Regeling van de Minister van Economische Zaken van 10 juni 2016, nr. WJZ/15003661, houdende regels met betrekking tot de productie en de distributie van elektriciteit en drinkwater op Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Ministeriele regeling elektriciteit en drinkwater BES)

De Minister van Economische Zaken, handelende in overeenstemming met de Minister van Infrastructuur en Milieu;

Gelet op artikel 2.5, zevende lid, 3.9, vijfde lid, 3.14, achtste lid, 3.16, vierde lid, 3.17, derde lid, en 4.1, tweede lid, van de Wet elektriciteit en drinkwater BES en op artikel 3.1 van het Besluit elektriciteit en drinkwater BES;

Besluit:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1

In deze regeling wordt onder ‘besluit’ verstaan:

Besluit elektriciteit en drinkwater BES.

§ 2. Vaststelling van tarieven van productie en distributie van elektriciteit en drinkwater

Artikel 2.1

  • 1. De Autoriteit Consument en Markt stelt na overleg met belanghebbenden voor een periode van drie tot tien jaar een in de artikelen 2.5, vierde lid, en 3.14, vijfde lid, van de wet bedoelde methode vast.

  • 2. De methode beschrijft op welke wijze de productieprijs en de tarieven worden vastgesteld, zodanig dat die methode de producent en distributeur prikkelt tot een doelmatige bedrijfsvoering, voorziet in een rendement dat in het economische verkeer gebruikelijk is en een betrouwbare, betaalbare en duurzame energie-en drinkwatervoorziening dient.

  • 3. In de methode wordt ten minste de wijze van vaststelling van de verwachte efficiënte kosten bepaald en daartoe de wijze van vaststelling van het rendement dat in het economische verkeer gebruikelijk is.

  • 4. In de methode wordt vastgelegd op welke wijze de energiekosten als onderdeel van de productieprijs worden vastgesteld.

  • 5. Een producent of distributeur dient drie maanden voor de beoogde ingangsdatum van een wijziging van de productieprijs of de tarieven een voorstel daartoe in bij de Autoriteit Consument en Markt.

§ 3. Distributie van elektriciteit en drinkwater

Artikel 3.1

  • 1. Een distributeur beëindigt de distributie van elektriciteit of drinkwater wegens wanbetaling niet, indien een afnemer een schuld heeft van minder dan in totaal 30 USD, tenzij de eerste aanmaning tot betaling meer dan zes maanden voor het tijdstip van afsluiting is verstuurd.

  • 2. Bij een afsluiting van elektriciteit die meer dan een etmaal duurt en gebaseerd is op een fout van een distributeur, compenseert een distributeur de afgesloten afnemer met een bedrag van 100 USD.

Artikel 3.2

Het door de Autoriteit Consument en Markt vast te stellen forfaitaire bedrag, bedoeld in artikel 3.9, vierde lid, van de wet bij heraansluiting is niet hoger dan de doelmatige kosten die een distributeur maakt voor de heraansluiting.

Artikel 3.3

Een distributeur informeert afnemers die facturen niet tijdig voldoen bij iedere aanmaning tot betaling over water- of energiebesparing, water- of energie-efficiëntie, schulphulpverlening of de mogelijkheid vooraf te betalen.

Artikel 3.4

Het jaarverbruik, bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de wet bedraagt voor elektriciteit 2.500 kWh en voor drinkwater 40 kubieke meter.

§ 4. Bijzondere bepalingen ten aanzien van elektriciteit en drinkwater

Artikel 4.1

De hoogte van de terugleververgoeding, bedoeld in artikel 4.1, tweede lid, van de wet, bedraagt voor afnemers van wie de capaciteit van hun aansluiting maximaal 13 kVA bedraagt 0,05 USD, en voor afnemers van wie de capaciteit van hun aansluiting groter is dan 13 kVA 0,01 USD.

