die in een onderneming geheel gebruiksklaar gemaakt worden en waarvoor op de plaats van bestemming geen of zo goed als geen verdere bewerking meer nodig is.

              • de systeembouw: dat is het procédé en alle variaties daarop waarbij bouwelementen van hout en kunststof/composiet in de fabriek worden gemaakt maar op de plaats van bestemming worden gemonteerd.

            • wagenbouw voor zover de wagens naar bestemming niet mobiel zijn en de vervoersfunctie ondergeschikt is, zoals houten stacaravans, keet-, schaft- en woonwagens en casco-opbouw waaronder wordt verstaan: de houten opbouw van casco’s van beton en/of staal met als eindproduct het woonschip.

            • het op de bouwplaats stellen en afwerken van in eigen fabriek gereed gemaakte producten.

        • 2. Onder onderneming op het gebied van timmerfabrieken wordt eveneens verstaan een samenwerkingsverband welke is opgericht met het doel om met een (jeugdige) werknemer een arbeidsovereenkomst te sluiten en deze een opleiding te geven volgens de richtlijnen van de landelijke organen zoals genoemd in de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (Staatsblad 2004, 353).

        • 3. De voorgaande bepalingen onder A, 2 sub f onder 1 en 2 gelden niet voor ondernemingen die in hoofdzaak- gemeten naar de loonsom – zijn gericht op productie (respectievelijk dienstverlening) voor of aan derden in andere dan onder A, 2 sub f onder 1 en 2 genoemde gebieden.

        • 4. De voorgaande bepalingen onder A, 2 sub f onder 1 en 2 gelden niet voor een afzonderlijke afdeling, welke afdeling in hoofdzaak – gemeten naar de loonsom – is gericht op productie (respectievelijk dienstverlening) voor of aan derden in andere dan onder A, 2 sub f onder 1 en 2 genoemde gebieden. Afzonderlijke afdelingen worden aanwezig geacht indien iedere bedrijfsuitoefening feitelijk als zelfstandige eenheid is georganiseerd.

      • g. de ondernemingen op het gebied van de Mortel- en Morteltransportondernemingen. Hieronder worden verstaan ondernemingen die werkzaamheden verrichten of doen verrichten waarbij het bedrijf is gericht op de productie en/of het transporteren van betonmortel en/of prefab metselspecie voor derden, alsmede op het transporteren van betonmortel op de bouwplaats (betonmortelfabrikanten).

        • a. Onder betonmortel wordt verstaan fabriekmatig vervaardigde betonspecie, zijnde een mengsel van gelijkmatige samenstelling, bestaande uit het bindmiddel cement, de toeslagmaterialen zand, grind en/of steenslag en/of zware toeslagmaterialen en water en eventueel hulpstoffen dan wel vulstoffen ter beïnvloeding van bepaalde eigenschappen ter verkrijging van een gevraagde kwaliteit.

        • b. Onder prefab metselspecie wordt verstaan fabriekmatig vervaardigde metselspecie, zijnde een mengsel van gelijkmatige samenstelling bestaande uit het bindmiddel cement, het toeslagmateriaal zand, water en hulpstoffen en/of toevoegingen, dan wel andere bindmiddelen, gereed voor verwerking op de bouwplaats.

      • h. de ondernemingen op het gebied van de Bitumineuze en Kunststof Dakbedekking. Hieronder worden verstaan de ondernemingen waarin uitsluitend of in hoofdzaak het bedrijf wordt uitgeoefend van het bedekken van daken, in de meest algemene zin bedoeld, met bitumenhoudende producten en/of kunststof materialen, waaronder tevens inbegrepen het zogenaamd inwerken of anderszins waterdicht aanbrengen van permanente veiligheidsvoorzieningen, met uitzondering van de ondernemingen waarin tevens bitumineuze en/of kunststof dakbedekkingsmaterialen worden vervaardigd voor levering aan derden.

      • i. de ondernemingen op het gebied van de baksteenindustrie. Hieronder worden verstaan de ondernemingen of een onderdeel daarvan die baksteen vervaardigen, waaronder te rekenen zowel metselsteen als straatsteen of daaruit samengestelde elementen, in welke productiestadia, formaten en soorten ook, doch met uitzondering van zuur- en vuurvaste steen.

    • 3. Indien een onderneming, die naast het bedrijf als bedoeld in A, 2 sub c, d, e, g, h en/of i, tevens een ander bedrijf (andere productie voor derden) uitoefent, geldt voor de toepasselijkheid van deze verplichtstelling het volgende.

