Vennootschapsbelasting. Dividendbelasting. Fiscale beleggingsinstelling. Wijziging van het besluit van 18 februari 2014, nr. BLKB 2014/15M, Staatscourant 2014, nr. 5544

11 januari 2016

nr. BLKB 2016/99M

Belastingdienst/Directie Vaktechniek Belastingen

De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

Dit besluit wijzigt het besluit van 18 februari 2014, nr. BLKB 2014/15M, Staatscourant 2014, nr. 5544. De wijzigingen zijn de volgende.

Voor de zogenoemde aandeelhoudersvereisten wordt verduidelijkt dat de juridische eigenaar in aanmerking moet worden genomen, ook bij een beperkt economisch belang. In de goedkeuring van ongelijke winstverdeling is het onderdeel over de zogenoemde aandelenklassen gewijzigd. De vorige besluitversie bevatte een limitatieve opsomming van de goedgekeurde aandelenklassen. In de huidige versie wordt het gebruik van aandelenklassen in het algemeen goedgekeurd, mits niet (mede) gericht op het ontgaan van de dividendbelasting. Tot slot is een paragraaf opgenomen die goedkeurt dat bij subfondsen of aandelenklassen de afdrachtsvermindering wordt berekend op het niveau van het subfonds of de aandelenklasse.

Het besluit van 18 februari 2014, nr. BLKB 2014/15M, Staatscourant 2014, nr. 5544, wordt gewijzigd als volgt.

ARTIKEL I

A

Na paragraaf 3.5. wordt toegevoegd:

3.6. Onderworpen aandeelhouder met beperkt economisch belang

Aan de Belastingdienst worden situaties voorgelegd waarin een aan een winstbelasting onderworpen lichaam de juridische eigendom heeft van de aandelen in de (beoogde) beleggingsinstelling, maar economisch slechts een beperkt belang heeft bij die aandelen. Men verzoekt het aan een winstbelasting onderworpen lichaam voor de toepassing van de aandeelhoudersvereisten slechts als aandeelhouder aan te merken naar evenredigheid van zijn beperkte economische belang.

Dergelijke verzoeken wijs ik af. Alleen als een juridisch eigenaar geen enkel economisch belang heeft bij de aandelen keur ik goed dat zijn belang en stemrecht buiten aanmerking blijven en in plaats daarvan aan de economische belanghebbende(n) worden toegerekend.

Bij deze uitleg heb ik mij onder andere laten leiden door de vergelijkbare opstelling van de wetgever met betrekking tot de juridische eigendom van verzekeraars bij de totstandkoming van de aandeelhoudersvereisten. De wetgever heeft toen uitdrukkelijk aangegeven dat ook een zeer beperkt economisch belang van de verzekeraar onvoldoende reden is om aan de juridische eigendom van de verzekeraar voorbij te gaan1. Voor de duidelijkheid merk ik nog op dat dit beleidsonderdeel niet meebrengt dat voor de aandeelhoudersvereisten in beginsel de juridische eigendom van een aandeel relevant is en het economische belang alleen in aanmerking moet worden genomen als sprake is van een volledig economisch belang. Doel en strekking van de aandeelhoudersvereisten brengen mee dat zowel de juridische eigenaar als de economische belanghebbende(n) in de beoordeling worden betrokken. Als bijvoorbeeld de juridische eigendom van alle aandelen is ondergebracht bij een niet aan een winstbelasting onderworpen lichaam, maar het economisch belang van de aandelen voor 45% of meer berust bij een wel aan een winstbelasting onderworpen lichaam, wordt niet voldaan aan de aandeelhoudersvereisten van artikel 28, tweede lid, onderdeel c.

B

Paragraaf 6.2. komt te luiden:

6.2. Ontheffing van de eis van gelijke winstverdeling

Een beleggingsinstelling moet de ter beschikking te stellen winst gelijkelijk verdelen over alle aandelen en bewijzen van deelgerechtigdheid (artikel 28, tweede lid, onderdeel b). In de volgende situaties keur ik goed dat deze eis buiten aanmerking blijft.

Goedkeuring

  • a) De eis van een gelijke winstverdeling per aandeel mag buiten aanmerking blijven als alle aandelen in één hand zijn, of als alle aandeelhouders in dezelfde mate zijn gerechtigd tot de verschillende soorten aandelen.