§ 5. Vergunningverlening van producent en aanwijzing van distributeur

Artikel 5.1

  • 1. Een aanvraag van een vergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van de wet of van een aanwijzing als bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, van de wet gaat vergezeld van de volgende meest recente documenten van de aanvrager inzake productie of distributie van elektriciteit of drinkwater:

    • a. een goedgekeurde jaarrekening,

    • b. een begroting,

    • c. een langetermijnplanning en

    • d. overeenkomsten met derden en een overzicht van daaruit volgende verplichtingen en andere wettelijke verplichtingen die meerjarig van belang zijn voor de uitvoering van zijn taak en voor zijn financiële kwaliteit.

  • 2. In afwijking van het eerste lid gaat een aanvraag door een rechtspersoon die nog geen jaar bestaat, vergezeld van een bedrijfsplan inclusief de financiële en technische plannen en conceptovereenkomsten of overeenkomsten met derden en daaruit volgende verplichtingen en andere wettelijke verplichtingen die meerjarig van belang zijn voor de uitvoering van zijn taak en voor zijn financiële kwaliteit.

  • 3. Een aanvraag van een producent van elektriciteit die geen deel uitmaakt van een geïntegreerd bedrijf gaat vergezeld van een overeenkomst of een conceptovereenkomst met een distributeur van elektriciteit.

  • 4. In afwijking van het eerste tot en met het derde lid gaat een aanvraag voor een vergunning of aanwijzing een producent of distributeur met een verwachte jaaromzet van minder dan een half miljoen USD vergezeld gaan van een begroting.

  • 5. Een geïntegreerd bedrijf kan met dezelfde aanvraag een vergunning en een aanwijzing aanvragen.

§ 6. Overige bepalingen

Artikel 6.1

Deze regeling treedt in werking op 1 juli 2016.

Artikel 6.2

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling elektriciteit en drinkwater BES.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 10 juni 2016

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

TOELICHTING

1. Algemeen

De Wet elektriciteit en drinkwater BES (hierna: de wet) reguleert de productie en distributie van elektriciteit en drinkwater op Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Die wet bevat grondslagen voor het stellen van nadere regels bij ministeriele regeling. Deze ministeriële regeling is een uitwerking van de genoemde grondslagen en bevat bepalingen die zien op het proces en berekeningswijze van het productie- en het distributietarief, het afsluitbeleid en heraansluiting, de opbouw van het pagabontarief uit zowel vaste als variabele kosten, de terugleververgoeding en de informatie die moet worden verstrekt bij een aanvraag om vergunningverlening of aanwijzing.

2. Proces en berekeningswijze van het productie- en het distributietarief

De wet schrijft voor dat de Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) zowel voor het productie- als distributietarief een methode vastlegt die het bedrijf prikkelt tot een doelmatige bedrijfsvoering. In de methode wordt uitgewerkt hoe de werkelijke kosten tot tarieven leiden inclusief een efficiëntieprikkel.

De praktische uitwerking kan verschillen voor productie en distributie, per openbaar lichaam en kan verschillen voor elektriciteit en drinkwater. In deze methode worden de kosten verwerkt die een producent of distributeur maakt voor alle wettelijke taken die een producent of distributeur op grond van de wet heeft. Eventuele activiteiten en bijbehorende kosten van een producent of distributeur die geen grondslag in de wet vinden worden niet in de methode betrokken. Hoewel de term methode overeenkomt met de methode van de tariefregulering van netbeheerders in Europees Nederland zal deze sterk kunnen afwijken. In het systeem van methodebesluiten en x-factoren in Europees Nederland is namelijk uitgebreider vastgelegd op basis van welke formules en welk reguleringsprincipe de inkomsten moeten worden vastgesteld. Het ligt voor de hand dat de methode voor Caribisch Nederland veel beknopter is van opzet.