      • a. Indien er geen afzonderlijke afdelingen zijn en de productie van het bedrijf als bedoeld in A, 2 sub c, d, e, g, h en/of i overweegt, geldt deze verplichtstelling voor alle werknemers van de onderneming.

      • b. Indien in een afzonderlijke afdeling zowel het bedrijf als bedoeld onder A, 2 sub c, d, e, g, h en/of i als een ander bedrijf wordt uitgeoefend en de productie van het bedrijf als bedoeld onder A, 2 sub c, d, e, g, h en/of i overweegt, geldt deze verplichtstelling voor alle werknemers als bedoeld onder A, 1 met uitzondering van de werknemers van de afdeling waar het andere bedrijf wordt uitgeoefend.

      • c. Indien elk afzonderlijk bedrijf in een afzonderlijke afdeling wordt uitgeoefend, geldt deze verplichtstelling ten aanzien van alle werknemers in de afdeling waar de bij A, 2 sub c, d, e, g, h en/of i bedoelde werkzaamheden worden uitgeoefend.

      Afzonderlijke afdelingen worden aanwezig geacht indien iedere bedrijfsuitoefening feitelijk als zelfstandige eenheid is georganiseerd. De overwegende productie wordt bepaald door vergelijking van de in elke productie verloonde bedragen.

    • 4. Met dien verstande dat hierboven onder ‘werknemer’ wordt verstaan een ieder die werkzaam is:

      • a. ingevolge een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:610 BW (Staatsblad 1997, 37). Voor personen werkzaam in een onderneming als bedoeld onder A. 2. onderdeel i geldt de aanvullende voorwaarde dat de functie gewaardeerd is, dan wel gezien de aard van de functie gewaardeerd kan worden, met 192 punten ORBA of minder;

      • b. ingevolge een overeenkomst tot aanneming van werk, tenzij hij/zij zelf ondernemer is;

      • c. als hulp van de aannemer van werk, als bedoeld onder b;

      • d. als uitzendwerknemer als bedoeld in artikel 7:690 BW (Staatsblad 1998, 300).

      Van het bepaalde onder A, 4 sub a en d is uitgezonderd de ter beschikking gestelde werknemer, die tijdelijk in Nederland arbeid verricht en wiens arbeidsovereenkomst wordt beheerst door een ander recht van de EU dan het Nederlandse recht. Onder ter beschikking gestelde werknemer wordt in dit verband verstaan iedere werknemer die gedurende een bepaalde periode werkt in Nederland, dat niet de EU-lidstaat is waar die werknemer gewoonlijk werkt.

    • 5. In afwijking van het hierboven bepaalde, geldt de verplichtstelling niet voor:

      • a. de directeur-grootaandeelhouder van de naamloze vennootschappen en/of besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid;

        met dien verstande dat onder ‘directeur-grootaandeelhouder’ wordt verstaan:

        • de persoonlijk houder van aandelen welke ten minste een tiende deel van het geplaatste kapitaal van de vennootschap van de werkgever vertegenwoordigen; of

        • de indirect persoonlijk houder van aandelen welke ten minste een tiende deel van het geplaatste kapitaal van de vennootschap van de werkgever vertegenwoordigen; of

        • houder van certificaten van aandelen, uitgegeven door tussenkomst van een administratiekantoor waarvan hij voor ten minste een tiende deel in het bestuur vertegenwoordigd is, welke ten minste een tiende deel van het geplaatste kapitaal van de vennootschap vertegenwoordigen.

      • b. praktikanten/(deelnemer-)stagiair(e)s aan wie geen loon wordt betaald, vakantiewerkers en daarmee gelijk te stellen personen.

  • B zelfstandigen, die werkzaamheden verrichten op het gebied van:

    • a. het natuursteenbedrijf als hiervoor bedoeld onder A, 2, sub e;

    • b. het terrazzo-/vloerenbedrijf als hiervoor bedoeld onder A, 2, sub c;

    • c. het stukadoors- en afbouwbedrijf als hiervoor bedoeld onder A, 2, sub c;

      tot de eerste dag van de maand waarin zij de 67-jarige leeftijd bereiken voor het ouderdomspensioen. Met dien verstande dat onder ‘zelfstandige’ wordt verstaan iedere natuurlijke persoon, die als ondernemer werkzaamheden verricht en/of doet verrichten.