  • b) De eis van een gelijke winstverdeling per aandeel mag ook buiten aanmerking blijven als de ongelijke winstverdeling samenhangt met het bestaan van prioriteitsaandelen, mits:

    • 1. het nominaal gestorte kapitaal op het totaal van de prioriteitsaandelen niet meer bedraagt dan € 500; en

    • 2. de vergoeding op de prioriteitsaandelen niet meer beloopt dan 7 percent.

  • c) Ook bij NV’s met een zogenoemde paraplustructuur mag de eis van een gelijke winstverdeling buiten aanmerking blijven, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    • 1. elk (sub-)fonds van de NV dient te voldoen aan alle voorwaarden van artikel 28;

    • 2. geen (sub-)fonds van de NV belegt in enig ander (sub-)fonds van de NV; en

    • 3. overigens voldoet de NV aan alle voorwaarden van artikel 28.

    Zie voor een nadere toelichting op deze goedkeuring het slot van deze paragraaf.

  • d) De eis van gelijke winstverdeling vindt verder geen toepassing voor zover een ongelijke verdeling van winst het gevolg is van een door de beleggingsinstelling gemaakt onderscheid tussen aandelenklassen, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    • 1. door de beleggingsinstelling wordt bijgehouden in welke mate de verschillende aandelenklassen hebben bijgedragen aan de herbeleggingsreserve en de afrondingsreserve die (eventueel) is gevormd krachtens het BBI;

    • 2. de toepassing van artikel 3b en artikel 4d van de Wet DB vindt plaats met inachtneming van de in de vorige volzin bedoelde (eventuele) verschillen in bijdrage aan de herbeleggingsreserve;

    • 3. de beoordeling of voldaan is aan de voorwaarden met betrekking tot de aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid zoals deze zijn gesteld in onderdeel c, respectievelijk onderdeel d, van artikel 28, tweede lid, vindt niet plaats per klasse van aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid, maar vindt plaats ten aanzien van alle klassen van aandelen respectievelijk bewijzen van deelgerechtigdheid gezamenlijk; en

    • 4. het gebruik van verschillende aandelenklassen is niet in belangrijke mate gericht op ontgaan van dividendbelasting.

Voor de duidelijkheid merk ik op dat de goedkeuring onder d. ook toestaat dat genoemde verschillende aandelenklassen bestaan binnen de subfondsen van de zogenoemde paraplufondsen.

Ter toelichting op de goedkeuring voor paraplufondsen (hierboven onder c) merk ik het volgende op.

Een paraplustructuur houdt in dat het aandelenkapitaal is onderverdeeld in verschillende series aandelen. Elke serie aandelen representeert een afzonderlijk geadministreerde effectenportefeuille op basis van een eigen beleggingsbeleid. Aldus kan binnen de ene NV een veelheid aan (sub-)fondsen worden onderscheiden. Deze veelheid van subfondsen is onverenigbaar met de eis van gelijke winstverdeling van artikel 28. Door bovenstaande goedkeuring is artikel 28 toch – zij het onder voorwaarden – toegankelijk voor paraplufondsen.

Gesteld zou kunnen worden dat door de gekozen structuur de verschillende (sub-) fondsen van de NV in zekere zin borg staan voor elkaar. Of borgstelling kan worden aangemerkt als beleggen hangt af van de omstandigheden. In het geval van een paraplufonds kan daaraan echter worden voorbijgegaan. Als enig (sub-)fonds wordt aangesproken voor de schulden van een ander (sub-)fonds zal dit laatste fonds immers de financieringsvereisten van artikel 28, tweede lid, onderdeel a, hebben overschreden. Gevolg daarvan is statusverlies voor de NV als geheel en tevens voor alle (sub-)fondsen. Voor de toepassing van artikel 28, vierde lid, in dergelijke omstandigheden zie ik in beginsel geen aanleiding.

Het beleid met betrekking tot de aandeelhouders- en bestuurdersvereisten, zoals neergelegd in dit besluit, vindt overeenkomstige toepassing op nieuwe (sub-)fondsen van de NV; daarbij wordt een reeds bestaand fonds, dat wordt omgezet in een (sub-)fonds van de NV niet als nieuw beschouwd. Voor alle duidelijkheid zij er bovendien op gewezen dat de tijdelijke ontheffing van deze vereisten die wordt verleend aan een nieuw (sub-)fonds, onverlet laat dat de NV als geheel wel aan deze eisen dient te voldoen (behoudens voor zover dit beleid op de NV als geheel van toepassing is).