Bij het opstellen van de methode worden onder andere de volgende drie stappen voorzien: (1) de wijze van berekening van de verwachte en werkelijke kosten waarbij onder andere de gegevensvoorziening door het bedrijf, afschrijvingstermijnen, en vaststelling van de waarde van de activa van belang zijn; (2) de wijze waarop deze kosten tot jaarlijkse inkomsten leiden, waarbij de efficiëntieprikkel en de eventuele verrekening van werkelijke kosten in latere jaren een rol spelen; en (3) de wijze waarop de jaarlijkse inkomsten tot tarieven leiden, waarbij de tariefcategorieën en de verwachte volumes betrokken worden. Hoe preciezer de methode wordt vastgelegd, des te eenvoudiger is de jaarlijkse berekening van de tarieven, waardoor administratieve lasten en werk bij bedrijven en de ACM beperkt kunnen worden.

Een besluit tot vaststelling van een methode wordt niet aangemerkt als een beschikking in de zin van artikel 3, eerste lid, van de Wet administratieve rechtspraak BES. Dat betekent dus dat er geen bezwaar of beroep mogelijk is tegen de vaststelling van een methode. Een belanghebbende kan wel bezwaar of beroep instellen tegen de uitwerking van die methode. Dat kan door in bezwaar of beroep te gaan tegen het tariefbesluit dat ACM vaststelt voor de verschillende bedrijven op de eilanden. In dat besluit wordt door ACM neergelegd op welke manier de methode leidt tot het tarief voor een bedrijf voor een bepaalde periode. Als de methode in de ogen van een belanghebbende onjuist is of onjuist gevolgd wordt, dan kan daar dus via het tariefbesluit bezwaar of beroep tegen worden ingesteld.

Voor wat betreft de energiekosten bestaat er de mogelijkheid in artikel 2.5, derde lid, van de wet dat de energiekosten als maandelijks te variëren onderdeel van de productieprijs worden vastgelegd. In de methode wordt dit verder uitgewerkt. Hierbij ligt een relatie met bijvoorbeeld een openbare prijsnotering van olieproducten in de regio voor de hand, omdat dit prikkelt om zo goedkoop mogelijk in te kopen, in tegenstelling tot een methode waarbij de gerealiseerde inkoopprijs geheel als kosten worden opgevoerd.

3. Afsluitbeleid en heraansluiting

Elektriciteit en drinkwater zijn primaire levensbehoeften. Daarom is het onwenselijk dat afnemers worden afgesloten van de voorziening. Toch is het noodzakelijk dat een distributeur afnemers kan afsluiten. Als een distributeur dit niet kan, is er immers geen realistische dwang tot betaling meer. Om de juiste balans tussen deze belangen te vinden wordt een aantal randvoorwaarden van het afsluitbeleid in deze regeling vastgelegd. Een bedrijf kan aanvullend afsluitbeleid opstellen, bijvoorbeeld met het oog op kwetsbare afnemers. Het afsluitbeleid staat voorts onder toezicht van de ACM. De wettelijke bepaling dat er niet gediscrimineerd mag worden tussen afnemers geldt uiteraard ook voor het afsluitbeleid.

Een afnemer mag niet te snel na het ontstaan van een betalingsachterstand afgesloten worden. Daarom wordt bepaald dat bij een schuld van minder dan in totaal 30 USD men niet eerder dan na zes maanden wordt afgesloten. Vanwege het belang van een ononderbroken voorziening dient een distributeur een afnemer te compenseren indien een afsluiting het gevolg is van een fout van de distributeur.

Voorts is het onwenselijk dat een distributeur winst maakt met het afsluiten en later heraansluiten van afnemers. Daarom dient het heraansluittarief de doelmatige kosten te dekken. Dan wordt er enerzijds geen winst gemaakt en komen anderzijds de kosten ook niet bij derden terecht.

Aan een dreigende afsluiting kan sociaal-economische problematiek ten grondslag liggen. Hierom dient een distributeur zich in te spannen afnemers te helpen afsluiting te voorkomen. Dit kan door voorlichting over schuldhulpverlening en over drinkwater- en energiebesparing en -efficiëntie. Als de distributeur contracten aanbiedt waarbij vooraf betaald wordt (pre-paid, pagabon), kan een afnemer baat hebben bij informatie over deze mogelijkheid.