BIJLAGE

Uitgangspunten voor de indeling en de overgang van ondernemingen door de Commissie Werkingssfeer
  • Werkzaamheden uitgevoerd binnen de sectoren Hoveniers en Bos en Natuur van de Landbouw kunnen raken aan de werkingssfeer van de Bouwnijverheid.

  • De huidige besluiten tot verplichtstelling van beide bedrijfstakpensioenfondsen kennen ieder voor zich een adequate afbakening van werkingssferen, zij het dat die afbakening niet expliciet is toegeschreven op in gang gezette en naar verwachting voortschrijdende ontwikkelingen in de sectoren Bos en Natuur en Hoveniers.

  • Tegen die achtergrond hebben partijen bij de Landbouw en de Bouwnijverheid besloten tot gezamenlijke inrichting van een Commissie Werkingssfeer, die aan de hand van onderstaande criteria verantwoordelijk is voor en beslist over de indeling en overgang van ondernemingen in de sectoren Hoveniers en Bos en Natuur.

  • De raakvlakken tussen de sector Hoveniers, waaronder tevens begrepen groenvoorzienings- en greenkeeperswerkzaamheden, en de Bouwnijverheid betreffen de werkzaamheden die in samenhang worden uitgevoerd met het “al dan niet voor derden aanleggen en/of onderhouden van tuinen, parken, plantsoenen, groenstroken, terreinen en begraafplaatsen”, te weten de onderdelen “een en ander met de daartoe behorende wegen, paden en pleinen in al hun onderdelen”. Tussen partijen bij de Landbouw en de Bouwnijverheid bestaat eensgezindheid over de opvatting dat de voorbereidende grondwerkzaamheden behoren tot de greenkeeperswerkzaamheden maar alleen daar waar het de grondbewerking c.q. profilering van de toplaag betreft en niet het grove grondverzet bijvoorbeeld in het kader van de aanleg van terreinen. Eveneens bestaat eensgezindheid over de opvatting dat de werkzaamheden met betrekking tot wegen, paden en pleinen in al hun onderdelen, in het kader van het Hoveniersbedrijf van ondergeschikt belang zijn. Als afbakeningscriterium daarvoor geldt dat indien die werkzaamheden minder dan 50% van de loonsom uitmaken, de onderneming behoort tot de Landbouw en indien dat voor meer dan 50% is, de onderneming behoort tot de Bouwnijverheid.

  • De raakvlakken tussen de sectoren Bos en Natuur en de Bouwnijverheid betreffen de werkzaamheden in het kader van het terreinbeheersbedrijf, voor zover deze activiteiten worden uitgevoerd in het kader van droge en natte natuurterreinen alsmede het aannemingsbedrijf voor zover deze activiteiten worden uitgevoerd op het terrein van de weg- en waterbouw, kust- en oeverwerken en grondverzetwerkzaamheden. Tussen partijen bij de Landbouw en de Bouwnijverheid bestaat eensgezindheid over de opvatting dat voormelde werkzaamheden met betrekking tot het terreinbeheersbedrijf en het aannemingsbedrijf in het kader van de Landbouw van ondergeschikt belang zijn. Als afbakeningscriterium daarvoor geldt dat indien die werkzaamheden minder dan 50% van de loonsom uitmaken, de onderneming behoort tot de Landbouw en indien dat voor meer dan 50% is, de onderneming behoort tot de Bouwnijverheid.

  • Gelet op de aard van de onderhavige arbeidsvoorwaarde, waarbij stabiliteit van essentieel belang is, geldt een overgangsregeling voor die situatie dat een onderneming in het Hoveniersbedrijf of het bedrijf van Bos en Natuur in enig jaar voor meer dan 50% van de loonsom activiteiten heeft ontwikkeld op die gebieden die raken aan de Bouwnijverheid. Indien deze onderneming gedurende een periode van twee achtereenvolgende jaren met zijn loonsom uitstijgt boven de 50%-grens voor de aan de Bouwnijverheid rakende activiteiten, wordt de onderneming definitief bij de Bouwnijverheid ingedeeld. In dat geval wordt aangenomen dat de onderneming structureel meer Bouwnijverheid- dan Landbouw- gerelateerd is."

II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en heeft geen terugwerkende kracht.

's-Gravenhage, 11 juli 2016

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, namens deze, de Directeur Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving, M.H.M. van der Goes

Naar boven