Het onderscheiden van de verschillende (sub-)fondsen binnen de NV met het oog op de winstverdeling doet niet af aan het feit dat er sprake is van één belastingplichtige voor de heffing van vennootschapsbelasting, op welke belastingplichtige het BBI van toepassing is. Aldus is er formeel één aangifte, één (keuze voor een) herbeleggingsreserve, één uitdelingsverplichting, enzovoort. Daarnaast zal voor ieder (sub-)fonds een berekening dienen te worden gemaakt op basis van een overeenkomstige toepassing van het BBI uit hoofde van voorwaarde 1. Onder omstandigheden kan het zich daarbij voordoen dat de som van de voor de (sub-)fondsen berekende uitdelingsverplichtingen de uitdelingsverplichting van de NV te boven gaat. Vanuit de NV als geheel bezien wordt dan op grond van voorwaarde 1 meer uitgedeeld dan krachtens artikel 2 BBI nodig is. Als dit leidt tot problemen met het vormen van een herbeleggingsreserve kunnen deze worden voorgelegd aan de Belastingdienst/ Directie Vaktechniek Belastingen, Postbus 20201, 2500 EE Den Haag. Het vorenstaande is van overeenkomstige toepassing op fondsen voor gemene rekening.

Opgemerkt wordt dat de goedkeuringen onder b, c en d zich naast elkaar kunnen voordoen. Wellicht ten overvloede wordt erop gewezen dat bij een paraplufonds de goedkeuring onder b niet wordt toegepast per subfonds maar op het fonds als geheel.

C

Na paragraaf 7 wordt toegevoegd:

7.A. Dividendbelasting; Afdrachtvermindering en subfondsen (of aandelenklassen)2

In de praktijk is gebleken dat bij gebruik van subfondsen of aandelenklassen de beleggingsinstellingen de afdrachtvermindering willen berekenen alsof de subfondsen of aandelenklassen afzonderlijke beleggingsinstellingen zijn. Ik heb hiertegen geen bezwaar en keur daarom goed dat artikel 11a van de Wet DB toepassing vindt alsof de subfondsen of aandelenklassen ieder afzonderlijk inhoudingsplichtige zijn voor de dividendbelasting. Deze goedkeuring geldt onder de voorwaarde dat de beleggingsinstelling zich schriftelijk tegenover de inspecteur akkoord verklaart met deze toepassing van artikel 11a van de Wet DB. Deze aanvaardingsvoorwaarde wordt gesteld om te voorkomen dat de keuze voor de goedkeuring afhankelijk wordt gesteld van het eventuele fiscale voordeel van de keuze.

ARTIKEL II INWERKINGTREDING

Dit besluit treedt in werking de dag na datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met de dagtekening van dit besluit. In afwijking hiervan vindt onderdeel B voor het eerst toepassing met betrekking tot jaren die aanvangen op of na dat tijdstip van inwerkingtreding.

Dit besluit wordt in de Staatscourant gepubliceerd.

Den Haag, 11 januari 2016

De Staatssecretaris van Financiën, namens deze, J. de Blieck Lid van het managementteam Belastingdienst


X Noot
1

Eerste Kamer, vergaderjaar, 1989–1990, 20 701, nr. 78d, blz. 16: ‘Wil er sprake zijn van economische eigendom dan is vereist dat het koersrisico volledig voor rekening van de economische eigenaar ligt. Ik ben echter bereid voor bestaande contracten waarbij sprake is van een zeer geringe afwijking van het hiervoor weergegeven uitgangspunt, toe te zeggen dat dit geen belemmering behoeft te zijn voor het aanmerken van de polishouders als economische eigenaar van de aandelen uitgegeven door de beleggingsinstelling. Een algemene verruiming gaat mij te ver.’

Eerste Kamer Vennootschapsbelasting 12 juni 1990 EK27, 27-1094

‘De heer Boorsma vroeg naar een overgangsregeling voor fractieverzekeringen, waarbij het belang bij de vermogenswinsten niet voor honderd procent bij de verzekerden ligt. In antwoord daarop kan ik mededelen dat ik bereid ben om voor bestaande contracten, waarbij sprake is van een geringe afwijking van die uitgangspunten, toe te zeggen dat dit geen belemmering behoeft te zijn voor het aanmerken van polishouders als economische eigenaren. Ik verwijs daarvoor volledigheidshalve naar bladzijde 16 van de nadere memorie van antwoord. Het lijkt mij dat deze toezegging voldoende mogelijkheid biedt als overgangsmaatregel.’

X Noot
2

Zie voor een nadere toelichting op subfondsen en aandelenklassen het slot van paragraaf 6.2.

Naar boven