4. Opbouw pagabontarief uit zowel vaste als variabele kosten

De wet onderscheidt als twee belangrijkste tarieven het vaste tarief dat gebruiksonafhankelijk is en het variabele tarief dat afhankelijk is van het verbruik en wordt uitgedrukt in een tarief per kWh of per kubieke meter water. Deze opdeling komt voort uit de kostenoriëntatie van de tarieven. Kosten die onafhankelijk van het verbruik zijn, zoals netwerkkosten, worden niet omgeslagen in het gebruiksafhankelijke tarief.

Om consumenten meer keuze te bieden staat de wet echter ook toe dat een distributeur een vooruitbetaald verbruiksafhankelijk tarief in rekening brengt waarbij geen vast tarief in rekening wordt gebracht. In dit geval dienen de vaste kosten omgeslagen te worden in dit verbruiksafhankelijke tarief. Anders is een vooruitbetaald contract structureel goedkoper dan een normaal contract. Het jaarverbruik waarvan wordt uitgegaan bij dit omslaan van de vaste kosten is tevens het jaarverbruik waarbij een vooruitbetaald en een normaal contract financieel even aantrekkelijk zijn voor de consument. Bij een lager jaarverbruik is een vooruitbetaald contract aantrekkelijker, omdat niet het gehele aantal kWh’s of aantal kubieke meters water wordt afgenomen en afgerekend waarover het vaste tarief is omgeslagen. Bij een hoger jaarverbruik is vice versa een normaal contract aantrekkelijker.

Bij de vaststelling van het jaarverbruik waarvan wordt uitgegaan bij het omslaan van het vaste tarief over het variabele tarief in een vooruitbetaald contract, is als uitgangspunt genomen dat voor een gemiddeld verbruik een normaal contract aantrekkelijker dient te zijn. Hierdoor blijft de kostenoriëntatie die in de wet is opgenomen de norm. De vooruitbetaalde contracten dienen vooral een aantrekkelijk alternatief te zijn voor minder draagkrachtige afnemers die door vooruitbetaling de kans op financiële problemen of wanbetaling verminderen. Bij het vaststellen van het jaarverbruik waarvan wordt uitgegaan bij het omslaan van het vaste tarief, is er van uitgegaan dat deze minder draagkrachtige afnemers een kleiner dan gemiddeld verbruik hebben. Het gemiddeld verbruik op consumentenaansluitingen voor elektriciteit bedraagt globaal 4.500 kWh per jaar. Op basis hiervan bedraagt het jaarverbruik waarvan wordt uitgegaan bij het omslaan van het vaste tarief over het variabele tarief in een vooruitbetaald contract voor elektriciteit 2.500 kWh en voor drinkwater 40 kubieke meter.

Overigens staat het een distributeur vrij zijn klanten een systeem aan te bieden van vooruitbetaling van het normale verbruiksafhankelijke tarief dat verschuldigd is naast het verbruiksonafhankelijke tarief. Het normale verbruiksonafhankelijke tarief wordt dan periodiek geïnd. Een dergelijke dienst kan bijvoorbeeld wenselijk zijn voor de exploitanten van vakantiehuizen die hun huurders direct voor hun daadwerkelijke gebruik willen doen betalen.

5. Terugleververgoeding

In de wet wordt er van uitgegaan dat klanten van een elektriciteitsdistributeur ook in een deel van hun eigen elektriciteitsbehoefte mogen voorzien door middel van eigen duurzame opwekking, waarbij vooral gedacht wordt aan zonne-energie. Eerder was in alle drie de openbare lichamen, waarin afnemers, als gevolg van een bepaling in de algemene voorwaarden, verboden eigen elektriciteit op te wekken. Op momenten dat de eigen opwekking groter is dan het eigen verbruik kan een afnemer elektriciteit terugleveren aan het net. Deze elektriciteit heeft een waarde omdat de distributeur deze kan doorverkopen aan een andere afnemer. Hierdoor moet distributeur een terugleververgoeding aan de afnemer die op het elektriciteitsnet invoedt, betalen.

Op de gehele eilandelijke elektriciteitshuishouding bezien besparen de afnemers met eigen opwekking echter vooral op elektriciteit die ook door andere partijen met lage marginale kosten (zonnepanelen) geproduceerd had kunnen worden. Duurzame productie heeft immers lage marginale kosten. Op de momenten dat deze afnemers zelf geen elektriciteit produceren (’s nachts) nemen zij elektriciteit af die met hoge marginale kosten (dieselgestookte generatoren) wordt opgewekt. Voor de elektriciteit die zij afnemen betalen zij echter een standaardtarief dat op de gemiddelde productieprijs is gebaseerd, hoewel zij meer dan gemiddeld elektriciteit afnemen dat tegen een hogere productieprijs is opgewekt. Om deze onbalans te mitigeren wordt de terugleververgoeding vastgesteld op 0,05 USD per kWh voor consumentenaansluiting (een aansluiting met een capaciteit tot en met 13 kVA) en lager voor grotere aansluitingen (0,01 USD per kWh voor een aansluiting met een capaciteit groter dan 13 kVA).

6. Vergunningverlening

De wet schrijft voor dat producenten een vergunning en distributeurs een aanwijzing van de minister hebben. In het overgangsrecht is vastgelegd dat de huidige concessiehouders twee jaar de tijd krijgen deze aan te vragen. De wet geldt voor hen in deze periode alsof zij beschikten over een vergunning of aanwijzing. De lopende concessies dateren overigens gedeeltelijk uit het Antilliaanse recht dat van kracht was tot 10 oktober 2010.

Een aanvrager dient stukken met zijn aanvraag mee te sturen die van belang zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Dit betreft begrotingen, jaarrekeningen en contracten die essentieel zijn voor de operationele en financiële bedrijfsvoering. Er zijn een aantal geïntegreerde bedrijven die zowel producent als distributeur zijn. Deze kunnen met één aanvraag om zowel een vergunning als producent als een aanwijzing als distributeur verzoeken. Bedrijven die zowel actief zijn op het gebied van drinkwater als elektriciteit kunnen een gecombineerde aanvraag indienen. Een elektriciteitsproducent die niet geïntegreerd is met de elektriciteitsdistributeur, moet een contract of concept-contract met de distributeur kunnen overleggen. Buiten de in deze regeling genoemde stukken is het aan de aanvrager om zijn aanvraag te onderbouwen. Verklaringen van controlerende accountants kunnen bijvoorbeeld verdere onderbouwing leveren dat de aanvrager aan de wettelijke vereisten zal voldoen.

Er zijn enkele zeer kleine bedrijven actief als drinkwaterproducent. Om voor hen de administratieve lasten te beperken hoeven deze slechts een begroting met hun aanvraag mee te sturen.

7. Consultatie

Een conceptversie van de ministeriële regeling is geconsulteerd via internetconsultatie.nl en via overleggen met stakeholders in Caribisch Nederland. Naar aanleiding van de reacties is het concept aangepast.

In de conceptversie was opgenomen dat de distributeur bij een langdurige elektriciteitsstoring een compensatie aan afnemers verschuldigd is, vergelijkbaar met de Europees Nederlandse regels hierover. Veel respondenten gaven aan dat een dergelijke compensatie niet gewenst is. De volgende redenen hiervoor werden gegeven: op een klein eiland is er geen back-up en kan reparatie langer duren waardoor de compensatie een financiële bedreiging voor een distributeur zou vormen. De distributeurs zeiden geen financiële aansporing nodig te hebben om verstoringen te willen voorkomen en zijn bang te moeten opdraaien voor schade veroorzaakt door derden. Voor een distributeur die niet geïntegreerd is met een producent, wordt de afhankelijkheid van deze producent als probleem gezien. Aan sociale kant van dit vraagstuk is naar voren gebracht dat in de Cariben consumenten niet op een compensatie rekenen zoals in Europa. Voorts bestaat er angst dat de voorziening moedwillig wordt vernield om aanspraak op de compensatie af te dwingen. Afnemers wezen er op dat de distributeur zijn aandacht op reparatie moet kunnen richten, niet op het administreren van wie welke compensatie dient te ontvangen. Om al deze redenen is er voor gekozen de bepalingen over de compensatie bij een langdurige elektriciteitsstoring te laten vallen.

In de conceptversie was voorts opgenomen dat de distributeur niet vaker dan twee keer per jaar een meteropnemer mag langs sturen. Dit zou leiden tot een systeem van een vast maandbedrag in combinatie met een eindafrekening in de openbare lichamen net als gebruikelijk is in Europees Nederland. Hiermee werd naar een verhoging van de efficiëntie gestreefd. Deze bepaling is ook op unanieme weerstand gestuit. Hierbij is met name gewezen op culturele verschillen tussen Europa en de Cariben. Er is voorts op gewezen dat een systeem met eindafrekening op Aruba geprobeerd is wat op een mislukking uitdraaide. Er is gesuggereerd dat met slimme meters op het arbeidsintensieve meteropnemen bezuinigd kan worden, vooral als de rijksoverheid de slimme meters betaalt. Een ander nadeel van het verlagen van de frequentie van meterlezen is dat consumenten niet snel genoeg geconfronteerd worden met hun verbruik; zuinig verbruik leidt niet snel genoeg tot een lagere rekening en bij hoog verbruik vice versa. Voorts is de suggestie gedaan dat in het geval van een distributeur die slordig meet en op verkeerde gegevens een factuur baseert, een afnemer zelf zijn verbruik door zou moeten kunnen geven. Dit is een zinvolle gedachte waarvan het echter te ver gaat het bij regelgeving af te dwingen; distributeurs kunnen een dergelijke mogelijkheid zelf introduceren. Om al deze redenen is er voor gekozen de bepalingen over de meetfrequentie te laten vallen.

Het jaarverbruik waarover het capaciteitstarief wordt verdisconteerd bij een prepaidcontract (pagabon) heeft tot enkele reacties geleid. Een reactie was dat Pagabon slechts bij kleinere aansluitcapaciteiten toegestaan zou moeten worden. Ook is opgemerkt dat het jaarverbruik op 4.260 kWh gesteld zou moeten worden, omdat Nibud dit als verbruik van een normaal gezin heeft gekarakteriseerd. Het verbruik van de gemiddelde pagabonafnemer is echter lager, zodat een verliespost voor de distributeur voorkomen kan worden door het relevante jaarverbruik lager vast te stellen.

Ook zijn er veel reacties ontvangen op het onderwerp van de terugleververgoeding. De reacties lieten een gemengd beeld zien. Afnemers en toeleveranciers van zonnepanelen zijn doorgaans voorstander van een hogere terugleververgoeding, terwijl energiebedrijven en de bestuurscolleges doorgaans voorstander van een lage terugleververgoeding zijn. De verwachting over de interesse in private investering in decentrale zonnepanelen verschilt tussen de stakeholders. Ook verschillen de verwachtingen of zonnepanelen overdag afname uitsparen (waardoor het volledige leveringstarief wordt uitgespaard) of dat afnemers overdag weinig thuis zijn, terugleveren aan het net voor een kleine vergoeding en het overgrote deel van hun consumptie voor de volle leveringsprijs moeten afrekenen. Er zijn echter ook afnemers die een financieel gezonde distributeur belangrijker vinden dan een hoge terugleververgoeding die op andere Benedenwindse eilanden tot problemen voor de distributeur heeft geleid. De zorgen over de financiële gevolgen voor de distributeurs van een terugleververgoeding doordat er overdag een overaanbod van elektriciteit kan ontstaat, zijn een argument om de terugleververgoeding laag vast te stellen. Voorts wordt er op gewezen dat een distributeur van elektriciteit in zijn tarieven verschillende dag- en nachttarieven kan opnemen als hij deze met kostenverschillen onderbouwt. Op Bonaire is de mening ingebracht dat bij de verwachte grote groei van de elektriciteitsvraag decentrale investering in zonnepanelen nodig kan blijken om een deel van vraag te dekken. Ook aan het groene imago van de eilanden kunnen zonnepanelen bijdragen. De reacties overziend lijkt het verstandig de terugleververgoeding relatief laag vast te stellen. Mocht dit een beperkende factor blijken waardoor investeringen in duurzaam aantoonbaar achterblijven bij het potentieel dan kan de vergoeding verhoogd worden. Als nu reeds een hoge vergoeding zou worden vastgesteld, beperkt het reguleringsperspectief zich tot alleen een verlaging van de vergoeding op een later moment indien dit voor de levensvatbaarheid van het productiebedrijf en/of distributiebedrijf nodig zou blijken, waarbij investeerders een tegenvaller te verduren krijgen.

Namens de elektriciteitsproducent op Bonaire is hoofdzakelijk gereageerd op de vaststelling van tarieven van productie en distributie. Op basis hiervan zijn de regeling en de toelichting verder aangescherpt en verduidelijkt. Zo is de termijn vóór de beoogde ingangsdatum van een wijziging van de productieprijs of het tarief beperkt tot drie in plaats van vier maanden. Een verandering in de prijs op basis van inkoopkosten van energie hoeft niet ingediend te worden want uit de wet blijkt al dat de energiecomponent als variabel deel geformuleerd kan worden.

Voorts is verduidelijkt dat de methode per eiland, per taak en naar drinkwater en elektriciteit kan verschillen.

De suggestie dat in de vast te stellen productieprijs aangesloten wordt bij de gerealiseerde inkoopprijs van brandstof is niet opgenomen om een prikkel te behouden voor de producent om zo goedkoop mogelijk in te kopen.

Verder werd verzocht om de periode van 4 tot 10 jaar waarvoor de methode geldt, in te korten. Hierbij wordt verwezen naar de praktijk in Europees Nederland. De wens om de periode te bekorten komt voort uit de gedachte dat de productieprijzen niet zo lang van tevoren vastgesteld kunnen worden. Het verschil tussen de methode in Europees Nederlands en de methode in deze regeling is dat in Europees Nederland de methode ook de hoogte van de inkomsten voor de gehele periode vastlegt. In Caribisch Nederland wordt slechts de wijze waarop deze inkomsten worden berekend vastgelegd. Dit leidt tot grote verschillen tussen beide methodes. In Caribisch Nederland kan in de methode bijvoorbeeld vastgelegd worden op welke wijze de werkelijke kosten in een bepaald jaar worden doorberekend in de tarieven in een later jaar. In de methodebesluiten (en de daaruit voortvloeiende x-factoren en de wettelijke formule voor vaststelling van de inkomsten) in Europees Nederland wordt de hoogte van de inkomsten voor de gehele periode vastgelegd.

Ook verzocht de elektriciteitsproducent op Bonaire om het woord ‘daartoe’ te vervangen door ‘daarmee’ in de zinsnede ‘… de verwachte efficiënte kosten bepaald, en daartoe de wijze ….’ Deze suggestie is niet overgenomen. De vaststelling van een redelijk rendement is namelijk een onderdeel van de efficiënte kosten. De efficiënte kosten bestaan uit efficiënte kapitaalkosten en efficiënte operationele kosten. Om efficiënte kapitaalkosten te berekenen, is het nodig om te bepalen wat een redelijk rendement is.

Voorts is gesuggereerd verwijzingen naar de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op te nemen. Deze suggesties is niet overgenomen, want de Awb geldt niet in de BES. In beginsel is de Awb van toepassing op besluiten, genomen door bestuursorganen die hun zetel hebben in het Europese deel van Nederland. Artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, bevat met betrekking tot die besluiten een uitzondering indien het een besluit betreft dat is genomen ‘ter uitvoering van een wettelijke regeling die uitsluitend in de openbare lichamen van toepassing is’.

Tot slot is de suggestie niet overgenomen om de regeling aan te vullen door in meer detail vast te leggen aan welke eisen een aanvraag van een producent moet voldoen. De enigszins open geformuleerde criteria hiervoor staan immers in de wet.

8. Bedrijfseffecten en regeldruk

De regeling heeft effecten op naar verwachting drie bedrijven die zowel distributeur als producent zijn (Statia Utility Company, Saba Electric Company en Water en Elektriciteitsbedrijf Bonaire) en drie producenten (H.E.S. op Saba, Aquasab op Saba en Contour Global Bonaire).

Artikel 2.1 bevat bepalingen over de methode die de ACM opstelt. Met belanghebbenden wordt hierover overleg gevoerd. Het voeren van overleg over de methode die de ACM hanteert is een handeling die administratieve lasten veroorzaakt. De hoeveelheid tijd die hieraan besteed wordt zal van bedrijf tot bedrijf echter sterk verschillen. Indien een bedrijf inschat dat het bedrijfseffect van de door de ACM gehanteerde methode beperkt is, zal men zich minder snel genoodzaakt voelen om veel energie aan dit overleg te spenderen. Een kwantificering van de administratieve lasten is daarom moeilijk. Een methode loopt 3 à 10 jaar wat ook de periodiciteit is van de inspanning van een bedrijf.

Paragraaf 3 over distributie bevat bepalingen om consumenten te beschermen. Twee van de drie distributeurs hebben te kennen gegeven al aan deze bepalingen te voldoen. De distributeur die nog niet aan de bepalingen voldoet, zal aanpassingen moeten doorvoeren in zijn bedrijfsprocessen. Deze aanpassing is eenmalig. Het veranderen van de bedrijfsprocessen zodat voldaan wordt aan de bepalingen zal mogelijk 40 uur per aanpassing kosten, namelijk 20 uur van hoogopgeleide kenniswerkers en 20 uur van administratief personeel. Bij een gemiddeld uurtarief van deze beroepsgroepen van € 45,50 komen de totale eenmalige nalevingskosten op € 1.820 voor aanpassingen ten behoeve van naleving van artikel 3.1 tot en met 3.4.

Artikel 5.1 specificeert welke stukken bij de aanvraag van een vergunning of een aanwijzing bijgevoegd dienen te worden. De belasting van een aanvraag van een vergunning wordt per bedrijf geschat op 40 uur. Bij een gemiddeld uurtarief van € 45,50 komen de administratieve lasten voor zes bedrijven op € 10.920. Een vergunning of aanwijzing loopt 15 jaar.

9. Toezicht en handhaving

De ACM heeft een uitvoerbaarheid- en handhaafbaarheidstoets uitgevoerd. Hierin heeft zij geconcludeerd dat de conceptregeling uitvoerbaar en handhaafbaar is en heeft zij verder geen opmerkingen gemaakt.

Uitgegaan wordt van inwerkingtreding met ingang van 1 juli 2016. Van de vaste invoeringstermijn wordt bij een eventuele bekendmaking van dit besluit na 1 mei 2016 afgeweken vanwege de grote publieke en private nadelen die zouden ontstaan bij verdere vertraging van de invoering van de wet en uitvoeringsregelgeving, zoals het niet kunnen invoeren van de verbeterde governance en het mogelijk maken van plaatsing van zonnepanelen door particulieren.

Over het wetsvoorstel en de uitvoeringsregelgeving is uitgebreid gecommuniceerd met de BES-eilanden zodat de afwijking geen nadelige gevolgen hoeft te hebben.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Naar boven